19 September.
Hemel! wat heb ik daar gehoord? Bernard zoo zenuwzwak, dat hij driemaal per dag broom natrium nemen en van alle ontroeringen bevrijd blijven moet? Hij ziet er ook fataal uit, dat is waar; absoluut kleurloos, met fletse oogen en bloedlooze, hangende lippen. Er is geen kracht in zijn lange gestalte, geen leven in zijn bewegingen; alles is slungelachtig, futloos en bleek aan hem, maar ik hield hem alleen maar voor wat bloedarm, wat zwak, - wat moet dat nu voor een jongen van zeventien jaar? Ik zal hem eens wat dienen op te knappen; hij heeft natuurlijk behoefte aan wat vroolijken omgang, wat frissche beweging... o, o, wat een broeikas-plant! en had hij daar nog maar het uiterlijk van, wat kleur en wasdom betreft, maar hij schijnt wel in een kelder opgegroeid, zoo wit, zoo voos, zoo slap! En toch is hij zijn heele leven gekoesterd en gekweekt door een onverstandige, al-te-teedere Moeder, die hem verweekte in plaats van sterkte, en die beter had gedaan, hem te midden van jeugd te laten leven (hij is, voor nú, geloof ik, nooit op school geweest) dan hem bloot te stellen aan het voortdurend bijwonen der enerveerende scènes tusschen haar en haar man. Misschien dat mijn invloed hem wat verbeteren zal.
Om kwart over negen, gisterenmorgen, stapte ik naar het huis des heeren Van Beveren in de Eindstraat. (Heel geschikt, behoef ik pas om halftien op de les te wezen). Ik maakte er kennis