| |
| |
| |
Tweede deel Hoe het is
De handeling van dit tweede deel valt voor in het jaar 1925
| |
| |
| |
Zesde hoofdstuk
I
LOUISE van Rhedum stond voor het raam van haar boudoir, en staarde voor zich uit, in den fraaien aanleg van den tuin.
Haar zilveren bruiloft vandaag....
Vijf-en-twintig jaren woonde zij hier nu al. Vijf-en-twintig jaren! een menschen-leeftijd bijna. En.... had zij zich hier ingeleefd.... voelde zij zich één met haar omgeving?
Zoo wonderlijk snel waren de jaren voorbij gevlaagd. In den eersten tijd had zij zich stelselmatig tot niet-denken gedwongen; later werd dat nietdenken een gewoonte, een sleur bij haar.
In het eerst had zij bewust bescherming en veiligheid gezocht in haar niet-denken.... later had het haar vanzèlf beveiligd en beschermd.
Maar nu, na een kwart-eeuw, waren de gedachten overweldigend sterk in haar opgeduizeld en overstelpten haar.
Vanmorgen was Joost naar haar toe gekomen, en had haar sterk bij beide schouders gegrepen.
- Vrouw! had hij gezegd, een heele tijd, hè, vijf-en-twintig jaar. Het begin van ons trouwen, weet je nog wel, was allesbehalve vroolijk, en ik heb met den oorlog en na den oorlog en door de gewijzigde arbeiderstoestanden reuzemoeilijkheden gehad, maar ik ben pal blijven staan; en dàt moet ik zeggen, je hebt het mij in huis altijd prettigrustig en gemakkelijk gemaakt.
De tranen waren haar in de oogen gedrongen bij zijn spontaan, eenvoudig woord van lof.
| |
| |
- Ik ben dus een goede vrouw voor je geweest? vroeg zij, en zij begreep zelve niet, waarom haar stem zoo zonderling trilde, en zij zich zoo diep bewogen voelde.
Maar hij zag de tranen in haar oogen glinsteren, en in zijn gezonden afkeer van sentimentaliteit, schoof hij haar direct van zich af:
- Ja, hoor! maar niet geweest. Je bent een goede moeder, een goede echtgenoote, een goede huisvrouw.... en daarom dragen we je allemaal op de handen.
Zij had geglimlacht bij dat ‘op de handen dragen’. Wanneer Joost geen aanmerkingen maakte, de leiding van de huishouding aan háár overliet, haar nu en dan een zoen gaf, meende hij werkelijk te goeder trouw ‘dat hij haar op de handen droeg’.
Joost leek veel op zijn vader, vooral uiterlijk, maar ook innerlijk; ook haar schoonvader was practisch en verstandig geweest.... maar zij herinnerde hem zich toch als zachter, gemoedelijker, meende zij.
Haar schoonvader was eenige dagen vóór zij aanteekende met Joost, gestorven. Dat waren wel heel trieste dagen geweest. Maar Joost had niet van uitstel willen hooren.
- Nu juist niet, nu kan het juist niet, had hij betoogd; nu Philip en ik onmiddellijk het beheer van de fabriek op ons moeten nemen. Ik kan absoluut niet worden gemist, vooreerst; en ik wil alle drukte direct achter den rug hebben, omdat ik er me later niet meer mee kan ophouden. Het bestuur van de fabriek moet dadelijk krachtig in de hand worden genomen.
Eigenaardige woorden voor een minnaar.... maar zij had zich natuurlijk geschikt, zelfs gezegd, dat zij hem ‘heel goed begreep’. Hun huwelijk was | |
| |
in alle stilte voltrokken, en als huwelijksreis waren zij vier dagen naar Brussel geweest....
O, later hadden zij genoeg gereisd. Geheel Europa over, totdat het haar te veel vermoeide en verveelde, en zij het een uitkomst vond, om 's zomers naar een stil dorpje te gaan, in Gelderland of in het Gooi.
En die eerste woorden van Joost hadden als het ware direct de richting aangegeven, waarin hun huwelijksleven zich zou bewegen.
De zakenman had een vrouw noodig en een gezin om een ‘band’ te hebben, die hem afhield van de wereld. Maar verder bestond er in de eerste plaats zijn zaak, die hem vast-hield met lichaam en ziel, waaraan hij zich wijdde met lichaam en ziel.
Neen, zij had niet veel nagedacht in haar huwelijk. Zij was daarvoor niet gelukkig genoeg geweest....
Maar nu moest zij denken, werd zij gedwongen terug te blikken op haar leven, nu... na vijf-entwintig jaar....
Echtgenoote.... moeder.... huisvrouw.... hoe had zijzelve haar taak en haar plicht, haar drieledige functie vervuld?....
Zij wist, dat zij een goede huisvrouw was geweest in alle opzichten.
Joost had haar waardeerend erkend ook een goede vrouw te zijn geweest.... En dáárover moest zij nu denken.... denken....
Was het voldoende, wanneer je volgzaam was, en je man in alles den voorrang schonk.... wanneer je nooit je eigen wil deed gelden, en bij meeningsverschil toegaf, en nooit rancune behouden bleef?
Was het voldoende, wanneer je in je huwelijk nooit een tweeëenheid bereikte, wanneer het intiemste samenleven een leven was náást elkaar, nooit | |
| |
mèt elkaar; in een hoogere eensgezindheid met elkaar....?
O, Joost.... ach, Joost.... durfde zij het erkennen, nu op den dag van haar zilveren huwelijksfeest.... had zij hem ooit.... liefgehad?.. En hij.... had hij haar ooit liefgehad, Joost?....
O! dat mocht zij niet vragen, dat moest zij niet vragen, het was verkeerd, verkeerd. Zij hield van Joost, en hij hield van haar.... wat gaf het, om nu nog na te vorschen, of hun genegenheid liefde was geweest, of niet.
Ik heb mijn best gedaan, dacht zij, daar ben ik absoluut van overtuigd, om Joost gelukkig te maken. Maar hij was geen man, om gelukkig te worden gemaakt. Teederheid begreep hij niet, verdroeg hij zelfs niet.... en als zij zacht was, noemde hij haar sentimenteel, en schoof haar van zich af met een lachend, gedecideerd:
- Ja, ja, het is al lang goed, hoor, ik weet het nu wel.
Geluk? wat was geluk? Daarover te denken was al ‘sentimenteel’. Je nam het leven zooals het viel. Verliep het aangenaam, des te beter. Kwamen er zorgen, dan zette je je kop er tegen in, en was blij en tevreden als je ze te boven kwam.
En voorts een meegaande vrouw, een comfortabele omgeving, behoorlijke voeding, kleeding, op z'n tijd wat amusement, en daar kon je 't best mee doen. Wat zou je méér verlangen, wat wás er méér?....
En zij, wat verstond zij onder dat woord.... het vreemde woord, dat wisselt van aspect naar gelang van dengene die er op staart.... Nog nooit heeft iemand een voldoende definitie van geluk gegeven, die iedereen bevredigt.... dat kon ook immers niet.... want voor ieder was geluk weer iets anders.
| |
| |
Eens had zij gelezen:
- Geluk... is altijd datgene wat men niet heeft.
Zij glimlachte triest. Dit was de waarheid, dacht zij. Want hoeveel had zij niet in het leven gekregen: een goede man, mooie, gezonde kinderen, een geachte positie, lieve vrienden.... en toch.... en toch....
