| |
| |
| |
Villa Theodora.
De fietsen hadden ze tegen de duin-helling aangezet, afgestapt zijnde, na een vrij langen namiddag-toer. Het was schaduwrijk en koel op het plaatsje, waar ze zich hadden neer-gestrekt, op 't zand; ze konden de zee, zóó zittend, niet goed zien, maar hoorden haar regelmatig gedruisch, 't aanzwellende en verzwakkende, voortdurend, voortdurend...
Nina had haar elboog tegen de leun-hoogte aangelegd, en steunde haar hoofd in de hand; Cor zat stil, recht-op, naast zich de beide handen spelende met zand.
Verkoelend-zacht streek soms een plotselinge wind langs hun verhitte gezichten heen, waarvoor ze de voiles opgeschoven hadden, tot onder den rand van den hoed.
- Wat is 't hier heerlijk rustig en eenzaam, zei Cor.
- Ja, zei Nina droomerig.
- Wat een verschil dadelijk, als je maar even | |
| |
de hotels voorbij ben... 't is net, of je dan niet meer in Scheveningen ben, - 't Haagsche Scheveningen, bedoel ik... maar in 't werkelijke, 't echte dorp, dat zoo heet...
De zon was onder; haar vlammen-pracht was reeds geheel door 't komend donker overgrauwd. In vale verte verwazend, scheen het strand vereenigd met zee en lucht, want, nauwelijks boven de aarde verheven, hing zwaar neêr het wolkengrijs, de effen-eentonige, de grondeloos-ledige hemel, die wijd en zwijgend zich uitstrekte, ver...
- Wat wordt 't al donker...
- Er zal toch geen regen komen?
- O, nee...
- Ik ben toch blij, dat we even kunnen uitrusten.
- Ik ook.
- Ik was erg moe, jij niet?
- Ja.
Nina werd door de genoten rust wat opgewekter, ze ging rechter zitten, en streek de waaiende haren achter de ooren weg.
- Als 't zóó blijft, zullen we 't warm hebben, Donderdag.
- Ja... Zeg, Nina, weet je, dat Charlie toch nog meegaat?
- Zoo? zei Nina, gemaakt-onverschillig, maar zij werd vuurrood.
Cor zag haar aan. O, ze had dit al zoo lang gedacht, maar deze snelle blos bevestigde haar vermoeden.
Ze bleven een poos lang zwijgen. Nina wachtte, | |
| |
totdat het kloppen van haar hart, veroorzaakt door het plotseling noemen van zijn naam, wat bedaard zou zijn, om weêr te spreken; Cor zat onbeweeglijk voor zich uit te staren, in het komend duister...
- Cor, mag 'k je 's wat vragen? zei Nina eindelijk, zacht.
- Ja, wat dan? vroeg Cor, zonder haar aan te zien.
- Heb jij 't óok gehoord, Cor, - heb jij 't soms óok gehoord... wat d'r van... wat d'r van... Charlie wordt verteld?
Cor aarzelde een seconde.
- Nee... En ik begrijp ook absoluut niet, wat je bedoelt...
- O, Cor, zei Nina, en leunde even dichter naar haar toe, als 't waar was, dan zou 't toch zóó vreeselijk zijn... Ze wachtte een oogenblik. Ach, zei ze toen, een beetje verlegen, je hebt 't al van me geraden, is 't niet, Cor... ik kon 't voor jou niet verbergen... En daarom, wou ik jou vragen, wat jij er van weet, jij ben zijn nichtje, misschien weet jij...
- Maar als je me niet zegt, wàt 't is...
- Luister dan, zei Nina nog zachter, en boog zich nog meer naar Cor toe. Ken je de jonge mevrouw Van Zuylen? Nou, ze zeggen, dat er iets is, tusschen Charlie en haar...
Cor bleef volkomen kalm.
- En geloof jij dat, jij, Nina, die zegt, dat je van 'm houdt?
- Ik zeg niet, dat 'k 't geloof...
| |
| |
- Nee, maar je dénkt d'r toch over... je ben niet onmiddellijk van de onwaarheid overtuigd geweest... je twijfelt nog...
Nina antwoordde niet.
- Als je van 'm houdt, ten minste met het gevoel, dat ik liefde noem, dan zou je, wie 't je vertelde, ferm en krachtig hebben tegengesproken... zóó, dat ze die laster ten minste niet verder verspreidden...
