Zeventien
(1904)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend
[pagina 19]
| |
Maar op een onverwacht, oogenblik gleed zijn arm naar beneden, en om mijn middel heen. Ik werd vuurrood, dat voelde ik, maar bleef gelukkig bedaard genoeg, om zijn hand met de mijne te kunnen losmaken, en een eind van hem weg te schuiven. Toen las ik door; ik keek hem niet aan, en hij gaf geen teeken, dat hij notitie van mijn handeling had genomen. Maar toen ik ophield, prees hij mij uitbundig over mijn Fransche uitspraak, hoewel ik vermoed, dat hij inwendig even woedend was, als ik. Toen mevrouw Van Beveren ons om elf uur een kopje koffie kwam brengen, was ik weer kalm, en kon vriendelijk met haar praten en lachen. Na het koffie-drinken wachtte ik, totdat Bernard weer naar het gymnasium was; en terwijl ik de kopjes omwaschte, (dat doe ik altijd voor tante) zei ik, als terloops: - Tante, u hebt me gezegd, meneer Van Beveren te beschouwen als 'n vaderlijken vriend, - maar 't komt me voor, dat zijn manieren meer ‘vriendelijk’ dan ‘vaderlijk’ zijn. Zij schrikte, en werd onrustig. - Hoe bedoel je dat? - Wel, ik zal u maar alles zeggen. 't Heeft me al van 't begin af aan geërgerd, dat hij zoo vleierig en zoo zoetelijk deed. Maar ik dacht: je moet daar maar geen aanstoot aan nemen, hij bedoelt er niets mee, en waarom zou je zoo'n vriendelijken man dan bruskeeren? Maar prettig vond ik die handdrukjes en schouderklopjes allesbehalve. En vanmorgen... | |
[pagina 20]
| |
Tante luisterde gespannen, ze zag heelemaal rood. -... legde hij z'n arm om m'n middel, tante! - Ja, zoo is ie! zei tante verward. Maar je moet niet denken, dat ie daar iets mee meent! Dat is zoo zijn manier, om met meisjes om te gaan... zoo behandelt ie iedereen! Mevrouw Van Beveren heeft 'r bij mij wel 's over geklaagd. (nu, dan was ze aan het rechte kantoor! dacht ik), en zei, dat ze dat zoo jammer vond van haar man; ze zag 't wel 's door 't glazen raam van de slaapkamer, die achter de leerkamer is... - Jammer, dat dat glazen raam mevrouw Van Beveren buitenshuis weinig helpt! flapte ik er uit. Tante's gezicht zwol letterlijk op. - Buitenshuis! snauwde ze, maar dadelijk herstelde ze zich. Dat komt 'r nu niet op aan, zei ze, daar hebben we geen rekening mee te houen... Maar je hebt gelijk natuurlijk, als je meneer's te groote toeschietelijkheid niet aangenaam vindt... 'k zal d'r wel 's met 'm over spreken. - O, nee, tante! doe u dat niet! Meneer Van Beveren moet niet denken, dat daar zooveel gewicht aan gehecht wordt! - Nu, dan niet... dan zal 'k 't niet doen... maar..... waarom heb je 't me dan eigenlijk verteld?... - Hè, tante, natuurlijk, zooals ik ook iets aan Ma zou vertellen... Maar als meneer Van Beveren soms in 't vervolg tegen u zegt, dat ik niet aardig ben, dan weet u ten minste, wat de oorzaak daarvan is! | |
[pagina 21]
| |
- Je moet maar 'n eind van hem af gaan zitten, en zoo... - Ja, dat zal ik zeer zeker! Om mijn zenuwen te bedaren, ging ik wat door het park wandelen, dat achter de tuinen is aangelegd. Dat park is toch maar een heerlijke uitvinding van den eigenaar! Hij heeft, omdat de tuinen anders alle veel te lang en te smal zouden worden, achter de tuinen een park aangelegd, dat door de verschillende bewoners gezamenlijk mag worden gebruikt. Rondom, in het vierkant, loopt een prachtige laan; in het midden vindt men slingerpaadjes en rotondes, hier en daar is een open koepeltje gebouwd, en overal staan prettige, rustieke banken. Ik loop er graag te dwalen; het is er meestal stil; tot mijn verbazing wordt er zoo goed als geen gebruik van gemaakt. Ik verbeeld mij dan, in een bosch te zijn; ik houd veel van eenzaamheid, en luister graag naar het suizen van den wind door de kruinen. Ik wandel daar maar zonder handschoenen of hoed, en kan er soms uren lang zitten lezen, zonder iemand anders dan den tuinman te zien. |
|