| |
| |
| |
Negende hoofdstuk.
I.
En toen zij kwam, zoo jong, zoo frisch, zoo mooi, zoo stralend en vol heerlijkheid, toen wist hij nog maar nauwelijks, dat hij geleden had. Zij vroeg hem nooit, door welke gedachten of omstandigheden zijn somber uitzicht veroorzaakt werd, maar zij troostte hem, zij streelde zijn gefronsde wenkbrauwen effen, en kuste zijn strak-gesloten mond, tot die weer licht te glimlachen begon. En hij voelde zijn weemoed vervloeien, - zij suggereerde hem tot gelukkig-zijn, en een tijd-lang was hij dat, in haar armen, ook inderdaad. Haar liefde had haar sterker, positiever, meer-ontwikkeld gemaakt; zij was thans een prachtige vrouw, geen teêre, etherische schoonheid meer, maar een schitterende, bloeiende, - een verrukkelijke vrouw, boeiend, bekorend, - een vrouw, wie alles gelukt, wie alles ter wille is, voor wie ieder blij-deemoedig buigt, omdat zij, door haar ziels- en lichaams-pracht, al-oppermachtig-heerschen kan, en dat màg....
| |
| |
Hij kon naar haar liggen kijken, hartstochtelijk-bewonderend en lang, als zij zich in haar on vergelijkelijke gratie langs hem heen bewoog. Het was hem een zoete weelde, een innig ziels-genot, om haar te zien, met haar bevallige houding, haar gemakkelijke, lenige bewegingen, haar spontane, en toch zoo volkomengeëvenredigde gebaren, de heffing van haar hoofd, den opslag harer oogen.... Hij aanbad haar als een schoonheids-wonder, als een volmaakte menschen-schepping.... hij vereerde haar met vrome devotie, alsof zij een heilige was, hij stond haar een absolute macht over zichzelven toe, als ware zij een godin.... Hij had haar lief tot stervens toe, zij was de ziel van zijn ziel, het leven van zijn leven, en hij wist, dat hij slechts bleef bestaan door háár....
Maar zij begreep die volkomen liefde niet.... Zij hield van hem, omdat hij haar geluk geven kon, als nog nooit een ander mensch had vermocht, - en zij was vriendelijk en voorkomend tegen hem, wanneer hij opgewekt en teeder of hartstochtelijk was.... Maar wanneer hij, afgemat door zijn hopeloos treuren in de lange uren van zijn eenzaamheid, nog onder den indruk daarvan verkeerde, als zij bij hem kwam, dan klaagde zij en deed hem verwijten, - en hij putte zich uit, om haar het bewijs van zijn groote liefde te geven.... Hij beproefde het aller-uiterste, om haar zekerheid te doen verkrijgen, dat zijn liefde eindeloos en onverminderbaar was, maar altijd verlangde zij méér van hem, totdat hij dikwijls wanhopig werd en ten einde raad. Eén liefdewoord van haar bracht hem in een hemel van verrukkende zaligheid, terwijl zijn dringendste en | |
| |
hartstochtelijkste betuigingen haar soms nòg niet bevredigen konden. Maar altijd bleef hij geduldig en verdraagzaam, dankbaar voor de geringste toeschietelijkheid, verblijd door de kleinste uiting van haar liefde.... al voelde hij ook, dat hij langzaam, langzaam te gronde ging, omdat er te véél van zijn toch niet meer sterke kracht werd geëischt....
Eens kwam hij tot bezinning, met een schrik en een plotseling-hevige smart om zichzelf. Het was, toen Regina, aarzelend, alsof zij niet durfde, en toch dacht, dat zij verplicht was, het te vragen, zei:
- U is toch niet ziek, meneer?
Hij ontkende met zijn stillen glimlach, die bitterder en aangrijpender was, dan de hevigste uitbarsting-van-droefheid zou zijn geweest. Maar door haar vraag was hij opmerkzaam op zichzelf gemaakt, - en het scheen hem toe, of hij elken dag weeker en zwakker werd, of hij elken dag iets van zijn leven verloor.... Een heftige angst, dat, als dit zoo doorging, hij Carla eenmaal misschien niet meer zou kunnen voldoen, greep hem aan. En hij zag zichzelven dof-oogig, vermagerd en bleek, een flauwe gelijkenis had zijn gezicht nog maar met het jongensachtig, vroolijk, overmoedig gelaat van voorheen.... en het was hem, of hij zich daarover schamen moest, of het een gebrek, een tekortkoming van hem was, - en daarom nam hij zich voor, veel in de lucht te gaan, beweging te nemen, en zich krachtig te voeden. Hij vond het laakbaar, verwijfd, voor een man, er zoo uit te zien, als hij deed, en hij wenschte koortsachtig daarin verandering te brengen. Maar toen hij, een dier | |
| |
morgens, dat hij gevolg aan zijn wandel-voornemen gaf, Frans had ontmoet, zonk al zijn kracht en zijn wil weer weg, en was hij ontmoedigd, verpletterd, gebroken.... Toen gaf hij zich over, aan wat het lot van hem wilde, en liet zich leven, zonder meer een inwerking te beproeven op den loop der omstandigheden....
's Middags, aan tafel, vertelde Frans aan Carla, dat hij dien morgen Vincent had ontmoet. Zij ontroerde niet bij het plotseling noemen van dien naam door hem, zij had het al zoo dikwijls verwacht, en hield er zich altijd op voorbereid. Zij antwoordde met een onverschillig: Zoo? en Frans ging voort:
- Hij ziet er verbazend slecht uit, véél erger, dan toen ie ons aan de spoor kwam goeiendag zeggen, ofschoon 't toen ook al niet heel schitterend was.... 't Viel me op, zoo mager en wit als ie is.... 'k geloof toch niet, dat ie zoo ijzersterk en gezond is, als we altijd hebben gedacht.... Ik was waarachtig bang, dat ie ziek was, en daarom ben 'k vanmiddag, na bureau, even naar 'm toe-gegaan, om naar 'm te vragen....
- En? vroeg Carla bedaard, hoewel Frans' woorden haar pijn deden tot diep in haar ziel, en zij haar hart plotseling-fel voelde bonzen van bezorgdheid en angst.
- Hij was niet thuis, 'k heb 'm dus niet kunnen spreken.... Maar morgen ga 'k weer naar 'm toe.... de jongen is te veel alleen, hij leeft heelemaal in en voor zichzelf.... 'k Wou, dat ie maar weer 's hier kwam.... Maar dat doet ie niet, nu die bevlieging van laatst, om veel met ons om te gaan, weer geluwd schijnt te zijn....
| |
| |
Het gansche verdere van dien dag smachtte Carla er naar, in de eenzaamheid van haar eigen klein kamertje te zijn. Haar ziel werd geschroeid door een folterenden angst, omdat zij niet bij hem kon zijn, hem oppassen en koesteren, als hij werkelijk ziek was, - hem opbeuren en troosten, als het alleen maar kwam door het gemis-van-haar, dat bij bleek, betrokken en bedroefd van uitzicht was....
Zij kon niet gelooven, dat hij ziek zou zijn, dat hij lichamelijk leed, zonder dat hij het haar had gezegd, zonder dat zij er ook maar iets van bemerkt had zelfs.... Het kon niet waar zijn.... het kòn niet.... En toch woelde er een zóó onuitstaanbare angst in haar hart, dat zij het bijna niet uithouden kon in die spanning en onzekerheid, - en het onzinnig plan ontstond in haar, om na het diner wéér naar Vincent te gaan, opdat hij haar gerust-stellen kon.... Maar zij zag in, dat dit onmogelijk was, - hij verwachtte haar nooit om dien tijd, en Frans kon haar vragen, waarheen zij ging, haar willen vergezellen misschien.... Het ging niet, het kon niet, - maar zij zou hem schrijven, vanavond, opdat hij den brief morgen had, - gloeiend, innig en hartstochtelijk zouden haar woorden zijn, opdat hij den vollen omvang van haar liefde kennen zou, - en daardoor geluk en levenskracht krijgen, indien hij die noodig had....
Met de uiterste voorzorgen zou zij den brief op de post gaan brengen, - zijzelve moest het doen, natuurlijk, en zij zocht naar een voorwendsel, om dien uitgang mogelijk te doen zijn. Zij was scherpzinnig en slim geworden in den laatsten tijd, handig en vol list, om | |
| |
haar gaan naar Vincent vol te kunnen houden, zonder dat het de aandacht trok.
