| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk.
I.
's Morgens stond Carla op, met een licht en vroolijk hart. Zij was thans zóó overtuigd, dat alles goed zou gaan, dat zij er niet over dacht, hoe zij zich houden, noch wat zij zeggen zou. Zij bewoog zich luchtig door het huis, dat zij thans spoedig verlaten mocht, en er klonk een zang in haar hart van hoop en vreugdig verlangen. Zij voelde zich blij en opgewekt, wetende, dat haar bevrijding haar wachtende was, en zag haar toekomst vòl glans en licht en geluk. Zij, zoo sterk onderhevig aan suggereerende invloeden, geloofde Vincent's meening: dat Frans er niet ontzettend onder lijden zou, wáár te zijn, en zag op dit oogenblik geen andere mogelijkheid vóór zich, dan deze. Frans zou vrij zijn, - vrij, om te leven met de nagedachtenis zijner eerste vrouw, - vrij, om een andere te verkiezen, als dat zijn wil zou zijn, - vrij van een vrouw, die hij niet meer liefhad, - nooit liefgehàd had misschien....
| |
| |
Haar gevoel-voor-een-ander, oppervlakkig als het was, deed haar nooit anderer droefheid kennen, en liet haar kalm en onaangedaan blijven onder anderer leed. Niets trof haar diep in haar ziel, dan haar eigen smarten en vreugden, niets beroerde haar met weemoed of vreugd, dan slechts haar eigen gewaarwordingen. En als zij thans aan Frans dacht, dan was het alleen met de overweging: als hier van schuld kan sprake zijn, dan is de zijne niet minder groot dan mijn mogelijke, - want, door mij te trouwen, nam hij op zich de verantwoordelijkheid van mijn geluk.... en heeft hij mij gelukkig doen zijn?.... heeft hij zelfs gemaakt, dat ik hem liefhebben moest?.... Kan hij mij iets verwijten, heeft hij eenig recht dat te doen?.... Immers neen.
Zij dwaalde de kamers door, en beschouwde met een onverschillig oog de voorwerpen, waarvan zij nooit gehouden had, waaraan voor haar geen enkele aangename herinnering was verbonden. Het zou haar geen leed doen, van dit alles te scheiden, zij zou er nooit, in droef herdenken, naar verlangen, het terug te zien.... zij was hier nooit gelukkig geweest, en zij zou het slechts worden, door héén te gaan....
Een oogenblik ging het door haar hoofd, of zij niet alles, wat haar behoorde, inpakken moest, om het te kunnen mee-nemen.... maar zij voelde zich te loom, om iets te doen, en dacht, met een schouderophaling: zelfs al moest alles hier blijven, wat zou het dan nog.... Er is niets, waar ik aan gehecht ben, niets, wat ik noodig heb.... alleen mijn kleeren, en die zijn me gemakkelijk te zenden....
| |
| |
Zoo bracht zij den tijd met wachten door, zonder denken, zonder iets te doen, op de vragen der meid bij-toeval-goede antwoorden gevend. Toen deze informeerde, wanneer meneer thuis-komen zou, had zij, zonder iets met zekerheid te weten, gezegd:
- Vóór den eten nog....
Om twee uur werd er gebeld, en Carla, luisterend aan de kamer-deur, herkende de stem van Vincent, vragende, wanneer meneer werd verwacht. En zij riep:
- Kom maar binnen, Vincent! en kwam hem lachend en vroolijk tegemoet.
Hij wenkte haar, voorzichtig te zijn voor de meid, die nog stond in de gang, maar in haar overmoedigheid zei ze, half-luid:
- Straks hoort ze 't immers toch! en ging hem naar de kamer vóór.
Daar keerde zij zich om, legde haar handen op zijn schouders, en hief haar gelaat tot hem op. Hij kuste het, teeder, ofschoon met een zekeren terughoudenden schroom, om haar in dit huis te liefkoozen, hier, waar zij nog onder den invloed was van haar direct-verleden.... Maar zijzelve scheen hier niets van te voelen, zij trok hem mee naar de sofa, en vlijde zich tegen hem aan, en sprak met fluisterende woordjes over het oogenblik, dat zij weer, en dan voor goed, tezamen zouden zijn....
- Wanneer kom je dan? vroeg hij, in een nerveus, ongeduldig verlangen, angstig voor wat nog gebeuren moest, en waarvan hij den vasten uitslag niet voorzag.
- Morgen-middag, zei ze, zonder te weten, waaròm | |
| |
zij dit tijdstip bepaalde. Maar toen hij teleurgesteld riep:
- Waarom vanavond niet?.... wist zij te zeggen:
- Omdat 'k eerst voor al m'n goed zorgen moet.... begrijp je dat niet?
Hij moest dit billijken, maar drong nog aan:
- Wanneer precies?
- Om twee uur, zei ze, ik zal er op klokslag zijn.... En ze omhelsde hem, en tusschen haar zoenen door, beloofde ze het weer en wéér.
Hij bleef niet lang, onrustig en gejaagd als hij was. Maar vóór hij ging, vroeg hij haar ernstig en nadrukkelijk, of zij zich nu krachtig en flink genoeg voelde, om vanavond alleen tegenover Frans te staan. En zij zag hem zóó vast en zeker-van-zichzelve in de oogen, dat hij niet meer twijfelde, en haar geloofde, vooral, omdat ze op zijn vraag, of hij vanavond komen mocht, gelachen en het hem streng verboden had.
Tot half dien middag duurde haar onbezorgde stemming voort. Toen kreeg zij langzamerhand het werkelijk en volledig bewustzijn, van wat zij had te doen.... Haar gedachten verloren hun kalme zekerheid, en zij zocht naar iets, wat haar afleiding geven kon. Haar onrust werd nog vermeerderd door de plotseling opgekomen voorstelling van haar zieke Moeder, en een spijt rees in haar op, dat zij Frans niet om berichten van haar vragen kon.... Want als het beslissende woord gesproken was, dan zou zij niets meer tot hem kunnen zeggen, dan moest het voor haar wezen, alsof hij niet bestond.... En toch zou | |
| |
zij zoo gaarne, gaarne weten, hoe haar Moeder's toestand was....
Een denkbeeld schoot haar door het hoofd: zijn gisteravond ontvangen brief! Dan behoefde zij niets te vragen, dan wist zij alles even goed.... Maar zij had een onberedeneerden angst, een vreemden tegenzin, om dien te lezen, om iets in handen te hebben, dat zóó onmiddellijk betrekking had op Frans....
Zij verloor haar bedaardheid en liep onrustig heen en weer. Telkens tastte haar hand naar den brief in haar zak, en telkens trok zij haastig haar vingers terug. Zij durfde niet.... en toch overwon haar verlangen bijna haar schroom. Toen nam zij opeens een besluit, zij nam den brief, en scheurde het couvert open. Zij zou hem lezen, waarom niet, waarvoor vreesde zij toch? Zij had zelfbeheersching en oordeel genoeg.... waarom was zij dan zoo bang?.... Dat leek, of zij zichzelve niet vertrouwde.... niet sterk genoeg dacht....
Haar vingers beefden, toen zij het papier ontvouwde en las. Haar blikken vlogen over de eerste regels heen, alsof zij vermoedde, wat er in zou staan, totdat zij vond, wat zij zocht:
‘.... heusch, Carla, maak je over Mama niet bezorgd. De heele reis over heeft ze zich zóó goed gehouden, en is zóó flink geweest, dat 't me vooraf al verblijdde, 't je te kunnen schrijven. Natuurlijk was Mama bij onze aankomst in Brussel moe, en ook straks, toen we te Parijs arriveerden, maar dat is te begrijpen, en ze kan rusten, zoo lang ze dat noodig heeft. Toch ben 'k blij, dat 'k maar meegegaan ben; Ik geloof, dat 't heel gemakkelijk voor de | |
| |
dames is geweest, iemand bij zich te hebben, aan wien ze allerlei kleine dienstjes konden vragen, - en ze apprecieerden 't zóó, en waren zóó dankbaar, dat 'k 't niet graag gelaten zou hebben, ze hiermee te helpen....