Ze dacht een voor een aan al degenen uit haar intieme omgeving. Aan haar schoonmoeder, die samen-woonde met haar schoonzusters, de nu wel heel oude tantetjes Pien en Mien; haar schoonmoeder was heel gelukkig geweest met haar man, en had hem innig liefgehad.... maar na zijn dood was zij toch niet veel veranderd.... altijd dezelfde hartelijke, goedmoedige, beminnelijke vrouw.... En Pien en Mien, die nooit iets van het leven hadden gehad.... wat waren ze niet altijd opgeruimd en tevreden....
En Eduarda.... een echte bourgeoise satisfaite, gelijk haar man zijn zuster wel eens schertsend betitelde; ook die was altijd in een opgewekte stemming, en had een zeer goed leven met haar man en kinderen.
En Willa.... en.... Philip....
Na al de groote veranderingen, die zich na den dood van haar schoonvader langzaam hadden voltrokken; toen Eduarda en Bruninga in de stad waren gaan wonen, omdat Eduarda er voor bedankte langer ‘achter het leven te leven’.... toen haar schoonmoeder met de tantetjes een flink huis op de Laan van Meerdervoort hadden betrokken, waren Joost en zij verhuisd van de kleine villa, die Joost had laten bouwen naar het groote Huis, en hadden Willa en Philip zich in de kleine villa gevestigd.
Geen van beiden getrouwd.... noch Willa noch Philip.
| |
| |
Hoe eigenaardig.... daar zij beiden bestemd schenen, om een ander mensch heel gelukkig te maken. Willa vooral, die goeie, goeie zuster, die zich met ongelooflijke toewijding gaf aan anderen; die altijd klaar stond om te helpen, waar haar hulp werd gevraagd, die nooit iets voor zichzelve vroeg.... en onvermoeid en met de liefste bereidwilligheid alles voor anderen deed....
En.... Philip....
Zij had hem nooit anders gekend dan als een stillen, eenzelvigen jongen. Heel anders dan Joost had hij altijd moeite om zich te uiten; en menigeen zei:
- Je weet nooit wat je hebt aan Philip.
En Joost, bij een der menigvuldige conflicten, die er tusschen de broers ontstonden, had wel eens schamper geroepen:
- Die Philip, nou, dat is 'n binnenvetje, zeg. Ik heb hem vroeger voor zoo sloom en zoo laks gehouden, maar al is hij een stille in den lande, hij weet wat hij wil. Hij kan zoo taai als 'n buldog zijn. 'n Lastige, hoor, als hij begint.
- Maar 't is toch wel goed, dat hij karakter toont....
- O! ja! als hij 'n mannetje van pap was, kon ik 'm heelemaal niet uitstaan. Maar hij moet zijn wil niet tot 't uiterste willen doordrijven; dan is hij bij mij aan het verkeerde kantoor.
Zij had dan maar eens even geglimlacht, een beetje weemoedig.... want mocht Jóóst dan wél zijn wil tot het uiterste doordrijven?.... Maar gezegd had zij zoo iets nooit. Joost verdroeg geen tegenspraak. Zooals hij de dingen inzag, zoo waren ze ook. Zooals hij het zei, was het wet. Oppositie, hoe bescheiden ook te berde gebracht, kon hem dol maken van drift, - en wie zou ooit zoo'n scène willen provoceeren, als je door zwijgen den huiselijken vrede behield?....
| |
| |
Philip, met zijn neiging tot afgezonderd leven, met zijn smaak voor muziek, lectuur.... Philip met zijn artistiek ingericht huis, waar elk voorwerp een apart cachet van distinctie had, met zijn mooie kleuren van oude tapijten, antieke meubelen, kostbare schilderijen, zijn uitgezochte bibliotheek en zijn orchideeënkas.... Philip, was hij gelukkig?
Een stroef man, noemden hem de meesten, omdat hij zelden lachte, en nooit luidruchtig een meening verkondigde. Maar wie hem beter kende, hield van hem, om zijn onwrikbare eerlijkheid, zijn nobele levensopvattingen, zijn absolute betrouwbaarheid.
Karel, haar zoon, leek in veel opzichten meer op zijn oom, dan op zijn vader. Een zachte, gevoelige jongen, die in den omgang met zijn categorischen, imperatieven vader menigen harden stoot had te verduren gehad. Tusschen den jongen en zijn oom Philip bestond de aangename verhouding als van twee vrienden, die elkaar vanzelf en in alles begrijpen.
Zij wist het wel, in moeilijke oogenblikken ging Karel altijd naar Philip om raad en hulp. Zelden, zeer zelden kwam hij bij háár. Om haar te ‘sparen’ waarschijnlijk.... of omdat haar innig meegevoel hem toch niet daadwerkelijk kon baten....
En Joek, haar dochter....
Och, dat kind had haar volstrekt niet noodig, nooit noodig gehad! Die was met den sterken, onafhankelijken geest van haar vader geboren, en stapte door het leven met welbewusten tred, zich met haar ellebogen ruim baan brekend, wanneer er niet vrijwillig voor haar plaats werd gemaakt. Zoodra zij tot oordeel des onderscheids kwam, had zij zich niet meer door haar ouders of leermeesters laten opvoeden, had zij zichzelve opgevoed, èn goed. Dat wil dan zeggen: zooals zij het in het leven te hebben verkoos....
Joek was haar reeds als heel klein kind ontsnapt. | |
| |
Joek had altijd alles gedaan, wat haar goed dacht. En was zelfs niet te breidelen door haar vader. Want Joost, hoe hij ook soms tegen Karel kon optreden, willigde meestal Joek's grillen in; hij was dol op het wilde kind, en wóu haar wel straffen, maar kon er toch nooit toe komen.
Joek, op twintigjarigen leeftijd, ‘bezat de menschenkennis en de levensondervinding van een vrouw van veertig jaar’, zooals zij bluffend beweerde. Zij had het bohème-leven te Parijs, het sport-leven in Zwitserland, het kunst-leven te Rome meegemaakt; zij had een blauwen Maandag aan de Leidsche Universiteit gestudeerd, en een poosje bij haar vader op het kantoor gewerkt; zij trad in liefhebberij-comedies op, en muntte uit in muziekspel en dans; zij reed paard, en chauffeerde haar eigen kleine car; zij schreef hypermoderne gedichten, en had een cursus in philosophie meegemaakt; zij las alle mogelijke en onmogelijke boeken, en had zich door haar verblijf in vreemde landen een gemakkelijke vlotheid in het spreken van talen eigen gemaakt; zij rookte sigaretten tot in het oneindige, en dronk likeuren en cocktails en whisky-soda's met het grootste pleizier.
Verbazingwekkender contrasten dan tusschen Joek en haar moeder bestonden er zeker niet op de wereld.
Haar schoonmoeder had haar, vooral vroeger, tegenwoordig niet meer! er wel eens zachtmoedig over gekapitteld, dat zij zich zoo door Joek liet ‘gezeggen’. Zij moest dan, een beetje verdeemoedigd erkennen, dat zij het kind nooit baas had gekund. En sprak van de ‘moderne tijden’, waarin alles veranderd was.... en dat de ouderen zich hadden te schikken, en lachte maar eens over uitspraken van Joek, - waarover haar grootmoeder zich machteloos, doch zichtbaar ergerde, als:
| |
| |
- Trouwen? Ik?.... ik denk er niet aan. Ik ben veel te goed, om me weg te geven aan één man. Ik zou er, als ik wou, wel tien gelukkig kunnen maken! Maar ik wil niet! ik zou je danken. Ik geef er de voorkeur aan, door de mannen gelukkig gemaakt te worden. Of gelukkig, wat is geluk. Geluk is een mal, ouderwetsch woord, door de vroegere geslachten uitgevonden, om een reden tot zaniken en klagen te hebben. Zich amuseeren! iets beters bestaat er niet op de wereld!
