| |
| |
| |
Kinderen.
- Maatje, àl de groote meisjes van de partij roepen me bij zich, en zoenen me.... hier, en ze wees op haar rozige wang. Waarom doen ze dat, Maatje?
- Zeker omdat ze je 'n aardig kindje vinden....
- Aardig? Ze vinden me móói, Maatje.
't Moedertje lachte.
- Dat wou je wel graag, hè, kleine meid.... Wie denkt al aan mooi....
- Maar allemaal zeggen ze 't toch.... heusch, Maatje, ze zeggen 't àllemaal....
- Weet je wat, probeer jij maar eerst 'n lief en vriendelijk kindje te zijn.... dat mooi of niet mooi komt d'r dan in 't geheel niet op aan.... En nou 's éen, twee, drie je bedje opgezocht.... dat heeft de heele avond al naar je verlangd. Zeg, weet je wel, hoe laat 't al is?
- O, ja, tien uur, is 't niet? Maar ik verlang nog niets naar m'n bed.... 'k ben nog héélemaal | |
| |
wakker.... kijk u maar.... kijk u dan, Ma....
- Ik geloof je wel.... je hoeft je oogen niet zoo wijd open te doen.... Kom, vooruit, nou gauw naar boven....
Het jonge, elastische figuurtje, in de losse jurk van rose zijde en kant, huppelde door de marmeren gang, met een kittig tikken van de hakjes der kleine, rose schoentjes op het steen. In een vlug, gracieus beweeg, sprong zij, met korte, dansende sprongetjes, de breede trappen op; de blonde krullen, waarin een rose lint zich verloor, waaierden wijd-uit om haar hoofdje heen.
Achter haar, langzamer, kwam het Moedertje, dragende het witte shawltje, de capuchon en de mee-gebrachte partij-schatten van het kind.
Boven, in de groote, verlichte kamer, was het koesterend warm.
Adétje danste heen en weer voor de psyché, hield haar kleedje bevallig met beide handjes vast, en bekeek zich van alle kanten.
- Kijk, Maatje, zóó danste Jeantje de Grazianawals.... Maar nou weet u toch niet, hóe bespottelijk die Emmy 't deed.... Ze kan d'r niets van, niets.... waarom wou ze dan ook meedoen, hè, Maatje.... En in de Washington-post is Betsy gevallen, ze gleed uit, en Henri is óok gevallen.... maar die begon te huilen, verbeeld u, en toen kwam mevrouw naar 'm toe, en die heeft 'm wat eau de cologne op z'n hoofd gedaan en toen was ie dadelijk weer beter.... En u weet wel die jongen van Asselen? Die dee zóó, als ie walste, in plaats van zóó....
| |
| |
En ze draaide en wendde zich om en om....
- Nou uitscheien, Adétje.... Dé, hoor je niet? Was Ferry van Rhenen d'r ook?
- Ja, en verheel u 's, wat díe tegen me zei.... We dansen, en toen zei-d-ie ineens: ‘Zeg u maar Fer.... Meneer en freule, dat is zoo stijf....’ Ja, dat kon ie begrijpen, dat 'k tegen hèm meneer zou gezegd hebben, wat vindt ú nou?
Moedertje schudde, met een glimlach, 't hoofd.
- Eerst was d'r 'n jubel-polonaise, met vlaggetjes en mirlitons, en daar deeën de grooten óok aan mee.... D'r hingen allemaal slingers van groen door de kamers, met bloemen d'r in.... en mijn cavalier was zóó groot, dat ie d'r 'n roos voor me uithalen kon.... maar die heb 'k weer verloren.... en later kregen we van die sneeuwballen, maar d'r zat geen witte sneeuw maar confetti in.... o, daar lag de heele vloer mee vol en met serpentines óok.... En heb u die beeldige vlinder wel gezien, beeldig, hè, Ma.... Die kregen de meisjes alleen....
- Je moet niet zoo druk zijn, Adétje.... dan kan je niet slapen straks.
- O, jawel.... En Ma, d'r was zoo'n heele oue meneer, met nèt zoo'n uniform als Pa, maar nóg veel mooier, en die kénde u, zei-d-ie.... en die vroeg, of 'k 'm wel 'n zoen wou geven, maar dat wou 'k niet, want ik kende 'm heelemaal niet, en toen lachte-d-ie, en zei iets tegen 'n dame, die naast 'm stond, in 't fransch, geloof ik, en toen lachte die dame ook, en zei ‘Prachtige oogen....’ Hoor u wel, Maatje, práchtige oogen zei die dame....
| |
| |
- Ach, kom, daar bedoelde ze jou natuurlijk niet mee.... Ze maakte het nacht-japonnetje vast om het blanke halsje. En nou gauw je bedje in, 't is lekker-warm....
