| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk
I
DE verschillende deelnemers aan den stoet van Kloris en Roosje waren naar hun respectievelijke huizen teruggekeerd, en ten slotte waren Willa en Philip alleen overgebleven.
Het kleurige paar had op de buitenwegen veel bekijks, maar noch het meisje, noch de jongeman bemerkten dat, te diep als zij in hun eigen gedachten waren verdiept.
Joost kwam niet mee naar huis; hij bleef bij de Kellands eten en dat beteekende, wist Philip, dat beteekende....
Het was hem in deze uren of hij niet leefde, niets om hem heen bestond voor hem.... hij had slechts één snakkenden drang: om thuis te wezen.... thuis en alleen.
En in het arme zieltje van Willa klaagde en treurde het: Frits, ach, Frits, waarom heb je me dat verdriet aangedaan. Tot het laatste oogenblik heb ik gehoopt.... o, zoo gehoopt....
De heele tocht was voor haar een marteling geweest; zij had niets anders gezien dan het knappe paar op de tandem, Frits en het mooie meisje van der Voorde.
Coquet was Hetty in de hoogste mate, och, daar kon zij met haar eenvoud en haar alledaagsch gezichtje immers nooit tegen op....
Zij had de grootste moeite haar tranen te bedwingen; o, was zij maar thuis, maar thuis en even alleen....
| |
| |
- Ik ben zóó moe, zuchtte zij, toen Philip, om aan een troepje lastige kinderen te ontkomen, harder aantrapte.
- Ik óók, antwoordde Philip, en hij wist feitelijk niet eens, dat hij het zei, ik ben lamgeslagen, ik kan niet meer.
- Willen we even ergens rusten, stelde Willa voor.
- Neen, ach, neen, het ergste is nu geleden....
Het ergste is nu geleden.... onder het uitspreken van deze woorden vertrok zijn mond zoo wrang, dat hij plotseling zweeg, en niets meer kon zeggen. En hij herhaalde het, en het werd een doffe dreun in zijn hoofd: Het ergste is nu geleden.... het ergste.... is nu geleden....
En gauw, veel gauwer dan hij had verwacht, doemde de groote fabriekspoort voor zijn oogen op.
Doch toen hij de trappen naar zijn kamer besteeg, overviel hem zijn moeheid met zoo'n doodelijken druk, dat hij niets liever had gewild, dan zich laten vallen op een der portaaltjes, en daar te blijven liggen, een armzalig hoopje mensch....
Toen zijn moeder eenigen tijd later bij hem binnen-trad, vond zij hem neergezonken op zijn bed in een zwaren, lethargischen slaap.
Zij zag zijn ontroering aan de wijze, waarop hij zich het kleurige pak wild van de leden had gerukt; overal door het vertrek lagen de kleedingstukken verspreid.
Medelijdend schudde zij het hoofd, en wilde zich juist zachtjes weer verwijderen, toen hij opeens overeind voer:
- Wie is daar!
- Ik ben 't jongen, ik!
Zij was bij hem, en streek hem liefderijk de verwarde haren van het heete voorhoofd weg.
| |
| |
- Ik wou je even komen zeggen.... hoe ik je bewonder.... om je moed....
Hij wist een seconde niet, wat zij bedoelde, maar het woord, dat zij zeide, was precies het woord, dat hij noodig had, het eenige woord, dat hem helpen kon: moed!.... moed!....
Zijn hoofd zonk tegen haar schouder, haar nabijheid, haar streelende hand, haar stem.... gaven hem rust....
- Vertrouw op de tijd.... fluisterde zij. De tijd zal je helpen.... de tijd heelt alle wonden. Nu je zóó sterk blijkt te zijn, nu je zóó moedig hebt kunnen wezen, nu weet ik het zeker: je komt er overheen, lieve, lieve jongen....
Hij antwoordde niet, maar wat zij zeide, deed hem onnoemelijk veel goed. Nooit was hij sterk geweest in het leven.... altijd had hij de omstandigheden, en den wil van anderen maar met zich laten doen.... Nu voor het eerst was hij sterk geweest.... was hij moedig geweest.... Zijn moeder had gelijk, het was wáár, wat zij zeide, en daarom brachten haar woorden hem troost.
- Ik heb je bewonderd. Bewonderd uit het diepst van mijn hart....
- U hebt me gezien....?
- Eerst zag ik je niet.... ik zocht je ergens achteraan.... ik werd al bang, dat je zelfs niet eens was meegegaan.... en toen wees je vader je me.... je reed vlak vooraan, knappe, kranige jongen....
Zou zij, Louise.... óók hebben begrepen, hoe sterk hij was, en hoe moedig, om dat te doen?
Hij had haar aldoor vóór zich gezien, kleintjes en bleek, een onbeduidende figuur naast den rechten, stralenden Joost.... en dat gezicht had zijn kracht geschraagd, en hem in staat gesteld, den tocht tot het eind te volbrengen.
| |
| |
- Ik ben trotsch op je, fluisterde zijn moeder, en drukte een kus op zijn voorhoofd. Je hebt je waardig en flink gedragen.... en je bent sterk genoeg, dat weet ik nu, en jij weet het óók, je bent sterk genoeg om je lot te aanvaarden.