Nu wist ze, wat ze had willen weten, en toch aarzelde zij, den brief samen te vouwen, en weer in het couvert te doen. Zij hield hem peinzend in haar hand, in een soort van nieuwsgierig verlangen, en kon niet besluiten hem weg te leggen. Weer las zij de reeds-gelezen regels over, maar niet tevreden thans, zochten haar oogen, naar wat zij overgeslagen had, maar angstig, met kloppend hart, alsof zij iets verbodens deed. En te zenuwachtig en opgewonden, om helder in zich te kunnen opnemen, wat er stond, legde zij even haar hand op haar oogen, om tot bedaren te komen. Toen las zij, en het was, of ieder woord zich drong in haar ziel:
Lieveling, ik heb zoo veel en zoo lang aan je gedacht, nu we, zij het ook maar voor een paar dagen, gescheiden zijn.... Want toen ik heen-ging, en ik jou zag achterblijven op het perron, zoo droevig en alleen, toen is 't me zoo innig-duidelijk geworden, dat ik niet buiten je kan, dat ik je liefheb, o, god! zoo liefheb! en dat ik je vroolijk en blij en door-mij-gelukkig wil zien! Carla, er is in den laatsten tijd een vreemde verwijdering tusschen ons gekomen.... wat zou 't geven, als 'k dat naïef ontkennen wou! en 'k heb al zoo dikwijls vergeefs gepeinsd en gezocht, waardoor die toch is ontstaan. En nu ik ver van je ben, begin 'k in te zien, dat 'k je niet gaf, wat je rechtens kon verlangen, dat ik niet lief, niet zorgzaam, niet voorkomend genoeg ben geweest, - en dat je daarom misschien wel eens hebt gedacht, dat ik je niet zoo | |
| |
liefhad, als ik in werkelijkheid doe. Is dat misschien zoo, lieveling?.... En toch heb ik je zoo eindeloos en boven-alles en mijzelf-volkomen-overheerschend lief, - 'k merk 't zoo, nu 'k niet bij je ben: jouw woord, jouw blik, jouw nabijheid is àlles voor mij! Maar ik ben geen exuberante natuur, ik uit mij niet gemakkelijk, dat is 'n fout van me, ik weet 't wel, en zal me daarin trachten te verbeteren. Lieveling, - dit is 't, wat 'k vragen wou: als 'k nu weer terug ben, morgen-middag, zou 't je dan mogelijk zijn, - zou je dan een beetje lief tegen me willen wezen, weer een beetje, zooals je vroeger was? Ik durf niet veel te verlangen, maar ik smeek je: geef me één zoen, één zoen maar.... Carla!
De brief viel uit haar handen, en ritselde neer op den grond. Zij zat voor zich uit te staren als een verslagene. Zij wist niet, wat er met haar was gebeurd, maar zij voelde het als een slag, die zwaar en verlammend op haar leden was neer-gekomen. Zij haalde diep adem, zij streek zich over haar voorhoofd, alsof zij haar geheugen verloren had, en zuchtte. De eerste gedachte, die weer in haar leege hersenen kwam, was: had ik maar niets gelezen.... Maar zij hàd het gedaan, en zich thans tegenover zichzelve houden, of zij van niets wist, dat kon zij niet....
Thans hoorde zij niets dan Frans' weeke, smeekende stem, en zag zij zijn zachte oogen met hun innigen blik. Zij sidderde, en wendde zich af, maar onontkoombaar bleef deze verbeelding zweven voor haar geest. En toch voelde zij de ijzeren noodzakelijkheid, het geluk van dien man te verwoesten voor altijd.... Zij had gedacht, dat hij niet van haar hield, en de daad was haar licht gevallen dan, - maar nu, nu | |
| |
zij wist, dat al die gedachten maar zelf-begoocheling, maar zelf-geruststelling waren geweest, nu was het onmogelijk, onmogelijk haar voornemen ten uitvoer te brengen.... Zij kon niet....
Onmogelijk?.... maar zij mòest.... Vincent wilde dat.... O, waarom had zij toch ‘ja’ gezegd, god! waarom het beloofd! Ach, eigenlijk had zij immers altijd wel geweten, dat zij het niet kon doen....
Waarom verlangde Vincent dat ook!.... Mocht hij dat wel van haar, die hij lief te hebben zei?.... Was dàt een liefde-bewijs, - moest daardoor zijn liefde blijken?.... Zij had zich tegen zijn wil verzet, zij had zich met tranen beklaagd, en hij dwong en eischte maar.... Zij deed het niet.... Zij kon immers niet....
Maar op hetzelfde oogenblik, dat zij dit besluit nam, wist zij ook wel, dat zij tòch gehoorzamen zou, dat zij tòch niet ontkwam aan de overheersching van zijn wil.... En in haar angst en wanhoop bedacht zij woorden, die zij Frans in radeloosheid toeroepen zou: ‘Ik heb 'n ander lief.... laat me gaan....’
Zij voelde zich als voort-gedreven op een hellenden weg, die rechtstreeks naar den afgrond voerde, zij worstelde, weenend weerstreefde zij, maar tevergeefs. Zij moest vóórt, - de machten achter haar joegen haar vóórt....
Zij vond Vincent onredelijk, veeleischend, een dwingeland, - zij vroeg zich af, waarom zij gedwee deed, wat hij haar zei te doen, waarom zij gehoorzaamde, tegen haar eigen wil. Haar liefde was weggezonken in haar onmachtigen toorn, zij voelde niets dan onwil, wrevel, angst.
| |
| |
Altijd was dan haar liefde het grootst, wanneer hij, van wien zij hield, haar rust en geluk te geven vermocht. Maar als er moeilijkheden of onaangenaamheden rezen, dan nevelde haar liefde weg in haar eigen-belang, en deed zij verwijten, en beklaagde zich. En zij begreep niet, dat liefde alles willig geeft, zichzelve verloochent, zich opoffert met een blij hart.... voor háár was liefde slechts het middel om geluk te verkrijgen, niet de onweerstaanbare drang, om zelve geluk te doen ontstaan.
Het werd later. Haar onrust steeg van minuut tot minuut. Haar angst lag op haar borst, als een drukkende benauwenis. Zij haalde zwaar en hijgend adem, zij lag in een stoel, onmachtig, verloomd. Haar hersens werkten traag, haar bloed stroomde mat, zij had een gewaarwording, als iemand, die binnen korten tijd een vonnis heeft te ondergaan. Zij nam het onvrijwillig besluit: de omstandigheden hun loop te laten gaan, en, zonder vooraf te bedenken, wat zij doen zou, de dingen te laten gebeuren.
Zij voelde Frans komen, zij voelde zijn nadering als een dreigend gevaar, waaraan zij niet ontkomen kon. Zij mòest het afwachten, lijdelijk, zonder zich te kunnen verzetten, als een gevangene, die zijn executie voorziet. Was ik maar dood, dacht zij, kon ik maar sterven, pijnloos en snel, dat ik mijn leven niet langer behoefde te dragen, dat ik niet al die ellende behoefde te ondergaan.... Even schoot de denking door haar brein: durfde ik maar zelf.... Maar zij lachte, smadelijk en minachtend, - zij wist immers wel, dat zij dat nóóit durven zou....
| |
| |
Zij zag op de pendule: de tijd ging thans snel voorbij. Zij wendde haar oogen niet meer van de wijzerplaat af, zij bleef daarop staren, ieder oogenblik verwachtend, dat zij Frans hooren zou. En tòen dit zoo was, en zij zijn stap in de vestibule vernam, richtte zij zich, met een snelle beweging op, en met slap-hangende armen, koud en onbewegelijk, wachtte zij zijn intrede af.
Hij draaide de deurknop om en kwam binnen. Haar hart hield een moment op te kloppen, haar adem stokte, zij was niet in staat, iets te doen. Hij trad op haar toe, met een onderzoekenden, verwachtingsvollen blik, en zij zag, dat hij van haar uiterlijk schrikte. Hij vatte haar bevende, ijskoude hand, en zei iets, wat zij niet verstond, zij opende haar lippen en spande zich in, om te spreken, maar zij gaf geen geluid. Haar ziel smachtte ernaar, het gezegd te hebben, dat zij daar bevrijd van was.... maar zij was machteloos, vergeefs beproefde zij uiting te geven aan wat zij wist, dat zij moest.... Zij kon niet....
Toen dacht zij, wat haar een oogenblikkelijke verlichting gaf: straks, als hij boven-komt, en hij ziet de verplaatsing van het bed, dan zal hij al half begrijpen, en kan ik beter spreken.... En met geweld schudde zij haar drukkende obsessie af, en toen hij met bezorgdheid vroeg: Ben je ziek? Heb je hoofdpijn, Carla? knikte zij, werktuigelijk-bevestigend met het hoofd.
Hij dacht, dat het kwam door de dagen in angst en spanning door-gebracht, en vertelde haar, dat alles goed was afgeloopen, en dat haar Moeder opgewekt | |
| |
en vol hoop de verdere reis had aanvaard. En om haar op te beuren, beschreef hij de reis, en hun verblijf in Brussel en Parijs, gedetailleerd en nauwkeurig, wenschende, dat er een andere blik in haar oogen komen mocht. Maar zij gaf ternauwernood haar aandacht aan zijn verhaal, zij wachtte op het moment, dat hij naar boven zou gaan, en zij dus spreken moest....
- Nu ga 'k me even opfrisschen, zei hij, en streelde haar langs haar wang, maar 'k kom dadelijk terug, en vertel je dan verder....
Zij kromp ineen, en nauwelijks wetend, wat zij deed, liep zij hem na, de trappen op, en bleef in vlijmenden angst in de deur-opening der slaapkamer staan. Hij keerde zich om, met een gelaat, ontkleurd door ontsteltenis, greep haar bij beide armen, en trok haar de kamer in. Hij sprak geen woord, maar staarde haar aan, diep, diep in haar oogen, toen liet hij haar eenklaps los, en zijn handen slaand voor zijn gelaat, viel hij neer op zijn bed, als een rampzalig verslagene.
