| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk.
I.
Er werd op de deur geklopt. Eerst hoorden zij het niet, maar toen dit kloppen luider werd herhaald, vloog Carla verschrikt op van zijn knie, terwijl Vincent werktuigelijk riep:
- Ja!
Het was Regina, die binnen-kwam.
- Blijft mevrouw hier soms eten, meneer?
- Ja, zei Vincent, zonder geluisterd te hebben, naar wat zij vroeg.
- Wat wilt u dan hebben, meneer?
- 'k Weet niet.... antwoordde hij vaag. Zorg zelf maar voor iets....
Regina ging heen, en Vincent zocht tastend zijn weg naar Carla, om haar gerust te stellen en haar te zeggen, dat Regina niets had gemerkt.
Bevende van schrik en ontsteltenis, was zij op een stoel neer-gevallen. Met heftig geweld was | |
| |
zij uit de betoovering van hun droom gerukt; haar hart klopte fel van den plotselingen schok. Opeens begreep zij het verschrikkelijke, het gruwelijk-zondige van hun Daad.... en zij was als door dit inzicht verpletterd.
Hij naderde haar en raakte haar aan, met een liefkoozende streeling, maar zij weerde hem af.
- Maak licht, Vincent.
- Wat is er, liefste? vroeg hij. Ben je zoo erg geschrikt? Ik ook.... omdat 't zoo onverwacht was, niewaar? Maar 't is heusch niets.... wees maar niet bang.
- Maak licht, herhaalde ze angstig.
Hij ontstak een paar lampen; zij wendde haar gelaat af van den pijnlijk-haar-oogen-aandoenden schijn, en zij bleef zoo zitten, ook toen hij weer bij haar kwam.
- Liefste.... kijk me 's aan?
Zij zag hem aan, met zóóveel wanhoop en ontzetting in haar blik, dat er een rilling door zijn leden ging. Hij strekte zijn armen uit, om haar te omvatten, maar zij week terug.
- Nee, nee, Vincent! Dat mag niet.... o, god!
- Stil, stil, m'n liefste.... zei hij. Wees niet zoo opgewonden.... Toe, kom weer bij me.... kom....
Bij de enkele aanraking van zijn hand, verzwakte haar tegenstand, gewillig liet zij zich door hem omvangen.
- Hoor 's.... zei hij. Luister 's aandachtig naar me.... wil je dat, liefste? En hij zag haar in haar onrustige oogen, met een zoo kalmeerenden blik, dat zij onmiddellijk bedaarder werd. Ik begrijp wel, dat | |
| |
je je onaangenaam voelde aangedaan, toen we zoo plotseling werden gestoord.... en ineens tot 't werkelijke leven terug-keeren moesten.... datzelfde heb ik ook gehad, maar 't was maar vluchtig bij mij, en hinderde me niet heel erg.... Want we kunnen tòch niet altijd in zoo'n extatische toestand blijven, is 't wel?.... We leven nu eenmaal, en zijn maar gewone menschen.... 't Is veel beter, om alles maar dadelijk onder de oogen te zien, - vind je dat ook eigenlijk niet?....
- Ja, zei ze flauw. Ach, waarom kon dat niet: àltijd verre blijven van het banale menschen-bestaan.... Ach, waarom kon dat toch niet....
Hij streelde haar vingers en kuste ze, en sprak weer voort:
- Dat we elkaer liefhebben, dat is zoo heel-natuurlijk.... 't spreekt haast vanzelf.... Wat voor slechts is daarin? Hoe kan 't zondig zijn, de drang te volgen van je natuur? Dat moet je immers.... nooit, nooit ontkom je daaraan.... Waarover zou je dan treuren.... terwijl je zóóveel reden tot blijdschap hebt.... Is 't niet goddelijk, gòddelijk, je ziels-gelijke te hebben ontmoet, - de eenige, die je liefhebben mag, de eenige, die je ook zèlf liefhebben kan?.... Dat is immers 't geluk, - 't eenig-echte, waarachtige, volmaakte geluk.... Is dat zoo niet?
Zijn stem suggereerde haar; ze sprak niet tegen, zij had geen enkele meening in haar hoofd, die tegenovergesteld aan de zijne was, - zij gaf hem toe, overtuigd.
- Jij bent van mij.... zei hij, en ik mag, goddank, wezen van jou.... We hebben elkaer lief, niewaar?.... | |
| |
We zijn door onze liefde verbonden, zoo vast en onverbrekelijk, alsof we maar één wezen waren.... Niets is er, dat ons scheiden kan, niets is er, dat tusschen ons kan komen.... We zijn van elkaer voor eeuwig.... eeuwig.
- Ja.... zei ze, en drong zich tegen hem aan, alsof zij bij hem bescherming zocht tegen angstige, benauwende gedachten. Voor eeuwig....
- Wat is er dan, dat je verdriet doet, liefste? vroeg hij innig. Kan je 't me zeggen?....
- Ik ben.... getrouwd, zei ze haperend. En dat 'k me in 't voorwerp van m'n liefde heb vergist, - zal dat geen beletsel zijn, dat 'k blijvend gelukkig ben?....
- Zich vergissen.... och, zei hij, dat doen we ons allemaal.... Jij.... ik ook.... en Frans, in zijn eerste trouwen....
Maar terwijl hij dien naam uitsprak, werd het hem eensklaps bewust, dat ook Frans in Carla zijn ware liefde gevonden had, - dat hij hem die ontroofde, en hem bedroog.... dat hij zijn besten vriend bedróóg....
En zijn hoofd zonk neer, onder die zware zelfbeschuldiging. Maar aanstonds hief hij het weer fier omhoog: Carla had Frans niet lief, maar hem, hem!.... Zij was dus zijn eigendom, zij behoorde hem, ontegensprekelijk en voor altijd!....
Het trof Carla niet diep, den naam van haar man te hooren. Hij stond thans, nu zij hem verlaten had, zóó onbereikbaar-ver van haar af, dat niets, wat hèm aan-ging, haar roerde. Ook niet om hèm had zij zooeven een smart-benauwing gevoeld.... slechts de vrees had haar gekweld, dat haar liefde een droevig- | |
| |
kort-durige moest zijn, omdat de wereld niet wil, dat er andere liefde bestaat dan tusschen wettigverbondenen....
En in haar blijdschap, dat haar angst geen grond meer had, dat hij haar bezorgheid had weg-gepraat, omhelsde zij hem onstuimig, en kuste hem warm op zijn mond.
Weer werd er geklopt.
Regina kwam binnen, om de tafel gereed te maken. Met haar onvoldoend keuken-gereedschap had zij voor niets anders kunnen zorgen dan voor biefstuk met gebakken aardappelen, maar de beiden lachten en wenschten niets meer.
Wijn had Vincent wèl in huis, en hij dronk haar toe, met schitterende oogen, en een krachtigen druk van zijn hand. Carla at beter, dan zij in langen tijd had gedaan; het amuseerde hem, daarnaar te kijken. En zij zag hem aan, met een hartstochtelijk-hellen blik, en voortdurend lachten haar roode, verleidelijke lippen hem toe.
Soms sloten zich even haar glinsterende oogen, als zonk zij in weelde weg.... dan richtte zij zich snel weer op, en zette haar glas aan haar mond, of beantwoordde zijn teedere woorden met een even teeder gezegde.
Toen zij, na het diner, weer rustig bij elkander zaten, zei Carla, dat zij moe was, en hij droeg haar naar den divan, en legde haar daarop te rusten. Hij spreidde een plaid over haar heen, schikte de kussens rond haar, en zette een scherm tusschen haar en de licht-schijningen.
| |
| |
Hij kuste haar, en zij bleef roerloos liggen, trillend van genot bij de drukking van zijn lippen op haar mond. Zij bleef zijn handen vast-houden, en hij liet ze haar, totdat haar vingers zich vanzelf ontspanden, en hij zag, dat zij sliep.
Hij koos bij het vuur een gemakkelijken stoel, en sloot zijn oogen. Ook hij voelde zich vermoeid door de ondergane emotie, en vond het een heerlijkheid, zoo ongestoord van zijn geluk te genieten, en het zich geheel-en-al bewust te maken. Hij hoorde haar adem-halen, als hij heel stil zat, en dat zachte geluid ontroerde hem, tot in het diepst van zijn ziel. Haar aanwezigheid voelde hij als een heerlijke vreugde, en het blijde bewustzijn, dat zij voor-altijd bij hem zou zijn, vervulde hem met een oneindige dankbaarheid. Hij stelde zich voor, hoe hij altijd haar lieve gestalte gewaar worden zou, dat hij altijd haar dierbaar gezichtje bij zich zou hebben, en dat kussen kon.... en een hartstocht door-stroomde hem, dien hij slechts met groote kracht bedwingen kon.... Hij had haar lief.... hij had haar lief.... hij beefde bij den klank harer stem.... hij sidderde, als zij haar hand op zijn voorhoofd legde, of met haar mond langs zijn lippen streek.... Hij had haar lief.... en dat zij óók van hem hield, bedwelmde hem tot een droom-van-zaligheid....
