| |
| |
| |
[Deel 2]
Zesde hoofdstuk.
I.
Langzamerhand, met een geleidelijken, natuurlijken overgang, was het weer Carla's gewoonte geworden, 's middags te gaan naar Vincent's atelier. Zij bleef daar dan, totdat Frans haar kwam halen. Vincent en zij konden daar uren lang zwijgend zitten, van het oogenblik, dat zij was gekomen, aldoor wachtend op de komst van Frans. Het bewustzijn van niet alleen te wezen, was beiden genoeg; zij verlangden geen oppervlakkig-geanimeerd discours, zij voelden zich niet verplicht, elkander bezig te houden: Vincent ging met zijn eigen bezigheden voort, en Carla las in de bladen en boeken, die zij bij hem vond, of was in haar gepeinzen verdiept. Een enkele maal spraken zij samen, elkander onwillekeurig de bitterheid van hun gemoed openbarend, - zonder ervan bewust te zijn: dat zij uitklaagden hun leed. Zij voelden zich, in hun diepste onbewustheid, zeer na aan elkaer verwant: | |
| |
leden van dezelfde familie, die onderworpen waren aan dezelfde noodlottige wet, - die beiden evenzeer den druk ondervonden van geërfde neigingen, willen, ziels-verlangens, - die beiden in gelijke mate den invloed gevoelden van vroegere, vreemde gebeurtenissen, die thans nog inwerking hadden op hun leven en lot....
Het was een onbespeurbare, ongewetene aantrekking, die hen nader bij elkander bracht. Het medelijden van den een verzachtte het leed van den ander, - het beiden gebukt gaan onder dezelfde smart vormde een onzichtbaren, onopgemerkten band tusschen hen. Zij waren ziels-gelijken, geest-verwanten, - en zonder een enkel woord, zonder een enkele daad, waren zij toch elkander tot troost.
Zij waren elkander in hun gansche leven nog nooit zóó nabij geweest. Maar zij wisten dat niet, zij vermoedden dat niet.... voor hun bewust verstand en hun bewust gevoel was hun omgang geheel gelijk gebleven aan wat die vroeger was, - en in de uiterlijke dingen wàs dat ook zoo, zij behandelden elkander altijd achteloos, als twee zeer intiem bekenden, die zich niet behoefden te ontzien, die niet uit beleefdheid een stemming behoefden voor te wenden, die zij niet inwendig hadden, die hun woorden en daden niet vooraf behoefden te overdenken, die zich konden uiten, zooals zij zich voelden, zonder hun houding te bestudeeren, of wat zij zeiden, na te gaan.
Carla zat in het atelier rustig en ongestoord; zij vond het daar veel aangenamer dan in haar eigen | |
| |
doodsche, donkere, ongezellige kamers, waar het haast niet uit te houden was van de stilte en de eenzaamheid. Vincent onderbrak haar gedachten nooit, evenmin als zij de zijne; ook hij was dikwijls in overpeinzingen verzonken, zóó geheel soms, dat hij onbeweeglijk nog een wijle zitten bleef, als onverwachtvroeg Frans de deur open-deed. Het was vreemd en droevig, den levendigen, bewegelijken Vincent zoo veranderd te zien, maar het was, of Carla dit verschil ontging, zij verwonderde zich nooit, zij had nooit verbaasde gedachten. Het kwam haar voor, alsof alles zich heel eenvoudig en natuurlijk toegedragen had, of alles juist zóó was gebeurd, als het gebeuren moest, en of zij zich dus, in den wil van het leven, onderworpen en kalm te voegen had.
Het was een donkere, mistige dag, en Carla voelde zich zenuwachtig en licht-ontroerd, zonder te weten waardoor. Zij vond ook Vincent neerslachtig en gedrukt, zoo véél erger dan gewoonlijk, dat zij vroeg:
- Is er iets?
- Nee, zei hij. 'k Ben 'n beetje onder de indruk van 't weer.... Ik geloof, jij ook?
- Ja, zei ze, ik kan niet tegen 'n bewolkte lucht.... Vreemd, hè, vroeger lette 'k daar nooit op, en tegenwoordig....
- Dat 's altijd zoo, als je 'n groot verdriet hebt.... zei Vincent, dan doet àlles je aan....
Carla dacht er niet over, te ontkennen, dat zij droefheid leed, noch om zich erover te verwonderen, hoe Vincent van haar treurnis en zwaarmoedigheid wist. Zij voelde alleen een deernis met zichzelve, een | |
| |
deernis ook met hem, en zachtjes-klagend sprak zij uit, wat zij dacht, alsof zij niet het woord tot een ander richtte dan tot zichzelve:
- Ach.... alles is zoo droevig.... Ons heele leven is vol van weemoed, ons heele bestaan is van 't begin tot 't einde 'n smart.... Waarom toch, ach, waarom.... Waarom hebben we 't begrip van vreugde, van geluk, als de werkelijkheid zoo heel anders is, dan onze verbeelding ons denken doet.... Waarom hoeven we te weten, dat we iets ontberen, dat ons juist dat ontbreekt, wat ons 't leven levens-waard maken zou.... Ach, wat is 't toch treurig, dat ongewilde, ongevraagde leven, dat we moeten doorgaan.... wat is 't toch vreeselijk, ellendig, wanhopig, dat we moeten leven, van dag tot dag, van jaar tot jaar, zonder belangen, zonder doel, - zonder hoop zelfs, dat dit ooit veranderen zal....
Vincent glimlachte, moedeloos en bitter.
- Tot ieder mensch komt eenmaal in z'n leven 'n periode, dat ie de dingen zoo ziet, als jij nu, arm kind.... Soms is dat, na 'n hevige, reëele smart, bijvoorbeeld 't plotseling verliezen van iets, dat je liefhad, dat je heel dierbaar was, - soms, nadat je hebt ingezien, dat je levens-illusies onvervulbaar, niet te verwezenlijken waren, - soms na 't niet verkrijgen, van wat je van je lot had verwacht, - soms is 't ook niet na te gaan waardoor: er zijn zóóveel en zóó verschillende oorzaken, die daartoe leiden kunnen, - maar altijd komt d'r 'n tijd, waarin we ons voelen: verongelijkt, misdeeld en levens-moe.... En als je dan heel jong bent, dan kom je in opstand, dan eisch | |
| |
je van 't leven, wat 't je niet geven kàn, maar waarvan je toch meent: 't komt me toe.... Dan word je driftig en boos, en vraagt in woedende onwil: waarom ik, waarom ik, terwijl 'n ander.... Maar ach, later, als je ziet, dat geen enkel levens-lot volmaakt-gelukkig is, dat d'r eenvoudig niet bestaat, wat je je-zelf in naïeve phantasieën voorgespiegeld hebt, - als je ouer wordt en bedaarder, dan trek je je al die dingen minder aan, je wordt dan zoo'n beetje gevoelloos, geloof ik.... En dat is maar goed ook, je moet d'r immers doorheen? Hoe langer je leeft, hoe gelatener en geresigneerder je wordt, en hoe minder je van de toekomst verwacht.... Heusch, 't dient nergens toe, je te verzetten, 't maakt je alleen nòg ongelukkiger.... Als je je leven niet weg-werpen wil, verdraag 't dan, en berust.... Zie naar mij.... doe zooals ik....
Terwijl hij sprak, met eentonige, emotielooze stem, steeg er een smart in Carla op, zoo vreemd en groot, als zij nog niet had gekend. En ze zei, trillend van een nog-nooit-ondervonden ontroering:
- Doen zooals jij?.... Wat doe je dan? Je ziet d'r niet naar uit, of jij je rust gevonden hebt, Vincent....
- Nog niet, zei hij droevig. Maar 't gaat toch al beter. Ik hard me tegenwoordig tegen opgewonden opwellingen en driftige gedachten, die ik vroeger zoo dikwijls had.... Zeg, vind je me niet veranderd in de laatste tijd?
Ze zag hem aan in zijn gelaat met de verfletste trekken en de glanslooze oogen. En in die zwijgende beschouwing kreeg zij plotseling vóór zich den vroegeren Vincent, dien lachenden, vroolijken man, met het | |
| |
jeugdig en overmoedig gezicht, die alles waagde, die alles mogelijk achtte, die de wereld te tarten scheen.... Er ging een schok door haar leden: hoe kwam het, dat zij dit niet eerder had gezien, was zij dan zóó in zich-zelve gekeerd, zóó blind voor anderer nooden, zóó op-gaande in haar eigen belangen alleen? Maar nù zij den omkeer zag, die er in Vincent's wezen had plaats-gehad, nu deed haar hart haar pijn en schoten haar oogen vol tranen....
- Ja.... zei ze, je ben erg veranderd, Vincent.... Maar àlle vroolijkheid is nu ook weg uit je gezicht....
Zij kon ze niet inhouden, deze woorden, die erop duidden, dat ze zijn ziels-toestand begreep. Haar stem stokte, zij kon niet verder gaan.