Zij ging nooit twee dagen na elkaer denzelfden weg, ook nooit op hetzelfde uur, en dikwijls getroostte zij zich omwegen, of het gaan door armoedige buurten, om ongezien haar doel te bereiken. Dat zij geen visites meer maakte, verklaarde zij door de afwezigheid van haar Mama, waardoor zij gestadig in onrust verkeerde, - en Zondag, de dag waarop zij niet naar Vincent kon gaan, had zij voor ontvangdag bestemd. Niemand, die ook de geringste argwaan had, of ook maar een flauw vermoeden, dat er iets niet in orde was tusschen Frans en haar....
Zij vond, met haar door liefde gescherpt verstand, een middel, om haar voornemen ten uitvoer te brengen. Dien avond schreef zij aan haar Moeder, maar maakte haar brief niet af. Dat zou zij boven, op haar kamer doen, en hem dan even weg-brengen tegelijk met den brief aan Vincent.
En zoo deed zij. Haastig voegde zij, op haar kamer, nog een paar woorden bij den brief harer Moeder, en eindigde toen. En zij begon haar liefdes-uiting aan den liefste-van-haar-hart, en onbedacht stroomden de streelendste woorden over het papier in een rijken, weelderigen overvloed. Zij toonde hem haar bezorgdheidom-hem, zij zeide hem haar angst, haar onrust, omdat zij niet bij hem was, zij smeekte, dat hij niet ziek mocht zijn, zij betuigde, zij bezwoer hem haar liefde, die alles-overheerschend-groot en machtig was, en dankte hem voor de zijne, die haar volkomen-zalig deed zijn.... Het was één herhaling van hetzelfde: ik heb je lief.... | |
| |
ontzettend en onuitsprekelijk.... ik heb je lief, voor eeuwig en eeuwig heb ik jou, jou-alleen lief....
O, mijn Eenige, ik mòet, ik mòet je even zeggen, dat ik je liefheb, dat je mijn alles bent, en dat ik zonder jou versmacht! O dat ik nu niet bij je ben, dat ik mijn hoofd niet aan je schouder kan leggen, en je in-fluisteren, hoe opperst lief ik je heb, hoe volkomen en voor altijd! O, ik verlang naar je, zoo heel erg verlang ik naar je, Vincent, mijn eenig Lief! Onophoudelijk, onafleidbaar verlang ik naar je, wanneer ik niet bij je ben, je dierbare stem niet hooren, je lieve gezicht niet kussen kan!.... O, ik heb je lief, eindeloos en algeheel, - ik wil alles voor je doen, alles voor je wezen, je alles geven, want ik heb je lief! O, mijn bloed bonst zwaar door mijn hart, als ik er aan denk, hoe je me aanziet met die goddelijke oogen van je, hoe je arm zich om mijn middel vlijt, en hoe je zegt: ‘Ik heb je lief....’ O, dat is om weg te droomen, stil en zacht, dat is om mijn oogen te sluiten, en in een halfbedwelming neer te zinken, met geen ander besef, met geen ander weten-ergens-van, dan de klank van je stem, die altijd-door dit ééne zegt, dit verrukkende, zalig-makende ééne: ‘Ik heb je lief....’ O, nooit heeft mijn traag bloed krachtig door mijn aderen geslagen, o, nooit heeft het in mijn hoofd en mijn borst gebrand van hartstochtelijk verlangen, o, nooit heb ik mijn alleen-zijn als een pijn gevoeld, zooals dat nu aldoor is, aldoor, wanneer ik niet bij je kan zijn, je niet zie, niet hoor, je lieve nabijheid niet gewaar worden kan.... O, ik heb je lief, eeuwig, onvergankelijk heb ik je lief, ik heb jon lief, jou, jòu, jij bent mijn alles, mijn wereld, mijn heelal, en zonder jou ben ik niets! Jij bent mijn absoluut, uitsluitend, volstrekt-eenig Lief, - er is niets belangrijks, niets hoogs, niets waardevols buiten jou, - jij bent het, voor wien ik leef, aan wiens geluk ik arbeiden wil! O, ik heb je zoo lief, zoo innig-diep, zoo hartstochtelijk, - mijn bloed gloeit voor jou, mijn hart klopt voor jou, mijn leden bewegen zich voor | |
| |
jou, voor jòu. O, weet je 't nu, wéét je 't nu, mijn Eenige-voor-altijd, dat ik je liefheb, onomstootelijk en onveranderbaar, dat ik je heilig-onaantastbaar lief heb voor eeuwig, jou, niemand dan jou! O, ik wou mijn handen leggen om je geliefde hoofd, en je in je oogen staren, totdat ik daarin las: geluk, - geluk, dat ik je gaf! O, mijn liefste, mijn liefste, die je bent! Ik heb je volmaakt, volkomen lief, voor altijd en altijd, zonder grens, zonder maat en zonder voorbehoud, - mijn liefde is eeuwig-durend, standvastig en sterk, onaanraakbaar, onverminderbaar, geluk-gevend mijzelf, en, zoo ik hoop, ook jòu.... Onverdelgbaar, onbluschbaar, oneindig heb ik je lief, - mijn gevoel overweldigt me door zijn wondere macht, het onttrekt me aan weemoed en levens-smart, het maakt me wil-sterk en levens-krachtig en gelukkig-voor-goed, - en dat dank ik alles aan jou, aan jou, mijn heer, mijn gebieder mijn god! O, je arm om me heen, o, je warme adem over mijn wang, o, je lippen op mijn mond, - o, je zoen, die me bedwelmt, o, je omhelzing, waarin ik weg-zwijm, o, je blik, je stem, je lach, je mooie lichaam, dat van mij is, van mij, dat ik met mijn verlangende armen omvangen mag, en kussen, vurig, wild, hartstochtelijk!....
Zij brak plotseling af, met een schrik, toen zij het twaalf uur hoorde slaan. Wilde zij haar brief nog zelve brengen naar de post, dan moest zij nu eindigen. Zij nam de pen weer op, en schreef:
O, ik zou wel altijd, altijd zoo voort kunnen gaan met schrijven, en toch zou er aldoor hetzelfde komen te staan: ik heb je lief....
Tot morgen, mijn Lief.... dan mag ik je hoofd weer in mijn beide handen nemen en je gloeiend kussen op je heerlijken mond, tot ik je oogen zich in goddelijk genieten sluiten zie.... Tot morgen, mijn Lief! Als jij dezen ontvangen hebt, dan is het al: tot straks!
Voor altijd en algeheel
jouw eigendom,
Carla.
| |
| |
Zij sloot haastig den brief, sloeg een cape om, en met de beide epistels in haar hand sloop zij geruischloos de trappen af. Op haar wangen brandde een vurige blos, haar handen beefden, al haar hartstocht was opgewekt door het schrijven van dien brief. Zij liet de deur met een kier openstaan, en sloeg haastig den weg naar de brievenbus in. En toen zij haar brieven één voor één in de gleuf had neer laten glijden, haalde zij verluchtigd even diep adem; zij keerde zich om, en snelde terug naar huis. Een angst had haar bevangen, dat Frans iets zou hebben gehoord van het ontsluiten der deur, en haar misschien onrustig in de vestibule afwachten zou, - en zij wilde hem nu niet zien....
Maar zij vond alles juist zoo, als zij het gelaten had; voorzichtig sloot zij de voordeur, zocht tastend haar weg naar boven, en bereikte, zonder gehoord te zijn, haar eigen kamertje. Zij voelde zich, alsof zij iets had volbracht, dat zwaar, maar noodzakelijk was, en zij was dankbaar, en blij-voldaan, dàt zij het had kunnen doen.
Den volgenden morgen ontving Vincent den brief. Maar een verlammende angst beving hem, toen hij haar schrift herkende. Hij sloot zijn oogen; een moment lang kon hij niet denken, toen plotseling stormden zijn gedachten op, en martelden zijn hersenen, met een wreede, schrijnende pijn. Alles was uit.... het was niets dan een droom geweest, die korte stond van heil, - alles werd hem ontnomen: zijn geluk, zijn liefde, zijn leven....
Lang zat hij roerloos, met haar brief in zijn hand, | |
| |
zonder dien te durven, te kunnen openen. Zoolang hij den inhoud niet las, kon hij nog blijven in den waan, van door haar te worden liefgehad, en hij wilde niet zèlf die mooie begoocheling verstoren.... Het was, of hij nu eerst ten volle begreep, hòe lief hij haar had, hoe absoluut-noodzakelijk zij was voor zijn bestaan, hoe haar-liefde-alleen hem in het leven behield.... En hij kon niet, hij kon nog niet scheiden, van alles, wat hem lief en dierbaar was, - hij wilde nog voortdroomen, hij wilde nog niet ontwaken tot een onbarmhartigen, nieuwen dag....
