| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk
I
WAT, wat, wat! stotterde Joost, en het scheen, dat de gezwollen aderen op zijn blauw-rood voorhoofd zouden barsten. En opeens brak hij uit in een hoonenden lach.
- Joost, wind je niet zoo op, vermaande Philip, en zijn zoon Karel was ontzet over het effect van de mededeeling, die hij hem zoo juist had gedaan. Hij wist, hoe zijn vader was, en daarom had hij hem expres gezegd wat een der arbeiders hem was komen vertellen. En zelfs nu dreigde zijn vader te stikken van drift.
- Je begint direct met woede, kalmeerde Philip. Mijn principe is altijd geweest: eerst de zaak van alle kanten bekijken, en dan me boos maken, als het noodig is, òf bedaard blijven.
- Ja, ja, leg nu maar niet te zaniken, snauwde Joost. Ik heb ook een heeleboel principes, maar ze hebben spaak geloopen in de practijk. In de laatste jaren heb ik aldoor maar moeten toegeven, toegeven; ik zeg je, dat ik veel liever het heele bedrijf tegen de wereld smeet, dan zóó verder te gaan.
- Ja, jij bent een autocraat, altijd geweest.
- Autocraat? best. Ik wil de meester blijven op mijn terrein. Alleenheerscher! dan kunnen de zaken marcheeren. Ik zeg je, de kwestie van de medezeggenschap der arbeiders zit me verfoeilijk dwars, die hanteert me dag en nacht, ik wil....
- Nou ja, zoo ver zijn we nog niet. Laten we voet bij stuk houden, en alleen aan de zaak denken, waar het nu om gaat, kalmeerde Philip.
| |
| |
Maar Joost was niet zoo gauw van zijn chapitre af te brengen. Hij kookte en ziedde inwendig, en telkens bruiste hij over. Wat Philip deed, om hem door redenaties wat rustiger te maken, niets hielp. En met een zekere wroeging dacht Philip aan de vele, vele jaren, waarop hij zijn broer geestelijk aan zijn lot had overgelaten.... Nu, - na al dien tijd, bezag hij hem anders. Nu, - scheen het hem dikwijls, of hij medelijden moest hebben met Joost, - een grenzeloos medelijden.
- Ik heb al genoeg water in mijn wijn moeten doen, bromde Joost; stuk voor stuk hebben ze mij m'n gezag ontroofd; dit mag niet meer, dat mag niet meer; achturige werkdag; overwerk verboden! als ik het wil, als de werkman het wil, dan nòg mag het niet, dan word je tot boete verocrdeeld! Ik mag de zegeltjes plakken voor mijn personeel, - waarom moet ik-alleen voor hun pensioen zorgen? Alle ambtenaren, officieren, iederéén stort voor zijn pensioen, waarom de arbeider niet? Laat het dan niet heelemaal van zijn loon worden afgehouden, maar dan tenminste eenige percenten. De wereld staat op zijn kop. Angst, angst houdt de menschen bevangen. Begrijp jij, - Joost zat weer te piekeren, over wat hem aldoor hanteerde - waarom er nù nog socialisten zijn? ze hebben toch voor het volk alles gekregen, wat ze verlangen: ongevallenwet, woningwet, ouderdomspensioen, algemeen kiesrecht, acht-urige werkdag, reuzeloonen....
- Ja, dat klinkt allemaal prachtig. Maar is het ook prachtig in de practijk? Wordt de ongevallenwet voldoende toegepast? Wonen alle proletariërs tegenwoordig zooals het behoort? Ouderdomspensioen.... wie kan er in den tegenwoordigen tijd leven van drie gulden in de week? Algemeen kiesrecht, dat is een verbetering. De acht-urige werkdag ook. Reuzeloonen? maar wat de arbeider hier ver- | |
| |
dient, 36, 38, 40 gulden, dat heeft hij noodig. Vroeger betaalde hij voor zijn woning een rijksdaalder, tegenwoordig acht of negen gulden....
- Dus jij vind de toestand ideaal? smaalde Joost met opgetrokken lip.
- O, lang niet, lang niet. Al die bonden en vereenigingen werken dikwijls misstanden in de hand. Ik herinner me nog verleden jaar, toen we die partij transport-rijwielen hadden af te leveren voor de nieuwe besteldienst van Van Leeuwen. Wanneer we voor de spoed de onderdeelen uit het buitenland betrokken, scheelde ons dat op elk rijwiel vijf gulden. Maar we wilden ons daarbij neerleggen en onze eigen arbeiders een kansje gunnen een voordeel te krijgen door overwerk. De lui stemden toe, we hadden ook toestemming van de regeering, - maar daar komt de bond tusschenbeiden, en verbiedt het overwerk.
- O, ja! ik weet het! en dat doet me denken aan wat van Lokhorst me laatst vertelde. Het was van de zomer een smoorheete dag. Hij zegt tegen zijn personeel, - het is een dood-goeie kerel:
- Jongens, laten we vanmiddag het werk er bij neerleggen. Dan hebben jullie een vrije dag. Vanavond, als het koel is, gaan we dan weer aan het werk, en ik betaal jullie dat voor overuren.
Natuurlijk waren de arbeiders het daar best mee eens, en het gebeurde dan ook. Maar of er tusschen het volk een rooie verklikker gezeten heeft? Het werd ruchtbaar, en een veroordeeling volgt. Zóó waanzinnig, zóó buiten alle verhouding dwaas zijn tegenwoordig de toestanden!
Joost had zichzelf wat kalmer gepraat en hij vroeg zijn zoon:
- Zeg me nu nog eens precies wat Wilkens je is komen vertellen.