Zij stond daar, sidderend. Het oogenblik was gekomen.... en zij wist niet meer, wat zij te zeggen, noch wat zij te doen had. Zij voelde slechts een onweerstaanbaren aandrang in zich opkomen, naar hem toe te gaan, teeder en lief voor hem te zijn, en alles weer goed te maken.... Zij was bang voor dit zwijgende lijden, bang voor zijn roerloosheid, zij vergat zichzelve, voor een enkele maal in haar leven, om op te gaan in zijn smart....
Zij ging naar hem toe, en legde haar hand op zijn schouder.
| |
| |
- Frans.... zei ze zacht en schuchter, Frans, wees niet boos....
- Boos! zei hij smartelijk en met moeite. God! O, god! boos....
- Frans, zei ze wanhopig, vergeef je me?.... Ik had 't.... al lang willen doen.... En zij wist niet eens, dat zij onwaarheid sprak, - omdat je zoo vreemd was tegen me in de laatste tijd....
Hij zag haar aan, vragend, met diep in zijn oog iets van hoop. En zij stamelde:
- Misschien.... later....
Zijn oogleden zonken neer, hij was nu te wreed getroffen, om verwachting van de toekomst te hebben, - niets voelde hij dan het oogenblikkelijk leed....
Zij sloop de kamer uit, naar beneden, en daar, op de plek, waar zij een paar uur geleden Vincent's kus ontvangen had, kreeg zij het besef van de schandelijkheid harer daad, - en dat zij, tegenover beiden, valsch en verraderlijk was.... En een kermende zucht ontsnapte aan haar borst, en radeloos riep zij uit, terwijl zij haar handen samen-wrong:
- God! help me dan ook! help me, hèlp me....
Zij kon niet anders handelen, dan zij had gedaan. Als een vaste overtuiging voelde zij dat in haar ziel. Maar nù ontkwam zij niet meer, zij moest het zeggen, vanavond nog.... of morgen-ochtend.... wanneer het 't geschiktste zou zijn.... En weer trachtte zij zichzelve te dwingen, tot het nemen van een besluit.... weer zocht zij zichzelve te bewegen, het tijdstip voor de daad, die gedaan worden mòest, te bepalen.... en weer zocht zij uitwegen, wanhopig en vol angst, | |
| |
en soms vreesde zij, dat zij krankzinnig zou worden.... Haar hersens werkten wild, haar bloed stroomde pijnlijk-kloppend door haar aderen heen, haar oogen waren wijd, als zochten zij ergens naar een zekere uitkomst, haar handen balden zich en bewogen, zonder dat zij wist, wat zij deed.... Tot eensklaps het verlossend denkbeeld steeg in haar geest: ik zal hem schrijven....
Toen werd zij dadelijk kalm en vast-beraden, en dankte zich voor deze verlichting-brengende gedachte. Dat was immers even goed: schrijven. Vannacht zou zij een brief aan hem opstellen, en die achterlaten, als zij morgen ging naar Vincent. Dat was immers héél goed, en trof evenzéér doel.... Waarom hadden zij dit niet dadelijk bedacht en afgesproken!....
Zij haalde diep adem, als plotseling bevrijd van een te zwaren, doodelijk-benauwenden last. Zij kon zich weer oprichten, hoog en recht, zij kon weer onverhinderd denken en voelde zich weer meesteres van haar handelingen.
Het dienstmeisje kwam vragen, of zij dekken kon, en Carla ging zelve naar boven, om Frans te waarschuwen, dat het eten gereed was. Zij trad de kamer binnen, waar hij nog bewegingloos lag op zijn bed, en riep hem toe:
- Frans.... de tafel zal dadelijk klaar zijn....
Iets in den klank van haar stem gaf hem even een blijde ontroering. Hij lichtte zijn hoofd op, maar vóór hij spreken kon, zei ze snel:
- Toe, wees niet zoo bedroefd, Frans.... Dat kan ik niet zien.... Wees weer gewoon, - toe, | |
| |
probeer 't, weer gewoon te zijn.... En laten we vooreerst nergens van spreken....
Hij was wel gewend aan de vreemdheid van haar invallen en luimen, maar nooit had één hem zóó hevig-kwetsend aangegrepen, als deze.... Hij was er door overweldigd, verslagen, - en toch meende hij iets te hooren in haar toon, dat hem niet alle hoop op làter ontnam....
Laat ik berusten, dacht hij. Met zachtheid overwin ik haar mogelijk nog, - met hardheid.... nooit. Hij was te geestelijk-uitgeput en te moe, om nù reeds een poging te wagen, - ook geloofde hij, dat die thans toch niet slagen zou.... De gedachte kwam in hem op: ben ik niet te toegevend, te zwak tegen haar.... zou de toestand niet verbeteren, als ik mijn gezag-van-man meer liet gelden.... Maar zijn gansche natuur deinsde terug voor ruw geweld.... hij zou het niet kunnen, vooral niet tegen de vrouw, die hij liefhad, liefhad, met zijn geheele Zijn....
Berusten, dacht hij, is nog het eenige, wat me op het oogenblik mijn leed ten minste eenigszins kan doen dragen.... Het schijnt onmannelijk, het schijnt laf.... maar ik weet geen anderen weg....
De dag verliep, zij zaten bij elkaer, pratend over allerlei onderwerpen, behalve die hun-zelf betroffen, bang, dat er een stilte in het gesprek zou ontstaan. Carla zag Frans niet aan, opzettelijk wendde zij steeds haar blik van hem af, uit vrees, dat zijn droeve oogen of zijn bleek gelaat haar besluit aan het, wankelen brengen zouden. Maar Frans sloeg herhaaldelijk zijn oog op haar, na-vorschend, wat de reden mocht zijn | |
| |
geweest van haar onverwachte daad.... maar hij zag niets vreemds aan haar gezicht, het was zelfs minder strak dan voortdurend in den laatsten tijd, - alleen haar oogen stonden dwalend en schuw.... maar hij begreep het erge daarvan niet, meenend, dat dit haar hoofdpijn tot oorzaak had....
's Avonds, toen zij naar boven zouden gaan, en Carla zeide, terwijl zij stond bij de deur:
- Nacht, Frans.... kwam hij naar haar toe, en zag haar aan, en het was haar, of hij een zoen verwachtte. Zij reikte hem haar hand, en liet die gedwee in de zijne: zij voelde dit afscheid, als een afscheid voor goed....
Boven zat zij een poos lang op den rand van haar bed, zonder iets te doen. Zij verzamelde haar gedachten, maar zij was te vermoeid, en zij dwaalden telkens weer weg. Dien ganschen middag en avond had zij niet veel aan Vincent gedacht, nu kwam de herinnering aan hem weer fel en scherp in haar op, en voelde zij zich, of zij jegens hem iets heel slechts had gedaan.... Zij stond op, ineens besloten, en ging naar haar schrijftafeltje, - dat in een hoek was weg-geschoven, om meer ruimte te hebben, - zoekend naar papier.
Zij vond het na een oogenblik, nam een blaadje, en terwijl zij haar inktkoker ontsloot, kwam de aarzeling reeds weder in haar. Zij was moe en krachteloos, en begreep, nu niet te kunnen schrijven, zooals zij wilde, en zooals het noodig was.... En zij dacht: ik heb morgen den heelen ochtend nog.... het is beter, eerst uit te rusten, en heelemaal helder te | |
| |
zijn, als ik daaraan begin.... Ik kan niet, nù....
En zij ontkleedde zich, en legde zich te bed, en bijna onmiddellijk sliep zij in.
Eerst laat den volgenden morgen ontwaakte zij. Zij keek op haar horloge, het was half tien. Frans had dus zonder haar ontbeten, en was naar zijn bureau gegaan, begreep zij verlicht. Zij had nu geen haast, om op te staan, en liet zich weer achterover in de kussens vallen. Haar slaap was rustig en droomloos geweest, zij was hersteld van de vermoeienis, die haar den vorigen dag zoo zeer had uitgeput, en was thans goed tot denken in staat. En meer dan haar gisteren, door haar verschillende emoties, was mogelijk geweest, voelde zij thans àl het noodlottig-verschrikkelijke van een verhouding, als de hare tot Frans en Vincent. Ach! dacht zij, had Frans mij maar nooit gevraagd, - had hij het zèlf maar begrepen, dat wij nimmer bij elkander passen zouden.... had hij maar niet gewacht, tot ik - te laat - het ontdekte! Wat was ik, toen hij mij lief te hebben zei, - en vroeg, of ik óók van hem hield.... een kind, een onvolwassen vrouw, die nog niet klaar in zichzelve kon zien, en door de suggestie van zijn liefde betooverd werd.... Hij heeft mij bewust gemaakt, hij heeft me aan mijn rustig, onwerkelijk leven onttrokken, - en wat gaf hij mij daarvoor terug? Besef-van-smart, begrip-van-ellende, - geen enkel vreugdig uur!....