Hij peinsde door, meer voelend het heiligend geluk van haar liefde, dan de doodelijke smart, die een scheiding-van-haar hem veroorzaken zou.... Maar toen zijn zachte stemming overging in een aanvoeling van wilden, smartelijken angst, en de kwellende benauwenis der onzekerheid te onhoudbaar en te overweldigend-hevig werd, vermande hij zich, en scheurde den omslag open. En het eerste, wat hij zag, was een hartstochtelijk liefde-woord, en hij las verder, met brandende oogen, half-open mond en hijgenden adem. En toen hij de laatste letters gelezen had, uitte zijn grenzelooze verruiming zich, zooals een ondragelijke droefheid zich zou hebben geuit. Hij sloeg zijn handen voor zijn gelaat, en barstte los in tranen, in een korten, maar heftigen aanval van bijna pijnlijke vreugd. Zijn ontroering verzwakte hem, gelijk een vlaag van koorts zou hebben gedaan; hij viel op zijn divan neer, en zonk in een looden slaap, alsof hij volslagen was uitgeput. En toen hij weer tot bewustzijn kwam, en haar brief in zijn handen | |
| |
voelde, toen kuste hij dien, met hartstochtelijke teederheid, met devote vereering, als ware het papier een talisman. Hij las en herlas haar woorden, die hem doordrongen met een goddelijk ziels-geluk, - hij genoot van haar bezorgdheid, of hij wel gezond was, en voelde zich zalig in den rijken, prachtigen schat, dien zij hem aan liefde gaf....
Maar toen de grootste verrukking bij hem bezonken was, kwam er een kleine reden tot vrees-en-ongerustheid op den voorgrond van zijn verbeelding te staan. Hij begreep uit het begin van haar brief, dat Frans hem een bezoek had willen brengen, en hij ontstelde lichtelijk daardoor. Hoe nabij was het gevaar geweest, en hij had, het niet wetende, zich aldoor gerust gevoeld! En hoe kwam het, dat Regina er hem niets van had gezegd?.... Hij belde haar binnen.
Hij vroeg haar, of meneer van Westervoort er gisteren was geweest, en zij antwoordde bevestigend.
- Ik heb gezegd, dat u uit was, voegde zij er bij.
- Goed, zei Vincent, dankbaar, dat zij dit op eigen initiatief had gedurfd. Maar waarom heb je 't me niet even gezegd?
Zij aarzelde, en zag hem aan.
- Ik heb 't vergeten, zei ze toen kalm.
Hij liet haar gaan, te zeer getroffen door haar zorg en oplettendheid voor hem, dan dat hij een woord had kunnen zeggen. Klaarblijkelijk had zij alles begrepen, en toch hield zij zich onwetend, terwille van hem, zelfs loog zij, om hem te sparen.... Zij ontzag en beschermde hem, zij hielp hem door moeilijke dingen heen, zonder belooning of zelfs dank te ver- | |
| |
langen, en haar edelmoedigheid gaf hem een vertrouwd en veilig gevoel: zoolang zij hem met moederlijke zorg behoedde, was vrees onnoodig, - hij kon zich gerustelijk aan haar bescherming overgeven....
Hij sprak er niet verder over met haar. Door haar stug en in zichzelf-gekeerd karakter zou zij norsch en onvriendelijk antwoorden misschien, - beter was het, haar door zijn gedrag te toonen, dat hij haar handelingen waardeerde, en ze stelde op hoogen prijs....
Carla kwam dien middag vroeger dan haar gewoonte was. Haar verlangen had haar voort-gedreven; het was haar, of zij in langen tijd niet bij elkander waren geweest. En met een kreet van onweerhouden blijdschap wierp zij zich in zijn armen, zij klemde haar lippen op zijn mond, en trok zijn hoofd aan haar borst. Hun adem daalde en rees gelijkelijk-snel, hun hart klopte met denzelfden slag, hun bloed vloeide even krachtig en warm door hun aderen heen: zij voelden zich als één lichaam, als een enkel bestaan....
Hun liefkoozingen waren voor beiden even verrukkelijk, bedwelmend en zalig, hun kussen waren even weelderig-zoet, de omstrengeling hunner armen even teeder, knellend en vast, - zij hadden hetzelfde verlangen, denzelfden wil, - en zij bezigden dezelfde middelen, om te geraken tot hetzelfde doel....
Zij hadden elkander opperst lief, en toonden dit met al de kracht, waartoe hun hartstochtelijke natuur in staat bleek te zijn.... Zij hadden elkander lief, volkomen en god-gelijk, en zij zonken weg in een | |
| |
bovenmenschelijk genieten, dat bijna te groot voor hun krachten was....
Zij lagen stil, in de warme weelde van het dicht en innig bij elkander zijn, en in beider gedachten heerschte een groote dankbaarheid, dat zij deze hoogte van lust en geluk bereikt, dat zij zich zóó volkomen zalig hadden gevoeld.... Zij wenschten niets meer, nu hun verst verlangen bevredigd was, nu ziel en lichaam waren voldaan, zij voelden zich grenzeloos teeder in de intieme diepten van hun ziel, niets hinderlijks, onaangenaams of vreemds was er meer tusschen hen, - zij waren zóó innig en eigen thans, als had er nooit een tijd bestaan, dat zij elkander niet hadden gekend, als waren zij altijd één geweest....
Zij scheidden dien middag, glimlachend, genietend nog hun licht en heerlijk geluk, nog ganschelijk vervuld van de zalige momenten van hun weg-in-weelde-zijn, en nog den indruk ondergaand van de wonderbare begenadiging, die hun ten deel was gevallen.... Zij vermoedden niet, dat op die opschroeving van zinnen en zenuwen een reactie volgen mòest.... en dat die, door hun heftige overspanning, reeds zeer snel komende was....
| |
II.
Frans werd, door een drukken werk-tijd op het bureau, zoodanig in beslag genomen, dat hij zijn voorgenomen bezoek aan Vincent vergat. Wanneer hij thuiskwam, en ook 's avonds, had hij altijd te schrijven, | |
| |
en Carla verheugde zich in het afgezonderd-zijn, ondanks dat zij met hem samen-was, en liet haar gedachten onbeteugeld dwalen, waarheen zij wilden gaan. Soms herinnerde zij zich een woord, een blik, een liefkoozing, dan schitterden haar oogen met een hellen glans, en trilde zij van den hartstocht, dien zij bedwong.... En eens, toen Frans, niet langer door zijn arbeid gepreoccupeerd, een plotselinge impressie van haar veranderd uiterlijk kreeg, schoot het bloed hem heet naar zijn slapen, en zijn oogen staarden haar aan met een hartstochtelijk-begeerenden blik. Al zijn passie, zóólang geweldig onderdrukt, hereischte haar rechten opeens; zijn lichaam, zóólang veroordeeld tot onthouding, verlangde dringend bevrediging. Hij had nooit een woesten, onweerstaanbaren wil gehad, zijn verstandige, kalme natuur had immer al te wilde neigingen onderdrukt, - maar de lange ontbering had zijn zinnen geprikkeld, totdat zij weigerden nog langer onvoldaan te blijven, en hij zich in staat voelde, hetgeen hij wilde, te verkrijgen, ondanks allen tegenstand, ondanks de hevigste moeilijkheden, die zouden te overwinnen zijn.... Een tijd lang hadden zijn vele bezigheden hem afleiding gegeven en geholpen, om zijn hartstocht te vermeesteren, zijn gevoel was tijdelijk verdoofd geweest, - maar het had altijd onder den schijn van gebluscht te wezen, geflikkerd en gegloeid in alle zenuwen van zijn verlangend lijf. Hij had het niet geweten, niet vermoed, - tot onverwacht, toen zijn blik viel op haar, zijn liefde uitlaaide in een nooit-zoo-hevig-geweest-zijnden brand, en hij begreep, dat hij, in de diepte van zijn onbewustheid | |
| |
haar altijd had begeerd, gloeiend, overmachtig, - en dat hij zich slechts bedwongen had, om haar te ontzien....