- Hij heeft me gezegd, dat het personeel u de | |
| |
eisch zal stellen, om de elf lui, die niet bij den Bond zijn aangesloten te ontslaan, of dat ze anders de fabriek stop zullen zetten.
Joost knikte.
- Welzeker! welzeker! dat gaat zóó maar! ‘De fabriek stop zetten.’ Philip, zei hij, zeg jij me nu eens, of je deze eisch niet belachelijk vindt?
- Die eisch is niet alleen belachelijk, maar ook schandelijk, zei Philip. Elke aanslag op de persoonlijke vrijheid is voor mijn gevoel belachelijk en schandelijk. Die elf man hebben hun redenen, om te doen zooals ze doen. Ze mogen niet door de overmacht worden gedwongen te doen, wat ze uit zichzelf niet willen. Op die manier ga je weer naar middeleeuwsche toestanden terug. We moeten in de wereld toch niet achteruit? We moeten vóóruit! Geen slaafsche onderwerping, maar vrije overgave.
- Maar die moderne arbeider is een slaaf! riep Joost weer hartstochtelijk. Hij is aan alle kanten gebonden, hij heeft zich blindelings te onderwerpen aan het gezag van den Bond, waarbij hij is aangesloten; drukte vroeger zijn patroon op een knop, dan moest hij gehoorzamen; drukt het Bestuur van zijn bond nú op een knop, dan heeft hij evenzeer te gehoorzamen. Ja, hij zit nog veel meer aan alle kanten vast; want beviel het hem niet bij een patroon, dan kon hij zijn ontslag nemen, maar aan de wetten van den Bond blijft hij als een dwangarbeider vastgeketend.
- Arm, dom volk, zei Philip, dat zich zóó zijn individualiteit laat ontnemen!
- Laat ‘ontnemen’, zei Joost, het volk, de massa, heeft toch nooit individualiteit gehad? De ‘menigte’ heeft zich altijd als een kudde laten leiden, nu door deze drijver, dan door die. En het socialisme, of het communisme predikt de leer der vervlakking, allen gelijk en gelijkvormig. Geen ver- | |
| |
schillen meer, geen hoogtepunten, alles op de afgrijselijkste manier gelijk; dat moet zijn om dood te gaan van verveling!....
- Daarin heb jij volkomen gelijk, zei Philip met zachte scherts. Vreemd.... het scheen, of ook in de verhouding tot zijn broer de strakheid geweken was. Sinds onheuglijke tijden had hij altijd alles wat zijn broer zei, met een vooropgezetten onwil aangehoord; als het maar even kon, had hij hem ongelijk gegeven, ja, hem tegengewerkt.
Altijd stelde hij zijn ‘gematigder’, ‘bezadigder’, ‘verstandiger’ oordeel tegenover dat van Joost; hij had hem dikwijls behandeld als een kwajongen, die gebreideld moet worden. En vaak had hij Joost getergd en tot excessen van woede gebracht door zijn kalmte, zijn kalmte, zijn kalmte.
Innerlijk voelde hij zich superieur boven Joost. Wat had Joost gestudeerd om zich verder te ontwikkelen? wat had hij voor lectuur?.... hij bezat een alledaagsch ‘gezond verstand’, waarmede hij brute besluiten nam, zonder ooit acht te slaan op de fijnere onderscheidingen. Neen, de verhouding tusschen Joost en hem was nooit ‘broederlijk’ geweest, maar meer die van twee compagnons, die elkaar critisch bezien, en wederzijds een oog in het zeil houden.
Want ook Joost luisterde naar zijn oordeelen en uitspraken met een vooropgesteld wantrouwen.
- Ja, jij!.... een beetje minachtend uit de hoogte, lag hem in den mond bestorven. Jij bent 'n zakenman van de kouwe grond. Jij met je ongare, onverteerbare theorieën.... Jij kamergeleerde hebt net zooveel benul van practijk als een houten pop van dansen! Jij, utopist, jij zal ons bedrijf nog naar de kelder helpen met je idiote ideeën! Jij overtreft vader nog in zijn humaniteit! Jij dit! jij dat!
Zoo was hun onvriendschappelijke toon al die | |
| |
lange, lange vijfentwintig jaren geweest. En ware het niet, dat hij van nature een ‘laks en sloom’ temperament bezat, dan was er al lang een breuk tusschen hen ontstaan. Want Joost's woede-accessen moesten wel ten slotte weer bedaren, omdat hij, Philip, bij een scène, wanneer het hem al te bar werd, eenvoudig het kantoor verliet, met een enkel sneerend:
- Als je uitgeraasd bent, zullen we verder spreken.
Nu besefte hij, hoe dikwijls hij Joost onnoodig had geplaagd, en hun verhouding opzettelijk vertroebeld.
Goddank, goddank, was hij nu tot inkeer gekomen. Zijn wrok, zijn bitterheid, zijn.... jaloezie tegen Joost was verdwenen, opgelost in een wijd gevoel van rust.
Ja, de wrevel, de onrust was weg uit zijn ziel, en een blijde vrede was ervoor in de plaats gekomen.
En als hij zijn leven van de laatste vijfentwintig jaren bij dat van nu vergeleek, dan voelde hij zich soms bijna gelukkig.
En Joost werd een ander mensch voor hem.
De ontembare, eigengerechtige, willende krachtkerel Joost was thans voor hem meer een persoonlijkheid, met vele goede eigenschappen om te waardeeren, - met andere qualiteiten om te.... bemedelijden.