En Joek liet zich amuseeren door de meest verschillende jongelui. Den een liet zij zich meenemen te lunchen bij Royal; bij den ander ging zij zich op de kamer oefenen in het banjospelen; van den derde nam zij een reuzendoos aan, met in fondant een jazzband er in; met een vierde stepte en trotte zij een heelen avond in de een of andere dancing; met een vijfde....
De deur werd open-geworpen.
- Ziezoo, Mams, je kan beneden komen, hoor.
Dat was haar dochter, haar eigen dochter, met het gebobde haar, dat haar overigens charmant en pittig stond, met het jongensachtige slanke lijf, in een jurk van witte chiffon met een gordel van witte, roode en groene bloemen boven een breeden zoom van zwart satijn, waarover een zwart-kanten strook, zonder mouwen en met een blooten hals. Als het niet zoo gek klonk zou zij zeggen, dat zij altijd tegenover Joek een soort schuwheid voelde, zooals het eene kleine meisje zich soms verlegen voelt voor een bijdehander, brutaler kameraadje. Joek had altijd iets aan haar te verbeteren, op haar aan te merken, lachte haar rondweg uit in haar gezicht, of verwierp haar woorden met een nonchalant gebaar van haar elleboog, en een geringschattend:
- Ach, jij!.... -
| |
| |
- Wat sta je daar zielig, lieverd.... kom, iedereen is er al.
Lieverd, - het klonk aardig, maar Joek meende er niet zoozeer een liefkoozing mee, als wel een beschermende term, zooals een nurse tegen het haar toevertrouwde pand gebruikt....
- Laat me je eens bekijken. Je ziet er passabel uit, heel passabel.... (dezelfde woorden, die vijfentwintig jaar geleden een mòeder tegen haar dòchter zou hebben gebruikt....) Ik verwonder me er altijd over, hoe je er zoo jong blijft uitzien, zonder er ooit moeite voor te doen. De Mama van Con zie je nooit anders dan met 'n spiegeltje in de palm van haar eene hand en een donsje in haar andere....
- Zat ze zóó ook op de duo van Con's motorfiets?
Joek barstte in lachen uit.
- Geestig ben je! Een reuzemop! Zoo zal ik eens een caricatuurtje van haar teekenen voor Con.
- Zal Con dat aardig vinden?
- Ze stikt ervan; het is net iets voor Con.... nou, maar jij ziet er verduveld goed uit, hoor....
Tevreden nam Joek haar moeder op, wier jong en tenger figuurtje goed uitkwam in het eenvoudig lieve japonnetje van marron dorékleur, in de nieuwe zijdestof frémissante. Op de borst was een zilveren bloem geborduurd.
- Als je dat eereteeken niet droeg, zei Joek en wees met haar puntigen vinger naar de bloem, dan zou niemand zeggen, dat je een zilveren bruid ben.
Louise lachte. Het was een feit, dat Joek het talent bezat, iemands zware gedachten in een ommezien te verjagen.
- Is vader ook al binnen?
- Ja, die zit te zwammen met meneer van | |
| |
der Harp, en toen ik zei, dat hij u moest gaan halen, zei hij:
- Doe jij dat maar, zeg.
Echt Joost.... dacht Louise, en een flauw glimlachje gleed haar om de lippen. Enfin, zij had het al lang verleerd om zich over dergelijke onachtzaamheden verongelijkt te voelen, of zich bedroefd te maken....
Met kleine stootjes in haar rug dreef Joek haar de trappen af, tot in de hall.
- Wacht hier even, beval zij, en snelde vooruit naar de zaal, niet om terug te komen met Joost, zooals Louise had verwacht, maar met Karel.
- Jij dan maar, zei het meisje tegen haar broer, en Louise begreep hieruit, dat Joost niet had gewild of gekund; zeker nog re druk aan het ‘zwammen’....
Karel trad op haar toe, en bood haar vriendelijk den arm; hij was een ranke jongen, die het hoofd ietwat gebogen droeg; hij had een knap, blond gezicht, waaraan de randlooze lorgnet een lichte pedantheid gaf. Joek greep haar anderen arm, en toen zij de beide open vleugeldeuren van de zaal binnenschreden, klonken, vol en sonoor, van de groote gramophone de tonen van Mendelssohn's Hochzeitsmarsch.
Louise voelde zich wat verbijsterd, zooals altijd wanneer zij de hoofdpersoon was. De volle, lichte zaal leek haar heel vol, en heel licht.... als Joost nu maar kwam, zoodat niet aller aandacht alleen op háár gevestigd bleef....
Daar kwam hij, wierp den heer van der Harp over zijn schouder nog snel eenige woorden toe:
-.... ja, ja, goed, goed, de bedrijfsorganisatie moge eenige aanknoopingspunten bieden, maar het blijft toch absoluut een thema op zichzelf....
Hij legde de hand van zijn vrouw op zijn arm, | |
| |
en zij lachte hem toe met haar altijd nog eenigszins kinderlijk-onderworpen glimlach, zonder hem iets te vragen, want zij wist wel, als zij zei:
- Waar had je 't zoo druk over? hij toch antwoorden zou:
- Och, niets, niets, een zakenkwestie.
Hij bracht haar naar de groote Chesterfieldcanapé, die tusschen groen en bloemen stond, en daar aangekomen, bemerkte Louise, dat zich geen anderen in de zaal bevonden dan hun naaste bloedverwanten, en hoogst enkele vreemden, die buiten de stad woonden en met Joost in handelsbetrekking stonden.
Zij werd omringd, gelukgewenscht en gekust; en zij dankte voor de felicitaties en de bloemen en de mooie cadeaux.... en was blij, dat zij eindelijk mocht gaan zitten, terwijl de wandelende lunch werd rond-gediend.
Met het oog op de receptie 's middags en het diner erna, en den tocht door de fabriek, dien Joost met enkele zijner mannelijke gasten wou maken, was deze regeling het meest practisch gebleken. En tijdens het gebruik van een kop bouillon, of van een zwezerik-timbaaltje kon je zoo allergezelligst nu eens met den een, dan weer met den ander een babbeltje maken.
Wat waren ze allen hartelijk, dacht Louise met erkentelijkheid. De ruimte geurde heerlijk naar de slingers dennengroen, die met zilveren linten omwonden, de zaal versierden, en de vele, vele bloemen. Wat hadden ze haar allen van harte gelukgewenscht; gelukkig, ze mochten haar graag, en ook zij hield van hen, van de aardige tantetjes, van haar schoonmoeder, van Eduarda, van Willa vooral....
Willa had de leiding van den dag op zich genomen, en wat zij deed, deed zij goed.
- Vind je het menu zoo niet goed, Louise? | |
| |
We krijgen nu nog kip in gelei, zalm-slaadjes, en parfaits, van slagroom met marasquin.
- Uitstekend, hoor; zooals altijd wanneer ik het aan jou overlaat!
- Iedereen vindt deze regeling zoo het beste.