Zij richtte zich uit haar gebogen houding op.
- En nu moet ik naar Willa, het arme kind heeft, vrees ik, óók verdriet....
- Willa?
- Ja, weet je niet?.... we dachten, dat zij en Frits Coppelius....
- Stumper.... Ja, ik weet het, zij en Frits.... Gaat u maar gauw naar haar toe.
- Je wilt zeker liever boven blijven? zeg het maar gerust.
- Och, neen, waarom.
Hij schrikte er voor terug naar beneden te gaan, maar nog benauwender leek hem de eenzaamheid. En hoe dan ook, hij moest immers het gewone leven weer in....
- Ik kom beneden, zei hij.
- Goed, dat is goed; je kan niet beter doen, dan in het gewone leven te blijven. Bedenk maar, bedenk maar, jongen: het ergste heb je achter den rug.
O, ja, o, ja, dacht hij, maar thans zonder cynisme, zelfs zonder bitterheid, het ergste is nu geleden....
Sophie begaf zich naar Willa's kamer; Willa's oogen waren rood en gezwollen, maar zij had zich al verkleed, en op het zien harer moeder, zei ze:
- Ja, ik ga direct naar beneden.
- Daar kwam ik niet voor; ik wou juist zeggen, dat je boven kon blijven, als je dat liever....
- O, neen, zei Willa gejaagd. Zij was bang om alleen op haar kamer te zijn. Dan kwam Eduarda haar betoogen, dat Frits ‘absoluut geen partij’ voor haar was; hij boemelde in plaats van te studeeren, hij was een doordraaier van het eerste water, die | |
| |
zijn beren niet meer kon tellen.... en zij had afstand van Frits gedaan, - maar kwaad kon zij niet van hem hooren....
Of de tantetjes zouden komen hooren ‘hoe het met haar hoofdpijn’ was, en haar raad willen geven.... Neen, neen, duizendmaal liever, dan hier alleen op haar kamer te zijn, waar zij toch maar zou blijven huilen en huilen, ging zij naar beneden om te probeeren in het zorgen voor anderen wat afleiding te vinden....
- Ik vind het véél prettiger als je komen wilt, natuurlijk. Philip blijft ook niet boven.
- Philip, zei Willa. Arme Philip....
En haar moeder wist, dat niets Willa zoozeer zou helpen uit haar droefheid weg te komen, als het medelijden, dat Philip zou noodig hebben. Zij sloeg haar arm om Willa heen:
- Ik ben zooeven bij Philip geweest. Ik weet, dat hij sterk zal zijn. Houd jij je óók maar goed, lieveke, ook voor jou zal 't geluk nog wel komen....
Sophie ging naar de slaapkamer, om een andere japon aan te trekken; daar vond zij Karel, die bezig was, zich in een gemakkelijk huisjasje te verkleeden.
- Wel, vroeg hij, en hoe maken het de beide liefde-patiënten?
Goddank, haar man was tenminste opgeruimd....
- O, zei ze, dat gaat wel. En zij vertelde, hoe zij Willa en Philip had gevonden, en wat zij hadden gezegd.
- Kranige kinderen, zei Karel goedkeurend. Wijf, we hebben maar kranige kinderen, hè?
- Ja, zei Sophie dankbaar. Och, het treurige is, dat je als ouders je kinderen dat verdriet niet besparen kan.... maar als ze dat dan zóó weten te dragen, is het een groote troost.
- En je moet bedenken: nu krijgt Joost dat meisje. Joost is een pientere baas; hij wil jong | |
| |
trouwen, zegt hij, want een man wiens heele leven wordt ingenomen door één doel, moet een band hebben, zegt hij, die hem weg-houdt van de wereld. Is dat niet goed ingezien voor een jongen van dien leeftijd? En niet elke vrouw, zegt hij, is geschikt, om in deze eenzame negorij te leven, maar Louise wèl. Louise is tevreden, als anderen het goed hebben. Zóó heb ik haar leeren kennen, zegt hij. Zit dat niet allemaal goed in elkaar? Laat Joost maar loopen, die komt er wel. Want óók een groote factor is natuurlijk het gèld van het meisje.
- Ja, Joost is practisch, stemde Sophie toe; hij is in dat opzicht wèl het tegenbeeld Van Philip.
- Dat is juist goed, daardoor completeeren ze elkaar. Je zal zien, als ik er niet meer ben, dan wordt het nog een voortreffelijke ‘tweebond’.
- Hè, man, praat zoo niet.
- Kom, kom, niet zoo sentimenteel. Neen, we mogen van geluk spreken, dat Joost zoo is, en dat Philip zoo is. Het zal wel eens wrijving geven, - natuurlijk; maar naarmate ze ouder worden, groeien ze meer naar elkander toe. Neen, als Joost zoo was als Philip, of Philip als Joost, dan zou ik een zwaar hoofd hebben in de toekomst van onze onderneming, maar nu zal het wel gaan, zal het wel gaan!
