| |
| |
| |
Examen.
Marietje kwam binnen, knipte de deur weer dicht, en vroeg vragend naar boven, waar Jet stond, met het deur-touw nog in de hand:
- Is Jacques al thuis?
- Nee, maar dat kàn ook nog niet...
- O, jawel, dat kan wèl, ten minste, als ie om elf uur vrij krijgt, net als ik, gisteren...
- Heb je garnalen?
- Ja. Hier.
Marietje gaf Jet het krakerige, glimmende papieren pakje over, en wipte haar voorbij nog een trap hooger, terwijl Jet de deur der voorkamer opendeed, en er binnen-ging.
Lena stond op het balcon.
Jet legde het pakje neer, en kwam naar haar toe.
- O, god, Lena, ik kan je niet zeggen, hoe bezwaard ik me voel, hoe doodelijk bang of ik ben... 't Is of iets in me zegt, dat ie d'r niet dóor-komen zal... O, was ie d'r maar al... ik wou, dat ie d'r al was...
| |
| |
- Kom, - troostte Lena, getrouwde zuster, al lang uit de vreugden en angsten van het huishoudentje weg, - 't zal wel gaan, 't zal wel gaan... Hij sprak immers nogal kalm, toen ie weg-ging vanmorgen...
- O, begrijp je dat niet... dat was om Ma... begrijp je dat niet... Hij loopt al weken met die vreeselijke angst, nèt als ik... O, hemel, hemel, ik zal geen raad weten...
- Maar Jet, dan zal 't toch z'n eigen schuld wezen... z'n eigen schuld, zei Lena met nadruk.
- O, je weet 't niet, dat weet jij niet, hoe hard ie heeft gewerkt... Maar ik geloof nooit, dat ie 't bij heeft kunnen houen... O, Lena, goddank, dat jij hier ben, om Ma te troosten, als...
- Nou maar 'k hoop, dat 't niet noodig zal zijn.
Marietje, frisch in haar hel-roode jurk, met glinsterend gezichtje, in het trots besef, nu tweedejaars H.B.S.'je te zijn, kwam binnen vragen:
- Ma zegt, dat Ma op gaat staan. Is 't al tijd?
- Nee, nog niet, nog lang niet, riep Jet nerveus, en snelde de kamer door. Dat wachten hier zal Ma niet kunnen verdragen...
Lena was op het stoeltje bij de opengeslagen deuren gaan zitten, en haakte aan een sprei-rand.
- Lena! Mag ik de garnalen op 't schaaltje doen?
- Goed, doe jij dat maar.
- Wat zal Jacques blij zijn, - zei het kind, druk bezig, - dat ie nou ook vacantie heeft. En gaat ie daarna dadelijk naar Delft?
| |
| |
- Als ie d'r dóor is, ja.
- O, maar dat zal wel, zei Marietje, in het vol vertrouwen op de knapheid van haar achttienjarigen broer.
- Nou, maar de eind-examens worden door 'n heel andere commissie afgenomen.
- Ach, nou maar, ze komen d'r toch bijna allemaal, hoor.
- De hemel geve 't, voor Jacques...
Boven was Jet bezig, haar Moeder te overtuigen, dat het, heusch, nog in lang geen tijd zou zijn. Maar de ziekelijke vrouw, te onrustig en te gejaagd, om, in haar onduldbare spanning, te blijven liggen, zei, dat ze tòch maar òp zou staan... Jet hielp haar.
- Kalm, kalm nou maar, Moedertje... Hé, wat beeft u... Wil u wat zenuw-druppels?
- Nee, laat maar, Jet.
- O, maar dat wachten is ook zóo ellendig, zuchtte Jet. Wisten we maar, hoe 't was, al wàs 't dan ook misschien... waagde ze voorzichtig.
- O, god, zeg dat toch niet, steunde de zieke. Wat moesten we beginnen, wat moesten we in godsnaam beginnen, als ie d'r niet kwam... O, 'k moet d'r niet aan denken...
- Ja, maar, u moet d'r toch heusch, heusch niet te vast op rekenen, begon Jet weer.
- Op rekenen, nee... Maar, wat denk jij, Jet, wat denk jij d'r van... Heeft ie tegen jou nooit zoo 's iets gezegd...