- O, waar is die bal gebleven.... zal u d'r goed voor zorgen, Ma.... en óok voor die strikken.... En we hebben ook ijs gehad en champagne en pistaches met mutsen d'r in, en ook van die verrukkelijke bonbons.... D'r was zoo'n gekke jongen, die wou zóó maar met me dansen, en ie was niet eens aan me voorgesteld.... O, ja, 'n mevrouw heeft gezegd, dat ze morgen bij u zou komen.... 'k ben vergeten, wie 't is.... maar ze had een vreeselijk-rood, glimmend gezicht, en zoo'n kijk-ding in de hand.... en ze zei ‘hondje’ tegen me, vindt u dat niet raar?.... En d'r was ook 'n klein, dik jongetje van d'r, dat altijd maar bij d'r bleef.... En Loukie had nèt zoo'n jurk aan als ik, alleen was die wit.... Nou, dag, Maatje.... dag, Ma.... komt u straks nog 's naar me kijken?
- Ja, straks kom ik nog 's naar je kijken.... maar dan slaap je al, hoop 'k.... Nacht, kindje, ga nou maar gauw slapen, hoor....
Ze temperde het licht, en spreidde het jurkje over de canapé.
- Maatje....
- Ja!
- Kom u nog 's even....
- Wat is er dan.... Ze bukte zich over 't bedje.
Het kind sloeg den arm om haar hals, en fluisterde, ondeugend-lachend, haar toe:
| |
| |
- 'k Ben toch maar èrg blij, dat 'k zoo mooi ben, hoor, Maatje.... èrg blij....
- O, kind, kind, wat ben je toch ijdel, fluisterde ze terug in een zucht. Maar nou nergens meer aan denken.... stil zijn, hoor, en rustig slapen gaan.... Beloof je 't me?....
Beneden, in de stille kamer, waar de thuiskomst van 't kind een vluchtige vroolijkheid had gebracht, zette ze zich peinzend in den blauwen fauteuil. Maar haar handwerk nam ze niet op.
O, als dat kind nú al zoo ijdel en met zichzelf was ingenomen, waar moest het dan later naar toe?... Ja, maar 't wàs een knap kindje, en ze kon 't onmogelijk beletten, dat men 't haar zei... Natuurlijk was dat heel onverstandig... natuurlijk... maar wat kon zij er aan doen? Een klein beetje in de hand gewerkt had zij 't misschien wel... maar ze was zelf nog zoo jong... en was 't dan erg te verwonderen, dat ze graag met haar dochtertje pronkte? Het roemen van haar beeldig kind was, als 't ware, een hulde aan haar eigen jeugdig mooi... Een levend schilderijtje noemde men Adétje en haar... was 't erg vreemd, dat dit haar streelde?
Nu ja, 't kind was wel een beetje verwend en hield er wat kuurtjes op na, maar welk kind zou die niet hebben? En ze deed wel wat veel de groote menschen na, maar ze deed dat zoo alleraardigst, met zulke lieve, gemaakte maniertjes, dat dit haar dubbel-bekoorlijk deed schijnen. En waar wou je nu nog de boekachtig-brave, | |
| |
drukke, onnatuurlijk-opgewonden kinderen vinden? Ach, állemaal waren ze immers, zooals Dé, tegenwoordig...
Toch moest ze even denken aan de drie vroolijke, aardige jongens van haar vriendin, die, een poosje geleden, een middag bij haar te spelen waren geweest, en hoe die zich met de kleinste kleinigheidjes hadden weten te amuseeren... Wat hadden ze, dien heelen tijd, niet alleraardigst gespeeld met Détjes eet-servies, waarbij gebakjes en bonbons de haas en de taarten voor moesten stellen... Détje, daarentegen, noemde haas niet anders haas, of 't moest werkelijk haas wezen... bij háar scheen de kinder-phantasie ook al verouderd te zijn... Dien middag had ze er dan ook maar toe-kijkende bij-gezeten, en liet zich van 't beste bedienen... En toen ze weg waren, had ze minachtend gezegd: ‘dat 't toch zulke echtflauwe jongens waren’...
Ja, ja... Maar ze was toch nog niet zoo dwaastoegevend voor Dé, als haar nichtje voor háar meisje was... Hoe oud wat die nu... O, ja, acht... éen jaar ouder dan Dé... Voor die Milie was letterlijk niets te goed... alsof ze werkelijk al een uitgaand, jong dametje was... O, die brief, dien ze laatst ontving om handschoentjes op zicht te laten sturen... net of ze die in Utrecht niet even goed had kunnen krijgen... maar neen, die moesten uit de residentie komen... En wat schreef ze toen ook weer van dat kinderbal... ‘La petite sera ravissante... en bleu pâle, decolletée, avec une guirlande de myosotis...’ En dan van die | |
| |
jonkertjes, die dansen kwamen vragen ‘quelques uns accompagnés de leurs bonnes’... O, hoe had ze 't uitgeschaterd om dat idée van die meidbegeleide cavaliers... en haar Mama niet tegengesproken, toen zij het kinder-bederf had genoemd en een afschuwelijke comedie...
Ach ja, comedie was het natuurlijk wel, maar au fond een dol-amusante... Mama overdreef... Kom, als de kinderen ouder werden, kregen ze immers weer heel andere en nieuwere dingen, waarin ze belang zouden stellen...
Enfin. Ze nam haar borduurwerk ter hand. Om 't te zíen, was 't toch heusch alleraardigst...
|
|