Ook deze woorden hadden voor Sophie een geruststellenden klank: nu zal het wel gaan!.... Hij zag de zaken dus niet zoo heel donker in....
- En dat oogenblikkelijk verschil, die oneenigheid als je wilt.... dat trekt wel weer bij. Dat luwt vanzelf.
- Ik hoop het, zei Sophie met een zucht. Zij had zoo gaarne vrede in haar kleinen kring....
Zij gingen naar beneden, waar, in den salon, de tantetjes onder het genot van een advocaatje heerlijk zaten uit te rusten.
| |
| |
- Het is zoo'n mooie kamer, zei tante Mien, jammer dat er zoo weinig gebruik van wordt gemaakt.
Het vertrek was groot en comfortabel gemeubeld in Louis quatorze-stijl. Sophie en de meisjes hadden méér opgehad ‘met een der latere Lodewijken’, maar daar moest Karel niets van hebben. Dat was hem àl te pietepeuterig; Lodewijk veertien, dat waren tenminste flinke meubelen, fauteuils, waar je in zitten kon, ruime canapé's.... En zoo was de salon in dezen stijl gehouden; de meubelen van wit en goud, met karmozijnen zijde bekleed.
Eduarda en haar man kwamen binnen, nadat zij thuis hun kleurige gewaden voor gewone kleedij hadden verwisseld.
- Vertel eens gauw, vertel eens gauw, hoe vonden ze het? vroeg Eduarda gretig.
- O! er was maar één roep over! de tribunes waren geestdriftig!
De porte brisée werd opengeschoven en Willa's figuurtje verscheen.
- Komen jullie eten? vroeg zij. De soep staat op tafel.
De familie begaf zich naar de eetkamer, waar Philip reeds wachtte, en zette zich om den disch.
- Waar is Joost? komt Joost niet? vroeg Eduarda nieuwsgierig.
- Neen, Joost blijft eten bij de Kelland's.
- O! o! compris! lachte Eduarda. Dat is dus in orde. Nu, we kunnen er ons mee feliciteeren, zoo'n schoonzusje te krijgen.
Willa diende de soep, en zij vertelde, dat na afloop der demonstratie, uit elke afdeeling de afgevaardigden aan de Koningin werden voorgesteld. Zij hadden nog gewacht, om te weten, of Joost misschien óók zou worden geroepen.... maar alleen het Bestuur van den A N.W.B. was gegaan.
| |
| |
- Een heele toer, die trappen achterwaarts af te stappen! lachte Eduarda.
- En weet je wel, dat je nooit het eerst het woord tot Hare Majesteit richten mag?
- En dat je nooit ‘neen’ mag zeggen?
Willa was blij, dat zij het gesprek van Joost en Louise had afgeleid, en Philip was er haar erkentelijk voor. Goed kind, dat zusje van hem, goed, arm, lief kind....
Het gesprek ging voort. Wat leek alles gewoon, dacht Philip. Hier zat hij nu op den meest bewogen dag van zijn leven, en at kip met compôte. Hij moest er om lachen. En daar zat Willa, die hetzelfde leed droeg als hij, en bediende iedereen van wat deze het liefste had, en zòrgde voor iedereen, en gaf de dessertbordjes rond met een keurige ster van lepel, vork en mes.... alles gewoon, heel gewoon....
Welk een vreemd wezen was toch de mensch. Hoe gemakkelijk deed hij uiterlijk de gewende dingen, terwijl hij innerlijk verscheurd werd van pijn....
Hij had eens iemand hooren zeggen:
- Een mensch heeft veel meer goede vrienden dan hij weet: zelfbeheersching, veerkracht, uithoudingsvermogen, volharding, en al dergelijke dingen méér, en wanneer hij ze noodig heeft, komen ze hem vanzelf te hulp.
En dat was ook zoo. Hij merkte het nu zelf.
Toch vond hij het uitstekend, dat hij Joost vooreerst niet behoefde te zien....
Willa sneed de vruchten, de appelen en peren doormidden, presenteerde de frambozen.... en maakte voor tante Pien een bordje frambozen met wijn en suiker klaar, waar het goede menschje aan smulde. Arm leven.... dacht Philip, om zoo te kunnen opgaan in materiëele genietinkjes.... Of waarom: arm? de tantes hadden zich geresigneerd; | |
| |
en al hadden zij ook nooit iets van het leven gehad, zij wisten het nauwelijks, zij misten nauwelijks iets....
Een diepe zucht welde op uit zijn borst. Berusten.... in het leven berusten.... was dat het eenige?
- Willa, zei Eduarda, wat staat dat allerliefst, die Oost-Indische kers op tafel. Hoogst smaakvol en decoratief. Ik zal 't eens onthouden.... De volgende week moet ik een dinertje geven, kom je me dan vooraf wat helpen?
- Ja, met pleizier.