Hij zag haar ontroering en vreesde, door hetgeen hij had gezegd, het tegenovergestelde van wat hij had gewild, bereikt te hebben.
- Ja, zei hij, dat gaat zoo.... 't Leven maakt je nu eenmaal ongelukkig en oud, vóór je tijd.... Maar, kind, leer nòg iets van mij: houd goed voor je geest, dat ieder leed iets heel-persoonlijks is, - en daarom: trek je nóóit iets aan van 't leed van 'n ander. Want jij gaat dat toetsen aan je eigen gevoel, en zou 't dan misschien véél zwaarder inzien dan de betrokkene zelf, begrijp je dat? en je daardoor 'n onnoodig verdriet op je hals halen.... En wat je eigen smart betreft, tracht die te onderdrukken, totdat je ten slotte niets meer dan 'n vage weemoed voelt, die je je berustende kalmte niet ontneemt.... We moeten ons leven dragen, daar helpt niets aan, - en of we ons teleurgesteld voelen, of te-kort-gedaan, of achter- | |
| |
uit-gezet, de ons toegezegde dagen worden d'r geen uur korter door. 't Komt alleen, omdat je te hooge aspiraties hebt gehad, - daar mòet 'n neerslag op volgen, dat is noodzakelijk en onafwendbaar. Maar, 't leven is in hoofdzaak toch niets anders, dan wat je er zelf van maakt, - daarom nog 's: verdraag en berust....
Carla schreide. Ze vond alles zoo hopeloos-droef, zoo diep-wanhopig, wat hij zei.... en wat het ergste was: ze voelde, dat hij gelijk hebben moest.
- Huil niet, zei hij vriendelijk. Geloof me, 't gaat langzamerhand beter, als je maar ernstig wil.... Als je 't d'r maar op toelegt, je leed te vergeten, dan verdwijnt 't ook wel.... Hij legde zijn hand op haar schouder, en hield de andere voor zijn oogen, toen zuchtte hij even, en zei zacht:
- Wij beiden hebben te véél van 't leven verwacht....
Toen ging hij van haar weg, en sprak niet meer. Zij leunde stil in haar stoel en dacht, noch weende: zij zat daar, als een van Vincent's vele beelden, met een gelaat prachtig-van-smart, maar zonder dat aan haar oogen een traan, of aan haar mond een klacht ontviel.
Frans trad binnen met een somber, betrokken gelaat; de zwaarmoedigbeid van het weer had ook invloed op hèm, en de donkere stilte van het atelier viel als een last op hem neer. Zij zagen elkander aan, de drie, wien het leven alles beloofd, maar niets gegeven had, die volgens hun omstandigheden gelukkig moesten zijn, maar het niet waren, die een toekomst | |
| |
voor zich zagen, ledig en donker en vreugdeloos, en daaraan niet ontkomen konden, die leden door het leven, zooals een ander lijdt door den dood, - omdat het hun alles ontnomen had: geloof en hoop en liefde, en hun niets overliet, dan onstilbare smart en onvervulbaar verlangen....
| |
II.
Mevrouw van Wassenaar was sedert eenigen tijd ongesteld. Carla wist het; een enkele maal ging zij zelve, maar meestal liet zij Frans alleen gaan, om naar den toestand te vragen. Zij was tegenwoordig zoo gevoelloos, zoo ongenaakbaar voor alles, wat niet zeer-intiem haar-zelve betrof, dat zij zich niet ongerust maakte, en nooit een angstige gedachte had. Zij leefde als in een andere sfeer, tot waar niets kon doordringen van het gewone leven, waarin zij afgesloten was van alle daagsche dingen, waar niets haar roerde, waar niets haar stoorde, waar zij alleen was, in een vrijwillig, maar volkomen isolement.
Frans zag haar weinige belangstelling met verwondering aan: wat was zij koel, waar het de ziekte van haar eigen Moeder betrof.... Hij begreep het niet, - wàs het dan waar, wat hij eens, in droefheid en vrees, had gedacht, - voelde zij niets, was zij absoluut koud, was haar ziel leeg, had zij nooit een zachte, liefderijke gedachte, zelfs niet voor hen, die haar het naaste stonden?.... Hij moest het | |
| |
gelooven, als hij de weinige aandacht zag, waarmede zij de berichten, die hij mee-bracht, ontving.... Het was, of wat hij zeide, niet doorwerkte in haar verstand, of haar niets bij-bleef, zelfs niet zijn ernstigste woorden, of zij, zoodra de klank daarvan verstorven was, ook had vergeten, wàt hij had gezegd. Hij vond het zonderling en onbegrijpelijk, maar hij wilde haar geen ongerustheid geven, als zij die niet uit zichzelve ondervond, - zij was in de laatste dagen weer zoo treurend en peinzend en levend-in-zichzelve, dat hij niet de oorzaak wilde wezen van nieuwe smart.
Maar eens op een avond trof hij den dokter aan, en toen hij dezen naar den toestand vroeg, en ten antwoord gekregen had, dat die niet te licht mocht worden ingezien, want dat er een longontsteking dreigende was, durfde hij niet langer wachten met spreken.
Hij kwam thuis, nerveus; onzeker wat hij zeggen zou, om haar de waarheid te doen weten, en toch niet te veel te verschrikken. Zij trad hem kalm te gemoet, en vroeg toen afgetrokken:
- Hoe is 't met Ma?
- Niet erg goed, zei hij, zoekend naar verdere woorden.
Ze zag hem aan, nog bedaard, alsof zij de juiste beteekenis niet dadelijk begreep.
- Niet erg goed?....
- Nee, tenminste minder dan gisteren.... Ma had 'n hoogere temperatuur, en de dokter.... de dokter zei....
- Wat zei de dokter?
- Dat Ma erg moest oppassen, en héél voorzichtig | |
| |
zijn, anders zou 't wel 's kunnen gebeuren, dat d'r longontsteking bij kwam....
Alle kleur trok weg uit haar gelaat; zij zag hem aan, en in dat staren verloren haar oogen hun glans. Wéér, zooals in het oogenblik, dat zij Vincent's leed gewaar was geworden, ontwaakte zij met een smartelijken schok tot het werkelijk leven. En zóó hevig greep haar dit aan, dat zij sprakeloos en bewegingloos bleef.
Frans zag de uitwerking van zijn woorden, die veel grooter was, dan hij had verondersteld, en één kort moment had hij een soort van voldoening daarover. Zij kon dan toch voelen, ook ànderer leed....
Maar dadelijk weer wilde hij haar bijstaan en troosten en den sterken indruk verzachten. Hij legde zijn arm om haar hals.
- Carla.... denk nu niet, dat 't zóó erg is.... want dat is zoo niet.... Geloof me, dan zou 'k 't je toch wel zeggen, toch wel mòeten zeggen....
- Ik ga er heen, zei ze, zijn arm losmakend van haar hals.
- Maar, kind, dat hoeft niet.... Ga morgen, dat zal Ma heel prettig vinden, maar als je nù ging, dan zou je 'n heele opschudding teweeg-brengen, begrijp je dat niet? Ma zou natuurlijk gelooven, dat ze veel erger was, dan ze inderdaad is, als je zoo onverwacht en tegen je gewoonte in, 's avonds laat daar aan kwarn zetten.... En daardoor zou je misschien, denkende, dat je d'r goed aan deed, juist d'r toestand verergeren....
- Ik ga er heen, herhaalde Carla, alsof zij hem niet had verstaan.
| |
| |
- Maar, kind, wees toch wijzer! Morgen kan je gaan, morgen vroeg desnoods, maar om nu om tien uur dat nog te willen, dat is toch te dwaas! Wat wou je dan eigenlijk? Zien, hoe 't is? Dat heb ik je al gezegd, en je kan me gelooven, - ik heb je waarachtig niets verborgen gehouen. Wat wou je dan?
- Gaan en daar blijven.
- Daar blijven? vroeg Frans verbaasd. Hoe kom je d'r op! Waarom zou je jezelf en hen zoo noodeloos moeite en last veroorzaken, als d'r, zooals 'k je verzeker, absoluut geen reden, om ongerust te wezen, bestaat! Geloof me dan toch! Ik zou 't je immers niet mògen verzwijgen, als 't anders was....
- Ik ga me klaar-maken, zei Carla, zonder acht op zijn woorden te slaan, wat Frans in hooge mate irriteerde. Hij wist, dat ze, als ze op zoo een vasten, beslisten toon sprak, nooit van haar voornemen was af te brengen, maar toch wilde hij nu nog niet toegeven.
- Wees nu verstandig, zei hij, zich beheerschende, omdat hij wist, dat hij door drift niets van haar verkrijgen zou, luister nu 's 'n enkele maal naar goede raad....
Maar zij wendde zich af naar de deur.
- Dus ga je tòch? vroeg hij verbaasd en boos.
- Ja.