Maar nu kon hij dat niet meer. Hij rees op van zijn stoel, en naderde haar, met uitgestrekte armen en gretigen blik. En zóó groot was haar ontsteltenis, toen zij hem zóó komen zag, dat zij een moment, niet in staat zich te verroeren, bewegingloos zitten bleef. Maar dadelijk herkreeg zij haar kracht, zij hief zich op, en deinsde voor hem terug, met een uitdrukking van heftigen afschuw en wilden schrik op haar gelaat. Maar hij volgde haar, zonder een woord te spreken, zwaar ademend, zijn lichaam trillend van onvervuld verlangen, en met wijd-geopende oogen. Hij vond haar goddelijk, nog nooit was zij hem zóó verrukkelijk voorgekomen, - hij wist niet, dat hij zoo iets fel-hartstochtelijks voor een vrouw voelen kon.... Nog week zij terug, verzwakkend onder zijn wil, die haar te overheerschen begon, angstig, wanhopig, dat het haar niet mogelijk te vluchten was. En nu was hij bij haar, en nam haar warm in zijn armen, en drukte haar krachtig tegen zijn lichaam aan; en zijn donkerrood gelaat boog zich op het hare neer, en zijn lippen zochten haar mond, en zijn oogen staarden recht in de hare, met een vreemden, hartstochtelijken blik. Maar tegen die ruwe in-bezit-neming verzette haar geheele lichaam zich, haar lichaam dat behoorde aan Vincent, - aan hem, dien zij lief had, voor eeuwig en algeheel.... En zij ontwrong zich aan zijn greep, zij worstelde zich los, haar gelaat met haar arm beschuttend, en uit haar keel wrongen de woorden zich tot den kreet:‘Laat me los.... ik wil niet, Frans....’
| |
| |
Hij wist, hij voelde, dat hij, zonder veel inspanning, haar dwingen kon naar zijn wil, dat hij haar slechts de trappen naar zijn slaapkamer had op te dragen, en zij zou machteloos aan zijn hartstocht overgeleverd zijn. Zij zou zich aan hem moeten overgeven, wanneer hij het vaste voornemen had, dat dit hem gelukken zou, - maar in haar heftig verweer vermoedde hij een radeloozen angst, en de woestheid van zijn aanval verdween. Hij bleef haar vasthouden, ofschoon het zijn wil niet meer was, haar aan zich te onderwerpen, en toen hij voelde, dat zij sidderde in zijn omarming, liet hij haar los, omdat hij haar tegenzin niet in afkeer wilde doen overgaan.
Zij wankelde terug naar een stoel, bedekte haar gelaat met haar handen, trillend van emotie, afgemat door de inspanning, die er onverwacht van haar kracht werd gevergd. Hij ook was nog bevend van opgewondenheid, zijn adem ging nog ongeregeld en snel, en hij veegde zijn gloeiend voorhoofd en zijn lippen herhaaldelijk met zijn zakdoek af. En toen hij voelde, dat het hem weer mogelijk zou zijn te spreken, trad hij op haar toe, geen acht slaand op een beweging, alsof zij ineenkromp van schrik.
- Carla, zei hij, ik kon 't niet helpen.... Ik kòn me niet meer inhouen, dat moest je begrijpen.... ik kon niet....
Zij antwoordde niet. En hij ging voort:
- Denk je daar dan nooit 's over na, dringt 't heelemaal niet tot je door, heb je d'r geen besef van, wat 'k uit moet staan, je altijd in m'n nabijheid te zien, zoo prachtig, zoo heerlijk, zoo verrukkelijk, als je | |
| |
bent, en me dan altijd te moeten bedwingen, - je zelfs geen zoen te mogen geven!.... Dat is immers gods-onmogelijk voor 'n man! Ik heb je lang met rust gelaten, omdat 'k altijd dacht, dat je toch nog eenmaal tot me terugkeeren zou, ondanks, dat je je bed hebt weg-gehaald en onuitstaanbaar koel tegen me was, - maar nu is 't uit met m'n wachten, nu is m'n geduld ten eind! Je kent me niet, je weet niet, hoe 'k ben, omdat 'k altijd even koel en onbewogen schijn, - maar diep-inwendig ben 'k zoo niet! Je bent m'n vrouw, je bent van mij, - dat mag je niet vergeten.
Zij maakte geen enkele beweging, dat zij hem had verstaan. Hij trok haar handen weg van haar gelaat, en dwong haar, hem aan te zien, terwijl hij sprak.
- Je weet toch wel, zei hij zacht, dat 'k, als 'k wil, m'n recht op je kan laten gelden?.... Dat je heelemaal machteloos zou zijn, als 'k waarachtig-ernstig iets van je wou?.... Dat zie je toch wel in.... Ik heb je gespaard, ik heb je nooit gedwongen, zoolang 'k 't ook maar eenigszins uithouen kon, - maar 'k voel me daartoe nu niet meer in staat.... En 'k zeg je dat, omdat 'k wil, dat je weet, dat die comedie uit moet zijn tusschen ons, dat je je naar m'n wenschen te schikken hebt, - of anders, dat 'k gebruik zal maken van m'n kracht en van m'n recht....
Zijn oogen flikkerden, zijn handen klemde hij vast om haar polsen heen. Zij was verbijsterd, verward, door dit optreden, dat zij nooit van hem was gewend geweest. Zij begreep niet, vanwaar opeens die hardheid kwam, zij beefde daarvoor, omdat haar eigen | |
| |
kracht erin verslapte, zij geloofde, dat het wáár was, wat hij zeide: dat hij zich nooit aan haar in zijn volle kracht had getoond, - zij dacht er niet aan, dat het misschien een vluchtige opwelling van passie kon zijn, - en zij beefde voor zijn macht, waartegen zij voelde niet bestand te wezen.
- Doe zoo niet, stamelde zij smeekend. Frans, doe zoo niet.... Wees niet zoo tegen me....
Haar zachtheid ontwapende hem. Hij liet haar polsen los.
- Hoor, zei hij. 'k Weet vooruit, hoe 't gaan zal, als 'k je nu weer aan jezelf overlaat.... Dan scheid je je weer van me af, en houd je terug, - maar 'k zeg je, dat 'k dat niet langer wil! Zijn toon was forsch en beslist, en hij voelde een lichte verbazing over zichzelf, dat hij zoo spreken kon. Maar ook wil 'k je niet overweldigen, 't is veel beter, en voor mij veel heerlijker, als je gevoel-voor-mij eindelijk eens weer naar boven komt, en je je uit jezelf vrijwillig geven kan.... Daarom, - je bent geschrikt, 'k heb je overvallen, maar 'k was ook buiten mezelf, toen 'k jou opeens voor me zag, zoo mooi, zoo lief, - en 'k wist: dat's m'n vrouw.... Hij wachtte even, en sloot zijn oogen vluchtig, als om het heerlijk visioen voorbij te laten gaan. Toen ging hij, vaster, voort: Ik wil je daarom tijd laten, je voor te bereiden.... er is de laatste tijd zooveel tusschen ons gebeurd, dat ons verwijderd hield, dat je dat noodig hebt.... Ik zal je uitstel geven.... uitstel.... 'n maand.... Ik beloof, dat 'k je in die tijd niet naderen, je in geen enkel opzicht dwingen, je absoluut vrij-laten zal, - en jij, dat je | |
| |
vandaag over 'n maand weer bij me komt, en me weer toebehooren zal als m'n vrouw.... Als je dat niet belooft....
Zij zag hem aan, hulpeloos, en blikkend in die prachtige oogen, kreeg hij een oogenblik berouw, dat hij, nu hij eenmaal zoo goed begonnen was, niet had door-gezet.... Maar zijn redeneering won het van zijn gevoel.... hij begreep, dat een brute zich-van-haar-meester-making hen voor altijd van elkander verwijderen zou, en, liever dan die kans te loopen, verkoos hij te wachten, op haar van-zelve-tot-hem-komen....
- Beloof je 't? vroeg hij zacht, maar zóó dringend, dat zij sidderde, en zich week voelde worden tot bezwijmens toe.
- Ja.... prevelde ze flauw, onmachtig een ander woord er uit te brengen, maar die enkele bevestiging was hem voldoende. Hij geloofde haar, hij vertrouwde haar, en door die spoedige toestemming voelde hij zich blij-ontroerd. Want dit scheen hem een bewijs, dat al haar vreemde, droevige handelingen van den laatsten tijd geen vaste, bewuste wils-daden waren geweest, maar slechts voorbijgaande, vluchtige stemmingen, door allerlei omstandigheden veroorzaakt: haar altijd-alleen-zijn, haar minder-goede gezondheid, de ziekte harer Moeder misschien....
Zij ondervond een onmiddellijke gewaarwording van verluchting en rust. Zij wist het nauwelijks, wat hij haar had laten beloven, en of zij àl dan niet bevestigend geantwoord had. Maar in elk geval had zij gehoord, dat hij haar een maand van uitstel had | |
| |
toegestaan.... een máánd, - dus oogenblikkelijke zorg was er niet! Zij voelde geen vertwijfelende angst meer, zooals straks, alleen de terug-slag daarop deed zich als een drang-tot-weenen en een hevige vermoeidheid gelden. Zij stond op, zich vast-houdend, tot haar beven bedaard zou zijn, en zeide, dat zij naar boven ging.