Eduarda wierp even een blik op Willa's bleek gezichtje, en zei met wraakzuchtigen hoon:
- Wat een être is die Hetty van der Voorde.. ik heb dat wicht nooit kunnen uitstaan. Ze weet veel te veel, dat ze mooi is, en ze coquetteert, om er wee van te worden. Gelukkig, dat ze zich nu maar naar Frits Coppelius heeft gewend, die twee zijn aan elkander gewaagd.... Hij is het immers, Jan, die in Delft die geheime roulette heeft opgericht.. waarom die arme jonge van Aerssen zich heeft dood-geschoten?
En om Willa te ‘troosten’ begon zij het verhaal te vertellen:
De jonge van Aerssen was door die roulette geruïneerd. Hij nam de vlucht naar Brussel, en toen zijn ouders, die gewaarschuwd waren, aankwamen in het hôtel waar hij was, schoot hij zich, terwijl ze het hoorden, achter de kamerdeur, die hij op slot had gedaan, dood.
- Aan die jonge van Aerssen, zei Philip haastig, was anders ook niet veel verbeurd. Een zwak type, die....
- Maar Coppelius heeft hem op de slechte weg gebracht, zei Jan Bruninga. Vertel mij niets van Coppelius; een eerste klas fuifnummer, een echte | |
| |
niksnut, en de donderaar van de groenen....
- Gaan wij bij u een sigaar rooken, Papa, of.... vroeg Philip.
- Ja, willen we de zitting maar opheffen? stelde Sophie voor. We zijn laat vandaag....
- Laten we in de serre gaan, zei Karel. Vertel me eens, vroeg hij aan Philip, hoe krijgen we de tandems terug?
- O, dat is allemaal geregeld. Joost zal u de adressen geven, waar ze terug-gehaald kunnen worden.
Philip verheugde er zich in, dat hij den naam van Joost zoo gemakkelijk over de lippen kreeg. We kunnen niet tegenover elkaar blijven staan als ‘die feindlichen Brüder’, had Joost gezegd. En och, hij had immers gelijk. Het leven werd eenvoudig ondragelijk, als je met pijnlijke zorg je rancune aankweeken bleef....
En was hij wel iemand om een vrouw gelukkig te maken? Hij, altijd zoozeer met zichzelf vervuld.... niet egoïstisch in den gewonen zin van het woord, maar egotistisch, altijd heendraaiend om zichzelf....
Misschien had Louise wel intuïtief gevoeld, dat haar natuur behoefte had aan een ànder temperament, niet een, dat te veel geleek op het hare, - maar een krachtig karakter, dat haar steunen en opbeuren kon....
De aantrekkingskracht der tegenovergestelde naturen zou ook wel hier in het spel zijn geweest. Hij had Louise, zelfs toen er nog niets tusschen hen bestond, al niet voldaan, hoe had het moeten gaan, indien zij waren getrouwd?....
Nog peinsde hij voort over deze gedachten, toen de deur werd open-egworpen en Joost binnenkwam, opgewonden, stralend en sterk.
Onwillekeurig stonden allen op, en omringden | |
| |
hem, en Philip zag, hoe Joost onmiddellijk het natuurlijk middelpunt vormde van den kring.
- Nu, u kunt me feliciteeren! riep hij luidruchtig.
- Is het er door? vroeg zijn vader, en schudde hem glimlachend de hand. En zijn moeder en zusters en tantes omhelsden hem, en Joost nam alle gelukwenschen met bruyante opgewektheid in ontvangst, en merkte het, in het algemeen tumult, ternauwernood, dat ook Philip hem de hand drukte.
Joost zat glunder te vertellen, hoe de ontvangst van den ouden heer was geweest. En zegevierend voegde hij er bij met rechtmatigen trots:
- Hij vond het goed, dat het engagement niet lang duren zal, en dat we in het najaar trouwen.
- Jij laat er ook geen gras over groeien, lachte de vader, en zijn moeder zei:
- Maar Joost! je bent nog een kind!
- Haha! schaterde Joost, een kind! een kind! en hij sloeg zich op de knieën van pret. Maar dan toch een kind, dat al heel gauw de driedubbele functie vervullen zal van: getrouwde man, ingenieur, en firmant in de zaak van Rhedum!
Zijn vader keek hem vergenoegd in het roode, geanimeerde gezicht. Zijn moeder schudde het hoofd, maar was heimelijk trotsch op haar flinken zoon; Eduarda en Bruninga schertsten samen over dien brutalen rakker, dien kwajongen, die pas kwam kijken; de tantetjes bestaarden met verteederde blikken hun neef: die Joost, die Joost.... prevellachten zij, en sloegen de handen in elkaar van bewondering en verbazing: die Joost, die Joost....