- Ondanks alles wat 'k je heb gezegd? Waarom?
- Begrijp je dat niet? vroeg zij, en keerde zich om, zoodat hij haar oogen zag flikkeren en haar lippen beven. Omdat jij me zegt, dat Ma's ziekte gevaarlijk te worden dreigt, en jij vindt, dat 'k niet genoeg notitie van d'r heb genomen.... Dat voel 'k héél | |
| |
goed, en daarom wil 'k gaan, om te zien, of jij gelijk hebt gehad, met me zoo doodelijk ongerust te maken, als je hebt gedaan.... Begrijp je 't nù?
Ze opende de deur en verdween, zonder zijn antwoord af te wachten.
Hij zuchtte. Er was niets met haar aan te vangen. Hij had eenvoudig te berusten in haar wil, en zijn eigen inzicht-van-de-dingen aan het hare te onderwerpen. Hij trok zijn overjas aan, stak een sigaar op en bleef, terwijl hij een courant inkeek, op haar wachten.
Toen bedacht hij opeens, dat zij in de stijfhoofdige stemming, waarin zij was, misschien weg zou gaan, zonder hier weer binnen te komen. Hij ging naar de vestibule en hervatte zijn lectuur, bij de gas-lantaarn.
Zij kwam beneden, in een rood-lakensche rotonde, met den donkeren matelot-rand diep over haar bleek gezicht. Ze zei geen woord van verrassing, dat ze hem gereed en op haar wachtende vond. Alleen vroeg ze hem:
- Heb je 't al aan de meid gezegd?
- Nee.
- Doe dat dan even.
- Jet! riep hij door de gang. En toen het meisje verscheen, ging hij voort:
- Mevrouw van Wassenaar is minder wel, en daarom gaan we d'r nu nog naar toe.... Mevrouw blijft d'r misschien wel van-nacht.
- O zoo, meneer, zei de meid, en ging de deur voor hen open-doen.
Op straat liepen zij zwijgend naast elkaer. Sinds | |
| |
lang legde hij zijn arm niet meer lief en vertrouwelijk op den hare, ze gingen, zonder eenige onderlinge belangstelling te toonen, eenvoudig denzelfden weg.
Zooals Frans wel gedacht had, was de dienstbode zeer verwonderd, Carla te zien, toen zij, na het schellen, de deur opende.
- Lina, 'k wou graag hier blijven, zei Carla, kan jij alles alleen in orde maken? Roep anders voorzichtig mevrouw van Heyningen, zonder dat Mama 't merkt, anders zou ze misschien schrikken.
- Ik wist niet, dat mevrouw zóó erg was, zei de meid ontsteld.
- Zóó erg is 't ook niet, zei Frans, mevrouw doet 't voor d'r eigen geruststelling, dan is ze d'r dadelijk bij, als d'r soms iets mocht gebeuren, begrijp je? Waarschuw nu maar even mevrouw van Heyningen, dat we d'r zijn, maar doe 't vooral voorzichtig.
Carla liep door naar de huiskamer, en Frans volgde haar. Een oogenblik later voegde mevrouw van Heyningen zich bij hen.
- Carla! Wat is er! Was je zoo ongerust, arm kind?
- Ik maakte me zoo angstig, Tante.... ik kon niet thuis blijven.
- Nu dan is 't maar goed, dat je gekomen bent. Moeite geef je niet, dat weet je wel, je kan in de logeer-kamer gaan. Blijf jij ook, Frans?
- Nee, Tante, ik heb nog te werken, maar morgen kom 'k, zoo gauw als 'k kan. Heb je soms ook nog iets noodig, Carla?
- Ja, laat Jet morgen-ochtend m'n peignoir brengen.... Anders niets.
| |
| |
- Dan zal 'k maar gaan.... Dag Tante, 't beste verder.... Dag Carla....
Zij reikte hem haar hand, maar hij boog zich, en gaf haar een conventioneelen kus op het voorhoofd. Toen ging hij heen.
Mevrouw van Heyningen vertelde Carla, dat haar Mama rustig was en sliep, en dat de koorts niet meer zoo hevig scheen te zijn. Zij vond het beter, dat Carla vanavond niet meer in de ziekekamer kwam, om haar Mama te doen ontstellen, en omdat zij-zelve daar weer moest zijn, zei Carla, dat zij dan maar dadelijk naar boven zou gaan.
In haar vroeger slaapkamertje, dat thans de kleine logeerkamer werd genoemd, lag zij te bed, maar slapeloos, tot laat in den nacht. Haar hersens werkten, werkten onvermoeid, en beletten haar, rust te vinden. Daar lag zij thans weer, in haar eigen, oude, bekende omgeving, in hetzelfde bed van toen, - dezelfde meubels omringden haar, - en toch, hoe was alles veranderd! Van een onbewust, dus gelukkig kind, was zij een wetende, het leven-en-de-menschen-hatende vrouw geworden, die geen vreugd in het heden vond, geen vreugd van de toekomst verwachtte, en de onbewustheid van het verleden beschouwde, als een schoonen, verloren droom....
Zij weende niet, ofschoon zij zóó smartelijk was aangedaan, dat zij soms even huiverde, als van kou. Zij staarde in het donker rondom, totdat zij een gevoel kreeg, of dat zwaar op haar drukte; toen sloot ze haar oogen en trachtte te slapen, door haar gedachten te verdrijven, maar zij had geen macht over hen.
| |
| |
Zoo lag zij wakker, uren-lang, en vergeleek haar vroeger lot bij het tegenwoordige.... O, kon zij hier blijven en weer worden een kind gelijk, - o, kon haar huwelijk blijken een fictie te zijn, dat zij weer ontwaakte tot het zorgeloos, liefelijk bestaan, dat zij daarvóór had geleid!.... O, waarom wàs het geen droom, geen benauwend-angstige droom, waarna de morgen weer zooveel schooner en heerlijker schijnt, - waarom was dit juist de werkelijkheid: die radelooze onmacht, die wanhopige zwakte, om de smart te willen en niet te kunnen weerstaan, dat weten van ellende en droefenis, dat bekend zijn met de om-te-weenen-zoo-droevige waarheid der bestaande dingen.... en waarom was juist dat vroegere, zoo wonder-liefelijke, de droom?....
Zij dacht niet aan haar Moeder, die ziek lag in ditzelfde huis.... zij dacht niet aan Frans, die nu alleen in zijn ongezellige woning was.... zij had zelfs geen onrustig gevoel, geen angst, dat haar Moeder's toestand verergeren zou.... zij dacht slechts aan haar eigen leed, zich beklagend in een eindeloos medelijden. O, waarom had zij moeten leeren, dat waarachtig geluk niet bestaat, o, waarom was haar heur rust ontnomen, - o, waarom moest zij haar verder leven in hopelooze berusting doorgáán! Het was alles zoo treurig, zoo vol weemoed en droefenis, - ach, had zij toch nooit begrepen, dat er in het leven geen geluk te vinden is, ach, was zij toch nooit bewust gemaakt!....
Haar ziel schrijnde van pijn, - niet van een vlijmend-hevige, maar van een stille, gestadig-kna- | |
| |
gende.... Zij leed, zij leed aldoor: een ziels-ziekte had zij, die niet voor genezing vatbaar was....
Zij voelde zich, als het middelpunt aller dingen, zij was het belangrijkste in het gansche heelal: zij erkende nooit anderer smart, zij zàg die zelfs niet, zij leed slechts daardoor, wanneer die ook háár betrof, zooals bijvoorbeeld de ziekte harer Moeder nù. Want nu zij hier wàs, en haar bezorgdheid geen grond meer had, nu was ook haar schrik en angst van straks verdwenen, - nu had zij verdriet, maar het was het altijd-'t-zelfde, nooit-van-karakter-veranderende, het eeuwig-durende verdriet-van-haar-leven.... Zij was altijd en ondanks alles ongelukkig, - zij zou nooit, wàt er ook gebeuren mocht, gelukkig kunnen zijn.... zij zag dat in, - en het verzwaarde haar smart.
Carla bleef eenige dagen, ofschoon dit om den toestand harer Moeder niet noodzakelijk was. Zij wist zelve niet, waarom zij het deed, misschien, omdat het haar liet gelooven, nuttig en behulpzaam te zijn. Frans kwam elken dag koffie-drinken en eten en ging 's avonds naar huis, laat, als hij niet te werken had. De gedachte kwam in hem op, dat deze toestand veel op den engagements-tijd geleek, en met bitterheid moest hij zich-zelf bekennen, dat hij toen véél blijer en verwachtingsvoller en gelukkiger was.... En onweerstaanbaar drong zich de vraag aan hem op: of hij het huwelijk dóór had laten gaan, als hij alles geweten had?.... Maar hij wilde zich-zelf daarop geen antwoord geven....