O! Joost was iemand, van wien men kon zeggen, dat hij ‘in het leven was geslaagd’. Hij had succes gehad in zijn onderneming, hij was een persoon van aanzien en gewicht in de fabriekswereld; op vergaderingen van patroons werd er met zijn opinie rekening gehouden; hij had een sterke, maatschappelijke positie, want door het fortuin zijner vrouw was hij in staat gesteld, de vreeselijke oorlogsjaren | |
| |
gelukkig door te komen, en na een tijd van malaise floreerde de zaak weer in ongekenden bloei.
En toch.... en toch.... voor hem, met zijn door innerlijke rust lucieden, geestelijken blik, was Joost een man, die het hoogste in het leven nooit had bereikt. Die altijd als het ware met zijn rug tegen een dichte deur had gestaan, niet eens wetende, dat er achter die deur het mooiste verborgen lag, ja, nauwelijks wetende, dàt hij stond voor een deur....
En daarom had hij medelijden met hem. En daarom plaagde hij hem niet meer door vlijm-fijne woorden of een sarrende bedaardheid of door een tergend zwijgen. Hij luisterde met méér aandacht naar wat Joost zei, en toetste diens meening aan een objectieve critiek. Hij gaf hem gelijk, wanneer hij dat slechts even kon doen, en redeneerde met hem op een wijze, die Joost niet kwetsen of ergeren kon. Zijn argumenten gaf hij rustig, zijn meeningsverschil drukte hij bedaard en duidelijk uit; en vanzelf, door deze nieuwe omgangsmanier, werd Joost ook redelijker en rustiger.
Joost was weliswaar altijd veel te veel van zichzelf vervuld en met zichzelf ingenomen, om iets van de verbeterde verhouding te begrijpen. Maar Philip was daar blij om. Niets had hij minder kunnen velen, dan dat Joost met spottende opmerkingen was voor den dag gekomen, als:
- Wat ben jij veranderd! of: Nu, dat is ook anders dan vroeger, zeg!
Als Joost er iets van bespeurde, dan zou hij alleen maar hebben gedacht, dat zijn ‘gezonder verstand’ Philip tot beter inzicht en begrip had gebracht....
- Maar we zijn nog niet tot een resultaat gekomen.... zei Karel, die nerveus met een vouwbeen op zijn schrijftafel tikte.
| |
| |
- Een resultaat? vroeg zijn vader. Welzeker zijn we dat. Dacht je dan, dat ik hierover nog een oogenblik hoefde te denken?
- Maar wat wilt u dan?
- Ik zou haast geneigd zijn, om aan alle arbeiders, die niet bij de Metaalbewerkersbond zijn aangesloten, extra loon te geven!
- U krijgt behalve die elf lui, die hier nu al zoolang zijn, geen arbeiders buiten een bond. De meesten willen de risico niet loopen, dat hun loon bijvoorbeeld plotseling wordt verlaagd, of zoo iets en daarom zweren ze allemaal bij het collectieve arbeidscontract.
- Ik zal wel eens met de lui gaan praten, zei Joost. Ik zal ze wel eens aan hun verstand brengen....
- Of wil ik het doen? vroeg Philip. Jij maakt je altijd dadelijk zoo kwaad.
- Jij? Zou je dan denken, dat jij iets bereikte? vroeg Joost met zijn oude laatdunkendheid.
- Ik meen van wel, zei Philip kalm.
En hij had er zijn reden voor om dat te denken. Hij had in den laatsten tijd een vermoeden gehad, dat hij zich wel wachten zou, om aan zijn broer te vertellen. Hij had de gewoonte om vaak de heele fabriek te doorwandelen, zwijgend, maar zeer oplettend. Niemand vermoedde, omdat hij zelden of nooit iets vroeg, en evenmin een opmerking maakte, dat zijn aandacht zoo intens was, en dat hij veel meer zag en hoorde dan Joost, die lawaaierig de zalen kwam doorgeloopen, naar gelang van zijn stemming bulderde of joviaal deed, en nu eens dezen van zijn werk riep en dan weer dien, om een standje te maken, of een berisping uit te deelen.
En zoo had Philip er in den laatsten tijd een vermoeden van gekregen, dat er onder de arbeiders enkelen waren, die onderdeelen van rijwielen voor | |
| |
eigen rekening vervaardigden, om ze dan natuurlijk voor een prikje te verkoopen aan het een of andere baasje. Hij had een paar belhamels op het oog.... hij zou deze privé bij zich roepen, en hen waarschuwen, dat, wanneer zij de oproerigheid aan de fabriek niet wisten te dempen, hij een onderzoek door de politie zou laten instellen naar ongeoorloofde feiten, die, hij wist het, gedreven werden door het personeel. Op deze wijze sloeg hij twee vliegen in één klap: de rust zou worden hersteld. de arbeiders zouden hun bespottelijken eisch laten varen, en de schandelijke misbruiken onder het personeel zouden een einde nemen.
- Laat het voor dezen keer eens aan mij over, wil je? vroeg hij.
Joost haalde zijn schouders op.
- Met genoegen, zei hij ironisch, maar ik vrees, dat ik er later toch bij zal moeten komen.
- We zullen zien.
- Het zou heerlijk zijn, oom, als u wat bereikte, zei Karel. Ik moet u zeggen, met de tegenwoordige toestanden heb ik dikwijls een onheimelijk gevoel. Je krijgt het idee, dat de arbeider van huis-uit je vijand is. Is dàt nu de ideaal-toestand? Werden de patroons in vroeger tijd door hun werklui óók zoo gehaat?
- Vroeger! lachte Joost. Nou, toen was het een goeie boel. Op je eigen erf was je heer en meester. Nou willen ze je in je eigen huis de wetten gaan voorschrijven. Ik gestudeerd mensch moet medezeggenschap geven aan mannetjes, die geen kop, alleen maar een paar handen hebben.