Maar Willa naderde Philip, en drukte even haar hoofd tegen zijn schouder; en Philip legde zijn arm om haar heen, en haalde haar naar zich toe, in een innig gebaar. Het was of beiden in deze oogenblikken voelden, dat zij alleen van elkaar in de | |
| |
toekomst eenig heil te verwachten hadden; de familie zou voortaan zich scharen om Joost; Joost werd de spil waarom alles draaien zou.... en zij beiden, de stlilen, de eenzamen, zij, met hun groot verdriet, zochten onwillekeurig elkaar in een vanzelfsprekende saamhoorigheid.... in een zoeken, een hunkereen naar troost.
| |
II
In het groote kantoor der Rhedum'sche fabriek was een heftige discussie aan den gang.
Karel van Rhedum zat met de hand onder het hoofd aan zijn schrijftafel. Rustiger was het er voor hem niet op geworden, sinds zijn beide zoons als firmanten in de zaak waren opgenomen. Telkens ontstonden er meeningsverschillen tusschen Joost en Philip, en hij had dan de grootste moeite een compromis te vinden, dat beiden bevredigde.
In zijn heele practijk had hij zich altijd beijverd den middenweg te blijven houden; Joost was te fel aan den behoudenden kant, en Philip wilde verder gaan met concessies dan hij ooit goed had geoordeeld.
Zooals laatst, toen Philip het voorstel deed een permanent scheidsgerecht in te stellen, en hij daarin ook werklieden zitting wou geven. Met hand en tand had Joost er zich tegen verzet:
- Het gebeurt niet! had hij, schuimend van woede, met zijn vuist op de tafel gebeukt, 't zal niet gebeuren, zoo waarachtig als ik hier sta!
En het debat, dat in een twist dreigde te ontaarden, was slechts beslist, doordat hij, als man van ondervinding, tegen Philip had betoogd, dat zijns inziens de tijden nog niet rijp waren voor een dergelijke ingrijpende verandering in het bestuur.
Maar nu was de kwestie veel erger. De hoonende, | |
| |
luide stem van Joost dreunde hem door het hoofd.... hij kon er niet meer zoo goed tegen als vroeger, tegen herrie en drukte om hem heen....
- Kalm wat, Joost, vermaande hij, ik krijg hoofdpijn van je lawaai.
- Zeg u dan óók eens wat, u zit daar maar, of de heele zaak u niet aangaat! Heb ik gelijk, of....
- Au fond heb je gelijk. Het is nu maar de vraag, of je idee practisch uitvoerbaar is.
- U weet heel goed, dat deze maatregel op alle fabrieken wordt toegepast!
Inderdaad: au fond had Joost gelijk. Nu de nieuwe ponsmachines in werking gesteld waren, die bij elken slag een zuiver gevormd onderdeel uit de staalstrook sloegen, - machines, die een aardig kapitaal vertegenwoordigden, - nu dus deze verbeterde werktuigen de werklieden in staat stelden in denzelfden tijd en met dezelfde inspanning meer stuk-arbeid te verrichten, was immers de loonsverlaging, die Joost voorstelde, slechts schijnbaar.
Als het echter van hèm afhing, zou hij de werklieden hun gewone loon willen laten behouden....
Maar Joost had gebriescht:
- Waarom moeten zij al 't voordeel hebben van de nieuwe machines? en niet wij? Waarom hebben we ze dan genomen?
- Om in korter tijd meer te kunnen afleveren, zei Philip. Daarin zit dan toch ons voordeel.
- Het is onrechtvaardig! schreeuwde Joost er tegen in. Het komt ze niet toe! Ik wil hun niets afnemen, ik gun alleen aan dat luie gespuis hun grooter voordeel niet!
En Joost had net zoo lang op dit aambeeld gehamerd, tot zijn vader, vermoeid, had toegegeven, en, als gevolg daarvan, ook Philip berusten moest.
Zoodra het besluit der directie aan de arbeiders | |
| |
was meegedeeld, barstte de bom, die al maanden had liggen smeulen, los.
Een laaiende verontwaardiging was gaande onder het personeel der fabriek. En vanmorgen in alle vroegte, was vrouw Rander naar het Huis geslopen, en had er een nummer van het blaadje Demos gebracht, dat in het geheim, zooals Sophie indertijd toevallig had gemerkt, onder de werklieden werd verspreid.
Het was geschreven in de gewone opruiende taal, met de voor een dergelijke gelegenheid geijkte uitdrukkingen.
De kracht van het kapitaal.
Werklieden!
Medestanders!
Laat u niet langer vertrappen door de kneuzende hiel van den kapitalist.
Laat hij zich niet langer vetmesten met uw zweet en bloed!
Laat hij u niet langer verguizen, als zijnde onbekwaam. Waar en wanneer hebben wij de gelegenheid ons te ontwikkelen? Laat hij ons niet verwijten, dat wij een borrel lusten. De rijken brassen en zwelgen genoeg.
De kapitalist ontsteelt ons de vruchten van onzen arbeid. Hij is barsch, hardvochtig, onrechtvaardig, onmenschelijk.
Loonsverlaging!
Voelt ge wel, wat dat beteekent? De Rhedumsche directie wil u beknibbelen op wat u toekomt, en gij zult dus aan uw vrouw en kinderen het noodigste moeten onthouden.