Vincent kwam 's middags, om naar den toestand | |
| |
van zijn Tante te hooren. Soms ontving hem zijn Moeder, en ook wel Carla, als zij in de ziekekamer gemist worden kon. Vincent trachtte haar wat op te wekken, haar wat afleiding te geven, maar meestal was zij daar niet vatbaar voor. Toch vond zij het aangenaam, dat hij kwam; hij was zoo rustig en zoo geresigneerd, en zij hoopte, door hem veel te zien, en veel met hem te spreken, óók langzamerhand zoo te worden. Hij bestudeerde haar steeds; hij vond haar interessant en aantrekkelijk, en toch ook weer zoo raadselachtig en vreemd, dat hij niet geloofde, ooit het geheim-van-haar-bestaan te zullen leeren kennen. Soms staarden haar oogen in het vage, langs hem heen, ook als hij sprak, - soms zagen ze hem aan, als hij zweeg, fonkelend en hel, toonend, dat zij een hartstochtelijk zieleleven leidde, - maar als zijzelve iets zeide, dan waren haar oogen helder en kalm.... Hij begreep haar niet, zij was een ondoorgrondbaar mysterie voor hem, en een enkele maal dacht hij wel eens: houd ik haar misschien voor belangwekkender, dan zij inderdaad is?.... Maar ook, als hij haar zich zag bewegen, in haar stille gratie, als hij haar stem hoorde, zoo zacht en teeder, als hij de fijne lijnen van haar gelaat aanschouwde, en haar mooie, ernstige, diepe oogen, dan kwam er in zijn ziel een heftige smart op om Frans, en dacht hij: ach, arme, àrme jongen, dat die vrouw niet van je houdt....
Altijd deed zij zijn oog-van-schilder behagelijk aan, door de harmonie en den eenvoud in haar kleeding, en als hij haar zag, in haar sober, gedistingeerd | |
| |
toilet, dat zoo vrij was van allen opschik, door behaagzucht vereischt, dan dacht hij, hoe weinig een echt bevallige vrouw maar noodig heeft, - wanneer zij slechts de intuïtie bezit, van wat voor haar passend is, - om er altijd mooi- en goed-gekleed uit te zien. Meestal droeg Carla op een groen-grijzen rok een licht-schotse blouse, met witten boord en rooden strik, en daarin zag hij haar het liefst. Want hij vond, dat deze gedempte, slechts door het roode strikje wat verhelderde kleuren, zoo mooi in overeenstemming waren met haar tint van huid, haar en oogen. En hij volgde haar overal met zijn blik, als zij slank en statig door de kamer liep, met haar zachten tred, totdat zij zich bij hem neer-zette, en met hem sprak over onverschillige dingen. Hij verlangde er naar, dat het herstel harer Moeder haar zou toestaan, hem weder in zijn atelier te bezoeken, waar het sinds haar weg-blijven nog droeviger-eenzaam en -leeg was dan vóór zij er kwam. Hij wenschte haar daar te zien, zooals hij er een schilderij of een statue begeerde; niet om van te houden, als van een levend wezen, niet om aan te raken, - alleen maar om te beschouwen, in stoorlooze, peinzende aandachtigheid. Hij gaf er zich geen rekenschap van, waarom hij haar zoo gaarne had in zijn atelier, hij wist alleen, dat dit zoo wàs, en kon er bijna nooit lang achter elkaer alleen blijven, nu hij aan haar tegenwoordigheid daar gewoon was geraakt.
Eens, op een middag, trad zij hem tegen, met een bezorgden, nadenkenden trek op haar gelaat.
- Wat is er, Carla? vroeg hij, toen hij ook een | |
| |
anderen toon, dan altijd, in haar stem had opgemerkt.
- Ik zal 't je zeggen, zei ze. De dokter heeft gewaarschuwd, dat Mama aldoor zal blijven sukkelen, als ze van de winter niet naar 't Zuiden gaat; nu wordt er over gesproken, om dan maar liever niet te lang daarmee te wachten.... Jouw Mama gaat mee.... en ik.... denk d'r ook over....
- Jij meegaan? vroeg hij, en begreep zelf niet, waarom hij daar zoo van schrikte.
- Ja.... waarom zou 'k niet? Ik kan wel niet zeggen, dat 't me zoo heel erg aantrekt, maar dáár of hier.... och.... Zij haalde haar schouders op.
- Maar als je 't niet aangenaam of goed vindt voor jezelf, waarom zou je 't dan doen? Mama is er, om Tante te verzorgen en gezelschap te houen.... Jij zal je daar gruwelijk vervelen, en je vreeselijk eenzaam voelen, dat geloof ik zeker....
- Ach ja, zei Carla. Maar hier verveel 'k me toch ook.... en eenzaam, - dat voel 'k me bijna altljd-door....
Ze merkte het niet, dat ze het leed-van-haar-leven aan het ontsluieren was voor een, die daarvan niet weten mocht, - ze sprak tegen hem zoo argeloos en spontaan, als zij in zich-zelve dacht. En hij voelde haar naïeve klacht als een steek van smart door zijn ziel, maar hij verborg zijn oogenblikkelijke ontroering voor haar.
- Maar hier is je thuis, zei hij zacht. En zonder dringende noodzaak mag je dat toch niet alleen laten, is 't wel? Hij had nog duizend andere argumenten in zijn hart, maar hij kon er geen woorden voor vinden en zweeg opeens.
| |
| |
- Eigenlijk, zei Carla pensief, is 't veel rustiger, om maar hier te blijven.... En 'k geloof, dat 'k d'r nooit over gedacht zou hebben, als 'k niet meende, dat iedereen 't verwachtte, en 't 'n beetje vreemd van me zou vinden, als 'k niet mee-ging met Ma....
- Ze zouen 't juist heel vreemd vinden, als je wèl ging, zei hij beslist. Want de toestand van je Mama eischt 't niet absoluut; bovendien heeft ze verzorging en hoeft nooit alleen te zijn, - als jij dan tòch ging en Frans alleen liet, wat zouen de menschen daar dan wel niet van denken?....
Een oogenblik werd zij vuurrood, maar snel zonk het opgestegen bloed weer uit haar wangen weg.
- Ja, je hebt gelijk.... zei ze. Je hebt gelijk....
Toen het plan tot vastheid kwam, werd er besloten, zoo spoedig als mevrouw van Wassenaar daartoe in staat zou zijn, op reis te gaan, en gedurende den winter te vertoeven in Nice. Frans zou zijn Moeder en zijn Tante brengen tot Parijs, en toen al deze toebereidselen getroffen werden, en Carla geen enkel woord van mee-gaan sprak, zei Frans eens, toen hij alleen met haar was, tegen haar:
- Carla.... Ik heb willen wachten, tot je er uit je-zelf over begon, maar nu je dat niet doet, wil ik je toch even vragen: had je misschien met Mama mee willen gaan naar Nice?
- Dan zou 'k dat wel gezegd hebben....
- Ik vraag 't, omdat 'k bang was, dat je, zoover van d'r af, je mogelijk ongerust maken zou.... En dan.... heeft Mama d'r misschien niet op gerekend?
| |
| |
- Hoe zou Mama dat? Als ze heelemaal alleen moest gaan.... ja dan.... dan was d'r geen sprake van natuurlijk, maar nu....
- 't Verwonderde me toch erg, dat je d'r nooit over gesproken hebt.... Ik had vast en zeker gedacht, dat je....
- Gedacht? vroeg ze, met een zweem van schamperheid, gehóópt meen je zeker....
- Carla! verweet hij haar.
Ze zweeg.
- Ga dan mee tot Parijs.... stelde hij voor. Er rees een vage hoop in hem op, dat zij, ver van haar gewone omgeving, en met hem alleen, haar vermeende grieven vergeten zou, of dat die daar tenminste niet altijd op den voorgrond zouden komen. Zij zouden dan, met hun beiden alleen in een vreemde stad, zooveel dichter bij elkander staan en weer wat vertrouwelijker en intiemer worden misschien....
- Een tweede huwelijks-reis? vroeg ze met lichten spot, en zag hem aan met half-gesloten oogen. Daar heb ik niet zulke aangename herinneringen van, dat 'k die nog 's zou willen overdoen, Frans.
Het deed hem pijn, dat zij er zóó over sprak. De herdenking aan die eerste dagen bewaarde hij in zijn geest, als iets heel-liefelijks, als iets heel-teêrs, waaraan te raken, profanatie was.... Hij wist het wel, dat ze toen niet zoo stoorloos en volkomen gelukkig waren geweest, als hij vóór het huwelijk had gehoopt, maar àl het minder-heerlijke was vervloeid en had zich ten slotte geheel opgelost in de goddelijke, bedwelmende verrukking, die hij toch óók had ge- | |
| |
noten.... En hij behoedde zijn heilige herinneringen als een kostbaren schat, - hij wilde de herdenking aan die dierbare dagen voor eeuwig in zijn gedachte behouden....