Hij hoorde aan haar bewegingen, dat zij wakker werd; hij sprong op, en ging naar haar toe, en zette zich bij haar neer. Zij trok zijn arm onder haar hoofd, vlijde het daarin, en zag hem aan, glimlachendvragend om een zoen. En hij zoende haar, warm en | |
| |
innig, en zij gaf hem zijn kussen weer, terwijl zij haar arm klemde om zijn hals, en haar gelaat aan het zijne drukte. Zijn lichaam rustte tegen het hare, hun harten klopten wild, zij hijgden licht, warm stroomde het bloed hun door de aderen.... zij vergaten, wat hen omringde, zij verloren het besef van den tijd.... Haar hand woelde door zijn haren, terwijl zijn hoofd lag aan haar borst, zijn armen omsloten haar, zij wisten van niets, slechts dat zij bij elkander waren....
Opeens ging er een schok door haar heen.
- Hoe laat is 't? vroeg zij.
- Hoe laat?.... zei hij, langzaam tot de werkelijkheid ontwakend. 'k Geloof bij achten....
- Acht uur! riep zij verschrikt, dan moet 'k gaan.... Vincent....
- Wàt zeg je? vroeg hij ontzet en grievend teleurgesteld. Blijf je dan niet bij me.... blijf je dan niet bij me.... m'n liefste?
- Hoe kan dat, zei ze, hoe zou dat kunnen! De meid komt vanavond thuis, en als 'k er dan 's niet was....
- Nee! riep hij uit, je blijft hier! Ik wil niet, dat je gaat, ik kan je niet meer missen! Ik moet je àltijd bij me hebben, je àltijd zien.... O, is dat jòu dan geen behoefte: bij me te zijn?....
- Maar ik kom terug....
- O, denk je dan, dat 'k tevreden ben met 'n paar afgepaste oogenblikken van je tegenwoordigheid! Je bent van mij.... dat heb je zelf gezegd, - waarom, waarom wil je dan gaan?
- Ik moet, antwoordde ze. Ik moet immers wel?.... | |
| |
Wat zouen ze d'r wel van denken, als 'k niet meer thuis-kwam, wat....
- Laat ze! riep hij driftig en luid. Wat komt dat er op aan! Je gaat niet! riep hij nogeens, hartstochtelijk haar omvangend, en smeekend onder zijn kussen door:
- Toe, ga niet, m'n liefste.... ga niet.... Maar zij richtte zich op.
- Ik kom terug, herhaalde zij. Ik kàn nu immers niet blijven....
- Waarom niet? drong hij aan. Je hoort aan mij, je bent van mij.... hoe kom je er dan nu toe, om wèg te willen....
- Ik kan niet, ik mag niet, ik wil niet.... zei ze, en maakte zich van hem los. Houd me niet tegen.... Vincent....
Hij begreep haar niet. Voor hem was het zoo eenvoudig, en vanzelf-uit-de-dingen-volgend, dat zij nu tezamen blijven zouden.... En dat zij heen wilde gaan, nu zij nog nauwelijks vereenigd waren, duidde dat er niet op, dat zij minder van hèm hield, dan hij van haar?.... Hij verweet haar dit, hij beklaagde zich, dat zijn liefde niet beantwoord werd, hij toornde en smeekte, beval en vleide, totdat zij opeens recht tegenover hem bleef staan, en riep:
- Houd ik niet van je.... houd ik niet van je.... Vincent? Haar oogen schitterden, haar lippen trilden, haar gelaat was gloeiend-rood; zij strekte haar armen naar hem uit, zij omvatte hem, zij klemde hem aan haar borst, zij zoende hem, en liet zich vallen in zijn armen, haar gansche lichaam overgevend aan zijn | |
| |
liefkoozingen. Al haar hartstocht, die nooit zich had geuit, maar immer in haar ziel verborgen bleef, toonde zich nu aan hèm.... zij had hem lief, - en zij bewees hem dat....
Hij zoende haar, zoende haar, stamelend van dankbaarheid, zóó onderworpen thans aan alles, wat zij wilde, en zóó gedwee aan haar wenschen, dat hij niet langer tegen-streefde, toen zij nogmaals zeide, dat zij heen wilde gaan. Maar het afscheid was pijnlijk van droefenis, hij wilde zijn armen niet openen, hij hield haar vast, hij kuste haar, alsof hij haar nooit weer zou zien.... Maar zij was sterker dan hij; het was haar wil om te gaan, en, als altijd, volgde zij dien. Zij kleedde zich, en zeide, dat hij haar niet wegbrengen moest, zelfs niet naar de tram. Hij protesteerde, en bad haar dringend, dat zij hem dit tenminste niet weigeren zou.... en zeide, dat hij zoo ongerust zou wezen, haar 's avonds alleen op straat te weten.... Toen stond zij toe, dat hij mee-ging tot, het West-Einde, en beloofde hem, de eerste tram, die zij zag, te nemen. Zij had hem liever hier in zijn atelier vaarwel gekust, dan van hem heen te gaan in de open straat, waar zij met slechts een handdruk scheiden moesten. Maar zij berustte, omdat hij het niet zoo te voelen scheen, en eindelijk, na warme kussen en omhelzingen, en de herhaalde belofte, die hij bijna tot een eed forceerde, dat zij terug-komen zou, stonden zij, onder den killen herfst-hemel, in de donkere straat.
De overgang was haast te groot voor haar zenuwen, en greep haar heviger aan, dan zij had kunnen vermoeden. Zij huiverde; een ondeelbaar oogenblik aar- | |
| |
zelde zij, of zij niet terug-keeren zou, - maar vóórdat hij hier iets van had kunnen bespeuren, had zij zich reeds weder hersteld en liep door. Zij gaven elkander geen arm; nu Carla het niet uit zichzelve deed, durfde Vincent het niet te vragen, hij moest haar, tegenover de menschen, sparen. Zij gingen zwijgend voort naast elkaer, totdat, bij een straten-hoek, Carla zei:
- Gà nu, Vincent....
Hij zag haar aan, sprakeloos, knelde even haar hand in de zijne, keerde zich om en ging terug.
Alleen vervolgde zij haar weg, bijna zonder te weten, wat zij deed. Werktuigelijk bewoog zij zich, liet een tram stil-houden en stapte er in. Nog altijd gloeide er een warme vreugde in haar; nòg tintelden haar lippen van zijn laatsten kus, en zij voelde zich zóó rustig en gelukkig gestemd, als nog nimmer te voren. Maar toen zij stond voor haar huis, waarnaar zij snel geloopen was, alsof zij haar liefde-schat wilde veilig weten, en ver-weg brengen van het menschen-gewoel, toen beefde de sleutel in haar hand, en voelde zij zich vreemd bewogen. Het besef van geluk, dat, als een zachte, warme wade haar had omvlijd, sinds zij elkander hun liefde hadden bekend, viel van haar leden weg, en plotseling stond zij daar als een verkleumde verlatene. Zij moest zich zelve overwinnen, om de deur te ontsluiten, te openen, en haar huis weer binnen-te-treden. Het kwam haar voor, of zij het lang, lang geleden verlaten had, en er nu in terug-keerde als een vreemde, als een, die er niet meer behoorde.... Zij huiverde weer.... de | |
| |
duisternis, de stilte en de eenzaamheid, die haar hier ontvingen, deden haar als een ijs-koude aan. Besluiteloos toefde zij in de vestibule, toen verzamelde zij al haar moed en haar wil, en sloot de deur. Tastend liep zij door de gang en zocht naar lucifers, om het gas te ontsteken. Het heldere licht kalmeerde haar zenuwen eenigszins, zij herkende thans haar oude omgeving en durfde er zich beter in bewegen. In de suite deed zij ook het gas ontbranden, en zette zich daar neer, beproevende na te denken, maar zij kon het niet. Meer en meer overviel haar heur verlatenheid, als een groote, onontkoombare ellende. De koude deed haar pijn; zij legde haar handen op haar ooren, alsof daardoor de stilte minder benauwend zou zijn, maar er kwam een angst in haar op, die haar gejaagd en onrustig maakte. Zij stond op, om naar boven te gaan, langzaam en moeilijk besteeg zij de trappen, wachtend bij elke trede, alsof zij niet besluiten kon, het haar-in-de-boven-kamers-verbeidende tegemoet te gaan. Wat zij verwachtte, - waarvoor zij bevreesd was, dat wist zij niet, maar haar hart klopte hoog in haar keel, haar bewegingen waren onzeker, en haar vingers waren kil en trilden, toen zij de deur-knop omdraaide met een snel gebaar. Zij hield instinctmatig haar oogen gesloten, en bracht tastend een lucifer boven het gas, dat met een vreemd geluid ontplofte. Zij sloeg haar oog-leden op en zag schuw om zich heen, maar zij ontwaarde niets vreemds, en zij begon zich van haar mantel en hoed te ontdoen. Maar terwijl zij die kleedingstukken, haar gewoonte volgend, weg-borg, waar zij dit altijd deed, bleef zij | |
| |
eensklaps roerloos staan en maakte een beweging, als deinsde zij van zichzelve terug. Alles benauwde haar plotseling met een afkeer, die op walging geleek, het was haar, of zij zich op een ellendige plaats bevond, waar alles haar smartte en tegenstond en pijnigde, - een plaats, waar zij eindeloos-lang-geleden had vertoefd, waar zij de gruwelijkste, meest-helsche smarten had doorstaan, - en waar zij thans, vrijwillig, was weergekeerd....