Zoo zijn wij dan toch eindelijk ook op deze fabriek aan de hongerloonen toe!
Mannen! broeders! staat pal!
| |
| |
Schouder aan schouder zullen wij ons tegen dezen schandelijken, godvergeten maatregel verzetten.
Weest solidair! En weigert als één man dit besluit te aanvaarden.
Stuurt uit uw midden een delegatie naar het kantoor. Eischt intrekking dezer wreede beslissing. En dreigt anders met staking. Dreigt, dat wij allen het werk zullen nederleggen!
Werklieden, vereenigt u!
Zet uw gezamenlijke macht tegenover de kracht van het kapitaal.
Vereenigt u, eendracht maakt macht!
En onder hen drieën was nu weder een heftige discussie losgebroken.
- Niet toegeven! wilde Joost. Dat in der eeuwigheid niet!
- We kunnen de delegatie toch aanhooren, meende Philip.
En Karel had gewaarschuwd:
- Bedenk, hoe ongelegen een staking ons op 't oogenblik komen zou. Juist nu ons die groote partij rijwielen door de vesting-artillerie is besteld.
- Dat weten ze! en daarom doen ze 't juist. Maar als we nu toegeven, zitten wij er voor altijd onder. Papa, dat je dat niet begrijpt! We kunnen niet terug. Ons heele prestige is er mee gemoeid.
Karel van Rhedum dacht, dat het toch wel rustiger was, toen hij alleen voor alle beslissingen stond. De animositeit tusschen Joost en Philip, naar aanleiding van Louise, was gelukkig wel geluwd, maar telkens en telkens weer openbaarde zich het groote onderscheid in hun levensopvatting en begrip der dingen.
- Jongens, asjeblieft, zei hij, de zaak is veel te ernstig, om er vulgair over te gaan kibbelen. Joost, | |
| |
matig je. Ik wensch, versta je, ik wènsch, dat we de deputatie te woord zullen staan.
Joost zweeg mokkend stil. Maar in zijn oogen broeide het verzet, en zijn gezicht was zoo hard als steen.
- En nog iets: jullie laten mij 't woord doen. Noch jij, Philip, noch jij, Joost, reflecteert op iets hetgeen de lui zullen zeggen. Verstaan? Maar toch blijven jullie beiden er bij. En doe me nu 't genoegen en ga alle twee aan je werk, zoodat ik m'n gedachten kan concentreeren.
Hij was alleen. Karel, maar denken kon hij niet. Zijn ellebogen leunden op het tafelblad van zijn schrijfbureau en zijn hoofd werd ondersteund door zijn handen.
Zoo zat hij een poos. Hij voelde zich mat en dof, en in zijn slapen klopte het opgestuwde bloed. Ik kan merken, dacht hij, dat ik een dagje ouder word. Alles vermoeit me, alles jaagt me met pijnlijke kracht het bloed naar het hoofd....
Ik wou, dat dit geval zich niet juist nú voordeed, nu ik zoo'n behoefte heb aan een stillen tijd.
Ik wou, dat Joost het niet had doorgedreven van die loonsverlaging. Het moge billijk wezen, maar dat begrijpen die lui immers niet?....
M'n gedachten concentreeren. Ja, ik wou, dat ik dat kon. Het liefste zou ik kort-weg zeggen:
- Nou, allons, als jullie er zooveel op tegen hebben, dan....
Enfin, hij moest maar afwachten, wat de lui zouden zeggen....
Hij schrikte, toen er aan de deur werd geklopt. Had hij geslapen? Het leek wel zoo. Hoe het zij, hij voelde zich nu gelukkig wat uitgerust en frisscher van hoofd dan straks.
- Vragen ze me te spreken? Goed, laat de lui maar binnen komen. Hoeveel zijn 't er? Drie? | |
| |
Goed. Laat ze binnen. Maar ga eerst m'n zoons roepen, hè.
Joost en Philip traden binnen, en namen op een wenk van hun vader nevens hem plaats.
Toevallig ving Karel den blik op, dien Joost op de werklieden sloeg. Het was de blik van den harden, onmeedoogenden willer, den koppigen volharden, die zijn inzicht niet prijs geeft, wat een ander ook moge beweren.
Hij, door het gezag van zijn vaderschap, had den jongen nu nog in de hand, maar wat zal Philip een harden dobber met hem hebben, als ik er eens niet meer ben, dacht hij onwillekeurig.
- Zoo, zeide hij, op zijn gewonen, jovialen toon, dien hij altijd tegen de werklieden bezigde, wouen jullie mij eens spreken? Gaat er bij zitten, mannen.
De woordvoerder was even geïntimideerd door Karel's rust en zekerheid. Toen stak hij met zijn van buiten geleerde toespraak van wal, en betoogde, dat de werklieden met den maatregel der loonsverlaging niet accoord konden gaan.