Hij liet haar, met een korten nacht-groet, gaan. Hij keek haar niet aan, want hij ontroerde van haar zwakke, trillende stem, zijn hart klopte hem in de keel, zijn handen brandden; hij vreesde, dat hij door haar weer aan te zien, zijn belofte verbreken zou, omdat hij zich dan niet langer zou kùnnen bedwingen....
Zij sliep weinig of niet dien nacht; schreiende woelde zij zich om en om, zonder rust te kunnen vinden. Zij kon niet tot een besluit komen in zichzelve: zou zij alles zeggen aan Vincent.... of niet? Zij wist wel, wat hij dan zou willen, - dat zij hun liefde openbaarden aan Frans.... Maar dat kon zij niet, - juist nu hij haar had doen weten, dat hij zonder haar niet leven kon.... Zij zou hem breken, zij zou hem vernietigen.... dat mocht zij niet....
En eindelijk nam zij zich voor, het gebeurde voorloopig maar te verzwijgen. Er was nog zóóveel tijd, - wie weet, welke uitkomst zich nog zou bieden misschien.... Zij zou Frans dan knielend bidden, haar te ontzien.... zij zou.... Maar zij onderdrukte alle gedachten-aan-later.... ach, alles zou wel in orde komen, - Frans zòu haar niet dwingen.... hij was zoo goed....
Toch was het, dat zij zenuwachtig en onrustig den volgenden middag kwam bij Vincent. Het stormde | |
| |
en regende, en toen zij zich in de warme veiligheid van het atelier bevond, dicht bij hem, zijn arm om haar heen, begon zij weer te weenen, met korte, snelle snikken en overvloedige tranen.
- Wat is er.... wat is er, liefste? vroeg hij zacht. Hij ook voelde zich, onder den invloed der op zijn te groote zenuw-inspanning gevolgde reactie, nerveus en zwak, en was thans sterk onder den invloed van het weer; en hij poogde haar te troosten, met vriendelijke, teedere woordjes, die haar langzaam tot kalmte brachten, maar toch niet geheel het evenwicht in haar ziel herstellen konden. Zij zag, dat hij leed, - waar door wist zij niet, en zij vroeg niet daarnaar, maar zij had een gevoel, of zij hem onrecht deed door het voorgevallene met Frans te verbergen, en trachtte zijn bedroefdheid te verminderen, door lief en teederzacht te zijn tegen hem, en zij fluisterde aan zijn oor, hoe lief zij hem had, hoeveel geluk hij haar gaf, en hoe zij hem daarvoor dankte.... Zij sprak hem van haar lieve liefde, die hem gelukkig zou doen zijn, als hij maar niet dacht, niet redeneerde, - alleen maar voelde, dat hij haar àlles was, en dat zij hem behoefde, - dat hij haar éérste levens-voorwaarde was....
En in de streelingen van haar zoete woordjes verweekte zijn hart nog meer. Hij begon zich uit te spreken, eerst weifelend, angstig te veel te zeggen, maar daarna vloeiden, onweerhouden, de klachten van zijn lippen, gestadig en overvloedig, als de tranen van een vrouw. Hij kon niet meer zonder haar.... als zij weg was gegaan, dan leefde hij nog slechts | |
| |
werktuigelijk.... het was als een opstaan uit den doode, elken keer, dat zij kwam.... Hij voelde zich weg-sterven, langzaam, maar telkens méér, als hij haar steeds ontberen moest.... Zij was zijn ziel, zijn bloed, zijn leven, en zonder haar bestond hij niet.... En hij bad haar, te blijven, opdat zij hem zou redden van waanzin en dood, - opdat zij hem zijn verloren kracht en levens-moed hergeven zou....
Maar zij antwoordde niet; zacht-snikkend lag zij in zijn armen, radeloos, door het haar-onmacht-voelen. En toen hij bemerkte, wàt slechts de uitwerking van zijn klachten was, zweeg hij weder, in onderworpene, bittere berusting. En hij nam zich voor, zich te bedwingen, hòe onhoudbaar-hevig zijn smart ook was, - om zwijgend te lijden, om háár smart te lenigen, en zijn eigene zwijgend te dragen....
- Troost 't je dan in 't geheel niet, dat 'k bij je ben?.... verweet zij hem. 'k Dacht, dat je daardoor wat opgewekt worden zou.... maar je bent zoo vreemd-stil en treurig in de laatste dagen.... Ik begrijp 't niet.... hoe komt dat toch!.... Ik ben toch niet veranderd, - ben ik wel? Ik ben altijd 't zelfde gebleven.... misschien houd ik nù zelfs nog méér van je, dan in 't eerste begin.... Waarom ben je dan zoo bedroefd, - waarom klaag je dan zoo.... O, je bent véél liever, véél aardiger, als je wat anders bent....
Hij schrikte. Zij mocht geen gebreken, geen tekortkomingen in hem zien! Haar liefde moest geen louter gevoel, niet slechts een hartstochts-opwelling wezen, - die moest ook gerechtvaardigd kunnen worden door haar verstand.... En daarom moest hij zich àltijd aan haar | |
| |
toonen, zooals zij hem dacht te zijn, en hij ook eenmaal was geweest: sterk, veerkrachtig, in staat ook háár nooden te torschen, haar levens-leed te verlichten, haar gelùk te geven, - het geluk, dat zij verwachtte van hem....
Hij schroefde zich tot een onnatuurlijke vroolijkheid op, maar zij zag niet, dat die onnatuurlijk was, omdat zij nooit met haar geest door-drong in anderer ziele-diepte.... Zij verheugde er zich slechts in, omdat het haar een bewijs scheen te zijn, dat zijn droefheid niet overheerschend, noch blijvend was, - en zij glimlachte hem toe, door haar tranen heen, om hem te toonen, hoe blij zijn opgeruimdheid haar maakte. En om háár gelukkig te doen zijn, deed hij zich zorgeloos en opgewekt aan haar voor, terwijl de smart inwendig in hem knaagde, - folterender, nu hij haar verbergen moest, dan dat hij zijn pijn luide uitkrijten kon....
Hij streelde haar arme hoofd, dat nooit bedaard-van-gedachten was, - hij drukte haar vol teeder medelijden aan zijn hart.... arm kind! dat nooit uit zichzelve gelukkig kon zijn, - ook nooit gelukkig màken kon, als zij dat niet eerst zèlve geworden was....
| |
III.
Thans ving er een droevige tijd voor Carla aan. Voortdurend werd zij geslingerd tusschen haar liefde voor Vincent en haar deernis met Frans. Voor het eerst, sinds haar liefdes-verbintenis, deed zij zich verwijten, en voelde zij haar geweten niet vrij. Zij zocht | |
| |
naar een verontschuldiging, naar omstandigheden, die haar heur mis-stap minder slecht, minder afschuwelijk konden doen zien.... maar zij wist zich schuldig, en dit bewustzijn bezwaarde haar ziel met een zóó hevigen druk, dat zij dien altijd en overal ondervond. Zij kon nu niet meer overgegeven en zorgeloos gelukkig zijn door het weten, dat Vincent van haar hield.... zij genoot haar liefde niet meer zoo overweldigend en volkomen, als zij dat in den aanvang had gedaan. En toch waren hun omhelzingen nog inniger, hun kussen nog warmer, hun woorden nog teederder geworden, - zij konden zich sprakeloos vast-klemmen aan elkaer, de armen slaan om elkanders hals, of zij die nimmer meer daarvan los-maken wilden.... Hun lippen smachtten naar een kus, hun lichamen naar elkanders dichte nabijheid, hun oogen om elkaer te zien, hun ooren om elkaer te hooren. Hartstochtelijk zochten zij naar troost bij elkaer, en werkelijk, voor een wijle gaven zij dien elkaer. Maar waren zij weg van elkander, dan voelden zij eerst, hoezeer zij door hun uitputtenden lust waren afgemat, en hoe, langzaam, maar gestadig, hun kracht daardoor werd gesloopt. Toch gingen zij voort, zij konden niet, noch wilden ànders handelen, - hun natuur dreef hen daartoe, en zij onderwierpen zich aan dien drang in lijdelijke gehoorzaamheid. Zij verzetten zich niet, zij worstelden niet, tegen een algeheelen ondergang, tegen de verwoesting van hun lichaam en ziel, die zij àl naderbij zagen komen, - zij dachten niet na, zij gaven zich reeds over, nog vóór de waarachtige strijd was begonnen....
| |
| |
De omstrengeling hunner leden was weelderiger en bedwelmender dan ooit voorheen. Zij zonken weg in een zaligheid, die nog duurde, lang, nadat de zwijmel van hun hartstocht tot een kalmer genot was verzacht. En als zij eindelijk weer ontwaakten tot de werkelijkheid, dan glinsterden hun oogen koortsachtig-fel, dan lachten zij elkander toe, in een overspannen zenuw-lach, die, bij Carla, dikwijls overging in een vloed van tranen. Hun zielen brandden van een verterend vuur, een vuur, dat alles aantastte, en alles vernielde, waar het mee in aanraking kwam, - hun hersenen werden verschroeid door dien gloed, hun zenuwen vergingen erin, hun zinnen verschroeiden en vlamden, - slechts als zij zich vereenigden, slechts sàmen, was die inwendige brand te verdragen....