En terwijl zij zoo peinsde, kwam er toch een medelijden met Frans in haar op, als zij dacht aan zijn oogen, met hun lijdende, berustende uitdrukking, en zijn stem, die vol ingehouden droefheid was.... En | |
| |
dan dwaalden haar gedachten af naar Vincent.... hoe heerlijk en mooi had alles kunnen zijn, als Frans haar niet had getrouwd, en zij beiden vrij waren geweest, toen de dag-der-herkenning kwam.... Maar nu zij eenmaal gebonden was, had Vincent haar nù zijn liefde mogen belijden? had hij haar om wederliefde mogen vragen?.... O, als zij in zijn armen lag, en in hartstochts-zwijmel alles vergat, - dan riep haar hart luide ‘ja!’ Maar hier alleen, met de gedachte aan Frans, wiens verder leven zij vernietigen moest, - twijfelde zij, en kende zij haar eigen wenschen niet meer.... Frans had haar nooit iets bevolen, - nooit zou hij haar tot iets gedwongen hebben, waar haar gansche natuur tegen streed, - hij was geen brute kracht, geen heftige wil.... hij kon zoo zacht zijn als een vrouw.... Maar hij was koel, wat Vincent niet was, - hij uitte zijn liefde niet, zooals zij gewenscht zou hebben, dat hij deed.... hij leek haar onverschillig en emotieloos.... Wat was zijn flauw gevoel, vergeleken bij de gloeiende passie van Vincent.... Daarin verdween zij geheel, daarin was zij zichzelve niet meer, en juist dat zelf-verlies, dat zelf-vergeten, was haar een verrukkelijk genot.... O, zijn armen om haar heen, o, zijn gelaat zoo dicht bij het hare, zijn stralende blik lichtend in haar oogen, zijn warme lippen op haar mond.... O, de weelde van heel zijn lieve nabijheid, van het zijn liefde-weten....
Zij glimlachte, haar wangen bloosden, haar hart klopte sneller in de verwachting van het haar beidend geluk.... en haastig hief zij zich op, alsof zij door snel op te staan, het eerder bereiken zou....
| |
| |
Zij nam haar schrijf-portefeuille naar beneden mee, en nadat de meid het ontbijt had weg-geruimd, zette zij zich neder, ter samen-stelling van haar brief. Zij dacht lang na over haar eersten zin, maar kon geen woorden vinden. Wat moest zij er boven schrijven.... hoe moest zij de waarheid zeggen: smeekend, - of ronduit bekennend haar wreeden wil? Moest zij hem eenvoudig schrijven, dat zij heen-ging, of moest zij hem vragen, of zij mocht?.... De gedachten stormden door haar hoofd, alles, wat zij een oogenblik had goed-gevonden, verwierp zij weer, en eindelijk begon zij maar te schrijven, wild-weg en zonder bewuste gedachte.
Frans, o, als je wist, hoe vreeselijk 't voor me is, hoe lang ik geaarzeld heb, vóór 'k er toe komen kon, je dit te schrijven, dan zou je medelijden met me hebben, eerder dan me te veroordeelen, Frans.... O, dat 'k genoodzaakt ben, je dit verdriet te doen, dat ik je moet grieven en leed veroorzaken, erger dan je misschien ooit ondervonden hebt, o, Frans, ik kan 't haast niet.... O, geloof me daarom, als 'k zeg, dat 'k mòet.... Je weet wel, dat....
Zij brak plotseling af, de stroom harer gedachten was zóó dringend en overweldigend, dat zij dien niet langer volgen kon. Zij las het geschrevene over, en begreep: zóó kan 't niet blijven staan. Ik moet hem niet beklagen, hem niet wijzen op zijn smart, - 't beste is, het koel en onbewogen neer te schrijven, ernstig en positief. Weer vatte zij haar pen, en begon:
Frans, ik schrijf je dit, omdat 'k 't je niet durfde te zeggen....
| |
| |
Niet durfde te zeggen! dacht zij. Neen, dat moet hij niet weten.... hij zou dat een zwakheid vermoeden te zijn, en meenen, dat ik nog wel eens op mijn besluit terug-komen kan.... Maar wat dan.... wat dan in godsnaam toch!
Zij zat stil te denken, een lange poos. Zij maakte zinnen in haar hersenen klaar, die, neer-geschreven, haar niet voldeden, waarin zij verbeterde en schrapte, totdat haar schrift onleesbaar was geworden, en zij een nieuw blaadje moest nemen. Zij zuchtte en leunde achterover in haar stoel, dan zette zij weer een paar woorden neer, en peinsde over het vervolg, maar eigenlijk verder kwam zij niet. Zij verweet zich gebrek aan moed, zij noemde zich dom, maar juist het opwinden, dat zij zich deed, maakte haar te zenuwachtig, om geregeld door te denken. Zij werd moedeloos, de pen viel uit haar vingers, en zij dacht, er is nog tijd genoeg, laat ik maar wachten, tot ik kalmer ben....
Zij stond op, en liep de kamers op en neer, totdat de meid met een boodschap binnen-kwam, en terloops even zei:
- O, ja, mevrouw, meneer komt thuis koffiedrinken, heeft meneer gezegd.
Toen kreeg zij een schok, dat al haar zenuwen trilden. Hem terugzien? Nù! Nooit zou zij kunnen, en zij wilde ook niet! En hij kon dadelijk komen....
Zij ijlde naar boven, en kleedde zich, en weer beneden gekomen, antwoordde zij de meid, die zij tegen-kwam in de gang, en die haar argeloos vroeg, of zij uitging:
| |
| |
- Ja, 'k ga even naar de dokter.... 'k heb zoo'n hoofdpijn vandaag.... Zeg dat aan meneer, en ook, dat 'k zoo gauw mogelijk terug-komen zal....
Zij gaf er niet om, of zij loog, zij wist het nauwelijks, dat zij het deed. Zij moest zich redden, - zij vluchtte.
Zij snelde de straten door, zonder op of om te zien, en toen zij het huisje had bereikt, en ademloos wachtte op het zich openen der deur, schelde zij nogmaals, in haar ongeduldigen angst. Regina ontsloot de deur, en zij drong zich naar binnen als een vervolgde.
Regina liet haar begaan, alsof zij begreep, dat Carla zoo handelen mocht, en zei alleen:
- Meneer is niet thuis, maar als u in 't atelier wil wachten....
Carla liep haar zonder antwoorden voorbij, en in het atelier wierp zij haar mantel, hoed en handschoenen ergens neer, en strekte zich op den divan uit. Op dit oogenblik voelde zij niets anders dan een groote behoefte aan rust, en zij vond het bijna aangenaam, dat Vincent niet thuis was, zoodat zij daaraan ongestoord kon voldoen.
Maar toen haar bloed verkalmde, en haar zenuwen bedaarden in die volkomen rust, herkreeg zij haar bewustzijn eenigszins. En zij begreep, dat Vincent's eerste vraag zou zijn: hoe heeft Frans het opgenomen? Wat moest zij daarop zeggen? De waarheid hem bekennen? O, god! god! dat zou zij immers nooit in der eeuwigheid durven! Zij vloog overeind, niet wetend, waarhéén zij wilde, slechts dat zij weg moest van hier! Zij greep haar mantel, en juist op | |
| |
ditzelfde moment ging de deur open, en trad Vincent op haar toe.
- Liefste! zei hij verheugd en verrast. Ben je daar al? Maar hij ontstelde van haar wilden blik en haar terug-wijken bij zijn nadering. Zij heeft een harden strijd gehad, dacht hij; een groot medelijden welde in hem op, en hij bewonderde haar, dat zij, zwakke vrouw, dit voor haar liefde gedragen had.... Hij nam haar in zijn armen, geen acht op haar weerstreven slaand, en trachtte haar te troosten met woorden van oneindige teederheid. Zij verdroeg het een oogenblik, ontzet en sidderend, onmachtig zich uit zijn omhelzing los te maken, en, radeloos, dat zij niet heen was gegaan vóór zijn komst, barstte zij in hartstochtelijke snikken uit. Hij geloofde, dat de inspanning te veel van haar krachten had gevergd, en wist niets anders te doen, dan haar stil te streelen, nu zij niet naar zijn bedarende woorden te luisteren bleek. Maar zij voelde, dat hij de ware oorzaak van haar tranen niet begreep, en, liever dan valsch te wezen, zonder dat hij hier vermoeden van had, verkoos zij, hem de waarheid te doen weten. Zij zonk aan zijn voeten neer, sloeg haar handen voor haar van schaamte gloeiend gelaat, en stamelde, snikkend, zuchtend:
- Ik heb 't 'm niet gezegd....
- Wat! vroeg hij, en boog zich over haar heen, meenende, dat hij dit gruwelijke had mis-verstaan.