- Het is jammer, zei Karel, dat we het woord ‘loonsverlaging’ hebben gebruikt. Dat werkt natuurlijk op jullie als de roode lap op den stier. Het was beter geweest, om te spreken van een andere loonregeling, een loonregeling op anderen grondslag. Jullie weten even goed als ik, dat er geen sprake is van nadeel aan jullie kant.
- Maar van voordeel toch zeker óók niet!
- Waarom mot 't voordeel alleen in de zakken van de patroons.
- Omdat, zei Karel, de patroon de groote uitgave heeft van de machines, en het lang zal duren, eer we dat bedrag er weer uit hebben gehaald. Het wil me voorkomen, ging hij voort met een fijn ironisch lachje, dat jullie bij mij heusch nog niet aan de ‘hongerloonen’ toe zijn.
| |
| |
De werklieden keken elkander aan. Was er een onderkruiper aan het werk? Wie? O, natuurlijk de halfgare, ouwe Winse. Nou, die kon geen kwaad. De overigen stonden solidair.
- Om kort te gaan, wat komen jullie hier nu eigenlijk doen?
- We komen u uit naam van al het werkvolk verzoeken het loon op de oude voet te laten voortgaan. En als u daaraan niet zou willen voldoen....
- Dan?
- Zijn we besloten het werk vandaag nog neer te leggen.
- Vandaag nog! ei, ei, geen halve maatregelen dus. Maar het zal zoo'n vaart niet loopen.... Ik heb altijd tamelijk wel met jullie overweg gekund. Niet? Ben ik niet altijd een humaan patroon geweest?
- Jawel, gromde de woordvoerder onwillig, ik geloof wel, dat uw bedoelingen altijd goed zijn geweest, maar....
- Maar! ontsnapte Joost op onbeschrijflijk hoonenden toon.
De woordvoerder hoorde den scherpen, minachtenden klank, en korzelig ging hij voort:
- Maar de patroon steekt niet in de schoenen van de werkman. De patroon staat tegenover de werkman. De patroon beschikt. Zooals onderlaast met het premiestelsel. Die verdeeling in klassen, dat is een onding, daardoor ze je de deur wijd open voor bedrog en konkelarij.
En eenmaal aan den gang wist de woordvoerder van geen ophouden; hij bracht alle grieven er uit, - en Karel dacht: het is misschien goed, dat er eindelijk eens schoon schip wordt gemaakt, maar verduiveld onaangenaam is het, te merken, dat na zooveel jaren je best doen om het de lui zoo goed mogelijk te geven, ze toch nog zóó vijandig tegen- | |
| |
over je staan. Een wrevel werd in hem wakker, die hem noopte te zeggen:
- Ik geloof niet, dat de directie op de nu genomen beslissing kan terugkomen....
- Dan staken we!
- Vandaag aan den dag!
- Is dat uw laatste woord?
-....maar tegelijk geloof ik niet, dat de werklieden zoo dwaas zullen zijn, om daarom te staken. Een staking heeft bijna nooit m'n sympathie, omdat het een machtsmiddel is, en geen argument. Bovendien is een staking, ook al wordt die gewonnen, bijna altijd in het nadeel van de werkman....
Enfin. Zeg aan de lui, dat ze vanmiddag om half twee allemaal bij elkaar komen op 't binnenplein. Dan zal ik ze toespreken. Zeg hun dat.
- Dus u kunt.... u wilt.... nu op dit oogenblik geen beslissing nemen?
- O, welneen. Ik denk er niet aan. Afgesproken? Vanmiddag om half twee.
- En meent u, schamperde Joost, nadat de deur zich achter de deputatie gesloten had, dat u daarmee iets zal bereiken?
- Laat dat nu maar aan mij over, hè?
- Maar u geeft toch niet toe?
- Laat dat nu maar aan mij over, hè?
Joost keek zijn vader eens aan, en zonder het te willen, kreeg hij eerbied voor diens vierkante kracht. Hij geloofde wel de zaak aan hem te kunnen overlaten.... hij voelde, dat, wat zijn vader besloot, goed moest zijn.
| |
III
Onder het koffiedrinken heerschte er een strakke, gespannen stemming. Philip had zijn moeder en | |
| |
zuster met een paar woorden op de hoogte gesteld, en hoezeer ook innerlijk ontdaan, beijverden beiden zich om zoo gewoon mogelijk te zijn. Maar hun stem klonk vreemd, en de onderwerpen, die zij wilden entameeren, leken allen even zonderling onbelangrijk.
In Joost kookte en bruiste het, en het kostte hem de grootste moeite, zich te bedwingen. Telkens wilde hij driftig uitvallen, maar een blik op zijn vaders gelaat deed hem zwijgen.
Er was iets in dat stille gezicht, dat hem ontzag inboezemde. Hij kon niet definieeren wat het was, maar als hij naar zijn vader keek, kreeg hij de eigenaardige gewaarwording, of hij zijn vader tot dusverre maar oppervlakkig had gekend.