Vincent wist het niet, welk leed Carla voor hem verborg, welken angst zij alléén doorstond. Maar zijn eigen smart was thans zóó onduldbaar, zoo fel-hem-vervolgend, zóó geheel-hem-beheerschend, dat hij nauwelijks zag, dat zij weg-slonk en verbleekte, zooals een bloem, door overmatige warmte en voeding kunstmatig tot bloei gebracht, ook snel weer verwelkt....
Hij zag het niet, dat, als zij kwam, haar wangen was-wit waren van tint en haar oogen dof, - omdat de opwinding haar gelaat spoedig kleurde met een warmen blos, en haar oogen glanzen deed, - hij zag het niet, dat haar gestalte soms ineen te zinken van vermoeidheid dreigde, omdat zij alles vergat, wanneer zij bij hem was, - hij zag het niet, hoe mat en krachteloos haar houding wezen kon, omdat zij zich liefkoozend tegen hem aan leunde, en uit- | |
| |
rustte in zijn haar omvattenden arm, - hij zag het niet, dat zij elken dag meer verzwakte, dat meer en meer haar gezondheid verviel.... Want hetzelfde gebeurde bij hem, - en ook dat bespeurde hij niet....
Hij leefde gedachteloos daarheen, - hij liet de dagen aan zich voorbij-gaan, achteloos, alsof alles hem onverschillig was. Niets, dat van buiten kwam, beroerde hem meer, - niets deed hem aan, niets wekte zijn belangstelling op.... Hij leefde slechts de enkele uren, dat zij bij hem was, den overigen tijd doorging hij als een van-niets-wetende, als een slaapwandelaar....
En Carla verloor haar laatste kracht in haar voortdurend geworstel met rede en gevoel. Vergeefs spanden haar hersens zich in, een oplossing te vinden, die haar zou kunnen voldoen. Veel lange nachten lag zij peinzende, peinzende.... zonder resultaat, zonder hoop eenmaal te zullen slagen zelfs.... Zij zag het bepaalde tijdstip naderen, met zóóveel ontzetting en angst, als ware het 't uur van haar dood.... Er was wel een uitweg: een vlucht naar elders met Vincent.... Maar thans, in de haar verlammende zwakte, die haar geheele gestel had verslapt, méér dan ooit, deinsde zij voor een dergelijke handeling terug. Zij kon niet, kòn niet gehoor geven aan een drang, waaraan zij in haar oogenblikken van sterkte niet gehoorzaamd had, - zij zou bezwijken, nog vóór het plan was uitgevoerd, en elke beproeving zou slechts tot een zekere mislukking leiden....
Ofschoon Frans het opzettelijk vermeed, zijn blik naar haar te wenden, om zich het houden van zijn be- | |
| |
lofte niet onnoodig te vermoeilijken, kon het toch niet anders, of haar snelle vermagering viel hem op. Hij werd ongerust, en een angst beklemde hem, dat haar physiek verval een psychische oorzaak had, - de dwang namelijk, dien hij haar had opgelegd. En in zijn hartstocht kwam zich een medelijden mengen, dat bijna zijn passie overheerschte. Hij voelde een onweerstaanbare behoefte, om den lijdenden trek, die om haar mond lag, weg te kussen, den wanhopigen blik die soms in haar oogen was, te veranderen in een rustig-gelukkigen.... zijn hartstocht verkalmde zich tot een gevoel van eindelooze teederheid, en soms moest hij zich met geweld bedwingen, om niet zijn arm om haar schouders heen te slaan, haar hoofdje aan zijn borst te leggen, en te fluisteren in haar oor:
- Lieveling.... lieveling.... zeg 't me toch, als er iets is, dat je hindert.... Je wéét 't toch wel, dat 'k niets wil, niets kàn willen, als 't tegen jouw wensch mocht zijn?.... Is 't te gauw, wat 'k je heb gevraagd?.... Ik kan immers wachten.... Maar zeg 't me dan ook, zèg 't me dan, - dat 'k je niet in jezelve lijden zie, zwijgend, alsof ik 't niet weten mocht....
Maar absoluut-zeker was het niet, - ook kon een louter-lichamelijke reden: een lichte ongesteldheid, - haar lijdend uitzicht veroorzaakt hebben.... En daarom zweeg hij, - hoewel haar met zorg bespiedend, en er op aandringend, dat zij veel versterking gebruiken zou.... En gewillig deed zij dat, nooit weerstreefde zij zijn angstige bezorgdheid, maar haar | |
| |
gelaat versmalde nog steeds, en haar handen werden àl slanker en tengerder....
Hij sprak er van, een dokter over haar toestand te raadplegen, maar zij weigerde, met een schouderophaling en een ontkennend schudden van haar hoofd. Zij was niet ziek.... Zij klaagde immers niet? Hoe kon hij dat dan van haar denken?.... En als hij klaagde over haar bleekheid en haar verminderen van dag tot dag, dan glimlachte zij flauw, in een berustende treurigheid, en zei, plotseling een gelukkigen inval krijgend:
- Als Mama maar eerst weer thuis is....
- Maar dat duurt nog zoo lang.... zei hij, ofschoon verruimd, dat het dit slechts bleek te zijn. En zonder er haar iets van te zeggen, schreef hij aan haar Moeder, om opgeruimde brieven te zenden, en aansporingen, om zich goed te versterken.... en Carla ontving schrijven op schrijven vol raadgevingen en goede wenken, maar het baatte haar niet.... Zij kwijnde weg, als ondermijnd door een geheimzinnige kwaal, waarvoor geen genezing was....
De dagen gingen voorbij, één voor één. En al heviger en overweldigender werd de haar-geen-rust-latende angst. De toekomst stond vóór haar als een dreigende donkerte, waarheen zij gedreven werd, zonder te weten, wat haar daar wachten zou.... Er waren oogenblikken, dat zij roerloos stond, ademloos, met toegeknepen keel, als door een worgende hand. Haar denken vervloeide dan in een plotselinge, minuten-lange bewusteloosheid, - totdat zij, met een heftigen schok, weer tot de werkelijkheid kwam, en alles helder begreep.... | |
| |
Dan sloeg zij haar handen voor haar gezicht, om het gevaar niet te zien, dat naderde, gestadig, - waaraan zij niet ontkomen kon.... En zij vluchtte naar Vincent, alsof hij haar redden kon van een ziels-benauwing, waarvan hij de oorzaak niet wist!....
Steeds nog, tot nu toe, had zij in zijn armen vertroosting, verlossing gevonden, heul en hulp voor al haar kwellingen.... Maar thans, nu hij de reden van haar smart niet kennen mocht, had zijn liefste liefkoozing, zijn teederst woord niet deze uitwerking meer. Haar pijn verdoofde niet door zijn nabijheid alleen, - zij schrijnde voort, en deed haar weenen, ook als zij bij hem was. Want elken middag ging zij hoopvol naar hem heen, en elken middag werd zij in haar dierbaarste verwachtingen teleurgesteld. En hij leed het smartelijkst leed, wanneer hij haar sprakeloos hare ellende dragen zag, zonder dat hij die verlichten kon, - hij verwenschte zijn onmacht, als hij haar oogen op zich gevestigd zag, met een radelooze bede om hulp.... En eens, toen zijn smart hem te ondragelijk-zwaar geworden was, viel hij aan haar voeten neer, met op zijn lippen de kreet:
- Dood mij dan maar, als ik niets meer voor je geluk vermag!....
Maar zijn ontroering belette hem die woorden uit te spreken, en een oogenblik later was hij daar dankbaar voor. Hij boog zijn hoofd, en kuste haar voeten in devoten deemoed, alsof hij haar vergeving vroeg, dat hij haar droefheid niet van haar weg te nemen vermocht....