In Jet's hersenen woelde pijnlijk de herinnering, van een paar avonden geleden, toen ze hem zijn | |
| |
thee had gebracht, en hij 't plotseling in radeloosheid had uitgesnikt:
- Jet, Jet, ik kóm d'r niet, je zal zien, ik kóm d'r niet...
Ze slikte iets weg uit haar keel.
- Ik weet 't niet... zei ze toonloos, dof.
- O, Jet, klaagde de Moeder, smachtend naar een troostend, opbeurend woord. Ach, zou 't niet?... Ach, kind, kind, wat moet d'r van 'm worden... 'k Heb al m'n hoop, àl m'n hoop hier op gezet...
- Nou, zoolang we nog niets zeker weten, mógen we ook nog hopen, Moedertje, zei Jet dapper.
Met een doekje om 't hoofd, leunend op Jet's arm, ging de zieke langzaam, langzaam de trappen af.
- O, daar is Ma, daar is Ma, riep Marietje. Ze schoof den rooden stoel voor het open raam, met veel gewillige bedrijvigheid. Wilt u hier zitten, Ma?
- Nee, als de deur opengaat, zit Ma daar net in de tocht, zei Jet, en trok den stoel weg, met een ruk. Ze beefde voor de mogelijkheid, dat Mama Jacques aan zou zien komen.
- Gelukkig kon ik nog garnalen krijgen, Ma... Wat leuk, dat 'k d'r nog aan dacht, dat Jacques d'r zooveel van houdt...
- 't Is nooit goed, om op succes te anticipeeren, zei Lena.
Marietje ging op het balcon staan.
- Kom binnen, Marietje, - zei Jet, - de zon schijnt daar zoo...
| |
| |
- O, daar heb je Veltman... riep Marietje, en sprong de kamer in. Nou kan Jacques d'r óok dadelijk zijn...
Met een schok kwam Mevrouw snel overeind.
- Nee, nee, zei Jet haastig, ofschoon ze, van haar hevig hartebonzen, de woorden haast niet uitbrengen kon. Die zit in de andere afdeeling, Ma, die heeft gisteren al uitslag gehad...
Marietje zag haar verwonderd aan, maar zweeg.
Jet kon het niet langer uithouden in de benauwenis der kamer. Ze ging weg, en riep Marietje buiten.
- Zeg geen woord, als je Jacques aan ziet komen, hoor... Ik zal 'm wel binnen-laten...
- Wat vroeg Jet? Hij is daar toch niet? vroeg Mevrouw zenuwachtig-angstig, toen ze weer binnen-kwam.
- O, nee, Ma... Jet zei, dat 'k op de melk moest passen, zei Marietje handig. Ze ging weer op het balcon staan, maar zóo achter de glazen deur, dat Mevrouw haar niet zag. Lena praatte afleidend met Mevrouw, wier koude handen zij in de hare warmde.
Jet was naar het kabinetje gegaan, en lag met haar hoofd uit het raam. De handen had ze saêm-geknepen; ze ademde kort, door den drogen, even geopenden mond. Zoo wachtte zij, wachtte... en tuurde, in brandenden angst, voor zich uit, in de fel-zonnige straat.
Wat duurde dat lang... lang... Onbewust openden Jet's oogen zich, al wijder en wijder, in haar gespannen staren. Haar hart klopte, met pijnlijk- | |
| |
korte, hevige slagen, haar gelaat gloeide, in een koortsigen blos. En nog maar aldoor zag ze niets... niets...
Eensklaps vloog ze, zóo snel zich bewegend overeind, dat ze haar hoofd heftig aan den raamrand stiet. Hij kwam daar aan...
Een plotselinge drang, om het uit te gillen van wee, overmeesterde haar; hij liep zoo heel stil, zoo triest... Maar ze hield zich in, dat geen in de kamer iets hoorde.
Ze stond op het portaal, en gaf een harden ruk aan het voordeur-touw, vóordat hij had gebeld.
Hij kwam naar binnen, langzaam de trap opgaande, zonder éen woord.
- God! god! hijgde ze, 't is toch niet....?
Hij bleef naar boven komen, zonder het gebogen hoofd omhoog te heffen. Toch geloofde ze niet:
- O, god! Jacques! Ben je d'r niet door?
- Nee, zei hij dof.
|
|