Louise keek naar haar man; hij was weer in druk gesprek vervallen, en zij moest er om lachen, hoe hij met zijn zilveren vorkje gebaarde, nadat hij een hapje genomen had. Ja, zij had natuurlijk wel gemerkt, dat er in den laatsten tijd een onderwerp was, dat hem hevig interesseerde, maar wàt het was, wist zij niet. Kijk, Philip had zich ook bij het groepje gevoegd; wat leek hij jong in het onberispelijke jacquet-pak, dat hem nog smaller deed schijnen dan hij was....
Philip.... zoo straks bij zijn gelukwensch, had hij een kus op haar hand gedrukt. Dat deed hij meer, maar het was niets dan een hoffelijke vorm bij hem, en hij had er haar dan ook niet bij aangekeken....
Maar ook zijn cadeau, met Willa samen, was zoo onpersoonlijk geweest. Een groote doos met twee dozijn zilveren gebakvorkjes, aan de eene zijde een der punten breeder en als mesje geslepen. Natuurlijk door Willa uitgezocht, en hij had gezegd:
- Ik vind het best.
- Het mesje snijdt verrassend goed, zei Louise.
- Het is leuk, om ze al dadelijk te gebruiken, dacht ik. Ja, het is moeilijk iets voor jullie te bedenken, jullie hebben alles! zei Willa.
- Maar dat antieke visch-couvert van Mama is prachtig.
- En Joek heeft het ook aardig bedacht, dat stel van twaalf bakjes voor gezouten amandelen.
- En ik ben ook heel blij met die mooie mosterdvaasjes van de tantetjes, zei Louise.
- Ja? vroeg tante Pien blij, met haar hoog broos stemmetje van heel oude vrouw.
| |
| |
- O, ja, ze zijn beeldig: net kleine amforen..
- En wat heb je van je man gekregen, Louisetje?
- Dit, zei Louise, en schoof de lange geplooide zijden mouw wat terug, om een juweelen armband-horloge te laten zien.
- En wat heb jij hem gegeven?
- Twee zilveren kandelaars; hij zei eens, dat we er eigenlijk vier op tafel moesten hebben; en zoo vond ik dat wel geschikt, dan wist ik tenminste iets.
- En straks moet ik eens hooren van wie al die bloemen zijn, zei tante Mien; enorm, enorm; 't lijkt wel een bloemententoonstelling.
Tusschen de vele, vele bloemstukken, fraaie manden, bloeiende azalea's los-geschikte bouquetten, kwamen heel mooi Philip's orchideeën uit. In vazen stonden ze, de wondervolle olijf-groene, of zacht-gele, met donker violet bestippelde bloemen, witte, rood-gevlekte dendrobium's met oranje hart; fijn-lila cattleya's, en neertrossende medinella's....
Rijkelijk had hij van zijn verzameling afgestaan; en dat nog wel, terwijl hij niet van afgesneden bloemen hield. Zij herinnerde zich nog.... maar, och, waarom herinnerde zij zich zulke dingen.... o, ja, natuurlijk was dit voorval in haar geheugen gebleven, omdat het de éénige keer was geweest, dat Philip haar-als-jong-meisje bloemen bracht....
Hij kwam, en gaf haar een touffe lelietjes van dalen, en toen zij het papier openmaakte, zag zij, dat er aan de lange stelen bolvormige worteltjes zaten.
- O, hoe aardig.... lelietjes mèt de wortels er aan.... had zij geroepen, blij.
- Ja, ik houd niet van afgesneden bloemen.
Hoe fijn en gevoelig was hij....
Zij had de lelietjes geplant in een majolicapot, | |
| |
en ze lang, heel lang goed gehouden. En....
- Prachtig zijn ze, hè? vroeg Willa, die zag, hoe intens Louise naar de orchideeën keek; het is een mooie, interessante liefhebberij, maar bij hem is het een ware hartstocht geworden. Uren zit hij in de kas, ik zou het er niet zoo lang uithouden, de temperatuur moet altijd minstens 90° zijn. Voor de diner-tafel heeft hij prachtige laelia's bestemd, zilverwitte, met....
Voor hen heen boog een hand, en greep een orchidee uit een vaas, een vreemde, bruinachtige bloem, met stippels bruiner bruin, als fijne chenille, bezet.
- Die ontbrak juist nog aan mijn geluk, zei Joeks vroolijke stem, terwijl zij de bloem met een gouden sierspeld recht op haar linkerschouder bevestigde. Om z'n orchideeën zou ik van oom Philip kunnen gaan houden.
- Anders niet? vroeg Willa lachend, maar toch misprijzend.
- Natuurlijk niet! proestte Joek. Die arme oom Philip is een echte fossiel geworden, daar zit nou letterlijk geen leven in. Hoe was hij toch, toen hij jong was? was hij toen jong?
Apropos, van jong gesproken, ratelde zij voort, Mams is op het ‘snoezige’ idee gekomen, om aan al degenen, die belang hebben gesteld in het zilveren feest, een reproductie te geven van hun bruidsportret, dat vijf-en-twintig jaar geleden is gemaakt. Als je het ziet, val je beslist flauw. Het is reuze. Mams met een idioot ingepend middeltje, en een sleep, neen maar, soliede, hoor. En Paps, vierkant, in een gekleede jas. In een gekleede jas!!
- Nou ja, dat was toen gebruik, zei tante Willa. Je moeder was een schat van een bruidje, en ik vind de bruidscostuums van die tijd veel passender, dan de korte jurken, waarmee de meis- | |
| |
jes tegenwoordig naar het stadhuis stappen, en zelfs naar de kerk.
Joek was al lang weer weg; zij was hier, daar en overal: het lichte, bewegelijke figuurtje bleef geen oogenblik stil. Louise volgde haar met de oogen, en moest het beämen, toen Willa zei:
- Joek heeft zelf wèl iets van 'n orchidee. Ze is grillig, bevallig, onberekenbaar.
- Wat zou Joek-zelf die woorden apprecieeren, lachte Louise.
- Moeder, zei Karel, haar zoon, zoo dadelijk komt er een deputatie uit de fabriek, om gelukwenschen aan te bieden; gaat u even naar vader.
Louise voegde zich bij haar man, die vluchtig, haar hand greep, en die drukte. Joost was nooit erg demonstratief, maar zoo'n klein bewijs van genegenheid deed haar goed.
De gelukwenschers traden binnen, een tiental mannen, afgevaardigden van verschillende gezelschappen. Een van hen trad naar voren, en begon te spreken met deftige, duidelijke stem:
Geachte Bruid en Bruidegom!
Het personeel der rijwiel- en motorenfabriek Rhedum, is u erkentelijk, dat gij het in deze voor u zoo gewichtige dagen de gelegenheid hebt willen geven, u feestelijk te begroeten en geluk te wenschen.
Mij is verzocht u een enkel, eenvoudig woord toe te spreken.
Wanneer ik u, geacht bruidspaar, onze heilwensch overbreng, dan vindt deze in en buiten hier de zaal weerklank in de harten van honderden, wier welvaart en geluk voor een groot deel in uw handen is, of wordt gelegd. Heerscht er in uwe woning voorspoed, zoo zal en moet | |
| |
het u een behoefte wezen, voorspoed te verspreiden in wijden kring, waarin gij, Bruidegom, uw maatschappelijke levensroeping hebt gevonden. Sterk door de liefde in uw huis, zult gij kracht vinden, voor de vervulling uwer plichten in ons midden, en zal tevens uw hart van zijnen overvloed uitstorten over allen met wie uwe levenstaak u in aanraking brengt.
