hebben, die ouder, verstandiger en beter is, dan ik, anders komt er van mijn huwelijk, in 't geheel niets terecht. Als ik ooit trouw ten minste. Waar ik sterk aan twijfel. Want, al zou ik het tamelijk gezellig vinden, geëngageerd te zijn (waarom eigenlijk? Mij dunkt, het is meer een ideëel dan een werkelijke genoegen) getrouwd te wezen is nog heel iets anders, en ik heb mijn vrijheid, mijn onafhankelijkheid zoo lief... Als ik mij wérkelijk eenmaal gevangen geef, - wat moet ik dán van dien man houden!...
Maar, ofschoon ik er in mijn jeugd wel eens anders over dacht, ik heb al den tijd. Ik wil mij zoo vroeg niet binden. Ik moet eerst ruim de gelegenheid hebben gehad, het leven te leeren kennen. En ik reken, dat ik dit niet voldoende zal doen, vóor mijn drieëntwintigste jaar. Nu ben ik in September pas zeventien geworden.
Neen, misschien trouw ik wel nooit. Ik geloof niet, dat ik een vrouw ben, tot een krachtige, prachtige liefde in staat. Ik zou niets van mijzelf willen verliezen, niets kunnen opofferen... ik zou alles wenschen te krijgen, en niet in staat zijn, zélf iets te geven. Ik zou geen man gelukkig kunnen maken, en, daardoor, zèlf niet gelukkig zijn. Ik ben te sterk-in-mijzelf, te, ja, laat ik het maar zeggen, te egoïst. En om nú nog te trachten, mijn karakter te veranderen, daarvoor ben ik al te oud, en is het dus te laat.
Maar om de waarheid te zeggen: ongetrouwd zou ik toch óok niet graag blijven. Welk een positie neemt een oude jongejuffrouw in, welk