En nu sprak zij er over, alsof zij haar niets dan leed, niets dan onaangenaamheid hadden gebracht.... En het stelde hem grievend teleur, te bemerken, dat zij tòen al geen geluk in zijn nabijheid vinden kon, dat zij toen al niet waarachtig en volmaakt van hem hield....
Ze zag, hoe gekwetst hij door haar woorden was, en dacht: nu zal hij zeker niet meer terugkomen op zijn vraag. En werkelijk deed Frans dat ook niet. Het streed met zijn innerlijke natuur, een verzoek te herhalen, waarop hij zóó iets ten antwoord gekregen had....
De toebereidselen voor de reis vereischten veel zorg en tijd. Het huis moest gesloten worden, en dus was er veel werk te doen, om alles in orde te krijgen. Mevrouw van Heyningen en Carla hadden dit op zich genomen; mevrouw van Wassenaar was nog te zwak, om op iets te kunnen letten, en Carla pakte haar koffers in, en hielp haar op alle wijzen. Het was, of zij diep in haar hart voelde, onhartelijk en liefdeloos te zijn, door tenminste niet tot Parijs mee te gaan, en of zij het op deze manier weer eenigszins goed maken kon. Den laatsten nacht sliep zij weer in haar eigen huis, omdat dat gemakkelijker was, maar zou den volgenden morgen vroeg, met Frans, in de Laan Copes komen, om de afreizenden naar den trein te brengen.
| |
| |
Frans voelde zich week en zacht gestemd, het was nog nooit gebeurd in hun huwelijks-leven, dat zij voor eenige dagen van elkaer waren gegaan. En ondanks hun weinig intiemen omgang van de laatste weken, gaf het bewustzijn, haar eenigen tijd in 't geheel niet te zien, hem toch een soort van ontroering. En dan dacht hij ook: misschien is het wel goed voor haar, eens een poosje alleen te zijn.... wie weet, of zij daardoor niet het samen-zijn met een mensch, die haar liefheeft, wiens geluk van háár afhankelijk is, meer zal leeren waardeeren....
Hij boog zich over haar heen, toen zij te bed lag. Zij had zich al omgekeerd, en hield zich, of zij sliep. Zij schrikte even, en fronsde haar wenkbrauwen, maar zei geen woord.
- Carla!
- Wat is er?
- Carla.... 't is de eerste maal, dat 'k op reis ga zonder jou, en 'n paar dagen weg-blijven moet.... zal je.... zal je misschien 'n beetje blij zijn, als 'k weer terug-kom?
Ze glimlachte, zooals tegen een kind, dat een onnoozele vraag had gedaan.
- Zeker, zei ze, zonder uitdrukking in haar stem.
Hij keerde zich om en ging van haar weg, zonder iets meer te vragen....
| |
| |
| |
III.
In de wachtkamer eerste klasse van dé Hollandsche spoor, zaten mevrouw van Wassenaar, mevrouw van Heyningen, Carla en Frans te wachten op het vertrek van den trein. Ze praatten niet veel, nu en dan zei de een of ander een onverschillig woord; ze waren allen onder den indruk van het aankomende afscheid, en voelden zich nerveus en gedrukt. Ze geloofden wel, mevrouw van Wassenaar zelve ook, dat de reis haar geen kwaad zou doen, maar toch ondervonden zij eenige ongerustheid en spanning, die pas geheel verdwijnen zouden, als de convalescente veilig de bestemde plaats zou hebben bereikt.
- Zal je gauw schrijven? vroeg Carla aan Frans.
- Natuurlijk, dadelijk....
- We zijn veel te vroeg gekomen, zei mevrouw van Wassenaar.
- Wordt u moe, Mama? vroeg Carla.
- 't Is toch beter, dan je zoo op 't laatste oogenblik te moeten haasten, vond mevrouw van Heyningen.
- O ja, dat wel.
De deur ging open, en na even in de ruimte rondgezien te hebben, trad Vincent binnen.
- Vincent! riep zijn Moeder. Dat's aardig van je!
Hij groette, en zette zich neer naast Frans.
- Ik was 't van plan, u nog even te komen groeten, maar ik wou 't liever niet vooruit beloven, je weet nooit, wat d'r tusschen komen kan....
- 't Is ook maar net op tijd, zei Frans, 't is kwart over negen, we gaan zoo dadelijk weg.
| |
| |
Mevrouw van Wassenaar hield zich bedaard, toen zij op het perron waren gegaan, ondanks het dreunend gewoel om haar heen; zonder veel moeite er voor te doen, vonden zij gelukkig spoedig een geschikte coupé.
Carla kuste haar Moeder inniger, dan zij misschien ooit had gedaan; bij de aanschouwing van dat lijdende gelaat kreeg zij een onstuimig gevoel van wroeging en berouw over zich; zij werd zich bewust, dat zij nooit genoeg van haar Moeder gehouden had, dat zij nooit voor háár had geleefd, dat zij nooit een argeloos-liefhebbend kind was geweest, - omdat zij altijd in de eerste plaats zichzèlve zag. En in dien grievenden spijt over dingen, die nooit meer ongedaan te maken waren, was zij nu, op dit laatste oogenblik, vol zachtheid en teedere zorg. En toen de trein was afgeluid, en de portieren gesloten waren, en de locomotief zich in beweging te zetten begon, kreeg zij een moment een hevigen aandrang, zich vast te klemmen aan de coupé, waarin haar Moeder zat, en te roepen: ‘Ik ga mee! ik wil mee!’ Maar zij werd bij den arm gevat en een schrede terug-gevoerd. Het was Vincent, die haar waarschuwde.
- Wees voorzichtig, zei hij.
Zij sloeg geen acht op hem. Zij staarde den trein na met droge, brandende oogen, met snelle ademhaling, roerloos staan blijvend op dezelfde plaats.
- Laat me, zei ze, en maakte haar arm los uit zijn greep. Zooals altijd was haar gevoels-indruk hevig en intens, maar zou ook weer spoedig zijn opgehouden. Toen de trein uit haar gezicht verdwenen was, keerde zij zich naar hem toe. Haar oogen stonden vol tranen.
| |
| |
- Was 'k maar mee gegaan.... zei ze zacht. Ach was 'k maar mee-gegaan....
- Kom, zei hij bemoedigend. Maak je nu maar heusch niet ongerust, ik vond, dat je Mama d'r nogal goed uitzag.
- Vond je? vroeg zij angstig-onderzoekend.
- Ja, en ze was ook niets zenuwachtig. Dat viel me erg mee....
Ze liepen samen het perron af en daalden de trappen neer. Carla was in gedachten en ging langzaam naast hem voort.
Het was een kille, grijze, mistige dag; de wind joeg hen in het gelaat en deed haar huiveren nu en dan; zonder spreken liepen zij den stations-weg af; Carla dacht er niet aan, een omnibus te nemen, ofschoon zij moe was en nerveus, en Vincent evenmin. Hij keek haar aan en zag, hoe haar lippen beefden, en hoe bleek zij was.
- Heb je 't koud? vroeg hij.
- Ja, zei ze, vreeselijk.... 'k Wou, dat 'k al thuis was, of nee, dat toch niet.... 'k weet niet....
Een oogenblik twijfelde hij, of zijn raad wel goed was geweest: was het niet beter, dat zij maar meegegaan was, dan hier heel-alleen te blijven, en voor niemand nuttig te zijn?.... Hij stelde zich voor, hoe zij koud en eenzaam in haar koude, eenzame huis zou komen.... en hoe diep ongelukkig en verlaten zij zich daar voelen zou.... En ontmoedigd door de vervulling van zijn wensch, véél meer dan daardoor bevredigd te zijn, ging hij zwijgend naast haar, treurig en zwaarmoedig gestemd.
| |
| |
Eensklaps schoot hem een denkbeeld door het hoofd.
- Carla, zei hij, mag 'k 's heel onbescheiden wezen? En hij glimlachte om haar verwonderden blik.
- Wat dan? vroeg ze. Vraag maar gerust.
- Nu, 'k zal 't je dan maar zeggen, zei hij. 'k Voel me 'n beetje vreemd, 'n beetje uit m'n gewone doen geraakt, nu ze dan toch werkelijk weg zijn.... Dat heb jij, geloof ik, ook.... En nu wou 'k zoo graag, om niet de heele middag alleen te moeten zijn, bij jou blijven koffie-drinken.... Mag 'k?
- O, is 't dat, zei ze. Zeker, natuurlijk, dat vind 'k heel prettig zelfs.... Maar, zei ze, zich opeens bedenkend, je moet 't dan 'n beetje voor lief nemen, - 'k heb de meid vandaag vrijaf gegeven.... 'k wou liever alleen zijn, dan met zoo'n vreemde om me heen.... begrijp je?