En u, waarde Bruid, neem ook gijzelve wat ruimer deel aan het lief en leed, aan het leven onzer kleine maatschappij. Een fijnbesnaard vrouwenhart, dat wil raden en troosten, dat wil juichen met de verblijden en treuren met de bedroefden, hebben wij noodig. In hoop en goed vertrouwen dragen wij het groote gezin der rijwiel-fabriek aan uwe belangstelling op. Met en door uw man verbindt gij uw leven aan onzen kring. Rijke Bruid, verspreid rijk en mild uw gaven in uwe omgeving.
Met deze wenschen gaan een bloemstuk gepaard, dat wij ons veroorloven u aan te bieden.
Weest gezegend tot in lengte van jaren.
Ik heb gezegd.
De afgevaardigde stak Bruid en Bruidegom de hand toe, en maakte plaats voor het groote bloemstuk, dat de mannen hadden gedragen.
Gedurende de rede had Louise haar man niet durven aanzien. Zij wist, hoe de aderen aan zijn slapen zwollen onder het aanhooren der eigenaardige woorden. Toen zij werd aangesproken, zag zij aan het ongeduldig tikken van zijn voet op den vloer, dat hij zenuwachtig begon te worden, en zich slechts met moeite bedwong.
Zoodra de rede geëindigd was, riep zij, veel uitbundiger dan haar gewoonte was, doch in de hoop, te voorkomen dat Joost iets zeggen zou:
- O, dank jullie, dank jullie wel. Wat 'n | |
| |
prachtige bloemen. Jullie willen ook zeker wel onze dank aan de anderen overbrengen.
Willa, riep zij, en wenkte haar schoonzuster, neem deze menschen mee, en laat hen iets gebruiken, wil je.
Maar zoo gemakkelijk zou het niet gaan, en Louise werd bleek en rood, want Joost schraapte zijn keel, een gewoonte van hem, wanneer hij met alle geweld zijn drift bedwong. Ja, erkennen moest zij, dat de toespraak al heel zonderling had geklonken voor een feestelijken wensch; want zij was er zich van bewust, dat zij werkelijk met hart en ziel zich had toegewijd aan de belangen der arbeidersgezinnen.... En nu dit bedekte verwijt! wat wilden ze dan.... wat wilden ze toch.... Maar een schok ging door haar heen, want Joost begon te spreken; op minzamen toon.... doch zij hoopte, o zij hoopte, dat niemand zooals zij het hoonend sarcasme in zijn stemklank opmerken zou....
Waarde afgevaardigden!
Gevoelig voor de gelukwenschen en het bloemgeschenk, brengen mijn vrouw en ik jullie hierbij onzen dank.
De voor ons gehouden rede was zorgvuldig in elkaar gezet, en ik maak jullie daarover gaarne mijn compliment.
Sinds het oogenblik, nu vijfentwintig jaar geleden, dat ik als jongeling de fabriek betrad, heb ik met onvermoeide toewijding, met rustelooze ijver en met stalen volharding mijn gaven van lichaam en geest dienstbaar gemaakt aan de technische ontwikkeling van ons bedrijf, die de grondslag is van de bloei onzer onderneming.
Het allen naar zin te maken in een zoo groote kring als de onze, is een even ijdel als gevaar- | |
| |
lijk streven, waarnaar ik dan ook nooit heb gejaagd; maar evenmin hebben mijn handelingen ooit iemand recht gegeven, om te twijfelen aan mijn billijkheid en rechtvaardigheid.
Gij, als mannen van ervaring en kennis, begrijpt natuurlijk volkomen de zorgen, die drukken op hem, die aan het hoofd staat eener groote onderneming, en daarom belieft het mij in jullie zegenwensch de belofte te hooren:
Wij allen willen trachten uw zorgen te verminderen; en dat kunnen wij door algeheele toewijding aan onze taak, door een volkomen plichtsbetrachting. Op deze wijze alleen werkt ook gij mede tot den vooruitgang onzer onderneming....
Joost's stem was al luider en luider gaan klinken, en bij de laatste woorden klaroende zij met een luiden schal door de zaal.
De afgevaardigden, die zich op zoo handige en felle wijze den bal zagen teruggekaatst, waren min of meer geïntimideerd, en lieten zich door Willa nu gemakkelijk meevoeren om een glas champagne te drinken. Joost en Louise keken elkander aan; in haar oogen zag hij verlichting, dankbaarheid en bewondering, in de zijne las zij een onweerhouden triomf.
De meeste aanwezigen hadden niets van het vluchtig afgespeelde incident gemerkt. Maar Karel, die naast zijn oom Philip had gestaan, zeide met een flauwen glimlach tot dezen:
- Zooiets geeft je toch even een rilling, vindt u niet?
- Och, je vader is sterk genoeg.
- En ad rem genoeg, zei de jongen. Ik zet het je, om direct zoo'n antwoord te geven, ik had het niet klaar gespeeld!
- O, dat is Joost wel toevertrouwd, zei Philip, | |
| |
en hij dacht aan de vele, vele malen, dat hij in conflict was gekomen met Joost. De ijzeren wil van Joost had bijna altijd den doorslag gegeven.. en ook wel eens, tegen het beter weten in van diens broer.
Waarom? waarom had hij zijn inzicht niet krachtiger laten gelden? Waarom had hij haast altijd toegegeven, toegegeven, terwijl het hem zelf hinderde, dat hij het deed? Maar Joost werd al driftig als hij hem maar even contrarieerde.... en liefst vermeed hij een scène. Het was nog altijd zijn laksheid, zijn sloomheid, die Joost hem, toen zij nog jongens waren, zoo vaak had verweten. Een soort van zielsonverschilligheid, een doffe berusting, een matte gevoelloosheid.... die het hem onmogelijk maakte, zich te laten gelden.
Zijn leven.... wat was zijn leven geweest? Een machteloos wachten op wat nooit was gekomen.
Nooit had hij in het leven geleefd, altijd er naast. Nooit had hij het diepste geluk genoten, maar ook nooit de zwaarste smart geleden. Er ontbrak in zijn ziel een faculteit, waardoor hij niet menschelijk, doch in hoofdzaak slechts machinaal bestond.
Hoe zou het anders mogelijk zijn geweest, dat hij had voortgeleefd, in altijd dezelfde rust, vlak in de nabijheid van Joost en Louise, en niet was gestorven van pijn en verdriet?
Neen, hem ontbrak iets, waardoor het beste uit het leven, het hoogste en diepste, hem voorbijging, ongeweten.
Toch dacht hij wel eens: waarom? Waarom had hij altijd gedroomd, en niet geleefd?
Het was nu te laat. De tijd was langs hem heen gevlaagd, het heden was ongemerkt verleden geworden.... en nu.... was het grootste gedeelte van zijn leven voorbij, - en ongebruikt.
| |
| |
Een stille weemoed was al, wat hem was overgebleven....