- Die medezeggenschap is voor jou de roode lap van de stier, zei Philip, ik zou daar niet aldoor zoo over piekeren.
- Maar waren de vroegere toestanden nu beter? vroeg Karel.
| |
| |
- Ja en neen, zei Philip. Het verschrikkelijke van de tegenwoordige wereld is, dat de menschen de arbeid niet meer als een zegen, maar als een vloek zijn gaan beschouwen, zooals je vader zegt. Dat is de oorzaak van al het kwaad in de moderne maatschappij. Ik geloof wel, dat dit de schuld van de zoogenaamde ‘hoogere klassen’ is. Die vonden dikwijls werken een schande. En dat denkbeeld hebben ze overgeplant in de hersens van de lagere klassen.... Nu zegt men, dat de communisten de arbeid weer tot een zegen willen maken, - maar ik zie niet in, hoe.
- Leugens! leugens! riep Joost in oplaaiende drift. De arbeid een zegen, als je moet werken zonder loon, uit liefde voor de gemeenschap!! Ja, dat zie ik het plebs nog al doen! Je merkt het toch in Rusland, waar de boeren precies de hoeveelheid graan verbouwen, die ze zelf noodig hebben, en daarmee uit. Is het ooit in Rusland, onder welk czarisme ook, zoo'n janboel geweest als nu? Handel, nijverheid, landbouw, alles plat geslagen, het gezinsleven ontwricht.... abortus wettelijk toegestaan!!
- Ja, dàt! zei Philip, is het meest absurde en afschuwelijke, waar ik ooit in mijn leven van heb gehoord. In plaats van te zeggen: de geboorte van een kind is bij ons nooit, onder geen enkele omstandigheid, een schande, en kan de moeder er niet voor zorgen, dan zal de Staat het kind tot zich nemen, stellen ze als wettelijk geoorloofd een maatregel voor, die de gróótste verkrachting van de natuur moet worden genoemd, die maar door menschenhersens kan worden uitgedacht.
- Het is hetzelfde als in Amerika, dat de zegen van de drooglegging geniet, hoonde Joost. Daar mag je geen borrel drinken, maar van overheidswege zijn er ‘drug stores’ ingericht, waar iedereen, | |
| |
die aan opium of cocaïne of ether is verslaafd, en die ‘daar niet buiten kan omdat hij anders op een dag zijn werk niet kan doen’, zijn dagelijksch quantum kan komen halen!!
- Ja, de ònlogica beheerscht de wereld, zuchtte Philip.
- O, dikwijls zou ik die opstandige kerels hier op de fabriek, die van oudsher voor een modelinrichting gegolden heeft, wel met mijn eigen handen willen aanvatten en ze tegen de wand kwakken, om ze mores te leeren! Nu weer die eisch.... ze zouden verdienen te worden afgeranseld als honden.
- Blijf er af, blijf er af, waarschuwde Philip met een glimlach. Wie zich aan een werkman vergrijpt, pleegt....
- Lèse Majesté, gromde Joost. En dan te denken, dat vroeger werkstaking bij de wet was verboden!
- Wat zegt u daar? vroeg Karel verrast.
- Ja, zeker, ja, zeker, zei Joost. Maar in 1872 is dat artikel al uit het Wetboek van Strafrecht geschrapt.
Hier, hier heb ik het.
Hij haalde uit een der laden van zijn bureau een klein boekje te voorschijn: Bedrijfsorganisatie door Mr. T.J. Verschuur:
- Hier staat het. En hij las het artikel voor:
‘Alle onderlinge samenspanning of vereeniging van de zijde der werklieden, om tegelijkertijd het werk te doen ophouden, het werk in eene fabriek of werkplaats te verbieden, het te werk komen en blijven voor of na een zeker uur te beletten, en in het algemeen om den arbeid te doen staken, te beletten of duurder te maken, zoo wanneer er eenige pogingen in het werk gesteld of een aanvang met de uitvoering gemaakt is, zal gestraft worden met gevangenzetting van ten minste een maand en ten | |
| |
hoogste drie maanden. De hoofden of aanleggers zullen gestraft worden met eene gevangenzetting van twee tot vijf jaren.’
- Kolossaal! zei Karel overbluft.
- Ja! bestond dat wetsartikel nog maar, zei Joost.
- We zullen het zonder dat ook wel klaarspelen, beloofde Philip.
| |
II
Sinds zijn vroegste kindsheid had de fabriek voor Karel een angstige aantrekkelijkheid gehad. Hij ging graag met zijn vader mee, maar hij was er bang. Die kolossale machines, die tooverachtig bewogen, zonder dat je merkte hòe, en dat gestamp en geraas, dat wilde rumoer, waarin je stem geen klank meer had, het vreemde, trillende gedreun van den vloer, deden hem zich vol vrees tegen zijn vader aandringen. De manier, waarop zijn vader getracht had hem van zijn angst te genezen, namelijk door hem te bespotten en uit te lachen en ten toon te stellen tegenover anderen:
- Kijk nou zoo'n groote jongen. Die is bang voor een beetje lawaai, - die manier was wel de oorzaak geweest, dat hij zich voortaan beter had beheerscht, maar zijn innerlijke onrust was er niet door bedaard.
Innerlijke onrust. Ja, dat was het. Die had hem nooit verlaten. Hij werd met de jaren natuurlijk ‘verstandiger’, en praatte zich in, dat hij geen reden had om angstig te wezen. Doch nooit voelde hij zich in het bedrijf volkomen op zijn gemak. Een enkele maal had hij zijn nood geklaagd bij zijn oom Philip en deze begreep hem wel, maar zette hem toch altijd neer.