Zij begreep niet, wat haar hiertoe gedreven had, noch, hoe zij had kunnen gehoorzamen aan dien geheimzinnigen drang, - wat ook haar Liefste leed veroorzaken moest.... Zij verweet zich, met scherpe, schrijnende verwijtingen, dat zij haar geluk had vertreden, en het toen onachtzaam verlaten had, - dat zij was heen-gegaan uit conventie-besef, en daarvoor haar liefde verraden had....
Zij zag om zich heen; met afschuw en ontzetting staarde zij op de beide bedden, die rustig-wachtend naast elkander stonden. Het was haar een smaad, een beleediging, dat het bed van Frans naast het hare stond, alsof het zóó behoorde, - een felle drift bruiste in haar op, zij had, met sterke handen, het ledikant willen aanvatten, het uit de kamer sleuren, om het niet meer te zien, om niet meer herinnerd te worden aan het vreeselijke, onherroepelijk-eenmaal-gebeurde.... Maar zij miste de kracht om te handelen.... en brandend van schaamte en berouw, dat zij de vrouw was van Frans, stond zij daar roerloos, een heftige zenuw-crisis ten prooi. Totdat zij eensklaps, met een kreet, uit de kamer ijlde, de deur dicht-wierp achter | |
| |
zich, en van de trappen vlood, als werd zij achtervolgd. Zij had geen rust, van de eene kamer liep zij in de andere, dan weer over de gang, tot in de vestibule, dan terug, en wéér, - totdat zij niet meer wist, wat zij deed, en slechts werktuigelijk de beweging van loopen maakte. Zij dacht er geen oogenblik aan, te vluchten naar Vincent, noch dat zij hem morgen terug zou zien, - zij werd door haar zenuwen beheerscht, en volgde weerloos hun wil. Gedachteloos beklom zij de trappen weer, maar halverwege bleef zij staan, haar adem stokte, haar armen strekte zij hulpeloos uit, en eensklaps barstte zij uit in een stroom van wanhopige, hartstochtelijke tranen. Zij liep verder, keerde zich dan weer om, en daalde de trappen af; als een verlorene dwaalde zij rond door het huis, terwijl luid in de ruimte, en door de muren terug-gekaatst, haar sidderend snikken weer-klonk. Zij klemde zich krampachtig aan de trap-leuning vast, en sloeg haar hoofd daartegen-aan, de pijn niet achtend, die zij leed; zij sloeg haar vingers om de ijzeren spijlen, knijpend, totdat zij ze los-liet van te hevige pijn; zij sleepte zich voort, vermoeid tot zwijmens toe, zoekend naar een toevlucht, een troost....
Maar eensklaps hoorde zij een geluid, dat haar een oogenblik verstijven deed: een sleutel werd omgedraaid in het voordeur-slot; het was de thuis-komende meid. En kracht verkrijgend door het bewustzijn: het moet, en plotseling weer tot bezinning gekomen, snelde zij ademloos naar boven en vluchtte haar slaapkamer in. Zij trad voor den spiegel en schrikte van haar uiterlijk, zoo wanhopig-ontdaan als het was. Zij verkoelde bij | |
| |
de waschtafel haar oogen en voorhoofd, en hield lang den weldadig-kouden handdoek tegen haar kloppende slapen.
Zij hoorde de meid de kamer naderen en aantikken, en zich met kracht beheerschend, wist zij te antwoorden met kalme stem:
- Ja, ik ben thuis, Jet.... Maar ik heb niets meer noodig.... jij kan dus óók wel naar bed gaan.
- Hebt u niets meer noodig, mevrouw?.... dan zal 'k maar naar boven gaan.... Zal 'k de lichten uitdoen, mevrouw?
- Ja.
- Nacht mevrouw, slaap u wel.
- Nacht, Jet.
Zij bleef luisteren, hoe het meisje beneden sloot, en toen, haar kamer voorbij, naar den zolder ging. Zij vond het een veilig denkbeeld, nu niet meer absoluut alleen in huis te zijn; zij voelde zich afgemat van de uitputtende zenuw-uitbarsting en verlangde naar rust, naar vergetelheid. En zij ontkleedde zich....
Heel kort daarna lag zij te bed. Zij trok de dekens over zich heen, en hoopte den slaap te vinden. Maar in het dichte donker en de eenzame stilte om haar heen, kwam hevig de herinnering aan Vincent in haar op. Zij voelde zich weer in de omstrengeling zijner armen, zij genoot den zoen van zijn mond, zij hoorde het fluisterend gestreel zijner woorden in haar oor, zijn adem zweefde haar langs het gelaat.... Zij smachtte naar hem, zij snikte van verlangen.... en diep in haar ziel schrijnde het zelf-verwijt, dat zij was heen-gegaan.... dat zij niet in zijn koesterende | |
| |
bescherming gebleven was.... Zij woelde zich heen en weer, zij kermde bijna hard-op, de ontbering van zijn tegenwoordigheid was meer dan zij verdragen kon. Zij had hem lief, - hij had haar lief, waarom dan waren zij niet bijeen? Dat moest toch, dat mòest.... zij wilde bij hem zijn, zij wilde de streelende liefkoozingen van zijn hand ontvangen, en de heftige uitingen van zijn hartstocht ondergaan.... Zij richtte zich op, hijgend, gloeiend van opgewondenheid, en drukte haar handen tegen haar brandend hoofd. Haar lippen stamelden klanklooze woorden: of hij niet komen wou.... haar armen waren radeloos uitgestrekt naar den verwachten dierbare, maar vielen ledig neer. Zij zuchtte, zij wrong zich kreunend om en om, en drukte haar hoofd in de kussens, haar tranen vloeiden in warme stroomen haar wangen langs, haar halfgeopende lippen waren droog en brandend, en beefden van overspanning, haar handen tastten in de ijlte rondom, maar vonden nergens, wat zij te vinden trachtte.... Zij weende als een hopelooze, overvloedig en onophoudelijk, zij weende de bitterste, droevigste tranen, die zij misschien ooit had geschreid. Zij was alleen, terwijl zij smachtte, om bij wien zij liefhad troost te zoeken, en steun en veiligheid.... zij was alleen, terwijl zij gruwde van de eenzaamheid, zij was alleen, terwijl zij met hem vereenigd had kunnen zijn!....
Zij lééd door dien slechten wil, zij had zich willen pijnigen en slaan, omdat zij hem had verlaten.... en dringender en dringender gebood haar heur verlangend Zelf, gehoor te geven aan den eisch van haar smach- | |
| |
tende ziel: tot hèm te gaan, naar wien haar heele innerlijk onweerstaanbaar-ondragelijk verlangde....
Maar toen zij zich ophief, drong de omvang van wat zij wilde doen, tot haar door: thans wilde zij gaan, door donker en koude, naar hem toe, en toen zij bij hem was, - toen had zij weg-gewild.... Wist zij dan niet meer, wat zij deed, en waaròm zij het deed? Verloor zij dan de macht over haar gedachten, het besef van haar daden?.... Zij viel in haar kussens terug, haar besluit was vergeten; zij bleef een poos-lang roerloos, en rustte.
Zij was moe, haar hersenen werkten niet meer zoo heftig en wild. En in de heerlijke rust, die zij thans, na haar afmatting, genoot, kwam alles haar licht en liefelijk voor, en zij glimlachte haar mooie fantasie-beelden toe. Zij zag hem weer, Vincent, met zijn stralend gelaat, zij zag hem nauwkeurig, in al zijn gebaren, in al zijn bewegingen, en hoe hij lachend en gelukkig toe-trad op haar.... Zij hoorde zijn zachte, klankrijke stem, en trilde bij de streelend-teedere liefde-woordjes, waardoor hij zijn innigsten hartstocht haar toonde.... Zij voelde zijn warme handen om haar polsen sluiten, - zij zag het nederbuigen van zijn hoofd, en hief het hare omhoog, om haar lippen tot zijn mond te reiken.... Zij voelde zijn klemmende armen om haar heen, zijn borst zwaar drukken op de hare, zijn gelaat zich vlijen tegen haar wang, en haar zenuwen trilden van zalig genot, zij zwijmde weg in weelde en verloor haar besef-van-de-werkelijkheid....
| |
| |
Toen zij den volgenden morgen wakker werd, was het reeds licht. En tegelijk, dat zij ontwaakte, herkreeg zij haar helder bewustzijn. Zij had een gewaarwording, of zij op een warme, lichte, gelukkige plaats had kunnen zijn, en nu, door eigen wil, vertoefde, waar het donker, koud en vreugdeloos was. De zon scheen niet, en in haar hart brandde een eindeloos verlangen naar haar liefste, haar vreugde-gever, haar god....
