- Meneer, ziet u 's, zei Van Es, hem terughoudend, en las met gedempte stem wat zinnen voor uit een geschreven blad.
- Nee, nee, dat is heel goed, zooals 't d'r staat. Respectievelijke aandeelen beteekent dat.
- O, zoo, meneer.
Meneer Van Oosten vertrok.
De dames, die zich blijkbaar verveelden, stonden eens op, en keken, opmerkinkjes wisselend, uit het tweede raam. Ja, dat gewacht... hoorde hij zeggen.
En nèt ging daar de electrische schel.
Het jongetje stond op, wat triest, dat de storing al zóó gauw weer voorbij zou zijn.
- Wilt u me maar volgen, dames? Kamer nummer twee... alstublieft.
Hij liep langzaam weer terug, de lange gang door, over den breeden, bruinen looper, en keek uit elk raam, dat hij tegen kwam. Hè, die tuin... Niks was daaran... dorre boomen, en dor gras, en dorre blaêren over de paden...
Daar was hij weer.
- Ben je klaar, Van den Heuvel, met die stukken over de zaak Van Houten - Vermaes.
- Nog niet...
- Dan haast je wat... Meneer Van Oosten komt ze halen, direct.
Het jongetje legde de beschreven vellen opeen, nam een nieuw blad op zijn vloei-legger, onderdrukte zijn naar-buiten-kijkens-lust, en begon het papier te vullen, met rechte, regelmatige letters, van heel-bovenaan, tot aan het einde toe.