- Ja, jongen, in je jeugd nemen de dingen | |
| |
altijd zulke ongehoorde proporties aan. Ik ook, in mijn jeugd, verbeeldde me in een fabrieksomgeving niet te kunnen leven. Ik had allerlei aspiraties omtrent kunst en zoo.... Toen, langzamerhand ben ik tot het begrip gekomen, hoe betrekkelijk alles is. ‘Onmogelijk’ bestaat niet in het leven, bestaat niet voor een mensch. Alles is mogelijk, met andere woorden, alles kan gebeuren, en alles kan door een mensch worden verdragen. Je weet, hoe Heine zegt:
Anfangs woltt' ich fast verzagen,
Und ich dacht', ich trüg' es nie....
Und ich hab' es doch getragen!
Deze drie regels, jongen, zijn de quintessens van menig menschenleven. En de meeste menschen, die optornden tegen hun lot, die vertwijfeld hebben neergelegen, of woedend zijn in opstand gekomen, hebben aan het eind van hun leven verbaasd, maar voldaan gezegd: Und ich hab' es doch getragen!....
Een leven, jongen, of liever een mensch, is als caoutchouc zoo taai. Je kan het dubbel vouwen, je kan er op slaan, er op trappen, je kan het rekken en kneden.... en het blijft toch altijd in dezelfde staat. En als je wat ouder wordt, dan word je ook onverschilliger, geresigneerder; je hoeft daar heelemaal geen moeite voor te doen, dat gaat vanzelf. Wonderlijk zooals de tijd je overal doorheen helpt. Ik heb dikwijls het gevoel gehad, of ik met een geweldige ruk een heel levensdeel ben doorgesleurd; verwonderd kijk ik om: is dat en dat al een kwart eeuw geleden? mijn hemel, wat is dat alles gauw en gemakkelijk gegaan!
‘Alles komt terecht’. Een goede zinspreuk om je in het leven aan vast te houden, en die óók volkomen waar is. En nog een andere zinspreuk zal | |
| |
ik je geven: Alles compenseert zich. Licht wordt door schaduw getemperd, schaduw wordt verhelderd door licht. Vertrouw op het leven, sta er niet angstig en wantrouwend teegnover. Neem aan, wat het je geeft, en wees er zeker van, dat er geen stroom zoo breed is, geen afgrond zoo diep, of.... je komt er overheen. - -
Het had hem wel veel geholpen, als zijn oom zoo met hem sprak. Vooral in den laatsten tijd had oom Philip iets zeer fijn-gemoedelijks gekregen, iets dieper hartelijks, dat verder ging dan de vriendelijke sympathie, die hij hem wel altijd had betoond. Ook de uitdrukking van oom Philip's gezicht was zoo veranderd. Het pijnlijke, vermoeide, zoekende, dat hij soms hebben kon, was er geheel uit verdwenen, en vervangen door een hoogere expressie, als van iemand, die in het leven bereikt heeft, wat maar weinig menschen bereiken....
En vooral nu hij er in geslaagd was, de dreigende staking op de fabriek te voorkomen, - zijn woord had dan toch wel een dringende, suggestieve kracht!- sindsdien werd hij ook door vader beter geappreciëerd.
Ja, aan zijn oom had hij veel, meer dan aan vader, die zoo geheel opging in de practijk. Maar toch had zijn oom nooit geheel van hem kunnen wegnemen zijn vrees voor de fabriek, die in den loop der jaren geworden was: vrees voor den arbeider.
Geen lichamelijke vrees natuurlijk, maar een soort van psychische vrees, zooals men kan hebben in een droom, waarin men geplaatst is tusschen andersoortige wezens. Wezens met een ander begrip, een andere aanvoeling van de dingen, andere levensopvattingen, andere verlangens....
Wat hij onlangs tegen zijn vader en oom had gezegd, dat de tegenwoordige toestanden hem een | |
| |
onheimelijk gevoel gaven, was volkomen waar. Hij had het idee, dat de arbeider van huis-uit zijn vijand was.
Hij geloofde, dat de zoogenaamde ‘algemeene verzoeningsdenkbeelden’ der socialisten en communisten eigenlijk een veel scherper kloof hadden gekerfd tusschen mensch en mensch, dan de geschiedenis der wereld ooit had gekend.
- Ja! hoonde zijn vader, de communisten hebben de menschheid lief op de wijze van de aap, die zijn jongen dóód-drukt aan zijn borst, van louter liefde!....
Algemeene menschenliefde. Broederschap. Eensgezindheid. Vrijheid. Frasen, niets anders dan frasen, waarvan de verwerkelijking onbestaanbaar was, niet alleen, maar die de tegenovergestelde uitwerking hadden, en háát kweekten, haat, vreeselijken haat tusschen mensch en mensch.
De ellendige frasen, die een vrouw met een oorspronkelijk nobelen geest, een kunstenares van waarachtig genie, hadden doen uitroepen bij een werkvolk-geschil:
- Schiet er op! schiet er op!....
Was het dan wonder, dat hij angst had, angst voor een wereld, waarin dergelijke anomalieën konden voorkomen? angst voor den haat, die overal loerde, gereed om toe te springen, - angst voor het diep-gaand meeningsonderscheid tusschen mensch en mensch?....
Hij had de gewoonte, om meermalen in de week de fabriek te doorloopen. Een innerlijke drang dreef hem daartoe, die nog werd versterkt door den wensch van zijn vader, die onophoudelijk betoogde, dat er niet genoeg contrôle kon worden uitgeoefend.