Zij hief zich haastig op, smachtend naar het heil, dat haar beidde, en dat zij, wanneer zij slechts wilde, bereiken kon.... Zij kleedde zich, met snelle, gejaagde bewegingen, zorgvuldig vermijdend een blik naar het bed van Frans te slaan. En toen zij gereed was, ging zij naar beneden, naar de eetkamer, waar het ontbijt haar wachtte.
Toevallig zag zij in den spiegel, en het trof haar, zoo frisch en jeugdig en bekoorlijk als zij er uitzag. Zij glimlachte, een glimlach vol blijden trots, en dacht aan Vincent, dien zij dit wonder dankte.... Want had niet hij teweeg gebracht, dat zij, slechts enkele dagen geleden nog bleek en triest en troosteloos, vreugdig en opgewekt van uiterlijk was geworden.... en vooral: gelukkig?
Zij maakte spoed met haar ontbijten, onmiddellijk daarna zou zij weer heen-gaan, en zich begeven tot hem. Zij realiseerde niet, hoe vreemd en ongewoon het lijken en hoeveel reden tot achterdocht het geven zou, als zij haar voornemen volgde, - haar hart bonsde onstuimig van verlangen, en zij wist, dat zij kòn gaan, als zij dat wilde doen....
Maar de meid, die aan de deur kloppen kwam, | |
| |
verstoorde haar heerlijk gepeins. Ze richtte zich op met een schok, en kreeg een onaangename gewaarwording, zonder zich er rekenschap van te geven, waardoor die veroorzaakt werd. En toen de dienstbode binnen-kwam, en haar over eenige huishoudelijke kwesties raadplegen wilde, zonk er meer en meer een gevoel van diepe smart in haar borst, zij werd ontmoedigd en teleurgesteld, dat zij haar wensch geen gehoor kon geven, en stond de meid te woord, met lustelooze, weinige woorden. Sterk kreeg zij in zich de overtuiging, dat zij niet kon handelen, volkomen zooals haar verlangen zou zijn, want dat zij nog was gebonden door onherroepelijke beloften en onverbreekbare banden.... En haar ziel schreide in hulpeloosheid.... zij had zich willen bevrijden met reuzenkracht, maar zij wist, dat daartoe haar de macht ontbrak; nooit deed zij zèlve, zij handelde naar der omstandigheden wil.... Maar thans had zij een redder, een bevrijder, een toeverlaat.... thans kon zij vertrouwen op zijn hulp, zijn steun.... Haar hart klopte dankbaar en verheugd: zij was niet meer alleen.... O, zij wist, dat, als zij wilde, hij haar vrij-maken en vergelukkigen zou.... dat zij absoluut kon aanspraak maken op zijn bijstand, op zijn raad.... En zij begreep, dat zij, door dit besef, àlles zou kunnen verdragen en àlles lijden....
En toch, toen de meid haar belangstellende vragen deed, - of mevrouw haar Mama zich goed-gehouden had, of zij vermoeid was geweest, en meer dergelijke, - kostte het haar een groote inspanning, juist en naar waarheid antwoord te geven. Het was, of deze ge- | |
| |
beurtenissen reeds zóó ver achter haar lagen, dat zij ze zich nauwelijks herinneren, en slechts met moeite weer te binnen brengen kon.... Gisteren.... gisteren.... een leven lag tusschen die beide dagen.... een leven!
Maar terwijl zij sprak, was het, of zij terug-viel in den ouden sleur, waar zij zich door één krachtige poging boven verheven had, maar slechts voor een wijle, - niet voor àltijd, helaas.... Nu was zij weer hier.... in haar gewone, eens-zelf-gekozen omgeving, waar niets was van Vincent en alles van dien andere.... Zij werd gehypnotiseerd door Frans' onzichtbare tegenwoordigheid.... een gevoel van afhankelijkheid, van overheerscht-worden overviel haar, en een radeloos verzet bruiste in haar op, - radeloos, omdat zij zich onmachtig wist, het tot daad te maken.... En toen de meid haar orders vroeg omtrent het diner, zeide ze in haar wanhoop, om vastheid te geven aan haar wankelen, nog-ongeweten wil:
- Ik eet niet thuis, Jet, 'k ben uitgevraagd.... Jij mag, tegelijk met mij weg-gaan, en je hoeft pas weer om half elf thuis te zijn....
- O, heel graag, mevrouw, zei het meisje verrast. Dat 's heerlijk, daar had 'k niet op durven rekenen....
Carla liet haar gaan, en bleef alleen in de eetkamer; zij leunde haar hoofd in haar hand, en peinsde. Zij voelde zich zoo onwezenlijk, zoo vreemd.... als een levende en toch niet-bestaande.... als een, die handelen moet en daadloos blijft, - als een, die wéét, welken weg zij te volgen heeft, en dien tòch niet gaat.... Zij herkende zichzelve niet.... waarom was | |
| |
zij zoo half, zoo onveerkrachtig, zoo slap, waarom aanvaardde zij niet haar geluk, - waarom, in laffe zwakheid, versmaadde zij het?....
Zij kon geen antwoord vinden.... zij haalde haar schouders op over zichzelve, ontevreden en onvoldaan.... En plotseling dacht zij: ik ga naar hèm, hij zal me helpen, hij zal me mijn rust weer geven....
Zij ging naar boven, om zich aan te kleeden, maar in de slaapkamer bleef zij besluiteloos staan. Daar zag zij weer de naast-elkander-staande bedden, en als een slag op haar hoofd kwam in haar hersenen het besef: dat morgen Frans er weer wezen zou....
Zij stond als verdoofd. Haar geheele Zijn kwam er tegen op, hem weer te zien, met hem te moeten spreken, en hem te behandelen als een intiemen vriend.... Dat kon zij immers niet.... Dat zou haar krachten te boven gaan.... En een norsche haat kwam in haar op tegen Frans, omdat hij haar had getrouwd, omdat hij haar verhinderde, het geluk, dat haar toekwam, te genieten, stoorloos en algeheel, - omdat hij Vincent en haar gescheiden hield... omdat hij de schuld ervan was, dat hun zaligheid niet volmaakt kon zijn....
Een wreed voornemen rees in haar geest. Zij wilde niet langer slapen in dezelfde kamer met een man, die macht had over haar.... een macht, die zij lang had weten te bedwingen, maar die bestond niettemin.... Zij moest daar een einde aan maken, vóór hij terugkomen zou, en mogelijk de uitvoering van haar plan verijdelde.... Onmiddellijk moest zij het doen.... zij had maar weinig tijd....
| |
| |
Zij ging naar haar boudoir, en verplaatste de meubelen, om ruimte te maken voor haar bed. En terwijl zij hiermede bezig was, begreep zij, dat zij een aannemelijke reden voor de dienstmeid verzinnen moest, maar welke?.... Zij peinsde, peinsde.... maar niets vond zij redelijk genoeg.... Toen dacht zij: ben ik haar uitlegging schuldig?.... Waarvoor zou ik haar die geven? Maar zij zag in, dat zij dat wel mòest, en eindelijk besloot zij te zeggen, dat zij in den laatsten tijd zóó aan hoofdpijn leed, dat de dokter haar absolute rust had voorgeschreven.... Zij belde de meid, en zeide het haar, zonder haar daarbij aan te kijken, omdat zij geen verwondering op haar gelaat wilde zien, en hielp haar toen, stuk voor stuk, haar ledikant overbrengen. Zij stuurde haar daarna weg, en nam zelve haar kleederen uit de gezamenlijke kast, ze bergend in haar boudoir en in de kast op het portaal. En toen al haar toilet-benoodigdheden ook mee-genomen waren, en geschikt op een laag kastje, dat zij als waschtafel gebruiken wilde, toen zonk zij uitgeput in een stoel, maar voelde zich verlicht en wèl-voldaan. Zij was nu actief geweest, zij had een daad gedaan, en dit bewustzijn was een bevrediging voor haar innerlijk ik.
Het was laat geworden; zij schrikte, toen zij de klok twaalf uur hoorde slaan. Het bloed schoot haar naar het hoofd en deed een warmen blos op haar wangen branden. Vincent.... hoe lang wachtte hij al.... en verlangde zij zèlve niet onstuimig, tot hem te gaan?....
Zij waschte haar handen en verschikte heur haar, haar moeheid achtte zij niet, en slechts weinig van | |
| |
de voor haar gereed-gezette lunch gebruikend, kleedde zij zich, om uit te gaan, en riep de meid toe, dat zij ging.