En nog zachter herhaalde zij:
- Ik heb 't 'm niet gezegd....
Eén oogenblik bleef hij roerloos, als van ontzetting verstijfd. Maar toen vatte hij haar met geweld bij | |
| |
haar schouders, schudde haar heen en weer, en schreeuwde, - en al de gepassionneerdheid van zijn heftige natuur uitte zich in dien kreet:
- Niet! Heb je 't niet gezegd! Hoe durf je dan hier te komen, vóór je dat hebt gedaan!
Hij was geschokt tot in het diepst van zijn ziel, door zóó in zijn vertrouwen te zijn teleur-gesteld. Hij dacht haar door haar liefde krachtig en dapper geworden te zijn, en zij was valsch en laf....
- Vincent! riep zij, luister naar me! Je màg niet oordeelen, vóór je hebt gehoord! Ik smeek je, ik bezweer je: luister naar me! luister....
- Je hebt je belofte gebroken, zei hij, haar loslatend, opgewonden en bitter, je hebt me laten gelooven, dat je 't Frans zeggen zou, en nu toch.... je bent zwak.... je bent laf....
- Wees niet zoo onbarmhartig! kreet zij, en hield haar handen voor haar ooren, ik kon niet, ik kon niet! Aan zijn voeten weende zij, en boog in deemoed haar hoofd, haar schuld beseffend, om genade vragend....
- Je kon niet! Je wòu niet! riep hij smadelijk, niet lettend op haar wanhoops-gebaar. Je houdt nog van Frans.... en ik zeg je: wáárom kom je dan nog hier, waaròm, - als dat zoo is?
Zij rees snel overeind, en stond tegenover hem, met vlammende oogen, verwilderd en doodsbleek.
- Martel me niet! riep zij hartstochtelijk. Heb medelijden, ik smeek je! Of 'k ga weg, 'k ga weg, - en verdrink me!
Hij vatte haar bij den arm, wanhopend, zich voelend of heel zijn geluk aan scherven lag. En zij sloeg | |
| |
haar armen om hem heen, klemde zich woest aan hem vast, en riep snikkend, met haar hoofd aan zijn borst:
- O, lieveling, laat me niet gaan! Houd me bij je.... bescherm me.... Help me, help me dan toch!
Hij voelde haar hulpeloosheid, en zijn ziel schrijnde van wee. Hij kon niet toornig blijven, zijn drift vervloeide in een namelooze smart. Hij nam haar tegen zich aan, sprakeloos; zijn hart was zwaar van een droefheid, die hij niet uitspreken kon.
Zoo leunden zij tegen elkaer, zij snikte voort, totdat zij haar leed had weg-geweend. Toen voelde zij zich bevrijd van haar kwellenden angst, zij was verluchtigd en verlost van wat haar, tot krankzinnig-wordens toe, had benauwd. En in haar verrukkelijke blijdschap daarover, knelde zij haar armen om hem heen, en riep:
- Wat ben je goed! Wat ben je toch goed!.... O, ik heb je zoo lief....
Zwijgend beantwoordde hij haar gepassionneerden kus. Hij voelde zich zwak worden in haar liefdes-betuigingen, - hij wist, dat zij lafhartig, bijna slecht was geweest, en toch kon hij haar niets verwijten, na dien éénen hevigen uitval van straks....
Zijn liefde maakte hem week en krachteloos, - ook wist hij, als zij bij hem was, niet helder en scherp het onderscheid tusschen onrecht en recht.... hij voelde dit meer, dan hij het begreep, en het deed hem pijn in zijn ziel, dat hij willoos en weerloos door zijn liefde werd.... Hij klaagde niet, - hij verweet haar niets.... maar hij leed het vreemdste en hevigste | |
| |
leed, dat hem nog ooit had getroffen.... Het was smart om zichzelf.... smart over haar.... omdat hij zich in haar had bedrogen gezien, - omdat zij hem deed handelen tegen zijn eer en zijn geweten.... en vooral, omdat hij voelde niet anders te kunnen doen, dan hij deed....
Zij streek hem over zijn voorhoofd met haar zachte hand, alsof zij de droeve gedachten, die zij daar vermoedde, verdrijven wilde.... zij streelde hem langs zijn wangen, en zoende hem zóó innig en warm op zijn mond, dat langzaam de stroeve trek daar omheen verdween. Hij vergat zijn smart in de warmte harer omhelzingen, zelfs verwonderde het hem, dat hij het gebeurde zóó erg zich aangetrokken had.... Hij liet haar wil hem overheerschen, ofschoon hij wist, dat hij niet toegeven moest.... en Carla, zich niet bewust, dat zij macht uitoefende over hem, was enkel blijheid, dat hij niet doorging met zijn drift.... en liefkoosde hem op alle wijzen.... Zij trok hem in haar armen, zij vlijde zich tegen hem aan, en kuste hem op zijn haren, op zijn oogen, op zijn wangen, op zijn hals.... En eensklaps sloeg hij woest zijn armen om haar heen, zijn hartstocht overmeesterde hem, en hij toonde dien, in al zijn omvang, in al zijn hevigheid.... zijn uitingen waren onbeheerscht, - zelfs brutaal.... maar zij kwetsten haar niet.... zij genoot door die overweldiging, die haar zijn kracht gevoelen deed, - zij zag haar meerdere in hem, haar heer, - en zij voelde zich zalig, zàlig, zich geheel te kunnen geven aan hèm, dien zij als haar god erkennen kon....
Hij was zoo almachtig, zoo sterk.... zij was niets, | |
| |
vergeleken bij hem, en tòch hield hij van haar, had hij haar lief.... En tòch zeide hij, dat zij dezelfde neigingen, dezelfde aspiraties hadden, dezelfde wenschen, hetzelfde levens-doel.... O, zij had hem lief, zij aanbad hem, met alle vermogens, die in haar waren, zij had hem lief, grenzeloos en onvoorwaardelijk, - omdat hij was, zooals hij was, en omdat hij hield van haar....
Zij was geheel van hem, zij behoorde hem absoluut, door de beschikking van het lot en door haar eigen wil.... Zij hield zich niet terug, zij gaf zich volkomen over, zij liet hem heerschen over haar lichaam en ziel, zwelgend in vreugde, dàt zij hem dit toestaan kon.... En hij nàm haar, - wetend, dat zij zijn eigendom was, - zich toonend haar gebieder en haar slaaf tegelijk.... En Carla, thans slechts levend in het oogenblik, voelde zich als een begenadigde zalige, - al haar verleden leed, al haar angst voor toekomstige smart was weg-gedeind in het niet, - zij genoot slechts het betooverende der wondere vereeniging van hun beider liefde....
Maar toen zij, na een lange poos, eindelijk weer uit hun hoogen hemel op de aarde waren neer-gedaald, en zich werkelijke menschen wisten te zijn, toen kwam bij beiden weer sterk de herinnering op, aan wat had mòeten gebeuren, maar wat niet wàs gebeurd.... bij Carla was zij gemengd met een gewaarwording van vreugd, dat alles nu voorbij was, en hij niet meer boos bleek te zijn.... bij Vincent met een vreemd gevoel van deernis met zichzelf en haar, èn woede om zichzelf en haar.... En dadelijk begon hij | |
| |
te spreken, - dat toegeven van vanmiddag had al te véél van hem geeischt, - nòg langer kon hij zijn rede en zijn begrip-van-eer niet verdooven, en hij wòu ook niet, - straks ging hij zelf naar Frans, om zijn geweten vrij, zijn liefde onbezwaard te maken, - hij wòu haar niet in schande en smaad bezitten, - hun prachtige liefde moest rein zijn en ongekrenkt, en niet bevlekt met den smet van overspel....
Zij luisterde, ontzet. Begon het nu toch weer! En hoe!.... Elk zijner woorden beleedigde haar, - zij voelde zich grievend gekwetst, en stiet hem terug, toen hij haar aanvatten wilde.
- Nee! riep ze heftig, laat dat, Vincent! Wou jij nog zeggen, dat je van me houdt, jij die in de eerste plaats maar denkt aan jezelf! Je let niet op m'n wenschen, je vraagt niet, wat ik verlang.... alles moet gaan naar jouw wil, alleen naar jòuw wil! En naar de mijne, daarnaar vraag je niet! Dring je er op aan? Moet 't tòch? vroeg zij, met dreigende, flikkerende oogen, en hij wist, dat van zijn antwoord alles afhangen zou.
Hij aarzelde, ofschoon ervan overtuigd, dat hij niet anders dan bevestigen kon. Zijn boosheid loste zich op in een soort van angst, hij voelde zich geslingerd tusschen goed en kwaad, wat hier de beteekenis had van ellende en geluk.... Eén moment was zijn eerbied-voor-zichzelf méér voelbaar in hem dan zijn liefde voor haar, en hij zei, alsof hij, tegen zijn wil, gedwongen tot spreken werd:
- Ja. Maar tegelijk, bevreesd voor de uitwerking, die dit woord hebben zou, greep hij haar bij den | |
| |
arm, en zag haar aan, met een blik, die streng was en smeekend tegelijk.