‘Vooral tegenwoordig,’ zei zijn vader. En voegde er bij:
| |
| |
- En is het niet teekenend, dàt dit tegenwoordig voorál noodig is?....
Ja, de geest des tijds was er een van onrust, woeling en strijd. En wanneer je niet heel sterk stond, en vasthield aan jezelf, liep je kans meegesleept te worden in een kolkenden maalstroom, waarin je rond-geslingerd werd, zonder houvast, zonder richting, zonder besef....
Denk niet te veel, vermaande zijn vader. Denken is goed, maar in de eerste plaats doen.
En deze theorie, die door zijn vader diens heele leven in practijk was gebracht, scheen toch wel succes te hebben, getuige het welslagen van zijn vader als maatschappelijk man....
Zooals altijd, wanneer hij de fabriekspoort binnen stapte, kwam Karel onder den indruk van het grootsche geheel. Daar verrees voor zijn oogen het machtige complex gebouwen, waarin het staal werd binnengedragen, om het als edel, rank en lenig rijwiel weer te verlaten.
Een wonder leek het hem, een wonder.
En hij kreeg eerbied voor den machtigen geest, waardoor de moderne techniek werd voortgebracht, waardoor de nietige mensch een titan werd van geweldige kracht.
Hij liep door de lange gang, waar links en rechts achter de glaswanden de werkplaatsen lagen; het bedrijf was in vollen gang de drijfriemen gleden gesmijdig over de groote raderen; wielen en stangen draaiden rond of schoven in en uit geheimzinnige diepten der machines; de mannen in blauwe werkkielen bedienden rustig de zwarte glanzende gevaarten.... alles leek zoo vredig, zoo goed, zoo mooi.
Hij kwam voorbij de hoogspannings-installatie, waar de hoogspanningsstroom, tienduizend volt draaistroom van het Gemeentelijk Electriciteitsbe- | |
| |
drijf in laagspanningsstroom werd getransformeerd, en vluchtig keek hij naar het schakelbord, waarop de stroom voor de verschillende afdeelingen werd verdeeld en gemeten.
Hij ging de wielmakerij binnen, waar de stalen draden tot spaken werden versneden; met de hand werden deze in naaf en velg gezet, en Karel zag, hoe door de handige vingers der werklieden de spaken zuiver werden gespannen.
Rustig in hun bewegingen werkten de mannen voort, terwijl hij stond te kijken, maar, vreemd! het gevoel van vrede, dat hem in de gang zoo aangenaam omving, was verdwenen, zoodra hij een werkplaats was binnen gegaan.
Waardoor dit kwam, kon hij onmogelijk definieeren. Doch in de atmosfeer hing iets zwoels, dat hem onmiddellijk de borst benauwde.
Wat was het toch? Hinderde hem de blik van dien eenen werkman, die beleefd had gegroet, toen de zoon van den patroon bij hem kwam staan, maar in wiens oogen direct iets spottend-insolents was gekomen? Of verbeeldde hij het zich maar, en was dit zoo de gewone wijze van kijken van dezen man?
Want, ja, de uitdrukking in de oogen van het volk.... hij had geleerd er bang voor te zijn. Een smeulende haat zat er in, meer nog een minachting, een hoon. Akelige verhoudingen tegenwoordig, zonder eenige gemoedelijkheid, zonder eenige wederzijdsche sympathie....
Ten tijde van zijn grootvader was het toch wel anders geweest, dat had zijn grootmoeder hem dikwijls verteld.
- Maar toen begon het, had zijn vader er bijgevoegd. Toen drong de geest van ontevredenheid zelfs door tot in deze model-inrichting. Dat werd al erger en erger, en de oorlog heeft de rest gedaan. | |
| |
De oorlog heeft het laatste overblijfsel van verantwoordelijkheidsgevoel, van redelijkheid, van, laten we het maar noemen ‘verstandige onderwerping aan verstandig gezag’ weggenomen. Nu heerscht weer de chaos, als in den aanvang der tijden. En die is veel erger nu dan vroeger, omdat de hersens van de massa, die daarvoor in het geheel niet zijn geschikt, aan het ‘denken’ zijn gebracht.
Kijk hier in ons bedrijf. Tusschen de zeshonderd lui loopen er.... elf, zegge elf, die ons door dik en dun trouw zijn, elf godsdienstige, conservatieve menschen, die erkennen, dat het nieuwe niet altijd synoniem is met ‘goed’. Elf op zeshonderd, één zestigste deel!
In gedachten verdiept, liep Karel voort, en ging thans de slijperij binnen, waar eenige rijen slijpstoelen stonden, eenvuodige machines met een sneldraaiende as, met vilten slijpschijven, met amarilpoeder belijmd. Ook hier waren de mannen rustig aan den arbeid, maar ook hier dezelfde, ietwat schuine, loerende blikken, die hem het onheimelijke gevoel gaven van een gevaar, dat hem dreigde in den rug.
Ovreal waar hij ging, vervolgden hem die spottende, argwanende oogen.... of.... verbeeldde hij het zich? De werklieden waren immers gewend aan een systematische contrôle; want alleen door een nauwgezette administratie was het mogelijk in een bedrijf als het hunne, waar zooveel verschillende onderdeelen zooveel verschillende bewerkingen noodig maakten, een overzicht te houden van de productie, en er op te letten, dat er geen verlies plaats vond aan tijd en arbeidskracht.