Thans werd zij door een zenuwachtig ongeduld gedreven, om spoediger bij hem te zijn. Zij liep snel, de tram maakte haar nerveus door haar langzaamheid, en de Loosduinsche Weg scheen haar eindeloos van lengte toe. En toen zij bij het huisje was, en haar hand aan den schel-knop bracht, vloog de deur plotseling open, en werd zij bij haar arm naar binnen gerukt, zoo heftig, dat zij schrikte en bijna kreet van pijn. En in de gang omvatten haar knellend zijn armen, en blikte zij ontsteld in zijn wit en betrokken gelaat, en hoorde zij heesch in haar oor zijn schorre, ontroerde stem:
- Eindelijk, eindelijk ben je daar dan! God! God! 'k dacht, dat je niet terug-komen zou! 'k Ben gèk geweest.... gek van ellende....
Hij voerde haar naar het atelier, en in het helle licht daar, zag zij, dat zijn gelaat nog van doods-angst verwrongen was. Hij viel neer op een stoel en sloeg zijn hand tegen zijn voorhoofd aan, boven zijn dichte oogen.
Zij viel voor hem op haar knieën neer en strekte haar armen naar hem uit.
- Lieveling! riep ze, vergeef me, vergeef me! Ik kon niet eerder.... ik kòn niet....
Zwijgend hief hij haar in zijn armen omhoog, en nam haar aan zijn borst. En toen zij voelde, hoe hij met sidderende lippen haar kuste, en hoorde, hoe nog zijn adem hijgend-snel ging, toen snikte zij het uit, om het leed, dat zij hem willoos had aangedaan....
| |
| |
Nu troostte hij háár:
- Stil maar, m'n liefste.... zei hij. Wees niet bedroefd.... Nu zijn we immers weer bij elkaer.... En hij glimlachte en knikte haar toe, maar het duurde nog lang, eer hij geheel was bedaard....
Toen Carla den vorigen dag van hem was weggegaan en hij terug-keerde, alleen, in het ledig atelier, had hij zich, overstelpt van droefheid, laten neervallen op den divan, waarop zij dien dag had gerust.... En kussend de plek, waar haar hoofd had gelegen, en streelend de kussens, die haar hadden ondersteund, ging nog eens de gansche, goddelijke dag aan zijn geest voorbij.... En hij voelde het als een onverantwoordelijke daad tegenover zichzelven, dàt hij haar had laten gaan, - dat hij het geluk had laten ontsnappen, nu het bij hem was, en hij het had kunnen behouden.... En een martelende angst kwam in hem op, dat zij niet terug-keeren zou.... Maar hij verwierp die gedachte met kracht, hij vertrouwde haar, - en waarom zou hij aan haar twijfelen, had zij óók niet hem lief te hebben gezegd?....
Maar bijna den ganschen nacht lag hij wakker in het donker te staren, en verlangde. De hartstocht verhitte zijn bloed en gunde hem geen rust, - altijd zag hij haar heerlijk gezichtje en voelde hij haar verrukkelijken kus.... Hij hijgde naar een herhaling van den liefde-zwijmel, die den vorigen dag hun deel was geweest, - en hij dacht: morgen, - als zij morgen komt, sta ik haar nooit meer af....
Nog nimmer, nimmer, in zijn gansche leven, had een vrouw hem zóó tot in de diepste diepte van zijn | |
| |
ziel geroerd, als Carla dit had gedaan.... Zij deed zijn fijnste zenuwen trillen van opperste zaligheid, zij was in zijn hersenen, in zijn bloed, - en hij verklaarde dit door het feit, dat zij waren van één geslacht.... Het was hem, of zij dezelfde gedachten, dezelfde gevoelens moesten hebben, dezelfde wenschen, denzelfden wil.... Het scheen hem, of hun hoofden gelijke gedachten bevatten, of de kloppingen van hun hart gelijk in aantal waren, - of zij zóó innig-één waren naar lichaam en ziel, als vormden zij slechts één enkel mensch, - en dàt zij zoo gelijksoortig waren, omdat zij ontsprongen aan hetzelfde geslacht, als bladeren aan éénzelfden stam....
Den volgenden morgen was zijn eerste vreugdige gedachte: nu kan zij er dadelijk zijn... En reeds vroeg liep hij rond in zijn atelier, hier iets verschikkend, daar iets verplaatsend, de gordijnen ophalend en weer neer-latend, in zijn portefeuilles zoekend naar nieuwe schetsen, en die ruilend tegen andere, een draperie verplooiend, - zóó was hij voortdurend bezig, blij-aangedaan en toch gejaagd, totdat het tien uur werd, half elf en later, en hij ongerust te worden begon.
Eerst trachtte hij zich te doen denken, dat het heel natuurlijk was, en dat zij niet zoo vroeg komen kon, - maar zij had het beloofd, en eigenlijk zag hij geen enkele reden, waarom zij haar woord niet houden zou. Hij begreep het niet; uiterlijk had hij haar om elf uur verwacht, het was reeds later, en zij kwam maar niet.... Hij ging naar de voordeur en keek door het raampje naar de straat, maar hij zag haar | |
| |
niet, noch hoorde haar lichten stap. Hij keerde terug, zijn bloed joeg door zijn aderen heen; hij stapte heen en weer, in àl onrustiger angst. Hij wist niet, wat hij van haar denken moest: was haar liefde verdoofd, - of was zij ziek misschien?.... Hij had naar haar huis willen gaan, maar durfde niet, uit vrees, dat zij reeds op weg was naar hem, en hij haar dus mis-loopen zou.... En toen het half twaalf was geworden, verwachtte hij haar van minuut tot minuut. Zijn hartstocht, een oogenblik door zijn angst weg-gedrongen, overheerschte hem weer; zijn aderen zwollen, zijn huid begon te gloeien, zijn bloed brandde en bruiste in zijn borst, hij wilde haar tegen zich aan voelen, haar hebben in zijn verlangende armen, zijn lippen drukken op haar zachten mond, haar lieve leden streelen, haar liefkoozen, haar koesteren, - hij wilde weten, dat zij zijn eigendom was....
Hij stond bij de voordeur, in gebogen houding, luisterend; zijn oogen waren wijd-geopend, zijn adem ging snel, ongelijk, een zijner handen rustte op de klink, om de deur onmiddellijk te kunnen openen, als zij kwam.... Maar zij kwam niet: kwartier na kwartier verliep, en hij stond daar, luisterend, wachtend, zijn adem bedwingend, leunend tegen de deur.... en zij kwam niet. Zijn hartstocht brandde als een koorts in zijn bloed, hij voelde dien als een smartelijke aandoening door zijn hersenen en zijn leden woelen, en hij klemde zijn tanden opeen, om het niet uit te schreeuwen van pijn. En eens was hij op het punt de straat op te vliegen, en haar te gaan halen, hier, waar zij hoorde: in zijn huis, aan zijn hart.... Maar | |
| |
hij bedwong zich: zij zou komen, zij zou.... uit zich-zelve....
En terwijl hij daar stond als een ellendige, als een rampzalige, die smeekt en bidt, om wat zijn deel niet mag worden, kwam Regina achter hem door de gang, en klopte, zonder hem te bemerken, aan het atelier. Snel trok hij zich in zijn slaapkamer terug; hij wilde niet, dat zij hem in dezen toestand zou zien....
Een oogenblik later klonk haar stem door de gang:
- Meneer, de koffie is klaar.
En hij ging naar het atelier, en liet zich door haar inschenken en bedienen, zooals hij dat gewoon was; werktuigelijk doende, wat van hem scheen te worden verwacht.... En een onwillekeurigen blik slaand op haar onbeweeglijk gelaat, voelde hij een momentaneele verlichting, dat juist zij zijn dienstbode was, zij, die nooit iets vroeg, die nooit na te denken, en werkelijk ook nooit iets op te merken scheen....
Regina had alles opgeruimd, en hij was weer alleen. Maar thans werkte zóó geweldig de angst in hem, dat hij had kunnen schreien als een kind. Hij sloeg zijn handen om zijn hoofd, hij prevelde afgebrokene, onverstaanbare woorden, hij viel op zijn knieën voor den divan neer, en begroef zijn hoofd in de kussens....
Het sloeg één uur. Hij sprong wild overeind, zijn oogen stonden strak en groot in zijn doodsbleek gelaat en staarden, zonder iets te zien. Zijn handen klemde hij ineen en wrong zijn armen, als lijdende een physieke, ondragelijke pijn.... En door twijfel en angst tot het uiterste gemarteld, nam hij een | |
| |
plotseling besluit: tot half twee had hij nog geduld, - dan zou hij gaan naar haar huis, om te verkrijgen, wat hij smachtend wilde: zekerheid.
Weer stond hij voor de deur en wachtte, met den dood in het hart. Zijn hand strekte hij uit naar zijn hoed, die hing in de gang, maar liet haar dadelijk ledig weer vallen. Want er was een bijgeloovige vrees in hem: als hij zèlf zijn gaan als definitief beschouwde, dat dit dan ook definitief zou moeten zijn.... en aldoor, ondanks alles, hoopte hij nog, dat zij komen zou uit zichzelve....