- O, dat wist 'k niet.... Nee, moeite wil 'k je niet geven.... zei hij. Maar vóór ze had kunnen protesteeren, dat het volstrekt geen moeite was, ging hij voort:
- Dan weet 'k wat beters.... ga jij met mij mee, wil je? Regina kan iets voor ons klaar-maken, 't is lekker warm in 't atelier, en misschien gezelliger, dan jij 't bij jou thuis vinden zal.... Doe je 't? Kom, laten we elkaer maar 'n beetje troosten.... Doe je 't, Carla?
- Dolgraag! riep ze. O, dat is heerlijk, Vincent....
Loopende naast hem, die zich met haar bezig-hield en vriendelijk tegen haar was en zorg voor haar droeg, was er een groote tegenzin in haar gerezen, om alleen in haar huis te zijn. Zoo zeker, als zij het | |
| |
vanmorgen nog gedacht had, aangenaam te zullen vinden, zoo zeker voelde zij het thans vóór, dat zij het er niet uit zou kunnen houden, alleen. En het voornemen was in haar opgekomen, om maar niet naar huis te gaan, om maar te blijven wandelen, totdat zij moe zou zijn geworden, en om dan terug te keeren, en heel vroeg naar bed te gaan.... En nu vroeg hij dit....
Ze liepen het West-Einde door, weinig pratend, wenschend beiden het doel reeds te hebben bereikt. Alleen vroeg hij haar:
- Je bent zeker moe, hè?.... 't Is ook 'n heel eind.... Wacht maar, straks mag je heerlijk rusten....
Het kwam in geen van beiden op, dat zij tegen de conventies handelden. Vincent had, al hàd hij daaraan gedacht, zich er toch niet aan gestoord, en Carla was altijd veel te veel van andere dingen vervuld tegenwoordig, om dáár acht op te slaan.
Ze hadden het huisje bereikt; Vincent opende de deur met den sleutel en liet haar binnen-gaan. Ze liep dadelijk door naar het atelier en trok haar handschoenen uit in de gang.
Het was er behagelijk-warm en ondanks het grijze, heldere licht, dat onverhinderd naar binnen viel, toch niet ongezellig of kil. Carla legde haar hoed en mantel af en zocht bij den haard, waarin een houtvuur brandde, een plaatsje. Vincent ging met zijn dienstbode spreken en voegde zich een oogenblik later bij haar.
- Vind je 't hier nu niet beter, dan bij jou in je eenzaamheid? vroeg hij goedig. Regina komt dadelijk met de koffie, 'n kopje zal je verkwikken, hè?
- Ja, knikte ze dankbaar. Ze voelde zich zoo | |
| |
rustig in het besef, dat zij dien ganschen dag niet alleen zou zijn met haar gedachten, met haar mismoedigheid....
Regina kwam de koffie brengen en schonk ze in, en de warme drank bracht wat kleur op Carla's wangen. Ze voelde zich aangenaam en tevreden gestemd, en haar oogen begonnen te stralen. Vincent zag haar zóó en was blijde, dat zij zijn voorstel had ingewilligd, en werd wat opgeruimder daardoor. Hij liet Regina een klein tafeltje voor hen dekken en zeide, in overleg met Carla, dat ham-en-eieren goed was, als zij dat klaar wilde maken. Wachtende daarop, zaten zij pratend voor het vuur; Carla was in deze omgeving geheel op haar gemak en voelde haar onrust en haar berouw langzaam en geleidelijk, maar zeker, verdwijnen.
Toen zij aan tafel zaten, waren zij bijna vroolijk; Carla voelde zich zóó verlucht en van-droefheid-bevrijd, dat zij spraakzaam en opgewekt was. En Vincent moedigde haar aan; hij praatte druk en zorgde er voor, dat er geen stilte ontstond.
Regina ruimde de koffie-tafel weg en Carla zeide, hoe netjes en fatsoenlijk zij vond, dat Regina was.
- Ja, zei Vincent, 'k ben héél tevreden over d'r....
Zij zaten weer op hun plaatsen voor het vuur, maar thans, na die enkele opmerking, zwegen zij. Het was, of zij zooeven hun opgeruimdheid hadden uitgeput en geen onderwerp van discours konden vinden. Carla verviel weer in haar droomerijen, die altijd melancholisch waren, en Vincent zat te peinzen niet over bepaalde, maar over algemeene dingen.
| |
| |
Hij dacht er over, hoe het leven toch àltijd en ònherroepelijk alle verwachtingen, die men er van heeft, teleurstelt.... hoe elke hoop vernietigd wordt, hoe iedere illusie moet vergaan.... Hij dacht er aan, hoe Carla's wezen veranderd was.... van een zorgeloos, gelukkig, onbewust-levend kind, was zij een zeer-bewuste, droefgeestige vrouw geworden, en ook haar uiterlijk gaf dat aan.... Vroeger had zij oogen als van een onwetend kind, vragend, verwonderd, soms ook starend, als naar een wondervolle, mystieke toekomst, en omsluierd dan, - en altijd lichtte er toen een glimlach over haar gelaat, een vage, nauw zichtbare, - maar toch een glimlach, zooals de onbewusten dien hebben, maar die thans veranderd was, tot een trek van lijden om den lieven mond, - en haar oogen hadden hun onbestemde uitdrukking verloren en waren koel en somber en wanhopig soms.... Hij vond haar mooi, veel mooier dan hij haar vroeger gevonden had, toen zij slechts een schim voor hem was en hij haar aanzag, zoo ongeveer, als men een wezen uit een andere wereld beschouwt.... Thans, in haar smart, was zij hem veel nader, veel sympathieker vooral, - zij kwam hem menschelijker, natuurlijker voor, en méér dan ooit voelde hij zich sterk tot haar aangetrokken. Dat zacht gelaat, met de prachtige oogen en den mooien, immer-vastgesloten mond, met de fijne lijnen en de teedere, bleek-rose tint, had een onbeschrijfelijke bekoring voor hem. Hij kon er lang en zwijgend naar zien, geboeid door haar schoonheid, die telkens van karakter veranderend was, - nu was zij een in verlatenheid treurende vrouw, die leed en | |
| |
verdroeg, - dan een toornige, willende, die eischte, wat het lot haar ontzeide, - dan een hartstochtelijke, alles trotseerende, die geluk wilde van het leven, en rusteloos, rusteloos daarnaar trachten zou.... Maar altijd, in alle haar stemmingen, vond hij haar van een zeldzaam en supérieur mooi, - en zóó interessant en charmeerend, als hij nog géén andere vrouw had gekend....
Carla was terug-gevallen in haar gewone droefgeestige mijmerij. Zij kon zich nooit vergenoegen mèt en zich gelukkig voelen in het tegenwoordige, - zij staarde altijd de toekomst tegen, die zij nooit anders zag dan donker en dreigende-met-smart. Zij verbeeldde zich nu reeds, hoe zij straks thuis-komen zou in haar kille, ledige huis, en hoe er dan niemand was, om blij te zijn, dat zij er weder-kwam.... hoe zij naar haar slaapkamer zou gaan en zich wanhopig rond-woelen in bed, totdat zij eindelijk, laat in den nacht, snikkende inslapen zou.... Tranen slopen in haar oogen, haar lippen beefden nerveus.
Vincent zag die teekenen van inwendige ontroering en zocht naar woorden, om haar aan haar droeve gedachten te onttrekken. Hij herinnerde zich hun gesprek van eenigen tijd geleden, toen hij haar den raad had gegeven, gedwee en onderworpen te zijn aan het lot en hij vroeg:
- Carla, ben je nu 'n beetje kalmer en verdraagzamer, dan 'n poosje geleden? En kan je nu beter berusten?....
- Berusten?.... vroeg ze, en ineens klaagde ze hem haar overvloeiende droefheid uit. Berusten, hoe | |
| |
kan ik dat! Is niet alles even triest en droevig en ellendig! Ach, waarvoor leef ik toch! Wat doe ik hier, - wat nut heeft m'n bestaan! Ach, alles is zoo hopeloos treurig, niets is er in de heele wereld belangrijk of waardevol, niets maakt je leven je levenswaard!.... Nooit vind je 'n toevlucht, 'n steun, d'r is niets, om je aan vast te houen, niets, om je op te beuren, niets, o, god! niets! Van vreugde heb je alleen 't begrip, - o had je dat ook maar niet! Ik wou dat d'r geen leven bestoud, 'k wou dat d'r geen wereld bestond, - of dat 'k niet hoefde te denken, te denken, te denken....
Hij was opgestaan en kwam naar haar toe. Toen nam hij haar hoofd in zijn beide handen en zag haar in de donkere, droevige oogen, die zij smeekend, troost-zoekend, verwachtend op hem gevestigd hield. Haar mond vertrok zich zenuwachtig, en eensklaps voelde hij een grooten aandrang in zich, om zijn hoofd te buigen en op die trillende lippen kus na kus te drukken, totdat zij zich ontspannen zouden in een zachten lach.... Maar hij verschrikte van zijn willen en beheerschte zich met kracht, en zich plotseling van haar afwendend, liet hij haar los.