Wat gaf het dan, of ook hij eens de ronde deed? Maar de mannen ‘mochten’ hem niet, zonder dat zij hem kenden, alleen maar uit het bloote feit, dat hij tot de ‘patroons’ behoorde, en patroon was | |
| |
hetzelfde als ‘vijand’. Toch had ook hij het goede voor met het volk, zooals de Rhedum's dat altijd hadden gehad....
Helaas, er was niets aan te doen. De haat tusschen mensch en mensch, de afgunst tusschen mensch en mensch had in de wereld altijd bestaan.... afgunst, al was het maar om een rookwolk, waarvoor Kaïn zijn broeder Abel versloeg....
Hij begaf zich nu naar de reparatie-inrichting, waar door de agenten van alle kanten des lands de rijwielen ter herstelling waren ingezonden. Het was een verheugend feit, dat de meeste breuken door een ongeluk waren veroorzaakt, en dar bijna nooit willekeurig een Rhedum een voorvork brak, of een te vroege slijtage kreeg. Zij hadden eens een telling laten verrichten, en toen bleek het, dat er honderden en honderden Rhedum's met meer dan tien dienstjaren in gebruik waren, zonder ooit reparatie te hebben behoefd. Een prachtig succes!
Toch was de aan hun fabriek verbonden reparatie-inrichting een goede leerschool, omdat zij uit typisch gebroken deelen konden opmaken, waar nog eenige verbetering kon worden aangebracht.
Zij namen thans de proef met een speciaal soort staal voor de trap-assen; een zoogenaamd ‘nikkelstaal’, dat een bizondere behandeling in het vuur onderging, waardoor het een vastheid verkreeg, die het bijna volkomen breukvrij maakte.
- Voldoet het goed? vroeg Karel aan een der werklieden, die hier bezig waren.
De man keek hem even aan, alvorens te antwoorden, zoo ongeveer als een volwassene zou doen tegenover een kind, dat hem een noodelooze vraag had gedaan. Maar toen, eveneens als een volwassene tegen een kind, zei hij:
- Ja, het voldoet goed.
Wanneer zijn vader hierbij had gestaan....
| |
| |
Karel zàg reeds het plotseling in roode drift opgevlamde gezicht van zijn vader, en hij hóórde hem uitvallen:
- Kan jij godverdomme niet met twee woorden spreken? Ja, - wàt?
En hij wist, dat de man dan mokkend, maar voldoende geïntimideerd zou aanvullen, brommend:
- Ja, meneer.
Maar als hij er eens aanmerking op maakte, en zei:
- Ja, - wàt? dan zou de man veinzen hem niet te begrijpen, òf hem zóó ironisch aankijken. dat hij nog méér vernederd werd.
Maar hij kon het toch óók niet op zich laten zitten....
- Beleefdheid schijnt tegenwoordig uit de mode te zijn, zei hij, en voelde tot zijn ergernis, dat hij een kleur kreeg. Maar de man zag het niet eens, hij nam absoluut geen notitie van Karel's woorden. Hij werkte kalmpjes voort, en Karel verbeeldde zich zelfs, dat hij den man tusschen de tanden zachtjes hoorde fluiten.
Hij werd nu werkelijk boos, en zei krachtiger dan zijn gewoonte was:
- Moet jou, als een klein kind worden geleerd, met twee woorden te spreken?
Maar toen keerde hij zich meteen om, want hij schuwde het, brutaliteiten uit te lokken, waartegen hij zich niet bestand voelde.
Verbeelding? dat overal een geest heerschte van wrok en vijandig verzet? Verbeelding, dat de verstandhouding tusschen werkgever en werknemer hemelsbreed verschilde bij die van vroeger?
Vroeger.... nu ja, toen waren natuurlijk ook verschillende dingen niet ideaal. Maar, met enkele uitzonderingen, heerschte er toen toch niet de hard- | |
| |
heid, die strakheid, die vijandige spanning tusschen ‘hoog’ en ‘laag’.
Hij herinnerde zich een Duitsch versje, als kind op school geleerd. Der reichste Fürst heette het, en het vertelde, hoe eenige Duitsche vorsten tezamen waren, en er over kwamen te spreken, wie de rijkste vorst kon worden genoemd. De een maakte melding van zijn wijngaarden, de ander roemde zijn industrie, een derde prees zijn landbouw, een vierde zijn weverijen, tot de laatste, keurvorst Eberhard van de Paltz zeide, dat het eenige wat hij zeggen kon, - want zijn land leverde geen wijn, of andere kostbare producten, - was:
.... dasz ich mein Haupt kann legen Jedem Untertan im Schosz.
En allen erkenden hèm als den rijksten vorst. Natuurlijk!
De rust, de veiligheid, temidden van je onderhoorigen, welk een weldaad, welk een geluk....
Hier op Rhedum was het zoo niet. Maar waar zou het wèl zoo zijn? Waar heerschte tegenwoordig nog vertrouwen, vrede, overgegevenheid van hoog tot laag, van laag tot hoog?
De stemming op de fabriek was na de mislukte, voorgenomen staking er natuurlijk niet beter op geworden. De rancune, dat zij hadden moeten toegeven, zat er nog en vrat waarschijnlijk dieper en dieper.
Neen, Karel voelde zich allesbehalve tevreden met de bestaande toestanden. En het ergste was, dat hij in het geheel niet zag, vanwaar er verbetering moest komen....
Zoeken.... zoeken.... was het wachtwoord van den modernen tijd. Zoeken.... maar wáár te vinden?
| |
| |
Theosophie, philosofie, anthroposofie, psychoanalyse, Christian science, ‘la maîtrise de soimême’, de methode van Coué.... de predikingen van Mahatma Gandhi of van Soendar Singh.... de Orde van de Ster in het Oosten.... overal op geestelijk gebied een zoeken, zoeken, zoeken.