En toen hij tuurde en luisterde, zonder bewust te weten, dat hij het deed, en zij eensklaps voor het deur-raampje verscheen, hield zijn hart een moment op te kloppen. Toen rukte hij de deur open, en zij lag in zijn armen, tegen zijn bevende leden aan, en hij, de veerkrachtige, sterke Vincent, kreeg een gewaarwording, of hij flauw vallen zou.
En nog daarna, toen zij rustig samen-zaten, en hij haar aanzien en haar bereiken kon, beefde zijn hart zoo vreemd, en moest hij soms zijn oogen sluiten een moment....
Zij zat, op zijn knieën, overgegeven tegen hem aangeleund, en hij hield haar vast, krampachtig en sterk, alsof zij beiden aan een dreigend gevaar waren ontsnapt en nog maar nauwlijks in veiligheid. Hij was vermoeid, als na een inspanning, die te groot voor hem was geweest; slechts langzaam ontspanden zijn zenuwen zich en kwam zijn bloed weer tot rust. Ook Carla werd met droef heid aangedaan, toen zij hem zoo zag. Zij vlijde zich in zijn armen, als om | |
| |
hem troost te geven, en die ook zelve daardoor te vinden, en zij gaf hem lief koozende naampjes en schuchtere kussen, totdat, door haar warme nabijheid en haar gedrag zijn passie weer opvlamde, en hij haar heftig tegen zijn lichaam klemde, en haar gretig zoende, overal.
Toen kwam zijn zenuw-gestel weer in evenwicht, hij kon weer lachen, dat zijn gansche gelaat er door werd verlicht, en tot haar spreken, dat zij bloosde van heerlijke vreugd, en hem met dichte oogen haar lippen bood. Zijn oogen straalden fel, zijn wangen gloeiden, en zijn mond, na het zóó lang verlangde en ontbeerde genot van haar kus, was bijna onverzadigbaar. En zij sloeg haar armen om zijn hals, en hield hem vast, zich tegen hem aanklemmend met hartstochtelijke kracht. En alles werd weer goed tusschen hen....
Toen vroeg hij haar; waaròm zij zoo laat was gekomen, en met een soort van blijden trots vertelde zij het hem.
Hij fronsde zijn wenkbrauwen en zag haar, als verstomd van verbazing, aan.
- Wat beteekont dat? vroeg hij eindelijk, in groote verwondering.
- Vind je 't dan niet goed? vroeg zij teleurgesteld en dadelijk terneer-geslagen.
- Maar, liefste! Ik begrijp niet, waarvoor dat noodig was! Dacht je dan heusch, dat ik je wéér zou weg laten gaan? vroeg hij met een schalkschen, teederen lach.
- Maar, Vincent, - natuurlijk! Wat anders? zei ze.
| |
| |
- Wat anders? Dat je bij mij blijft voortaan!.... Zijn we niet van elkaer, hooren we niet samen te zijn? Dat is toch zoo heel natuurlijk, liefste, en ligt zoo voor de hand! Hoe kan je leven onder 't dak van 'n man, die je vreemd is geworden, eten aan zijn tafel, hem voor je laten zorgen, hem altijd òm je zien! Voel je dan niet, hoe 'n slechte, ongezonde toestand dat is, en wil jij daarin leven, jij?
Ze zag hem lang aan, met een vage uitdrukking in haar blik, en zei:
- Wat zou er dan moeten gebeuren....
- Wil ik je dat zeggen? vroeg hij zacht, maar ernstig. Ik had gehoopt, dat je met mij 't zelfde zou willen, zonder dat we er veel over spraken, of eindeloos overlegden.... We hebben elkaer lief, en voelen, dat onze liefde eindeloos en onoverwinnelijk is, - is dat niet zoo? Hij drukte even innig haar hand. Nu, dan kàn 't toch niet anders, dan dat we ons heele leven bij elkaer blijven, niet?.... De omstandigheden staan ons niet bij, dus moeten wij ons zelf maar helpen.... We gaan hier weg, naar 't buitenland, of waarheen je wilt.... en zoeken daar onze vrijheid, om 'n nieuw leven te beginnen....
Carla luisterde naar hem, zonder tegenspraak, maar ook zonder toe te stemmen. Met iedereen breken.... alles overlaten.... Haar gansche krachtelooze natuur deinsde terug voor zoo een daad-van-geweld. Dat kon zij niet, - zij wist, dat zij niet kon, - maar hoe het te zeggen?....
Zij begon zachtjes te praten over de smart, die zij haar Moeder en Frans veroorzaken zou, - zonder | |
| |
bewusten wil een glimp van edelmoedigheid gevend aan haar besluitelooze houding, - en dat zij niet mocht.... niet mocht.... Zij kon niet de oorzaak wezen van hun dood misschien....
- Hoor, liefste, zei hij heel-ernstig. 't Is goed, dat we er eens over praten, nu 't blijkt, dat we niet dezelfde inzichten hebben in dezelfde zaak.... Je denkt, en 't is misschien heel natuurlijk, dat je zoo denkt, met de ons van jongs-af ingeprente begrippen van goed en kwaad, - dat we 'n groot onrecht begaan tegenover Frans.... Is 't zoo niet? En toen zij sprakeloos knikte, en hem bleef aanzien, méér verwachtend, ging hij voort:
- Maar dat is zoo niet, liefste, dat is zoo niet! Geldt dan de goddelijke liefde-wet niet méér, en wordt ze niet williger opgevolgd, dan alle mogelijke reglementen en instellingen, door menschen gemaakt? En mòet je geen gehoor geven aan den drang van je natuur, ook al heb je je eenmaal zóó noodlottig vergist, dat je dan handelen moet in strijd met de menschen-wet?....
Ze wilde hem geen ongelijk geven, maar protesteerde zwak:
- En Mama dan?.... 't Zou haar zóó schokken....
- Ja, zeide hij. Maar toch, liefste, we mogen 't geluk van ons beiden niet daaraan opofferen.... We moeten openlijk en oprecht onze liefde bekennen, en zeggen, wat we van plan zijn te doen.... Ze zullen lijden, zeker, maar hun smart zal véél minder hard en onverdragelijk zijn, dan wanneer we ons gevoel verborgen gehouen hadden, en ze 't ineens, - wat | |
| |
natuurlijk gebeuren zou, - bij toeval merkten.... Begrijp je dat niet?....
- Ja, zei ze. Ze beaamde zijn inzicht, zij gaf hem gelijk, woord voor woord, en toch, - zij kon, zij wilde niet, noch dùrfde, zijn wil te volgen; zij voelde zich machteloos, en overmeesterd door zóó een groote zwakheid, dat zij dacht, niet anders te kunnen dan: lijdelijk blijven, en nooit zich verheffen boven haar passiviteit.... Ze wist niet, wat ze zeggen moest, en bleef zwijgen.
- Dacht je dan, zei hij overredend, dat, wat we gedaan hebben, iets tegen-natuurlijks, iets slechts, iets onvergeeflijks is?.... 't Mòest zoo gebeuren, je zou bijna kunnen zeggen: 't was voorbeschikt.... Wij beiden zijn ongelukkig geweest, zoolang we onze ziels-gelijke nog niet gevonden hadden, en zoekende, zoekende waren, - en geleden hebben we, ontzettend, door 't ons bedrogen vinden in onze keus.... waarom dan, als eindelijk de ware liefde tot ons gekomen is, moeten we die afstooten, van ons jagen, en tot in eeuwigheid ongelukkig zijn! Hoe kan 't zondig wezen, als je in deemoed en berouw erkent: ik heb me vergist, ik meende, dat ik m'n liefde gevonden had, maar 't is zoo niet.... Dacht je, als dit niet mijn innigste overtuiging was, dat 'k me dan tegenover Frans zoo vrij zou voelen van alle schuld?.... Ik heb toch oordeel en eergevoel.... maar ik weet: het is noodlottig, niet slecht. Waarom zouen we dan schromen, openhartig en zonder terughouding, alles te vertellen aan hem. die 't weten mòet?....
| |
| |
- Nee, nee.... weerde zij af. Een onverklaarbare vrees was in haar hart, om hierin toe te stemmen, Ze schreide bijna, terwijl zij sprak:
- Ach, waarvoor is dat toch noodig, Vincent!.... 't Is alles zoo goed en rustig nu.... waarom moeten we dat nu zèlf gaan veranderen....
- Mag 'k je 's wat vragen? vroeg hij zacht. Ben je misschien 'n beetje bang, dat Frans je niet wil laten gaan, dat hij je je vrijheid niet terug zal geven?.... Geloof me: dat zal hij wèl. Hij is rechtschapen en edelmoedig, hij zal de toestand begrijpen, en handelen, zooals ik 't van 'm verwacht.... Liefste, was 't dàt?....
- Nee, zei ze, ach, nee, - want dat weet ik wel.
....Maar ik kan er niet toe komen, te breken met alles, met iedereen, met m'n.... verleden....