Haar hart werd zwaar van smart, bij deze eenvoudige | |
| |
daad. Zij sloeg haar armen om hem heen, totdat zijn hoofd lag op haar knie, en zij hem streelen kon, zacht en liefkoozend, over zijn haar.... En toen haar hand, neer-dalend, langs zijn wangen gleed, ontroerde zij diep, want zij voelde die vochtig van tranen.
- Lieveling.... riep zij, doe dat niet om mij.... Ach, als 'k jou nu óók verdrietig zie....
Dit woord van haar hergaf hem zijn bezinning. Hij streek zich over zijn voorhoofd, en sloot een wijle zijn oogen, die hij voelde, dat staarden, dwaalden. Hij nam haar in zijn armen, hield haar teeder tegen zich aan, en toen ontsloot zich zijn strakke mond.
- M'n liefste, stamelde hij, god, ik zie 't.... ik zie 't zoo, dat 'k je niet gelukkig maak.... Je treurt, je lijdt.... en ik ben machteloos, zoolang 'k niet weet waarom.... Hij haperde een oogenblik, toen ging hij voort, en zijn stem klonk dof, alsof op deze vraag de vernietiging van zijn leven volgen moest:
- Houd je niet meer van me.... heb je berouw?.... Liefste.... is 't dàt?....
- Ik heb je lief.... ik heb je lief.... klaagde zij, ach, hoe je dàt toch denken kan.... Lieveling.... geef ik daar dan aanleiding toe?
Hij voelde zich, alsof hij van een drukkenden last was ontheven. Hij sloot haar in zijn armen, met iets van zijn vroegere kracht, en zijn hart klopte in zijn stem, toen hij zei:
- O, dàn.... dàn.... Dan kan alles weer heerlijk en goed worden, m'n liefste.... weer zooals 't was, in 't éérst.... O, je zal zien....
Zij antwoordde niet. Zij streelde het donkere hoofd, | |
| |
dat aan haar boezem lag, en terwijl zijn armen haar warm omvingen, voelde zij een zóó doodelijke droefheid in haar hart, dat zij haar tanden op elkaer moest klemmen, om het niet uit te schreeuwen van wee. Hèm verliezen, - hèm verlaten?.... nooit!.... Zij wilde sterven, zij wilde uit het leven gaan, dat nooit meer iemand door haar lijden zou.... maar, terwijl zij nog vóórt-bestond hem missen, - dat nooit en nóóit! Zij kon niet zonder hem, zij wilde niet zonder hem, die de zon van haar ziel, het licht van haar leven was.... Zij had hem lief, oneindig, onuitsprekelijk.... en haar van hem te scheiden zou de folterendste marteldood zijn, die door de wreedste wreedheid was uit te denken.... Zij waren één, onscheidbaar, onverbrekelijk, - en zij bleven tezamen tot in eeuwigheid, ondanks den vloek der wereld, ondanks den afgunstigsten menschen-haat....
Zij hield zijn hoofd vast in haar beide handen, alsof zij hem beschermen, beveiligen moest, en legde haar zachte wang tegen de zijne, als een sprakeloozen troost....
Dien middag was het nog goed, - maar den volgenden, toen zij, vermoeid door een tocht door regen en wind, zich zwak voelde tot bezwijmens toe, begon het in haar ziel te klagen, dat hij haar smart niet verminderen kon, dat hij haar, ondanks zijn groote liefde, geen rust, geen leniging te geven vermocht.... En toen hij zich neer-boog, en haar kussen wilde, wendde zij haar hoofd van hem af. Wèl, toen hij verwonderd keek, en haar gelaat met een handbeweging naar zich toe-keerde, weerstreefde zij zijn | |
| |
zoen niet meer, - maar toch bleef er een verwijtende wrevel in haar, die haar koeler en stiller dan gewoonlijk maakte. Want zij dacht: hij heeft mij lief.... hij wil me zijn leven wijden, - alles, alles zou hij mij willen geven, - en juist om mij dat ééne, dat meest-door-mij-begeerde, om mij dàt te doen verwerven, daartoe is hij niet in staat.... Wat is liefde dan, - wat baat liefde dan, als men er niet eens gelukkig door wordt?....
Toch vond zij in de innige omhelzing zijner armen nog een oogenblik vergetelheid. Een kort moment deed een weelderige verrukking al haar leden trillen, en haar zenuwen ontspanden zich in een zalige rust. En zij was dankbaar voor het seconden-lang niet-voelen van haar smart, en haar afscheids-zoen was daardoor warm en teeder van onuitgesproken erkentelijkheid....
Haar stem was zacht, haar oog-opslag was schuw geworden. Zij zag Frans nooit meer in zijn oogen, en telkens, als hij het woord tot haar richtte, ging er een lichte schok door haar leden heen. Zij was bang voor hem, - zij vreesde hem als dengene, die haar vonnis voltrekken zou, - en toch durfde zij niet om uitstel smeeken, toch durfde zij geen woord over haar lippen krijgen, dat hem zou doen weten, hoe het vooruitzicht, dat zij hem eenmaal weder ter wille zou moeten zijn, haar langzaam, maar zeker doodde....
Toch, als zij hem tegenover zich aan dezelfde tafel zitten zag, met zijn ernstig en zacht gelaat, waarnaar zij staren kon, met wijd-geopende oogen en trillenden mond, dan, vluchtig, schoot de denking door haar brein: zou hij me ook nù niet weer vrij laten, als 'k | |
| |
er hem dringend om bad?.... Maar haar lippen sloten zich, vóór de niet-geuite woorden, dicht, - als werd die poging tot spreken haar verboden door een onbekende macht....
En als zij dan 's avonds zich te bed begeven had, en de door haar hoofd stormende gedachten haar alle rust beletten, - dan vloog zij soms ontzet overeind, met afwerende handen en fel-bonzend hart, wanneer zij een visioen vóór zich kreeg, van wat er over weinige dagen met haar te gebeuren stond.... En enkele malen, bijna waanzinnig van wanhoop, zich voelend als een in een engte gedrevene, die weerloos moet ondergaan, wat het lot van hem wil, - kermde het in haar ziel: alles moet maar uit zijn.... voor goed.... ik maak er een einde aan....
En in de rust-gevende gedachte, dat zij zichzelve bevrijden kon van pijn en smart en moeilijkheid, wanneer zij dat slechts zou willen, - dat zij een leedvol, ellendig leven verlaten kon, om stilkens weg te zinken in de zalige onwetendheid van den dood, - bedaarde haar hevige radeloosheid. Zij legde haar afgemat hoofd in de kussens neer, en viel in slaap....
Maar 's morgens, als de gedachte aan Vincent de droefheid van haar eenzame, nachtlijke uren tijdelijk verdreef, dan vergat zij haar voornemen weer, en wist slechts, dat zij leefde, dat zij leven moest....
De oogenblikken van bovenmenschelijk genieten waren aldoor minder talrijk geworden en korter van duur, en toch bleef zij daarnaar smachten met het felste verlangen, dat haar gefolterde ziel had gekend. O, - weg-zijn, zij het ook voor een ondeelbaar-klein | |
| |
moment!.... o, zichzelve verliezen in de diepste weelde, het onbeschrijfelijkst geluk!.... En vervuld van vurige hoop, dat zij een wijle verlost zou zijn, van wat haar eeuwig pijnigde, snelde zij tot hem, die haar dat opperst genot schenken kon.... Maar dikwijls, als hij, ontmoedigd door haar toornend klagen, haar niet in liefde omvangen durfde, ging zij weer van hem heen, met haar onbevredigd, brandend verlangen, en weende, weende, in haar eindelijke eenzaamheid, totdat haar oogen moe en dof, haar hersens zwaar en pijnlijk waren, on zij niet langer denken kon....
Haar voortdurende smart verteerde langzaam al haar ziels- en lichaams-kracht. Zij werd zoo zwak, dat zij zich somtijds voort-sleepen moest, - zij hijgde, wanneer zij een trap was opgegaan, - de lichtste inspanning was nog te véél voor haar. Slechts als zij naar Vincent's woning ging, voelde zij haar vermoeidheid niet, dan ondersteunde de liefde haar en de hoop bij hem verlichting te zullen vinden, voor wat haar ondermijnde als een lichaams-kwaal. En àls zij een oogenblik vergetelheid gevonden had, dan waren haar schreden op den terug-weg nog licht, en was de looden last, die altijd op haar hersens lag, minder zwaar om te dragen.... Maar als zij teleurgesteld was geworden, dan was elke stap haar een marteling, dan waren haar leden haar een ontorschbaar gewicht, dan zonk zij thuis ziek van vermoeidheid neer, en sprak niet en voerde niets uit, het verdere van den dag....
