Zondag, 30 September.
Tante wilde graag, dat ik vanmiddag met haar een paar kennissen ging bezoeken. Conversatie heeft tante anders bijna niet, maar aan de weinige families, waarmee zij omgang houdt, wou zij mij graag eens voorstellen. Ik zei natuurlijk, dat het goed was, en kleedde mij in mijn grijs tailor madecostuum, dat mij zoo netjes zit, en zette mijn Italiaansch strooien hoed met witte veeren op. Bernard uitte bewonderende geluiden, toen ik beneden kwam. Hij was ook in visite-toilet.
- Zoo? ga je mee?
- Ja, 'k moet toch 's hooren, wat ze van je zeggen, de menschen.
Nogal een handig antwoord van hem, nadat tante aan de koffietafel verklaarde, dat haar zoon aan visitesmaken een broertje dood had.
Het eerst gingen wij naar de familie van tante's piano-juffrouw; de juffrouw woont met haar Mama en heeft ook een nichtje aan huis, een Indisch meisje, ongeveer zoo oud als ik. Florence, zoo heet ze, heeft een dom, onbeduidend gezicht, maar is nogal goedig, schijnt het.
Ik bracht haar een beetje aan den gang met praten, haalde ook Bernard in het gesprek, die zich toch bleef vervelen, en hoorde ten slotte met niet veel pleizier tante den wensch uiten, dat Florence en ik veel bij elkaar zouden komen.
- Ja, kom maar eens, zei ik goedig bij het afscheid nemen; tot meer was ik niet in staat.