Zij had zich niet verroerd, alleen, toen hij wegging, sloeg zij haar oogen neer.
- Carla, begon hij aarzelend, met een zachte, ontroerde stem. Zonder te bedenken, hoe ernstig de daad was, die hij bedrijven wilde, zonder zich zijn handelen bewust te maken, was hij voornemens, haar te zeggen waarom zij niet gelukkig was: omdat zij niet hield van Frans.... Carla, zei hij, waarom | |
| |
ben je altijd zoo droevig.... waarom treur je toch zoo?....
- Ik weet niet.... ik weet niet.... klaagde zij. Ach, alles is zoo vreemd.... Ik heb altijd alles gekregen, wat 'k ooit verlangde, - en toch ben 'k nóóit gelukkig geweest.... Hoe dat komt?.... ik weet 't niet.... ik weet 't niet....
- Begrijp je dat niet, vroeg hij, snel-ademhalend door zijn innerlijke opwinding, heb je er heelemaal geen vermoeden van, wàt daarvan de oorzaak is?.... Zal ik 't je zeggen? Zal ik 't je....
Ze zag hem aan, ontsteld, terwijl haar hart hevig te kloppen begon. Hij boog zich naar haar toe, zoodat zijn adem warm langs haar wangen gleed, en legde zijn hand op haar schouder. Maar zij schudde die af en trok zich van hem terug, tot in den hoek van den divan, waarop zij zat, en, met flikkerende oogen, riep zij hartstochtelijk, hem afwerend met haar arm:
- Nee! zeg niets, - ik weet 't, ik wéét 't.... O, god, o, god!....
Zij barstte in snikken uit, haar hoofd zonk tegen de leuning. Hij keek naar haar, met bonzend hart en gebalde handen, sprakeloos en zonder zich te bewegen. En toen de onbedwongen tranen gestadig uit haar oogen stroomden, toen zij zich liet gaan en zelfbeheerschingloos weende, weende, toen, voor de eerste maal, zag hij geheel en al in haar de vrouw, de levende, ware, natuurlijke vrouw, die troost behoeft en steun en zachte vriendelijkheid, - die lief-gehad worden kan met lichaam en ziel, met hart en geest, met alles, met àlles!....
| |
| |
Hij verloor zijn bezinning en alle besef van de werkelijkheid. Hij viel naast haar neer, nam haar in zijn bevende armen en trok haar aan zijn borst. En zachtkens gingen zijn vingers langs haar schouders, haar armen, heur haar, haar wang.
Zij liet hem doen. Bij de streelende aanrakingen zijner handen door-gloeide een warmte haar, die zij nooit in Frans' armen had gevoeld.... Zij snikte niet meer, een weldadige rust kwam over haar, haar kwellende gedachten dreven weg.... zij wist niet meer, waar zij was, wat zij deed.... zij voelde alleen een groote, wonder-heerlijke sensatie, een nooit-gekende, bedwelmend-zoete vreugd, - en zij leunde dichter tegen hem aan, vlijde haar hoofd aan zijn borst en sloot haar oogen....
Toen hij haar had in zijn armen, toen zij zoo vast tegen zijn hart was gedrukt, dat hun ademhalingen zich vermengden, toen zij zich willoos aan zijn liefkoozingen overgaf, en hij haar warme, lenige leden voelde wegen op de zijne, schoot een bloed-golf hem heet naar het hoofd. Hij klemde haar vaster, àl vaster, hij legde zijn mond op haar voorhoofd, en kuste het, zijn lippen bewogen zich over haar geheele gelaat, zoekend naar haar mond, en rustten eindelijk daarop in een warmen, innigen druk. En zij weerstreefde niet, zij verdroeg het, gedwee, als liggend in een weelderig-zoete bezwijming, - roerloos lag zij aan zijn borst, genietend van zijn zoen, in sprakelooze verrukking. En àl hartstochtelijker zoende hij haar; kus na kus viel neer op haar verlangend gelaat; hij hijgde, zijn ademhaling was kort en snel; met beide | |
| |
armen omvatte hij haar, en hield haar tegen zich aan, in een eindeloos-lange omhelzing.... En toen wéér zijn mond haar lippen had bereikt, en hij met onweerhouden hartstocht haar kuste, kuste, en zij hem eensklaps terug-zoende, met een passie, nooit-in-haar-vermoed, toen gaf hij een kreet van jubel en triomf, alsof een openbaring tot hem was gekomen:
- Carla! hijgde hij ontroerd. M'n god, jij ben 't, die 'k altijd heb liefgehad! Nu plotseling herken ik je! Eeuwig, ééuwig heb 'k jou gezocht! Maar nu ben je er - nu hèb 'k je, nu behoor je aan mij.... O, god! Ik heb je lief! ik heb je lief! Carla!
Hij gleed op zijn knieën voor haar neer, zijn armen omvingen haar, en hij legde zijn hoofd op haar schoot. Hij hief het weer op na een wijle, en zag haar aan, recht in haar oogen, die lichtten en straalden in haar blozend gelaat. Zij lachte, zóó zonnig en gelukkig en zelf-vergeten, als zij nog nooit gelachen had, en boog haar hoofd, en zoende hem, met warme, smachtende lippen....
Hij sprong op, hief haar op van den divan en aan zijn borst; zijn rechterarm sloeg hij om haar middel, zijn linker legde hij om haar hals, en zijn hoofd buigend tot haar oor, fluisterde hij aldoor:
- Ik heb je lief.... Ik heb je lief.... Hoor je 't, hóór je 't?.... ik heb je lief....
Zij voegde zich in zijn omarming, hem óók omhelzend, slaande haar beide armen om zijn lijf, en zich tegen hem aan vlijend, heel innig en dicht. Haar bloed vloeide met een tintelende gloeiïng door haar aderen heen, zij voelde zich zóó goddelijk-blijde, als zij nog | |
| |
nóóit was geweest.... En eensklaps begreep zij waardoor, toen hij, overmoedig en lachend, zei:
- En jij houdt ook van mij.... Jij hebt me lief.... jij hebt me lief.... heb je me niet, liefste....?
- Ja.... stamelde ze, ja....
En toen zij hem dat bekende, in glimlachende zaligheid, overweldigd door het plotseling-tot-haar-komen van iets, waarnaar haar lichaam en ziel zóó lang reeds onbewust hadden gehunkerd en gesmacht, - toen was hij zichzelf niet langer meester. Zijn oogen brandden in zijn hoog-rood gelaat, zijn bloed bonsde geweldig door de gezwollen aderen, zijn spieren spanden zich.... zijn hééle wezen was gericht op één grooten wil: haar tot zijn eigendom te maken, onherroepelijk en voor àltijd....
Hij droeg haar naar den divan terug, en drukte haar daarop neer, en klemde zijn armen zóó woest om haar heen, dat zij zich niet verroeren kon. Maar zij verzette zich niet, hij had haar tegenstand niet te overwinnen: zij onderwierp zich aan zijn verlangen, omdat het ook het hare was.... Onder zijn hartstochtelijk-wilde liefkoozingen trilden haar leden van voldanen lust, zij hield hem vast, zij kuste hem, zij liefkoosde hem wéér, zij sidderde van genot bij ieder zijner aanrakingen.... bezwijmend in een nooit-geweten weelde.... zichzelve verliezend in een eindeloosheid van overstelpend geluk.... Haar denken verzweefde, als meegesleept door den storm van zijn wil....
Toen hij haar los-liet, uitgeput, en zich oprichtte met nog loome leden, hijgende, met zwaar-slaand | |
| |
hart en starende oogen, stortte hij zich naast haar op zijn knieën, met een beê om vergeving op zijn lippen, met een vraag om genade in zijn hart. Maar toen hij zag, met weer-bewusten blik, hoe zij bijna bewusteloos daar lag, tot een goddelijke, volmaakte schoonheid vermooid, door de eindelijke, algeheele bevrediging van haar brandende begeerte naar opperst-volkomen geluk, - toen nevelden zijn woorden, zijn gedachten weg.... zijn hoofd viel naast het hare op het kussen neer....
Zij was het, die het eerst uit haar bedwelming ontwaakte. Zij bleef haar oogen gesloten houden, maar strekte haar hand naar hem uit, en tastte naar zijn hoofd, dat zij streelen wilde. Hij greep haar vingers, en kuste ze, en hield ze vast in zijn hand, en zij bleven bewegingloos, nog een langen tijd.... niets wenschend, niets willend meer, dan dit stoorloos-zalig bij elkander zijn....