- Maar, zei hij met een zucht, begrijp je dan niet, dat onze liefde niet heilig zal zijn, als we dat nog niet hebben gedaan? Dat we weg-schuilen in 't donker, en onze mooie liefde verbergen, die 't licht moet zien, màg zien, als wij maar eerlijk zijn.... Dat we achteraf iets doen, - dat we knoeien, en 'n schijn-leven gaan leiden, terwijl alles zoo mooi en goed en werkelijkrein zou kunnen wezen.... Liefste, voel je dat niet?
Ze wist, dat ze, haar hart volgend, ‘ja’ moest zeggen, en toch kon zij dat niet.... Wat haar weerhield, begreep zij niet, zij dacht er ook niet over na, en naar woorden zoekend, stamelde ze:
- Later.... later, Vincent.... Als 'k me d'r beter op heb kunnen voor-bereiden.... Morgen nog niet....
- Maar elke dag uitstel maakt 't moeilijker, om 't te zeggen, liefste, begrijp je dat niet! Hoe langer je wacht, | |
| |
hoe pijnlijker 't wordt, en hoe meer je d'r tegen op gaat zien! En 't moet immers tòch gebeuren, - waarom dan niet dadelijk, open en vrij, zoodat we onszelf geen lafheid en onoprechtheid te verwijten hebben....
Carla verbeeldde zich opeens, tegenover Frans te staan, die haar aanzag met zijn zachte, vriendelijke oogen. Ze kon geen woord over haar lippen brengen, ze sidderde, en wilde vluchten. Als zijn oogen dreigend en streng hadden gestaan, dan had de moed der wanhoop haar aangegrepen, en had zij hem de waarheid in het aangezicht geschreeuwd, maar nu bleven haar lippen stom, bleef zij roerloos, zelfs zonk zij niet op haar knieën neer, om hem vergeving te vragen.... Zij onderging de martelendste smart van haar gansche leven door dit visioen.... en zich opheffend, met een plotselingen ruk, riep zij uit:
- Nee, ik kan niet! ik kan niet!
Hij schrikte van haar toon.
- Liefste! zei hij. Wees kalm, ik smeek je, en zeg geen overijlde dingen.... Denk na, denk goed na over je besluit, d'r hangt zóóveel van af.... Luister: vind je, dat 'k ongelijk heb?.... Zèg 't me dan, en ook waaròm je dat vindt.
- Nee, zei ze, en tranen vielen uit haar oogen. Ik ben 't met je eens, heelemaal.... Maar o, god! god! 't is zóó verschrikkelijk!
- Arme, arme schat, zei hij teeder, en kuste haar op haar weenende oogen. Ja, 'k begrijp 't wel.... 't Is te zwaar voor je.... 'k verlang.... te veel van je kracht.... Ik zal 't Frans gaan zeggen.... ik, en jij blijft hier....
| |
| |
Ze hield hem tegen, alsof hij nù reeds kon gaan, en riep vol angst:
- In godsnaam, doe dat niet! Jij niet, - dat jij gaat, wil ik niet!.... Ik zal 't zeggen, als 't moet, ik, maar jij niet!....
- Liefste, zei hij. Zeg dat niet, om toe te geven, enkel om me gerust te stellen, als je niet 't onwrikbaar-vaste voornemen hebt, om 't waarachtig te doen. Ik wil niet, dat onze liefde 't aanzien krijgt van 'n verbodene, 'n zondige, ik wil me niet voelen, alsof 'k Frans bedrieg, ik wil niet, dat jij langer in zijn nabijheid blijft, terwijl je aan mij toebehoort.... Daarom: kan je 't me, durf je 't me beloven? Ik laat je anders niet gaan.
Zij voelde zich, of zij stond aan den rand van een afgrond-van-ellende, en of hij haar daarheen had gevoerd. En duizelend, radeloos, met een gewaarwording, alsof zij zich vrijwillig daar in-storten ging, zei ze dof:
- Ik zal. Ik zal.
Hij nam haar zwijgend in zijn armen, en dankte haar met een sprakeloozen kus. Hij had al 't droeve van haar willen weren, hij had haar willen behoeden voor alle leed, en toch vergde hij een daad van haar, die hij werkelijk voelde, dat zij haast niet in staat te volbrengen was.... O, god! dat alle vreugde toch met smart gemengd moest zijn! dat alle heil toch met lijden moest worden gekocht!
Hij liet haar weenen aan zijn borst, voelend, dat zij leed door het onherroepelijk-verrichten-moeten van iets, wat haar krachten te boven ging. En toch, hij | |
| |
kon niet anders.... hij wilde niet in 't geheim genieten van een liefde, die daardoor zondig werd.... het zòu geen genieten zijn, als de vreugde gemengd moest wezen met schaamte en berouw.... hij wilde haar, nu zij hem lief te hebben had bekend, en hem wilde toebehooren, niet in het bereik van een ander weten.... Liefhebben is immers geen zonde.... is immers niet slecht.... alleen wordt het dat, wanneer men de liefde verbergt als iets kwaads, en een ander bedriegt daardoor....
Carla voelde zich miskend en een weinig verongelijkt. Hij had van lafheid gesproken, van knoeien, van onoprecht-zijn. Had zij dan minder eergevoel dan hij? Hij scheen dat wel te denken.... De zachte, beschroomde, afhankelijke natuur van een vrouw kon toch niet worden gelijkgesteld met die van een man? Dat hij durfde, dat hij den moed had, een doodelijken slag toe te brengen, - moest hij haar minder achten, omdat háár gansche natuur ervoor terug-beefde, om dat te doen?
- Heb jij dan in 't geheel geen medelijden met Frans?.... verweet zij hem zacht.
- Medelijden! Ja, zei hij. 't Smart me diep, 't doet me pijn tot in m'n ziel, dat juist hij 't is, hij, m'n beste vriend, die 'k dat aan moet doen.... Maar grenzeloos zou 'k 'm beklagen, als ie in de waan verkeeren bleef, dat alles tusschen jou en hem in orde was, terwijl de werkelijkheid zoo héél anders is.... De waarheid is soms bitter, en heel moeilijk te dragen, maar toch nog beter dan valschheid en leugen.
Ze zweeg, zooals dat in haar karakter lag: niet | |
| |
omdat zij hem letterlijk gelijk geven moest, maar omdat haar de kracht tot protesteeren ontbrak.
- 'n Verhouding als de onze is altijd droevig en pijnlijk, zei hij weer. Maar de éénige zedelijke oplossing, die daarvoor is, bestaat hierin, dat je je liefde bekent, en je schijn-genegenheid verlaat, onmiddellijk nadat je ontdekt, dat je de waarachtige liefde gevonden hebt.... Dat is de éénige manier om je zelf-respect niet te verliezen, en vrij te blijven van schuld....
Ze haalde haar schouders op, licht, maar hij merkte het toch.
- Wat is er? vroeg hij. Waarom doe je dat?
- Ach, zei ze, 'n vrouw voelt zoo heel anders dan 'n man, - dat kan jij niet begrijpen.... Vincent.
Hij was teleurgesteld, zonder te weten waardoor.
- Maar 'n vrouw heeft toch niet minder achting voor zichzelf dan 'n man? Is 't wel? Heeft 'n vrouw andere begrippen omtrent recht en eerlijkheid, - oordeelt ze anders over goed en kwaad?
- Nee, zei ze, dat niet.... Maar bij háár doen de kleinigheden zooveel, terwijl 'n man alleen de groote dingen ziet.... Kijk 's.... mag 'k ronduit met je spreken?.... Ik heb Frans toch eenmaal doen gelooven, dat 'k van 'm hield.... ik kan nu toch niet tegenover 'm staan, alsof 'k toen gelogen heb.... mag ik z'n ongeluk op m'n verantwoording nemen?.... Wacht, zei ze, toen zij zag, dat hij spreken wou, luister: ik heb jou lief, en ik geef jou alles, m'n ziel, m'n lichaam, m'n leven.... gun jij Frans dan niet m'n enkele tegenwoordigheid, die hem voldoende is, om niet absoluut rampzalig te zijn?....
| |
| |
- Geloof je dan, zei hij, ben je dan heusch zoo naïef, om te denken, dat hij niet rampzalig zal zijn, als hij, je man, die wettelijke rechten op je heeft, en als je niets zegt, ook liefde-rechten.... dat die dan niet radeloos-ongelukkig zal zijn, als je 'm alles, alles van jezelve weigert, behalve je uiterlijke aanwezigheid? Hij zal 't niet kunnen uithouen, je om verklaring op verklaring vragen, en ten slotte zal je 'm wel mòeten zeggen, dat je 'm bedriegt....
- 'm Bedriegen.... zei Carla beleedigd. En toen bekende ze hem: Hij heeft allang niets meer van me gehad, dan m'n uiterlijke aanwezigheid.... De toestand blijft voor hem dus 't zelfde....
- Maar als dàt zoo is, riep Vincent, en hij neemt daar genoegen mee, want als 't al 'n heele poos zoo is, dan doet ie dat zeker?....