- Ik hèb ook gezegd, dat 't niet waar kon zijn...
- Maar, Nina... 't is toch niet direct weêr door je vergeten... 't is in je hersens blijven hangen... je peinst d'r over...
- Dat kan ik niet helpen, Cor... Hoe zouen ze d'r aan komen, als...
- Ja, waar ontstaan praatjes door? Elli van Zuylen is 'n echte flirt, dat is nou eenmaal waar, en Charlie heeft veel benijders... Erg veel meer is er niet noodig, om...
- Cor, zei Nina, op eens, haastig, zou je me 'n plezier willen doen, 'n verschrikkelijk groot plezier? Mevrouw Van Zuylen logeert op Villa Theodora, in 't Van Stolk-park, toe, Cor, laten we daar voorbij gaan, straks...
- Nee, zei Cor gedecideerd. Nee, Nina, dat doe ik niet. Zeg zelf, vind je dat geen leelijk bewijs van wantrouwen van je?
Nina kreeg een kleur.
- Ach, toe, Cor, toe, wat kan 't jou nou eigenlijk schelen, welke weg we gaan... O, ik zal zoo veel, veel geruster zijn, als ik zeker weet, dat ie niet...
| |
| |
- Maar Nina, wat bewijst dat nog, áls ie er is? Ze ontvangt meer jongelui, dat weet ik.
- O, als we 'm zien, dan is 't zoo, dan is 't zoo, zei Nina opgewonden. Weet je van wie 'k 't heb? Van Marie van Asselen... haar broer is z'n beste vriend...
- 't Is nonsens, 't is dwaasheid, Nina...
- Ja, ja, dat weet ik wel... Maar alleen, Cor, alleen durf ik d'r niet voorbij te gaan.... en als 'k 't nou niet deed, terwijl ik er nou gelegenheid voor heb, ten minste, als jij wil, dan zou 'k van me zelf denken, dat 'k de waarheid niet onder de oogen durfde zien...
- Nou, 't is goed, Nina, zei Cor bedaard. Maar later, als je niets heb gezien, dan denk ik, dat je je wel een beetje schamen zal...
- Ja... maar dan zal ik toch zoo heerlijkblij zijn, Cor...
Ze stonden op, en wielden haar fietsen van het duin-pad af. Ze ontstaken de lantaarntjes, en stegen op.
Het was geheel donker nu. Van afstand tot afstand schoten de hooge lantarens plotselinge lichten over haar heen. Bellend gingen ze de hoeken om; soms met een vluggen zwaai uitwijkend voor een tegen-komer; langzamer trapten ze, toen ze het Van Stolk-park naderden.
Ze hadden al dien tijd niet gesproken. Nu wendde Nina haar wiel tot naast dat van Cor, en zei fluisterend-zacht:
- Cor, ik ben bang, o...
- Laten we 't dan niet doen, zei Cor dadelijk.
| |
| |
- O, ja, ja, dat wel...
- Maar zeg geen woord, Nina, ik had liever niet, dat we werden herkend...
Ze naderden de villa. Geheel donker was zij, alleen de veranda aan de voorzijde licht; groote, fantastische, achthoekige zijden lantaarns hingen daar tusschen groene slingerplanten te branden.
Nina's adem ging snel; ze kon haar angst niet verbergen...
Als vage, geruischlooze schimmen gleden ze in de schaduw voorbij.
Elli van Zuylen lag in een rieten fauteuil, het hoofd tegen de leuning aan, en heel dicht bij haar zat Charlie, de elbogen op de knieën, de handen saêm-geslagen, en, het hoofd naar haar toegebogen, zag hij haar hartstochtelijk-strak aan, terwijl hij sprak.
Ze waren het huis voorbij. En onmachtig zich te bedwingen, ontsnapte Nina een korte, harde snik.
Cor sprong af, en bleef sprakeloos voortgaan naast haar wiel. Nina kwam naar haar toe:
- O, Cor...
Cor antwoordde niet, en Nina, schrikkend van haar doodsbleek, onbeweeglijk gelaat, vroeg angstig-snel:
- Cor, Cor, wat is er? Wat heb je! Cor...
Maar niet in staat, een woord te uiten, bleef Cor, met starende oogen, vóór zich zien.
|
|