Eens zat zij in het atelier; haar handen lagen samengeklemd in haar schoot; haar ziel was vol bitterheid, | |
| |
en in haar hersenen woelde een wilde opstand tegen de droefenis van het lot. Hij zag het, en een felle spijt vlamde in hem op, dat hij die lippen niet glimlachen, die oogen niet kon doen stralen.... En hij trad naar haar toe, en legde zijn hand op haar schouder, gereed, een zacht woord van bemoediging uit te spreken. Maar in dit oogenblik ergerde die weeke liefkoozing haar, en maakte haar nog nerveuser, dan zij reeds was. Geïrriteerd schudde zij zijn hand van haar weg, en door die beweging werd haar schijn-bedaardheid verbroken.... zij verhief zich snel van haar stoel, radeloos sloeg zij haar handen om haar slapen heen, en barstte in een stroom van hartstochtelijke klachten en verwijtingen los. Door haar hevige emotie klonk haar stem schel en scherp, haar doodsbleek gelaat, waarin haar oogen somber gloeiden, was verwrongen van smart.
- Wat is er van ons geworden! kreet zij, heftigontroerd. Zijn wij nog menschen? bestaan wij nog! O, ellende, ellende! die liefde wordt genoemd! O, dat ik toch gestorven was, vóór ik haar had gekend! O, god! god! hoe zal 'k dat uithouen, - hoe zal 'k dat nog langer verdragen! Was 'k maar dood, dóód! Was alles maar uit!.... was alles maar uit!....
Elk harer woorden trof hem als een moker-slag op het hart. Ze waren niet tegen hèm gericht, - ze bedoelden een aanklacht tegen de wreede niets-ontziendheid van het lot, - maar hij begreep dat niet, hij voelde ze als persoonlijke verwijten, en ze verpletterden hem. Hij dacht, dat hij krankzinnig zou worden, | |
| |
als zij nog één moment verder ging, en hij riep:
- Zwijg! zwijg! als je me niet gèk maken wilt!
Onmiddellijk sloten haar lippen zich; verbijsterd zag zij hem aan. Zij wist het niet meer, wat zij in drift en overspanning had uitgekreten, - het was als een ijlen in koorts geweest.
- Carla! riep hij. Wees barmhartig! Heb medelijden.... Ik wéét wel, dat ik de schuld van alles ben, maar ik zweer je: ik heb niet anders kunnen doen, dan ik deed!.... Want ik heb je lief, - ik heb je lief.... en wat ik heb misdaan, vergeef 't me, vergééf 't me.... Ik heb je lief.... ik heb je zoo lief....
Zijn stem versmolt in een weeke teederheid, en luisterend, loste haar razende smart zich in een zachten weemoed op.... Zij viel voor hem neer, omvatte zijn knieën, en zei, met een gebroken, nauw-hoorbare stem:
- Help me.... help me.... Verlaat me niet.... Blijf toch altijd bij me.... o, lieveling.... lieveling....
- Dat zal ik! dat zal ik!.... riep hij, en in zijn oogen herblonk een vage hoop. En met een zucht ging hij voort: Ach, waarom zijn we toch zoo! We konden zoo gelukkig zijn.... en we voelen ons soms zoo rampzalig.... zoo diep-rampzalig!.... O, arme liefste.... arm kind, dat ik je geen geluk geven kan!.... Als je maar op me vertrouwde, - als je je maar zonder bij-gedachten aan me overgaf.... kàn je dat niet?....
Ze antwoordde niet, maar vlijde zich in zijn armen en bedwong haar nog-niet-bedaarde gedachten. Een oogwenk was zij vertroost geweest, en had zij heil in de toekomst gezien.... maar dadelijk weer, | |
| |
ondanks zijn liefkoozingen en de streelingen zijner stem, was zij in haar eeuwige wanhoop vervallen. Toch, zij toonde dit niet, - haar leed was een oneindig geheim, haar wil verbood haar de openbaring ervan....
En toen besloot zij: niet meer te hopen, zichzelve geen verwachtingen meer toe te staan. Wanneer zij dit deed, en alles dankbaar aanvaardde, wat men haar gaf, dan kon zij haar leven verdragen misschien, - totdat er over haar verder lot zou zijn beslist. Zij peinsde niet meer over het steeds-naderkomende gevaar, - zij wist, dat zij er tòch niet aan ontvluchten kon, wat er ook mocht gebeuren, - in onbewusten doods-angst wachtte zij, zwijgend en deemoedig, haar gevonnist-worden af....
Maar hoewel zij er niet meer wei-bewust over dacht, en plannen maakte en verwierp, en overlegde, en hoop koesterde, dat alles nog wel in orde zou komen, - toch gloeide haar onrust als een koorts door haar bloed, en deed haar vernielend gif dringen tot in de fijnste vezelen van haar lijf. Niet langer bood de gezondheid van haar gestel een tegenwicht aan de sloopingen van haar smart, - haar kracht was overwonnen, haar sterkte verdelgd, - zij was thans niets meer dan een willoos voorwerp in de hand van het lot.... De al-oppermachtige smart had haar in hart en hersenen aangetast, - haar gevoel was verkild, haar verstand was geknakt.... zij was een weerloos offer van het lot, - zij begreep dat, en zij weerstreefde niet meer....
En elken keer, dat Vincent haar zag, een geest gelijkend, met haar mat-wit gelaat en omdonkerde | |
| |
oogen, dacht hij, met knagende wroeging: Zóó heb ik haar gemaakt.... Ik ben 't, die onze beide levens te gronde doet gaan!.... Want ik word nog eenmaal krànkzinnig door mijn liefde, - en zij stèrft eraan.... En in zijn eenzaamheid bonsde hij zijn hoofd woest tegen de wanden, en kermde hij luide. Hij strekte zijn armen, smeekend om uitkomst, omhoog, - hij vervloekte zich, dat hij zoo machteloos was, hij kreunde, hij sloeg zich met de gebalde vuisten tegen zijn voorhoofd aan, - hij liep heen en weer, als een waanzinnige in zijn cel, totdat hij neer-viel, uitgeput, te zwak dan dat zoo een aanval van afmattende razernij lang van duur wezen kon.... Hij zonk dan in een doffe sluimering weg, waaruit hij soms nog niet geheel was ontwaakt, als den volgenden middag Carla kwam, en hij haar ontving met een van-zwakte-wankelend lichaam en verwarde hersenen....
Zij zag het niet, dat hij veranderde van dag tot dag. Dat aldoor zijn gebaren onveerkrachtiger werden, dat zijn stem al zachter werd, dat telkens het licht in zijn oogen meer was gedoofd. Als zij het had gezien, dan had zij gedacht, dat hij leed om háár, dat zijn smart niet uit hem-zelf, maar door oorzaken buiten hem kwam, - en dat die dus veel minder ingrijpend-hevig, veel minder verwoestend was, dan de hare....
Maar zij bemerkte het niet. Zij voelde alleen, dat hij haar niet meer zoo tot troost was, dat hij haar geen verlichting meer gaf, - en al zwaarder en zwaarder ging de désillusie wegen, dat zijn liefde niets vermocht, - dat hij ondanks zijn goeden wil, te zwak was voor een daad....
| |
| |
Langzaam-aan verloor zij het besef van de dingen. Door lange gewoonte bewoog zij zich, en handelde zij, op altijd-dezelfde manier, maar zij wist het niet, - zij leefde, zonder dat zij zich vòelde leven, - zij was een automatisch mensch, die, gedachteloos, beseffeloos, gehoor geeft aan een onbekenden, hoogeren wil....
Ook haar stervens-drang was vervaagd, - opgelost in de dingen rondom, als àl haar andere belangen. Zij kon niet leven, - maar toch ook stèrven durfde zij niet.... Zij wist haar eigen wenschen niet meer, - haar geest werd geslingerd tusschen tallooze, snel-vervlogen gedachten, - haar ziel was leeg.... zij was als verdord, ontkracht door de alles-roovende smart, - zij was niets meer: een buit-gemaakte, gemakkelijk-veroverde prooi, - die weerloos moet ondergaan, wat het wreedste lot van haar willen zal....
Nog leefde zij voort, - maar doelloos en dof, als een plant zonder water, zonder warmte, zonder zonnelicht, - een levende doode, een verstandsloos, gevoelloos wezen, een op-aarde-verbannene, die spoedig weer heen-vlieden zal naar haar vreemd geboorte-oord, en hier op aarde beëindigen haar raadselachtig en droef-kort bestaan....
|
|