- Ja, hij geeft er niets om, niets... Hij is zoo koel.... zei Carla, zelfs nu ze gehéél van hem afgescheiden was, hem nog iets verwijtende.
- Dan hoef je ook niet zoo bang te zijn, om 't 'm te zeggen, liefste! Want dan heb 'k hoop, dat 't 'm niet zoo vreeselijk treffen zal, als 'k had gevreesd.... Dan is ie anders, dan 'k 'm me voorstelde, - niet zoo gevoelig, niet zoo licht-aangedaan, niet zoo ziels-teêr.... En dan heeft hij je ook, goddank, niet zoo boven-alles lief, wilde hij zeggen, maar hij weerhield die woorden, omdat ze wellicht pijnlijk waren voor haar.
Misschien was het wel waar, dacht zij, plotseling verlicht. Misschien vond Frans het zelfs wel heerlijk van haar bevrijd te zijn.... Ze had het zich immers al zoo lang verbeeld, dat hij niets om haar gaf.... Ze | |
| |
was te teêrhartig, te bang, te week.... ze moest sterker zijn, - Frans zou haar dankbaar wezen.... en alles zou goed zijn, en naar hùn wensch....
- Ja, zei ze opeens, je kan me gelooven. Ik zal 't Frans zeggen, en dat 'k van 'm heen wil gaan.... Ik zie in, dat 't moet, en 'k weet, dat 'k 't zal kunnen.... Maar spreek er nu niet meer over, - laat me gelukkig zijn, en nergens over denken, zoolang 'k bij je ben....
Hij lachte haar toe, gerust, voldaan. Hij vertrouwde haar onvoorwaardelijk en trachtte al zijn gedachten, die op dit onderwerp betrekking hadden, daarvan af te leiden. En dat gelukte hem, goed en gemakkelijk. Want zij was zoo aanhalig, zoo lief, ze toonde zoo innig hem lief te hebben, dat hij alle onaangename gewaarwordingen voelde vervagen en verdwijnen....
Carla was hartstochtelijker en expansiever in haar liefdes-betuigingen, dan zij zich ooit had gekend. Zij peinsde niet, zij dacht niet, vóór zij deed, al haar handelingen waren spontaan, en hadden een natuurlijk élan. En zelve voelde zij zich gelukkiger daardoor, dan zij nog óóit was geweest....
De dag, zoo droef begonnen, ging heen als een droom van heerlijkheid. Zij voelden zich zalig in elkanders lieve nabijheid, voortdurend zochten hun armen en lippen elkaer, zij staarden elkaer in de stralende oogen, sprakeloos, overstelpt van geluk. Hun harten klopten onstuimig van het snel-jagend bloed, hun adem vermengde zich in hun langdurig gekus, zij zwijmden in de opperste weelde weg.... het besef verliezend, dat zij menschen waren....
De uren gingen voorbij en zagen hen steeds, in | |
| |
heerlijken hartstocht vereend. Zij lachte, als hij haar pijn deed, door zijn te hevige omhelzingen, zij lachte, als door den krachtigen druk van zijn mond haar lippen door zijn tanden pijnlijk waren geraakt, zij lachte, als hij haar, uitgeput, toch nog dwong, hem te kussen, - zij lachte bij zijn wilde heftigheid, bij zijn grootsten hartstocht lachte zij. Zij voelde zich zoo licht en zelf-vergeten, zoo volkomen-blij en opperst-tevreden, zij kende geen ander verlangen, dan hem te mogen kussen, zij had geen anderen wensch, dan door zijn armen omvangen te zijn....
Thans had Regina, bijtijds gewaarschuwd zijnde, kunnen zorgen voor een vollediger diner. En vroolijk en gelukkig, als zij waren, deden zij het maal alle eer. Vincent zag Carla, zooals hij haar nog nooit had gezien: bewegelijk, lenig, vlug, met blozende wangen en een schitterenden blik. En zijn bloed steeg hem als bedwelmende wijn naar het hoofd, hij kon niet meer denken, hij zag, hij wist, hij voelde niets meer, dan baar, haar alleen....
Regina had de koffie gebracht en was weer heengegaan. En toen vroeg Carla, lachend, alsof zij het grappig vond:
- Zou zij iets begrijpen.... Vincent?
- 'k Denk 't wel.... zei hij, en lachte ook. 't Is 'n vrouw.... Maar ze heeft hart voor me, en ze is trouw en eerlijk, daar heb 'k bewijzen van.... Zonder d'r iets te vragen, kan je d'r absoluut vertrouwen.
Carla moest alle veranderingen opmerken, die hij om harentwille had aangebracht, en natuurlijk zeide zij, | |
| |
ze alle verbeteringen te vinden. Zijn arm lag om haar middel, zij hield zijn hand met haar vingers vast, en soms wendde zij haar hoofd naar hem toe met een lieven blik, of een lach. Als soms, in het streelen, zijn hand haar lippen langs gleed, dan kuste zij die snel. En hij lachte dan, door haar liefheid verrukt, en voelde zich gelukkig, volmaakt, volmáákt....
Hij had slechts één lamp ontstoken, en in den intiemen schemer leidde niets hun gedachten af van het verrukkelijk geluk: liefhebbend bij elkaer te zijn. Om hen heen was de heerlijke rust van een stoorloos-kalme omgeving, en in hun harten de heilige harmonie, daar heerschende door een gelijk-krachtige liefde.
Zij nam zijn hoofd in haar beide handen, en streelde hem over zijn haar, en elk harer aanrakingen doortrilde hem met een warmen gloed, en gaf háár dezelfde sensatie. Zij waren thans zóó volkomen één, dat zij zich onscheidbaar dachten en voor eeuwig verbonden, naar lichaam en ziel. Zij fluisterden aan elkanders ooren de teederste, innigste dingen, die hun liefde te zeggen wist, zij verblijdden elkaer met vondsten van lieve woorden, die hun hart, zoo licht en zorgeloos maakten als van een luchtig kind, - zij bestreelden elkaers gelaat met de zachtste kussen, en deden het gloeien onder hartstochtelijk gezoen, - hun armen waren altijd om elkander heen, en hun leden dicht tegen elkaer gevlijd....
Zij wisten niets meer van het hen omringende; zij sloegen geen acht meer op plaats of tijd.... hun leven was eindeloos als hun liefde, hun lot was, als hun liefde, mooi.... Zij hadden elkander lief, en zij | |
| |
beleden dat, in immer wisselende woorden, die altijd hetzelfde zeiden.... Zij hadden elkander lief, zalig, volkomen, eindeloos, - zij gaven zich weg, zij deden elkander het heiligst geschenk, dat menschen elkander wijden, - en het was hun een supreme weelde, zichzelf te vergeten, zichzelf te verliezen, om zich te hervinden in den andere....
's Avonds vroeg Carla Vincent, of hij veel licht maken wilde, omdat zij het atelier zoo gaarne zou zien in vollen avond-schijn. En hij ontstak alle lampen, de hooge staande, de kleine, aan kettingen hangende, zelfs de Venetiaansche fairy-lamps, en al de kaarsen op de oud-bronzen, aan de muren gespijkerde kandelaars. Het was een feest van licht-en-kleur opeens; de helle en donkere tinten gloeiden op, de floersende schaduwen waren weg-gedreven, en alles was gloeiend, en levend thans, en trillend van licht en gloed. En Carla stond daar in den lach van het licht, met haar lichtend haar, heur lichtende oogen, heel haar lichtend gelaat, overglansd van het welige glinster-licht, overgolfd en overgoten van dien licht-gouden schijn.... en òm haar was de kleuren-weelde van het atelier.... de tinten vlijden en vereenigden zich, als tot een prachtigen achtergrond voor een beeld: het beeld der vermenschelijkte gratie....
En Vincent zag haar zóó. Een kreet van verrukking en bewondering stiet hij uit, en hij stortte zich voor haar voeten neer, zijn hoofd diep voor haar buigend op den grond. En in diepe emotie prevelde hij:
- Ik aanbid je.... ik aanbid je.... beschik over me....
| |
| |
Zij boog zich neer, en legde haar armen om hem heen, met een gebaar van oneindige teederheid.
- Ik heb je lief, fluisterde ze. Beschik jij over mij....
Hij richtte zijn hoofd op en lachte. En in het kleuren-stralende atelier waren zij, en bewogen zij zich, als volkomen, volkomen gelukkigen....
Dien avond was de scheiding minder zwaar. Zij wisten beiden, dat zij morgen voor altijd vereenigd zouden zijn, voor àltijd.... en zij hadden geduld tot dàn....
In de brievenbus van haar huis vond Carla een brief van Frans. Maar zij wilde thans niet uit haar geluks-stemming worden gebracht, en borg hem weg in haar zak.
Bijna tegelijk met haar, kwam de dienstbode thuis, Carla ging dadelijk naar boven, en in haar kleine kamer, waar niets haar aan haar eigenlijken toestand deed denken, bleef zij, rustig en glimlachend-gelukkig, in haar slaap, dien ganschen nacht.
|
|