Zij rukte zich los, en hartstochtelijk-luid riep zij hem toe:
- Goed! Nu wéét 'k, dat je niet van me houdt! En ik ga....
Maar hij hield haar tegen; opeens beheerschte zijn liefde al zijn andere gevoelens weer; hij zag op haar gelaat het vast besluit, om van hem heen te gaan, en zijn hart werd kil. Hij belette haar den doortocht met zijn krachtig lijf, hij sloeg zijn armen om haar middel, om haar schouders heen, en drong haar verder terug in het atelier, maar zij wrong zich los, zij duwde hem terug met gebalde handen, worstelend met hem borst aan borst, véél sterker in haar onbeheerschte drift, dan hij haar ooit had geloofd.
- Laat me los! Ik wil, dat je me los-laten zal! hijgde zij, geen acht slaand op zijn biddend gesmeek:
- Blijf! blijf! verlaat me niet.... verlaat me niet.... Carla!
Hij werd wanhopig; haar tegenstand was zóó forsch door haar tot 't uiterst gespannen zenuwen, dat hij haar slechts bedwingen kon, door haar pijn te doen. En in radeloosheid riep hij uit:
- Ik heb je lief!.... ik heb je lief.... Alles zal gaan, zooals jij 't wil....
Toen brak haar kracht, zij zonk ineen, en hing onmachtig in zijn armen, sprakeloos, uitgeput. En hij voelde een flauwe vreugd, dat hij haar weer had, dat hij haar niet verliezen zou, - maar een felle schaamte en een brandende smart, dat hij toe-gegeven | |
| |
had, ondanks zijn weten, dat het òneer was.... Hij had haar lief, zóó lief, dat alle eigenbelang verdween, en hij haar àlles toestond, zelfs dat, waardoor hij zichzelf verachten moest.... En hij zag zich aan haar knie gebogen, zijn hoofd neer-gelegd op haar schoot, dankbaar, dat zij geen scheiding eischte, - en toch ellendig door de krenking van zijn zelf-respect.... Zijn trotsche onwrikbaarheid was thans gebroken, hij kon zich niet meer achten, niet gelooven, dat hij menschelijk-zuiver was.... hij wist zich schuldig aan roof, bedrog en overspel.... en toch, haar prijs-geven kon hij niet, haar, die zijn lijfs- en ziels-geluk was.... O, bedwelmd te zijn in weelderig genot, - niets meer te weten van zonde en slechtheid of schuld, - o, wat bestond er méér, dan de hemelsche genietingen, die zij hem schonk.... wat was al 't aardsche daarbij....
Toen Carla dien middag heen-ging, was zij voldaan en gelukkig: zij geloofde aan zijn liefde, en wist, dat hij niets zou willen, waarmee zij niet instemmen kon. Zij liep luchtig voort, zij had Vincent verlaten met de belofte morgen terug te zullen keeren, en hij had haar handen gezoend, met smeekende, bedroefde oogen, niet durvend vragen om méér. En zij had hem op zijn oogen gekust, vleiend en vriendelijk, en hem gerust-gesteld en getroost, en hem blij doen denken aan het morgen-wachtende.... totdat hij geglimlacht had, en haar, zonder haar terug te houden, had laten gaan.... Zij begreep het niet, dat hij diep-inwendig leed, zij meende, dat hij verlangeloos-gelukkig was, wanneer hij háár gelukkig zag, en dat zijn heftige | |
| |
wil meer een beproeving-van-kracht was geweest, dan een waarachtig, ernstig verlangen. Daarom ook voelde zij geen berouw, geen spijt, dat zij aan zijn wensch geen gevolg had gegeven, - zij had slechts in zich de voldoening, dat zij het bewijs van zijn liefde verkregen had....
Zij kwam thuis, vóór Frans, en verkleedde zich in haar huis-toilet; zij bedacht zich plotseling, dat zij gezegd had, naar den dokter te zullen gaan, en begreep, dat hij daaromtrent uitsluitsel vragen zou. Zij ging in de serre op een rieten stoel liggen lezen, en wachtte hem af, bedenkend, wat zij zeggen zou.
Zij hoorde zijn stem reeds in de andere kamer, klaarblijkelijk had hij haar gezocht.
- Carla! Hoe is 't met je? Vanmorgen, toen 'k je niet zag aan 't onbijt, vreesde 'k al, dat je niet in orde zou zijn.... Gisteren heb 'k 't ook al aan je gezien.... Maar wat heeft de dokter gezegd?
- M'n plan was eerst, om naar de dokter te gaan, zei Carla bedaard. Maar de lucht deed me goed, - 'k ben te lang in huis geweest, dàt zal 't zijn, - want toen 'k 'n beetje gewandeld had, ben 'k veel beter geworden.
- Gelukkig, zei hij. En hij naderde haar, om haar een kus te geven. Maar zij zag hem met haar koele oogen aan, en fronsde even haar wenkbrauwen; hij keerde zich zwijgend om, en ging naar zijn studeerkamer toe.
Zij spraken niet veel, het verdere van dien dag. Frans bestudeerde haar, zij was hem een raadsel, waarvan de oplossing hem ontsnapte, hòe ijverig hij | |
| |
zocht. Zij bewoog zich naast hem voort, alsof zij niet bij hem behoorde, alsof zij een vreemde was, en absoluut-afgescheiden van hem, - en toch zorgde zij voor hem, ook liet zij hem zorgen voor háár, alsof het iets heel natuurlijks was.... Hij begreep haar niet....
Zij schreef dien avond aan haar Moeder, liet hem haar brief lezen, en vroeg hem, of hij soms ook iets te zeggen had. En hij schreef een bladzijde vol, die zij open gelaten had, - alles ging zoo eenvoudig en als vanzelf-sprekend toe, en toch.... toch lag er een onoverbrugbare kloof tusschen hen....
Zij sliep rustig dien nacht en ontwaakte vreugdig-gestemd. Vóór tweeën was zij reeds aan de woning van Vincent en trad bij hem binnen, een lach om haar lippen, haar oogen vol zonneschijn. Zoo bekoorlijk en liefelijk kwam zij hem voor, dat hij zijn gedachten en zijn treurnis vergat en haar in zijn armen sloot, verrukt, overweldigd door een goddelijk geluk....
Hij had haar in zijn armen, en hield haar vast tegen zich aan geklemd, alsof hij bang was, dat zij bij zijn eerste woord ontsnappen zou.
- Liefste, begon hij zacht, aarzelend, en toch vastbesloten te zeggen, wat hij zich had voorgenomen. Vertel me nu 's.... toe, want 'k wil 't zoo heel graag weten, - waaròm je 't niet aan Frans hebt gezegd?
Een ongeduldige zucht ontvlood haar lippen, zij trachtte zich los te maken uit zijn haar omvangenden arm, maar zij slaagde niet. En bijna bits vroeg zij hem:
- Waarom wil je dat weten, Vincent?
- Omdat.... zei hij, omdat.... Begrijp je dat | |
| |
niet?.... Omdat 'k je daad dan misschien zou kunnen billijken voor mezelf....
Zij trok haar wenkbrauwen toornig samen.
- Kan je dat nù dan niet?
- Nee, zei hij vaster. Want 'k weet nu niets anders, dan dat je je belofte aan mij verbroken hebt, zònder te kunnen vermoeden, wat daarvan de reden is....
Zij voelde zich boos en bedroefd, dat hij nòg die zaak niet rusten liet. Moest alles dan wéér beginnen, die onrust, die weeë ellende, van te weten, dat zij mòest, en niet te kunnen?.... Dat wílde zij niet.... En haastig, zich beklagend, en de omstandigheden verwijten doend, vertelde zij van den ontvangen brief, en van haar pogingen om Frans te schrijven, die allen waren mislukt, en van haar vlucht naar hèm....
Hij zweeg, toen zij geëindigd had. Zij was een vrouw, - hij mocht van haar niet de macht-van-uitvoering verlangen, die een man bezat, - hij streelde haar medelijdend over haar gelaat, en toen zij vroeg, of hij alles nu beter begreep, antwoordde hij:
- Ja, 'k begrijp 't nu beter....
Zijn inzicht-in-de-dingen had geen verandering ondergaan, slechts onderwierp hij zich aan haar wil, niet vragend naar de toekomst, zijn opwellende gedachten daarover met geweld onderdrukkende, om zich te kunnen verheugen in het tegenwoordige, het heden-van-het-oogenblik. Alleen als hij dàt deed, kon hij momentaneel gelukkig zijn: niet denken, niet peinzen over iets anders dan over het onmiddellijk gebeurende, - en daarvan genieten, zonder reflecties en zonder voorbehoud....
| |
| |
| |
II.