Toch, in bezadigder oogenblikken dacht hij wel eens:
Toch heb ook ik mijn nut gehad op de wereld. Wat zou er hier van de heele onderneming geworden zijn, als ik er niet was geweest, om als rem te dienen aan den eenen kant, als aanmoediging aan den anderen.... Joost had den toestand niet alleen baas gekund. Hij verbeeldde zich met een dollen kop tegen de veranderde tijdsomstandigheden te kunnen ingaan; den toestand te kunnen forceeren volgens zijn verlangen.... met bruutheid en geweld de dingen te kunnen dwingen.... en het had moeite en tijd gekost, eer Joost, de eigenwillige, de zelfingenomene, de harde, onverzettelijke, de man uit-een-stuk, zooals hij zich zoo gaarne noemde begreep, dat hij had te berusten, zooals alle andere werkgevers dat moesten doen.
Ja.... wèl waren de tijden veranderd....
Philip herinnerde zich nog, hoe, toen Joost trouwde, - ofschoon alles heel stil was gegaan om den recenten dood van hun vader, - de arbeiders een cadeau hadden gegeven, een mahoniehouten buffet, dat Joost had aanvaard als een koning een geschenk van zijn onderdanen.
Joost had toen nog rancune om de staking, die de werklieden hadden beproefd; maar enfin, deze hadden verloren, en zoo kon hij zich dus een minzaam meester toonen....
Toen bruid en bruidegom terugkeerden van stadhuis en kerk, waren zij bij de poort opgewacht door een cortège kinderen, die bloemen strooiden, en hun een lied toezongen:
| |
| |
Heersch in uw woning voorspoed en vrede,
God zal uw leidsman zijn.
En nu zeiden de arbeiders.... durfden zij te zeggen....
Philip begreep wel: er zat bij het personeel ontevredenheid, omdat de patroon, ter gelegenheid van zijn zilveren bruiloft, geen bizondere gunsten had verleend. Voor hun goed fatsoen hadden zij niet kunnen nalaten te komen feliciteeren en bloemen te geven, maar een cadeau had er niet op kunnen overschieten.
Toen hij met Joost van te voren besprak, hoe de bruiloft zou worden gevierd, - Joost had hem trouwens enkel mededeelingen gedaan, en nergens zijn raad in gevraagd, - had hij geinformeerd, of Joost nog bizondere plannen had?
- Welnee; hoezoo?
- Met het personeel, om ze een gratificatie te geven, of een bizondere gunst, of wat dan ook....
- Maar onmiddellijk was Joost losgebriescht:
- Ben je gek, ben je bedonderd, wat zou ik aan de lui kunnen geven, wat ze al niet hebben?.... en Philip had er verder het zwijgen toe gedaan.
Maar wèl dacht hij aan den dag, nu vijf-entwintig jaar geleden, toen zijn vader het feest liet vieren van zijn zoons meerderjarigheid.
Hoe goed, hoe gemoedelijk was toen alles geweest. Hoe had hij zijn vader lief gekregen, toen deze daar stond, en in blije bewustheid, in rechtmatigen trots, een overzicht gaf van zijn leven. Papa | |
| |
was humaan; hij voelde voor zijn medemensch; zijn instelling was dan ook een model-fabriek, alom in den lande bekend....
Misschien was het maar goed, dat hij, nog niet oud, was gestorven. Wellicht had hij niet tegen de veranderde omstandigheden opgekund, en was hij er in ondergegaan....
Die dag.... die onvergetelijke dag van zijn meerderjarigheid stond in Philip's hersenen gebrand.
Hier, in deze zelfde zaal, hadden zij allen vertoefd; ook hij had nog het woord gevoerd, en aan enkelen onder het personeel hun bevordering bekend gemaakt....
Dacht ook zijn moeder daaraan? Hij zag haar naar hem kijken, en hij ging even naast haar staan, en legde haar den arm om den hals.
Zij keek naar hem op, maar haar lippen beefden in haar glimlach.... en toen zeide zij:
- Krijgt het werkvolk vandaag niets bizonders?
- Een vrije dag, gaf Philip ten antwoord. Het eenige werk, dat ze vandaag hebben gedaan is de vlaggen uitsteken.
- Dus.... niet zooals toen, weet je nog wel? op de dag van je meerderjarigheid, toen jij zèlf nog....
- Och, Mama, de toestand is zoo veranderd. Joost zegt: ik zou niet weten, wat ik ze geven moest, dat ze al niet hebben. En hij heeft toch ook feitelijk gelijk.
Ja, de tijd had alles veranderd. De verhouding tusschen werkgever en werknemer werd niet langer geregeld van binnen-uit, maar van buiten-af. Joost verzette zich met alle macht, maar moest zich toch aan de omstandigheden gewonnen geven.
En toch ging er een suggereerende kracht van hem uit, als hij, het gezicht hoog-rood, de spieren staal-sterk gespannen, de oogen hel, de onderkaak | |
| |
breed en hard, met de vuist op tafel sloeg, en riep:
- En toch zullen ze me er niet heelemáál onder krijgen, - dat beloof ik je; niet heelemaal!
| |
II
De diner-tafel straalde blank in den schijn der electrische kelken, die glinsterende sterren deden ontvonken in het geslepen kristal, en weerspiegelden in het zilver, met pinkenden gloed. De tafel bood ruimte genoeg voor de twintig couverts en de rij wijnglazen voor de borden, en het kleurige, keurig-geschikte dessert, en de zilveren vazen met orchideeën, Philip's mooiste bloemen, zilverfijne Laelia's, heel wit en broos....
De familie en de gasten onderhielden een geanimeerd gesprek. De heele dag werd herdacht, en als uitnemend geslaagd geroemd. Vooral de receptie was een succes geweest; en men vroeg elkaar:
- Had jij gedacht, dat er zóóveel zouden komen?
- Och, tegenwoordig is de afstand geen bezwaar.
- Ja, als ik dat bij vroeger vergelijk, zei Sophie. Toen woonden we hier werkelijk op 'n soort eiland; maar nu alles hier rondom is dicht-gebouwd, en de Laan van Meerdervoort tot over Loosduinen is doorgetrokken, en er een autobus loopt van de Mient naar de stad, nu zit je hier midden in de bewoonde wereld.
- En de auto's niet te vergeten, zei tante Mien, die nog altijd dankbaar van een autoritje genoot.
- Ja, weetje, vroeg Sophie, dat Joost plan heeft, om eerlang ook automobielen te bouwen?
- Zoo!?
- Ja, het ligt voor de hand, hè; de motorwielen rendeeren goed; maar er zal dan weer een uitbreiding noodig zijn.
| |
| |
- Alweer een uitbreiding? Er is nu toch geen grond meer?
- Dat heb ik ook tegen hem gezegd, maar toen antwoordde hij:
- Dan moet het park er maar aan.
- Het park? kreet tante Mien, zoodat tante Pien, een paar plaatsen verder gezeten, opkeek:
- Wat is er met het park?
Toen zij hoorde, wat Joost had gezegd, kreet zij nog veel schriller dan tante Mien had gedaan:
- Het park! het prachtige park! een ontspannigspark zooals er geen tweede bestaat!
- Nou, nou, kalmeerde Joost, die het had gehoord, lachend; het park is mooi, dat geef ik toe, maar wat wordt er door de arbeiders voor gebruik van gemaakt? Je ziet er meest kinderen spelen, de vrouwen zetten er hun kinderwagens neer, en 's avonds zit er wel eens een paartje op een bank te vrijen.... en daarmee is alles gezegd!
M'n goeie vader, die zich verbeeldde, dat zijn werkvolk idyllische wandelingetjes door de lanen en langs de vijver zou maken.... en misschien wel ‘veredeld’ zou worden door de aanblik van de natuur!.... kassian!
