Maar, ondanks zijn aandringen, bleef zij aarzelen, totdat een andere danser haar had opgeeischt.
Aan het eind van den avond, kon hij haar nog even spreken, en, met neergeslagen oogen, had ze toen toegestemd.
- Zeg jij dan maar wáár...
Ze had het blijkbaar al bedacht, want haastig zei ze, zonder hem aan te zien:
- Weet je de Vosmaer-bron in de Boschjes? Dáár... Morgen-ochtend om tien uur.
Nu wás het zoo laat. En onrustig ging hij kijken in de richting van waar zij komen moest. Telkens ging er een schok van ontroering door hem heen, als hij haar te herkennen meende.
Eindelijk zag hij haar. Zij veinsde, hem niet te zien, en liep met snelle, kleine passen voort, de japon coquet opgenomen, de parasol laag voor 't gezicht. Toen ze vlak bij hem was, zag ze hem aan, met een vluchtigen groet, maar gaf hem geen hand. Gejaagd zei ze:
- Ik kan maar even, maar heel even, Ernst... Ik wist tóch al niet, wat ik zeggen zou.
Hij keek een beetje teleurgesteld op haar neêr, hij had gedacht, dat ze stil-zacht en verlegen zijn, en niet zoo dadelijk weer van hem weg willen zou.
Hij zocht naar woorden, te geëmotionneerd, om dadelijk te kunnen spreken. Ze stond naast hem, zenuwachtig, ontroerd, niet door hun samenzijn, maar door den angst hier met hem samen te worden gezien.