En in het maatschappelijke niet minder een zoeken, zonder te vinden. Socialisme, anarchisme, communisme, fascisme....
Fascisme. Hij had eens met eenige vrienden over dit onderwerp zitten te boomen, en bewondering was er uitgesproken over Mussolini, den redder van Italië.
Toen had een der aanwezigen de aandacht gevestigd op de nieuwe Hollandsche beweging, die al grooter en grooter afmetingen aannam, en al meer en meer sympathie in verschillende kringen begon te verwerven: het Actualisme, het Hollandsche fascisme.
Zou hierin, ook voor Holland, de redding gelegen zijn?....
Hij herinnerde zich nu opeens, hoe een vriend hem een manifest had gegeven, hij had het opgeborgen, en er verder niet meer aan gedacht. Maar nu verlangde hij er plotseling naar, de grondstellingen der Actualisten eens wat nauwkeuriger te onderzoeken.
Hij ging naar zijn kamer, ne zocht tusschen zijn papieren het bedoelde manifest te voorschijn. En met aandacht begon hij te lezen:
Gezag, - geen meerderheid. Eén hoofd, één volk.
Sterk bewind: ware vrijheid.
De Actualisten stellen zich ten doel:
In zoo hoog mogelijke mate versterking van het regeeringsgezag te vereenigen met vrijheid van de individuen. De taak der regeering worde beperkt | |
| |
tot handhaving der orde en eventueel: uitoefening van contrôle. De bureaucratie moet radicaal worden bestreden.
Tot bereiking van dit doel streven zij er naar het volgende door te voeren.
‘De arbeid worde niet zoozeer naar den besteden tijd, als wel naar het gepraesteerde werk beloond.’
Uitmuntend! uitmuntend! Dat dit niet gebeurde was nu juist, wat tegenwoordig zooveel misstanden in het leven riep. Met het algemeene arbeidscontract werden alle werklieden, goede en slechte, over één kam geschoren. Was dat niet absurd? Was dat niet de idiootheid zelve?....
‘De arbeider moet zoowel tegen dwang van werkgever als van vakvereeniging worden beschermd.’
Hoe absurd alweer in den tegenwoordigen tijd, dat de arbeider, die zich mei hand en tand tegen den dwang van den werkgever verzette, zoo gedwee en gewillig den dwang der vakvereeniging verdraagt! Was dat ook niet de idiootheid zelve?
Hij vroeg zich wel eens af:
Merkt de arbeider dat niet? Voelt hij niet, dat hij even onvrij is als vroeger, en dat het commando over hem eenvoudig aan andere heeren is opgedragen? Bespeurt hij niet, dat hij geen stap kan doen zonder de vakvereeniging, - dat de vakvereeniging voor hem als op zichzelf staand individu, met een eigen denk- en gevoelsleven, bepaalt wat hij mag en wat hij moet?....
Hij schudde het hoofd, hij begreep het niet. Zijn vader zei het altijd:
- De massa hééft geen eigen gedachten, geen eigen begrip, geen eigen initiatief. De massa heeft de dociliteit van een hond, die zich nu eens door deze, dan weer door die een halsband aanleggen laat, | |
| |
die zich laat ophitsen, nu eens tegen dit lichaam, dan weer tegen dàt. Op 't oogenblik zit de arbeider onder de duim van de vakvereeniging, waardoor hem alle individualiteit is ontnomen; hij is nu niets meer dan een klein onderdeel van een geheel, dat door de vakvereeniging in een bepaalde richting wordt gestuurd. Vroeger was de werkman oneindig vrijer dan tegenwoordig. Had hij zin wat meer te verdienen en overwerk te doen, dan deed hij dat. Wou hij 's Zondags werken, dan deed hij dat!... Nu... zit hij aan alle kanten vast. Dit wordt hem belet. Dat wordt hem belet. Hij is zoo onvrij, om zelfs niet eens te mogen werken als hij dat wil!.... En als er eenige menschen zijn met voldoende ontwikkeling, inzicht en zelfrespect, om te zeggen: ik wil mijzèlf zijn, ik wil m'n eigen individualiteit behouden, ik sluit me dus niet bij een vakvereeniging aan, - dan.... worden die door hun kameraads geboycot, dan.... wordt van de patroon geëischt, dat hij die enkele menschen, en geen levenlooze machines, zal ontslaan!!....
Hij moest het eens zijn met zijn vader. De vrijheid, het kostbaarste goed van den enkeling, was tegenwoordig aan het individu ontnomen....
Maar wat zou zijn vader zeggen van deze artikelen der Actualisten?
Zijn vader zou lachen en zeggen:
- Blijf me met ‘isten’ en ‘ismen’ van m'n lijf. Alweer theorieën, ik heb geleerd bang voor theorieën te zijn....
Hij, Karel, moest zelf de zaak eens wat nader onderzoeken, eer hij er met zijn vader over sprak.
Verschillende artikelen, zooals dat van den regeeringsvorm, volgens hetwelk aan de Koningin het absolute gezag moest worden opgedragen, - dat over Onderwijs, - dat over Justitie.... onder anderen, hadden zijn volle instemming.
| |
| |
Hij zou zijn vriend gaan opzoeken, en dien om nadere inlichtingen vragen. Hij merkte tot zijn groote vreugde, dat de gedrukte stemming, die hem den heelen dag had gekweld, vervangen was door eene van hoop en verwachting. Hij droomde zich al een betere toekomst, een leven van rust en vrede, van onderlinge verdraagzaamheid, en waarin aan het individu volkomen recht werd gedaan....
|
|