Er sprak zoo'n schamperheid uit zijn stem, dat even de opgeruimde toon aan tafel verbroken werd; tante Pien jammerde door:
- Ik weet nog zoo goed, hoe we bij de meerderjarigheid van Philip allemaal 'n boom plantten... en moeten die nu allemaal worden omgehakt.... Ze staan juist zoo prachtig....
- We zullen de nieuwe fabriek in het park zetten, beloofde Joost; dat maakt een mooie indruk voor de fotographische opnamen, later!
- O, dus al die boomen hoeven niet tot den grond te worden geraseerd?
- Nee hoor: wees maar gerust.
| |
| |
- Het zou me zóó hebben gespeten, zuchtte tante Pien, en begon een zeurig-lief verhaaltje, hoe dikwijls zij daar had gezeten met kleine Kari of Joek in de sportkar.... maar Joost luisterde niet meer.
Het park.... dacht hij, ook een van de liefderijke bedenkselen van zijn braven vader.... wat had deze voor dank ondervonden? Zijn laatste levensondervinding was immers een nederlaag geweest? Arme idealist, die nooit begreep, dat je met humaniteit in de wereld niet verder kwam....
Hij herinnerde zich nog de proefneming, die zijn vader gedaan had met de fabriekskinderen.
Zoodra deze van school kwamen, wilden de vaders hun jongens graag op de fabriek hebben. Maar zijn vader, verstandig en menschlievend, had gezegd:
- We zullen eerst zien, of de jongens er aanleg voor hebben. Stuur ze morgen naar de fabriek, dan zullen we zien, hoe ze zich daar gedragen.
Goed, zoo'n jongen werd naar de fabriek gestuurd, en lummelde daar rond, en stond te hangen tegen een draaibank.... Dan kwam de patroon:
- Verveel je je zoo, Piet?
- Ja, meneer, verschrikkelijk!
Zoo, de jongeheer verveelde zich. Hij interesseerde zich dus niet voor al de wonderen, die hem omringden, voor de constructie van de machines, voor al het geweldige en vreemde, dat nieuw voor hem was.... Nu, dan was hij ook niet geschikt, om tot werkman in de fabriek te worden opgeleid, en moest hij een ander vak kiezen: schoenmaker worden, of metselaar....
Op de tien jongens was er nauwelijks één, die met aandacht rondkeek en pientere vragen deed; alle anderen vatten het werk, zonder eenige belangstelling, op als een plicht, - evenals trouwens | |
| |
hun ouwelui, - zoodat er maar heel weinigen door Papa werden aangenomen.
En ook deze prachtig-bedoelde maatregel: een jongen in het vak te doen, waarvoor hij het meeste vocatie had, werd door het koehersenige volk averechts opgevat. Wat vroeg je ‘als vader zijnde’, naar aanleg of pleizier in dit of dat bij den jongen, je stopte hem ‘op het fabriek’, dat was het gemakkelijkste.... en als meneer hem niet hebben wou, gaf dat maar onnoodigen last....
O!.... En aan dat redelooze tuig zou hij medezeggingschap....
Hij nam zijn glas wijn, en dronk het in één teug leeg, en zette het zoo hard neer op tafel, dat het dunne steeltje brak.
Toen lachte hij:
- Zijn me dat ook glazen.... en hij nam het kopje van het glas in de hand, het moet zeker een bloem verbeelden....
- Vader! riep Joek hartstochtelijk, zeg niets van die glazen, hoor! ze zijn van Lalique, en ik ken niets heerlijkers om uit te drinken dan dat dunne, ijle kristal....
Hij wou een schertsend twistgesprek met zijn dochter beginnen, toen hij een zachte stem naast zich hoorde:
- Joost....
Hij had het nieuwe glas, dat hem was gebracht, weer laten volschenken, en het direct leeg-gedronken.
- Joost.... is er iets, wat je hindert?
Hij keek naar zijn vrouw. Mooi was ze, en lief was ze, en goed voor hem en voor de kinderen en voor het personeel en voor het huishouden, maar.... een ‘hulpe des mans’ was zij hem nooit geweest.
Het is waar, hij had haar altijd verre van de | |
| |
zaken gehouden, en hij had dat niet zoozeer gedaan, omdat hij haar incapabel achtte daar iets van te begrijpen, als wel om rust te hebben; want waren er eens bisbilles aan de fabriek, dan kon hij geen vrouwengejeremieer aan zijn hoofd velen....
- Me hindert? Welneen, kind.
- O, - ik dacht het....
- Waarom?
Dat bruuske ‘waarom’ bracht Louise dadelijk van de wijs. Het was weer, voor de zooveelste maal, of er een deur vlak voor haar gezicht dicht werd gedaan. Enfin.... zij moest daarin berusten....
- Er is niets, natuurlijk, zei Joost. Heelemaal niets anders, dan dat het met de verlangens van de arbeider nou een beetje de spuigaten begint uit te loopen. Maar ik ben er óók nog, zei hij, en klopte zich zoo zelfbewust op de borst, alsof hij zich als een soort bolwerk beschouwde, waartegen de aanstormende troepen zich wel te pletter zouden mòeten loopen.
Zij zeide niets.
Wat zou zij kunnen zeggen?.... Zij had zich immers haar heele leven door, gehouden op het tweede plan?
Hier zat zij nu; in het oog van alle gasten een gevierde, gelukkige vrouw. Hier zat zij, aan het hoofd van haar feestelijke tafel, waaraan een keur van gerechten werd voorgediend, en de uitgezochtste wijnen werden geschonken. Beschaafde, welgekleede gasten vormden de tafelronde; een opgeruimde stemming heerschte.... een mooi gezicht; het sneeuwwitte damast met de fijne kanten, de stillevens der exquise vruchten, de zilverwitte orchideeën.... hier zat zij, die alles bezat, wat geld aan wereldsch comfort kan schenken; op haar laag-ontblooten hals flonkerden brillanten... haar polsen werden door kostbare armbanden om- | |
| |
sloten.... de heele omgeving der smaakvol-ingerichte zaal vormde een prachtig, decoratief encadrement voor het feestend gezelschap, hier zat zij, aan het hoofd van de tafel, met naast haar, haar man.... voor wien zij in zijn eigenlijk leven, volstrekt niets beteekende.... met, tegenover haar, haar zoon, die eenzelfde gesloten natuur als zij bezat, en nooit zich tot haar wendde, om haar deelgenoote te maken van zijn lief en leed.... en haar dochter, die iets had van een jongen bacchant in haar korte jurk van rood in geel vervlammende fulgurante, en met haar wilden jongenskop, met de bewegelijke, karbonkelende oogen, en de te roode lippen, waartusschen, bijna onafgebroken, een sigarette stak.... ook voor haar dochter was zij niets, en nooit iets geweest....
En naast haar.... aan haar andere zijde, bevond zich haar zwager Philip.... ook voor hem.... was zij nooit noodig geweest in het leven....
Vreemd.... ach, vreemd.... zij, aan wie het lot alles in kwistigen overvloed had geschonken... zij voelde zich.... benadeeld.... alsof zij datgene ontbeerde, wat alleen aan het leven waarde en inhoud kan schenken. Zij, die alles gekregen had, wat men het toppunt van geluk pleegt te noemen.... een goede man, gezonde kinderen, een luxueus milieu.... zij, die, zooals de tantetjes het uitdrukten: overdag had, waar zij 's nachts van had gedroomd.... zij.... ontbeerde iets.... zij ontbeerde.... het mooiste, het essentiëelste deel van het leven....