Carla's onverschillig, apathisch temperament scheen, nu haar hartstocht eenmaal was ontboeid, geheel veranderd te zijn. Zij, vroeger meestal gelijkmatig van humeur, was prikkelbaar en licht-geraakt geworden, zij had heftige buien van drift om kleinigheden, het onbeduidendste voorval gaf haar aanleiding zich in hartstochtelijke bewoordingen uit te spreken. Frans was verbaasd, hij had haar nooit zoo gezien, en zorgvuldig wikte en woog hij zijn woorden, vóór hij ze zeide. Vincent bedroefde het, als hij haar oogen fonkelen zag, en haar mond slechts kwetsende woorden sprak.... hij dacht: brengt zelfs mijn liefde het evenwicht niet in haar ziel?.... en dit bewustzijn smartte hem misschien nog meer, dan het zeker besef, dat hij zich onwaardig en eerloos gedroeg. Hij voelde zijn kracht in haar nabijheid vergaan, - dan was hij niets dan haar onderworpene, haar speeltuig, haar slaaf, en volgde hij blindelings haar minste wenken op.... En als zij dan, na het driftigst uitgebarsten te zijn, weer zacht en lief tegen hem was, dan loste zijn smart zich op in het zaligst genot, want even hartstochtelijk, als in al haar woorden, was zij ook in haar liefdes-betuigingen.
De dagen gingen voorbij. 's Middags kwam Carla op Vincent's atelier, weer heen-gaand vóór het uur van het diner, - dit was de eenige tijd, dat zij elkander zagen. Want Vincent had bij zichzelf een eed afgelegd, nóóit meer Frans' huis te zullen betreden, nu hij met zijn vrouw in liefdes-betrekking stond.... | |
| |
slechts zou dit kunnen gebeuren, om alles tot klaarheid te brengen, als Carla het toe zou staan.... Want nog immer wachtte hij haar toestemming, om vrij tegenover zichzelf, vrij tegenover Frans, vrij tegenover de wereld te kunnen staan, - en al sprak hij dien niet uit, steeds bleef zijn geheime wensch, dat eenmaal Frans alles weten, en hij Carla gehéél voor zichzelf hebben zou....
Want àl minder was het hem mogelijk, haar aldoor te missen, en elken dag viel het hem moeilijker, haar weer af te staan.... De oogenblikken, dat zij niet bij hem was, waren hem een ondragelijke marteling, - en nauwelijks was zij weg, of het verlangen naar haar wederkomst ving aan hem te kwellen. Het was één lange poos van treuren, van onverduurbare smart, de tijd, dat hij haar afzijn lijden moest, - maar als hij haar dit zeide, dan haalde zij even licht haar schouders op, alsof zij zeggen wilde: dat kan immers niet anders.... het doet mij ook verdriet, - berust, zooals ik....
Hij wachtte, - zoodra zij was heen-gegaan, wachtte hij haar, - in spanning, in folterend ongeduld. Hij kon niets doen, hij kon niets beginnen, zijn handen bleven ledig, dien ganschen tijd.... hij liep heen en weer, of zat onbeweeglijk op een stoel, terwijl zijn ziel werd doorknaagd van verlangen. Hij at niet meer, hij sliep niet meer, en door dit ongezonde, nerveuse leven werd hij bleek en mat. Maar als zij kwam, dan brandde op zijn wangen het vuur van hartstocht, gloeiend en fel, zijn oogen flikkerden, en zijn bewegingen waren vol vlugheid en leven. Carla zag zijn | |
| |
vermagering niet, noch bespeurde zij zijn lusteloosheid in alles, wat niet háár betrof, - zij ging geheel op in haar eigen heerlijk geluk, zij geloofde, dat ook hij volkomen gelukkig was, en hij zeide haar niet het tegendeel. Hij werd thans zóó geheel door haar beheerscht, dat hij soms geloofde, geen eigen wil, geen eigen gevoel meer te hebben, - hij volgde al haar verlangens gedwee, nooit vragend naar zijn eigen wensch. Zij bedwelmde hem, zij betooverde hem, - in haar onbeteugelden hartstocht was zij zóó verrukkend, zóó bezaligend, dat hij die oogenblikken, doorzwijmde als in paradijs-genot.... Hij sprak nu nooit meer over zijn innige hoop, dat zij hem later algeheel en voor eeuwig toe-behooren zou, zelfs zinspeelde hij daar nooit meer op, - en toch was nòg niet in zijn ziel de verwachting uitgedoofd, dat zijn brandend, verterend verlangen eenmaal vervuld worden zou....
Soms 's morgens liep hij doelloos de straten door, geen acht slaand, waar hij ging, alleen maar wandelend, om de smart van zijn alleen-zijn te verdrijven, en den eindeloos-langen tijd van zijn wachten te verkorten. En dwalend eens, in den omtrek van het ministerie van financiën, ontmoette hij Frans.
Eerst zag hij hem niet, en hij was hem waarschijnlijk voorbij-gegaan, als niet Frans, hem herkennend, een: Bonjour, Vincent! geroepen had.
Hij groette terug, werktuigelijk, den hoed lichtend, omdat Frans vergezeld was van een anderen heer. En hij, de onverschillige, de achtelooze, de nooit-ontroerde, hij trilde van schrik en was ontsteld, als | |
| |
door een plotselingen, nooit-verwachten slag. Hij voelde zijn trekken verstrakken, zijn handen werden koud, en zonder bewust te weten waarom, ging hij den weg in naar zijn huis.
En daar, in zijn atelier, sloeg hij zich met gebalde vuisten voor zijn hoofd, en noemde zich een eerlooze, een ellendeling.... Hevig en aangrijpend was, door den plotselingen aanblik van Frans, het begrip in hem her-opgewekt, van wat hij was, van hoe hij zich gedroeg. En vlijmende verwijten voegde hij zich toe: hij was een lafaard, een zwakkeling, die zich tot slechtheid verleiden liet door een vrouw.... Hij had geen geweten, geen eergevoel.... geen begrip meer van recht en billijkheid.... Hij had zich vrijwillig verlaagd, zich neer laten trekken van zijn hoogte van onschuld en zorgeloosheid.... Hij was thans een bezoedeld man, en dat door zijn liefde.... zijn liefde!
Hij kromp ineen, terug-sidderend voor het visioen, van wat hij was geweest, bedenkend, waartoe hij nù was gekomen.... Als een misdadiger, die radeloos rouwt over een onherstelbare, eenmaal begane daad, zoo liep hij in zijn atelier, als in een kerker rond, - hij mompelde verwenschingen, hij knarste zijn tanden op elkaer, wanhopig zijn hersens om een uitkomst pijnigend.... Hij wist zich schuldig.... zijn misdaad was een bewezen feit: zijn angstig-zoekende wil kon niet de minste verzachtende omstandigheid ter hulpe brengen.... er was geen heul, geen redding voor hem.... hij mòest zijn vonnis ondergaan.... de straf, hem opgelegd door zijn eigen schuld....
Zijn marteling was gestadig en fel, - geen oogen- | |
| |
blik werd hij verlucht door een blijde herinnering, door een vreugdige gedachte, - hij kreeg geen aanvoeling van geluk bij de herdenking, dat Carla hem liefhad, hem toe-behoorde, - het was, of hij nog nimmer in zijn leven zóó hevig de smart had gevoeld. Kwam het, omdat hij tegenwoordig zoo physisch zwak was.... of werd hij door de liefde zoo onveerkrachtig gemaakt?.... Hoe was het toch mogelijk, dat hij zóó handelde, dat hij er zichzelf om verachten moest, en tòch daarmee dóór kon gaan?.... God! god! kermde het in hem, wanhopig, - ben ik dan zóó verfoeilijk slap en laf, dat ik het kwaad voel, er onder gebukt ga, en het tòch niet van mij af kan werpen?.... Ik ben slecht, en te erger is dat, omdat ik, het wetend, daar geen verandering in breng.... Ik kan niet.... ik kàn niet.... en dàt ik niet kan, dàt ik te onmachtig, om me te verweren ben, dat maakt me krankzinnig van radeloosheid....
Zijn oogen gloeiden en staken, alsof er tranen in brandden, die geen uitweg vinden konden, zijn hoofd was heet, zijn slapen hamerden, zijn hart bonsde zóó, dat het hem pijnlijk was.... Hij voelde zich afgemat en ziek, en uitgestrekt op zijn divan liggend, smachtte hij naar de streelingen van Carla's koele hand, die zijn martelende gedachten bedaren, en hem vergetelheid brengen zou en rust....