Zij lag in kalme overgegevenheid, in de heerlijke rust harer ontspannen zenuwen, in een tot-bedaardheid-gekomen-zijn van al haar oproerige, wilde, kwellende gedachten en verlangens, die haar den laatsten tijd zóózeer hadden vervolgd en afgemat.... Haar ziel en lichaam waren thans in evenwicht, - beide genietend van een verrukkelijke voldaanheid, die zij nimmer eerder ondervonden hadden.... Al haar kommer en zorg, al haar onrust en droefenis was weg-gevloden in het verledene, - en nauwelijks wist zij nog, dat zij eenmaal hadden bestaan.... Zij lag in roerlooze rust.... zij dacht niet, noch sprak.... zij voelde slechts een innige tevredenheid, een diep, weldadig | |
| |
besef-van-geluk, en zij bewoog zich niet, zij bleef haar houding van volkomene, geëquilibreerde rust bewaren....
Hij leunde, zittend op den grond, tegen den divan aan, met achterover op het kussen zijn hoofd gelegd. De opwinding werkte in hem nog na, gedachten kwamen aan en vervaagden weer, vóór hij ze zich geheel bewust had gemaakt.... hij wilde spreken, maar kon niet: te hevig had de ontroering hem aangegrepen, om zich nù reeds te kunnen uiten.... Hij wist slechts intuïtief, dat hij haar niet beleedigd had, door haar te dwingen naar zijn wil, - hij zag, dat zij gelukkig was, en dit bewustzijn vergrootte zijn zaligheid nog.... Hij was verbijsterd door het gebeurde, - veel meer dan zij bleek te zijn.... De schok was zoo onverwacht-hevig geweest, dat al zijn zenuwen na-trilden, en zijn hersenen nog onder den indruk ervan verkeerden; hij kon niet geregeld denken, hij realiseerde de werkelijkheid niet, maar in hem was één zoo groot en zeldzaam gevoel-van-vreugd, dat zijn oogen vochtig werden van ontroerende, verrukkende dankbaarheid....
Zij richtte zich op, en, op haar elboog leunend, bleef zij naar hem zien, met een glimlach om haar mond, een glimlach in haar oogen. Toen beroerde zij met haar vingers even zijn gelaat, dat hij opkijken zou, en hij deed dat, hun blikken ontmoetten elkaer, en hun verlangende lippen vereenigden zich.... En na een lange, zwijgende omhelzing, herkreeg hij de kracht tot spreken.
- Eindelijk.... eindelijk heb 'k je dan toch gevon- | |
| |
den.... M'n god! m'n god! ik heb je zoo eindeloos lief!.... Ik heb naar je gesmacht.... ik heb jou begeerd van 't eerste oogenblik af, dat 'k me m'n bestaan bewust ben geworden.... En toen 'k dacht, dat je op de wereld niet was te vinden, - dat je 'n droom, 'n fantasie, 'n hersenschim van me was, - toen 'k bijna vertwijfelde.... en alle hoop had verloren.... toen ben je ineens gekomen.... o, god, god! dat je toch waarachtig gekomen bent! Ik kan 't nog niet gelooven.... ik kan 't nog niet begrijpen.... Is 't waar?.... is 't waar, ben je er, - en ben je van mij?....
- Ja, zei ze, en legde haar arm om zijn hals. Ik behoor aan jou, - met alles, voor eeuwig!.... Ik heb je lief, zooals 'k niet wist, dat 'k van iemand houen kon.... als 'k niet wist, dat er 'n liefde bestond!.... Ik heb je zóó ontzettend lief, dat 'k 't je niet zeggen kan.... Jij maakt me gelukkig, - jij maakt me gelukkig!.... - riep ze met een blijden, juichenden kreet.
- Doe ik? vroeg hij. Hartstochtelijk-teeder hingen zijn blikken aan haar mooi gezicht; hij voelde zijn ziel met verrukking vervuld, bij de gedàchte alleen, dat zij de zijne was.... En hij boog zijn hoofd voor haar neer op den grond, en zei:
- Doe met me, wat je wilt.... Ik ben je slaaf.... Màg ik je slaaf zijn.... Carla?
Zij sloeg haar armen om hem heen en trachtte hem op te lichten, en bij die aanraking van haar stroomde het bloed in warme golven door zijn lichaam heen.... Hij hief zich op, en haar kussend, kussend, | |
| |
drukte hij zich tegen haar aan, zoo hevig en geweldig, dat zij terug-viel in de kussens, en zich niet verweren kon.... Maar toen de klemming van zijn armen minder werd, en zijn gelaat bleef liggen tegen het hare, toen voelde zij haar verst verlangen bevredigd zijn: zóó wilde zij worden liefgehad, - áángebeden en tegelijk overheerscht....
Toen zij was opgestaan en zich weer door het atelier bewoog, scheen het hem, dat haar bewegingen harmonischer, haar schreden lichter waren, of zij bevalliger, mooier, bekoorlijker geworden was, door de vreugd-van-een-uur.... en die gedachte stemde hem wonder-, wonder-zalig.... Hij zag een andere vrouw vóór zich, dan de onveerkrachtige, lustelooze, altijdklagende, die hij tot nù had gekend, - zij was thans een prachtige, sterke, verrukkelijke vrouw, - en dit geworden door de betoovering van zijn liefde, die ook de hàre opgeroepen had.... O, ja, zij wàs van hem, zij behoorde hem toe, - want slechts hij was in staat, haar het ziels- en lichaams-geluk te geven, dat zij als voedsel behoefde.... slechts hij was harer waardig, - evenals zij de eenige was, die hèm had kunnen veroveren, volkòmen....
Hij ging naar haar toe en nam haar in zijn armen, en liefkoosde en kuste haar, en zij vlijde zich tegen hem aan, hem telkens haar lippen biedend, hem toelachend, hem aanmoedigend met een blik harer mooie oogen.... Hij was als bedwelmd, zijn hartstocht benevelde zijn hersenen, 't was, of hij droomde.... het drong nog niet tot hem door, dat hij de ware liefde gevonden had, en dat die beantwoord werd....
| |
| |
Diep ademhalend zag hij haar aan.
- Wat ben je mooi en lief.... wat ben je heerlijk, héérlijk.... zei hij, en zijn oogen flikkerden. Zijn hand streek streelend langs haar lichaam heen, zijn wang legde hij tegen de hare, en onophoudelijk kusten zijn lippen haar zachten mond. En zij glimlachte, àldoor, de blijheid week niet van haar klaar en stralend gelaat, zij hief zijn hand aan haar lippen en kuste die; herhaaldelijk kwam zij naar hem toe, met een teeder woord, een omvlijing van haar arm, een kus.
Het werd donker in het atelier; de schemering viel binnen, met een grijzigen, langzaam-aan duisterderwordenden schijn. Vincent trok de hooge gordijnen toe, zoodat het donker een egale kleur verkreeg, en het atelier slechts werd verlicht door den oranjegelen gloed van het hout-vuur, dat brandde in den haard. Hij zette zich, haar vast-houdend, in den grooten, vierkanten leunstoel daarvoor, en trok haar toen op zijn knie. Zoo bleven zij zitten, zij dicht tegen hem aan-geleund, en hij met zijn arm om haar heen.
- 't Is net 'n droom.... zei Carla, heel-zacht. Hetzelfde, wat hij had gedacht.... Dat stille donker om hen heen, het dansen der kleur-rijke vlammen in den haard, en hun intieme bij-eikander-zijn, - het was als een droom....
- M'n liefste.... zei hij. En zijn stem, zoo week en teeder, als zij die nog nooit had gehoord, deed haar trillen van ongekende vreugd.
- Ik heb nooit geweten, wat liefde was.... fluisterde hij. Als 'n krankzinnige heb 'k gezocht, gezocht.... | |
| |
totdat 'k wee van wanhoop werd, en geloofde, dat alles onzin was en leege ellende, - dat er niets in werkelijkheid bestaat, en dat we van alle dingen alleen 't begrip, 'n Ahnung hebben, - dat er niets waarachtig is.... En opeens heb 'k jou gevonden, m'n liefste, - éénige, die m'n liefste kan zijn! Opeens heb 'k 't geloof in alles weer terug-gekregen, door jou, door jòu.... jij geeft me 't leven terug, jij geeft me de liefde terug.... jij geeft me.... geluk....
- En ik.... zei Carla. O, weet je wel, dat 'k aldoor in de laatste weken gewenscht heb, dóód te zijn.... dat er niets meer was, waar 'k om gaf.... dat niets me meer de minste belangstelling gaf?.... O, ik heb je lief.... jou heb 'k lief.... misschien wel altijd onbewust liefgehad....
- En dat we van elkaer houen, is zoo héél natuurlijk.... zei hij zacht. Wij door onze afkomst, door de gelijkheid van onze temperamenten, zijn de absoluut-bij-elkaer-behoorenden, - de eenigen, die ooit zullen passen bij elkaer.... Begrijp je dat niet, m'n liefste?.... Wij zijn de voor elkaer bestemden, - voel je dat ook, zooals ik dat voel?....
- Ja.... zei ze. Zoo is 't, je hebt gelijk....
Toen zwegen ze, en zaten bijeen, beschenen door den rossen schijn van het vuur, geheel omgeven door de wijde, rustige stilte, die heerschende was in het atelier.
|
|