Er kwam een sombere uitdrukking in haar oogen, die Philip onmiddellijk gewaar werd. Hij had haar aldoor gadegeslagen, den heelen dag.... en rustelooze ontroeringen waren hem door de ziel gevlaagd.
| |
| |
Wanneer hij haar zag, met een bijna kinderlijkhulpelooze uitdrukking op het gezicht, wanneer haar man haar, als ware zij werkelijk een onmondig kind, terugwees, vriendelijk maar beslist, dan kreeg hij de haast onweerstaanbare neiging, om zacht haar hoofd aan zijn borst te trekken, en haar in het oor te fluisteren:
- Rust.... en denk niet meer. Je bent veilig bij mij....
Maar wanneer Joost, met het air van den bezitter, Louise's arm in den zijne legde, zooals hij dat op de receptie vanmiddag had gedaan, en daar parmantig stond met een bijna comische triomfantelijkheid, terwijl zijn heele houding het de aanwezigen als het ware toeschreeuwde: Zie je! hier sta ik! een man, die alles van zijn leven heeft gemaakt, wat hij er van maken wou, die heeft bereikt, wat hij zich had voorgenomen! hier sta ik: rijk! gezien! een persoonlijkheid, waarmee je rekening hebt te houden!... als hij daar stond met zijn rood, hard, vierkant gezicht in brute welvoldaanheid.... dan kreeg hij, Philip, een tegenzin in zijn broer, voor wien nooit iets anders dan het banaalstmateriëele gegolden had, - en.... een rancune kwam in hem op tegen Louise, die in staat was geweest, zoo'n man, haar antipode te trouwen....
Een fijn, gevoelig meisje was zij geweest, te fijn, te gevoelig, om zich te verbinden aan een karakter als Joost. Maar toch, zij had het gedaan. Zij had het kunnen doen. Zij had het gedaan.
Bij tijden was zijn rancune zoo pijnigend fel, dat deze bijna tot een afkeer werd van de vrouw, die hij eens had liefgehad.... de eenige, die hij ooit had liefgehad.... die hij nòg lief-had misschien....
En een wreede gedachte vervolgde hem, hij zou | |
| |
zich willen wreken op haar, die willens en wetens zijn leven vernietigd had.... die willens en wetens haar eigen leven vernietigd had....
Zich wreken.... hij wist, hoe hij het zou kunnen. Maar.... tevens wist hij, hoe onedelmoedig het zou zijn, dit te doen.
In den loop der jaren was de gedachte meermalen in hem opgekomen, doch zóó snel afgeweerd, dat het nauwelijks een gedachte kon worden genoemd. Maar nu.... vandaag.... op dezen gedenkwaardigen dag, liet zij zich niet zoo gemakkelijk onderdrukken; zij vervolgde hem, maande hem aan, verlokte hem....
Wanneer hij Louise's oogen helder en open had gezien, oprecht deelnemende aan het feest, tevreden met haar levenspositie, blij met haar rol in de wereld; wanneer hij had gemerkt dat zij met hart en ziel opging in haar zelfgekozen leven, - dan zou hij, hij wist het zeker, geen behoefte hebben gevoeld, om zich te wreken.
Maar die blik van haar, die hunkerende, melancholische blik.... die maakte hem korzelig.... die maakte hem gemelijk en wreed.
Nu ja, goed, het was wreed wat hij wilde doen. Maar wat zei die kleine wreede daad tegenover de onnoemelijke misdaad, die zij had begaan tegenover hem?....
O, hij begreep haar wel. Nu, langzaam-aan in den loop der jaren, had hij geleerd, haar te begrijpen. En, och, dat was toch ook zoo moeilijk niet. De psychologie van het jonge meisje lag voor hem als een open-geslagen boek; deze was zoo eenvoudig, zoo doorzichtig, en bood niet de minste moeilijkheid....
Toen.... nu vijfentwintig jaar geleden, had Louise hem niet genoeg vertrouwd.
Dat was de kwestie. Dat was alles. Dit weinige, | |
| |
dit kleine. Maar genoeg om twee levens ongelukkig te maken....
Zij had geen vertrouwen gehad.
Zij had niet den moed bezeten, om te wachten. Laf was zij den weg gegaan, dien een ander. Joost. haar wees.
Louise had hem gewantrouwd. Niet aan zijn liefde geloofd.
En omdat zij niet in zijn liefde geloofde, daarom nam zij het verkeerde besluit.
Philip heeft me niet lief.... Joost heeft me lief.... dus met Joost moet ik trouwen....
Dat was haar conclusie, getrokken uit zwakheid, uit gebrek aan vertrouwen, uit dépit.... of hoe zoo'n meisje dat noemt....
Dépit... belachelijk; gebrek aan vertrouwen... verachtelijk.
Hij wou zich wreken op haar. Met een vlijmende, berekenende overlegdheid, om haar één oogenblik tot zelferkenning te brengen.
Hij wou, hij moest. De verleiding werd te sterk. Hij wilde niet langer, nooit meer, haar oogen op zich gevestigd zien met een smeeking, met een bede, om begrepen, geholpen te worden. Wanneer zij hem aanzien zou, hard en koud, desnoods met een hooghartige boosheid, dat zou hij beter kunnen verdragen dan de uitdrukking van zielenood, van gemis.... een stomme vraag, vol smartelijken angst.... ach, help me, ach, troost me, ik ben zoo alleen....
Die blik, waarmee zij, de arme, zich zonder het te weten, verried, die blik was hem ondragelijk. Want hij wilde haar niet helpen, hij kon, hij mocht haar immers niet helpen....?
In het geheime vak van zijn schrijftafel bewaarde hij iets.... dat wilde hij haar geven.
Honderden malen had hij het te voorschijn ge- | |
| |
haald, en het bekeken; nu eens in toorn en bitterheid, dan weer in jammerlijke smart. En even zoovele malen had hij besloten, het haar te toonen.... doch telkens had zijn betere natuur de overhand behaald.
Nu kon hij niet meer.
Hij gaf het op. Hij streed niet meer tegen nobeler gevoelens; alles moest nu maar gebeuren, zooals het noodlot het wou....
Hij wendde zich zoo plotseling en bruusk tot haar, dat zij schrikte.
- Een mooie dag vandaag, Louise?
Zij keek hem aan, verward. Zij was het van hem in het geheel niet gewend, dat hij sarcastisch was, of enigmatiek. Zijn oogen stonden zoo strak en vreemd, dat zij zich direct onheimelijk te moede gevoelde.
Zij antwoordde niet.
- Je kunt terugzien op een gelukkig leven, nietwaar? Het lot heeft je alles gegeven, wat je er menschelijkerwijze van kon verwachten. Is 't niet zoo?
- Ja, zei ze werktuigelijk.
Hij lachte, kort, onvroolijk, een lachje, dat haar beangstigde.
- Ik moet je nog wat zeggen, Louise. Het cadeau van Willa en mij samen heeft je wat onpersoonlijk geleken waarschijnlijk?
Zij durfde niet toestemmen.... doch ontkennen was haar onmogelijk. Hoe had hij dat kunnen raden?
Hij lachte wéér.
- Maar ik heb nóg iets voor je. Vanavond als je naar boven gaat, - Joost zal z'n gasten wel gezelschap moeten houden, - dan zal je het vinden, op je schrijfbureautje in je boudoir.
|
|