Maar zij kwam niet.... zij liet hem alleen, juist nu hij haar het meest behoefde.... En hij verviel in onvruchtbaar, folterend gepeins, dat hem kwelde en smartte, en waaraan hij zich toch niet onttrekken kon.... Hij maakte vergelijkingen tusschen zijn | |
| |
vroeger leven van betrekkelijk geluk, van voorbijgaande droefheid, van rust.... met zijn tegenwoordig bestaan van altijd-durende, rust-roovende wroeging, en met zijn korte, snel-vervlogen poozen van wonderbaar genot.... En hij begreep niet, dat de zaligheid van die oogenblikken geen enkele dankbare gedachte bij hem achterliet, geen heerlijke herinnering, - maar slechts een vaag gevoel van voldoening, en tegelijk een doffen spijt, om het zóó spoedig voorbij-gegane.... En hij zag in, dat hij slechts dáárom zoo goddelijk van die momenten genoot, omdat ze in zijn verdorstend, somber leven vielen, als zonnestralen in een gevangenis-cel.... Wanneer het leven hem schoon en rijk was geweest, vol afleiding, blijheid en licht, dan zouden ze hem veel kleurloozer en flauwer geschenen hebben, en waren ze hem veel minder hevig-beroerend geweest.... Nu zocht hij van Carla te verkrijgen, wat hij zichzelven niet geven kon: ziels-evenwicht, berusting, gelijkmoedigheid.... En zij schonk hem die, - maar haar weldaden waren geen blijvende, - want als zij ging, nam zij haar gaven weer mee....
Hij was moe van het denken over zichzelf, en met een natuurlijken overgang dwaalden zijn gedachten af naar háár.... Arm kind, dacht hij, arm, ongelukkig kind.... dat geen vreugde in het leven, geen vrede in zichzelve vindt, en zich wanhopig vastklemt aan een verboden liefde, zonder de kracht te hebben, de verantwoordelijkheid van die daad te dragen.... Zij was een offer van het lot, zoo goed als hij, - zij was een speelbal der omstandigheden, evenals hij | |
| |
dat was, - zij waren onderworpen aan dezelfde noodlottige wet, zij hadden geen van beiden weerstandsvermogen, zij moesten zich lijdelijk onderwerpen, - zij knakten neer door den storm van het lot, zonder kracht, zonder macht, om zich weer òngedeerd te verheffen....
Was hij niet eigenlijk gehéél aan haar gelijk, beide ontsproten zijnde uit éénzelfde geslacht? Zij was schijnbaar sterk, maar inwendig krachteloos, en ras-bezwijkend voor een verleidelijk kwaad, - en hij, was hij dan ànders? Een poos lang was hij, niet alleen van uiterlijk, maar ook inderdáád sterk geweest, door zijn absolute gezondheid, die eindeloos en onverwoestbaar scheen.... maar thans, nu hij door een zonde werd ondermijnd, kreeg hij haar-zelfde eigenschappen: weekheid, toegevendheid-voor-zichzelf, - en verloor hij zijn veerkracht en zijn verwerings-vermogen....
Hij vroeg zich af, hoe hij, die toch zoo heel helder zag: dat zij niet de supérieure vrouw was, die hij haar eens had geloofd, - dat zij geen sterk eergevoel had, geen zuiver begrip van zedelijkheid, van goed en slecht, - dat hij haar zóó liefhebben kon, zoo innig-diep, zoo hevig-hartstochtelijk, zoo algeheel.... Overeenkomst van temperament, dacht hij, - de noodzakelijke aantrekking van twee verwante zielen....
Hij ging zijn leven na, en nergens vond hij iets, wat hem aangenaam was, zich te binnen te brengen.... In zijn jeugd was hij een vlugge, luchthartige jongen geweest, aardig-gevonden en verwend, onbezorgd en met-het-leven-tevreden.... in later jaren was zijn | |
| |
uiterlijk gelijk gebleven, maar had zijn innerlijk een groote verandering ondergaan: langzamerhand, door zijn doelloos, ledig bestaan, was hij tot de erkentenis gekomen van de nutteloosheid der dingen, en was in hem de overtuiging gerezen, dat nergens, nergens, het waarachtig geluk is te vinden.... Maar toen bekommerde hij er zich weing om, - nòg had geen werkelijkgroote smart hem getroffen, en hij verwachtte die niet.... Maar allengs, door verstoring van kleine illusiën, door de vernietiging van kleine verwachtingen, door verschillende kleine teleurstellingen, die hij ondervond, werd hij minder rustig en zelfgenoegzaam, en zijn zoeken naar bevrediging begon.
Hij meende die te kunnen vinden in de kunst; hij was een verdienstelijk dilettant, en dacht zich energiek en begaafd genoeg, om zijn gansche toekomst vol en mooi en rijk daarmee te maken. Hij richtte zich een atelier in, dat langdurige zorgen noodig had, om naar zijn smaak te zijn, huurde modellen, en ontwierp tallooze doeken, die nooit tot afwerking kwamen. Hij werd lid van bestaande clubs; maakte kennis met artiesten, - en, hun werk bij het zijne vergelijkende, begon de ontgoocheling al. Maar hij sprak er nooit over, bekende het nauwelijks aan zichzelf, onbewust vreezende, zijn levens-doel te verliezen daardoor.... Maar hij maakte een kunstreis naar Italië, en, daarvan terug-gekeerd, was de onttoovering volkomen geweest. Toch bleef hij voor schilder poseeren, - omdat hij daardoor een voorwendsel had, om zich, zoo veel en zoo lang hij zou willen, te kunnen afzonderen. Want zoo luchtig en vroolijk, als hij zich aan de wereld toonde, | |
| |
was hij diep-inwendig niet.... hij hield van stilte, hij hield van eenzaamheid, om lang en ongestoord te kunnen peinzen. Die oogenblikken van alleen-zijn waren niet zijn gelukkigste geweest, hij was te veel tot zwaarmoedigheid geneigd, dan dat zij heilzaam voor hem konden wezen. En dan had hij, door zijn hartstochtelijk temperament en zijn wild-bruisend bloed menigmaal een hevige, maar snel-voorbije verliefdheid opgevat, - en het voortdurend moeten inzien, dat hij zich had vergist, deed hem alles hopeloos en zonder vreugde schijnen. Zijn laatste fel-vlammende vlaag-van-hartstocht was voor Phinie van Voorst geweest, en uit dien korten droom was hij ontwaakt, met een groote walging van alles, wat bestond.... thans was het hem niet meer mogelijk, zijn inwendige gemoedsgesteldheid te verbergen, hij was te lusteloos en te onverschillig daarvoor, hij gaf zijn levens-smart aan allen die haar zien wilden, prijs.... en als hij soms medelijdende toespelingen ontving over zijn veranderd uiterlijk, na de verbreking van zijn engagement, dan glimlachte hij een weinig bitter, en antwoordde niet. Wie kon ook weten, dat diep in zijn ziel de melancholie altijd aanwezig was geweest, en langzaam door de omstandigheden naar boven was gebracht?
In dien tijd-van-weemoed gebeurde het, dat hij Carla intiemer kennen leerde, dan ooit vroeger, toen zij woonden onder één dak. En toen de openbaring hunner liefde tot hen gekomen was, had hij zich zaliger dan een god gevoeld, en geloofd, dat zij hem van den nakenden ondergang redden, - dat zij hem het hem-door-het-lot-ontnomene hergeven zou, | |
| |
dat zij zijn ziels-geliefde, zijn waarachtige vrouw zou zijn....
En hoe was het inderdaad geschied? Door háár verloor hij zijn laatste reste van levenslust, en, wat veel erger was, ook dàt, wat elken man heilig en dierbaar is: de achting voor zichzelf.... O, hoe kon hij thans vloekend zijn zaligheid verwenschen, die hem een lafaard, een ellendeling wezen deed, - hoe bedroefde hem haar sterke wil, die recht inging tegen zijn oordeel, dat hij het goede meende te zijn!.... En toch, hoe hij toornde tegen haar kracht, die eigenlijk verhulde onmacht was, hoe hij haar zwakheid laakte, of diep onder haar gevoelloosheid leed.... toch had hij haar zoo eindeloos en alles-omvattend lief, toch kon hij niet buiten haar, toch was een blik, een woord, een kus van haar hem àlles, en wist zij hem het supérieurst genot te geven, dat ooit op aarde bestond.... Zij had een ongekende macht over hem, en hij gaf zich aan haar over, gelaten, passief, - beseffend, dat hij niet anders kon....
O, dat hij toch in staat ware, anders te zijn.... dat hij zichzelven niet behoefde te zien als een onvolmaakten man, als een caricatuur op dat beeld van kracht, van moed, van eergevoel.... Want dat hij het bewustzijn in zich omdroeg, een erbarmelijk type te zijn van een prachtige, volkomen soort, - dat deed hem zichzelven verachten, bespotten.... maar beklagen ook....
Maar toch, - zij had hem lief, zij hield van hem, geheel zooals hij was, - wat treurde en klaagde hij dan? Wat deerde hem het leed-om-zichzelf, als zij | |
| |
hem toch, ondanks alles, liefhebben kon.... Hij wist het, hij ondervond het, dat zij van hem híeld.... Haar glanzende oogen.... haar warme hand.... haar lenige, heerlijke lijf.... haar zachte mond, haar woord, haar zoen.... o, er ging, bij de voorstelling daarvan, een rilling van genot door zijn leden heen.... Hij had haar lief.... en zij hield van hem.... wat begeerde hij verder nog?....
|
|