Zijn vader, - dat was hem de mensch, die door zijn niet al te diepgaand intellect, veel te humaan was, veel te veel toegaf.... maar neen! zoo was het niet! Aan de handelingen van zijn vader lag een welbewust verstand ten grondslag; zijn daden waren niet het gevolg van een oppervlakkige spontaneïteit, maar van een goed-overlegden wil.
En voor de eerste maal zag hij iets groots in zijn vader.
Oogenschijnlijk was hij dezelfde van altijd. Maar op zijn bleek gezicht was de gereede, joviale lach door een vastberaden trek vervangen, en onder het breede, eenigszins gewelfde voorhoofd stonden de kloeke oogen helder en vast.
Karel dwong zich om iets te eten, maar het kostte hem de grootste moeite iets naar binnen te krijgen, en toen zijn vrouw zijn half-gevuld bord weg-nam, en er een bordje met klaar - gemaakte perziken voor in de plaats zette, maakte hij geen aanmerking.
Sophie zat hem met stille bezorgdheid gade te slaan. Daar was het dan nu, het geweld, dat al zoo | |
| |
lang had gedreigd. Zou hij er tegen bestand wezen, haar man? Zou hij er tegen-op kunnen, zou hij de sterkste weten te blijven?
Gelukkig, dat hij zijn zoons nu naast zich had. Dat was een heele gerustheid. Maar zij zag duidelijk, dat Philip de zaken niet gunstig vond. Joost, - die was volgens zijn gewoonte volstrekt niet bevreesd, zelfs niet ongerust, - die was alleen maar woedend.
Vanmiddag zou haar man de werklieden toespreken. Ondanks haar angst had zij hierop toch àl haar hoop gesteld. Als het hem maar niet al te veel aangreep, Karel, hij had zooiets vreemds in zijn gezicht, dat haar tegelijk bewondering gaf èn vrees....
Gedurende den geheelen maaltijd had Karel geen woord gesproken. Maar toen hij zijn stoel achteruit schoof, om op te staan, zei hij plotseling:
- Jongens, luister, en onthoud goed wat ik je hier zeg. Het is onbegrijpelijk, dat de socialisten me zoo tegenwerken, nietwaar, omdat ik, zoolang ik fabriekseigenaar ben, ernaar heb gestreefd, m'n werkvolk 'n ‘menschwaardig bestaan’ te verschaffen. Ik heb toevallig de oplossing gekregen.
Op een vergadering sprak ik een socialist, en vroeg hem daar eens naar.
Daarop antwoordde hij, en het viel hem blijkbaar uit de mond, want bij eenig nadenken had hij zich natuurlijk niet zoo bloot gegeven:
- Jij met je lapmiddelen houdt onze beweging tegen!
Joost sprong op:
- Dat is kras! dat is kras!
- Onthoud het, zei nogmaals zijn vader, onthoud dit historische woord.
| |
| |
Karel en zijn zoons begaven zich naar de binnenplaats.
Philip zag zijn vader rondkijken, en snel zei hij:
- Vader, 't is gemakkelijker voor u, om 'n tafeltje te hebben, waarop u van tijd tot tijd leunen kunt, - en hij liet een tafeltje voor zijn vader plaatsen; maar hij had ook een stoel laten halen, en deze voorzorg bleek niet onnoodig, want aanstonds viel Karel er zwaar op neer.
- Laten ze nu komen, zei hij nerveus, en Philip zag, hoe het zweet hem op het voorhoofd parelde.
De mannen verzamelden zich; de gezichten verbeten en wrokkend. Wat hoefde er nog verder geparlefinkt, ze hadden hun zegje gezegd, en daarmee uit. Wanneer de patroon hun eischen niet inwilligde, - en het zag er heelemaal naar uit, alsof hij dat niet van plan was, dan mocht zoo meteen de stoomfluit gieren als dol, maar zij staakten op slag.
Het voeten-geschuifel der aantredende mannen had opgehouden; door de stilte, die er ontstond, werd Karel van Rhedum gewaarschuwd, dat het oogenblik was gekomen.
Hij stond op, steunde zich sterk met de handen op de tafel, en opende de lippen, doch hij gaf geen geluid. Hij zakte weer neer, maar stond onmiddellijk op, en haalde eenige malen diep adem.
- Papa! riep Joost, u is niet gedisponeerd! laat mij....
Doch een zoo sterk-gebiedend gebaar wees hem terug, dat Joost zich zwijgend achter zijn vader plaatste. En hij keek, geïmponeerd, naar diens stoere, korte gestalte, die een oerbeeld leek van onwrikbare kracht, zooals hij daar stond, en hij luisterde, geboeid, naar zijn duidelijke, nadrukkelijke stem:
‘Mannen, ik ben hier tot jullie gekomen, om | |
| |
de kwestie met jullie allen te bespreken, die ons hedenmorgen door een drietal uwer is voorgelegd.
Zoolang wij samen werken, is er van een staking nooit sprake geweest, nooit sprake behoeven te zijn.
Is er thans reden voor?
En beseffen jullie allen wel goed, wat een werkstaking beteekent?
Elke werkstaking brengt nadeel mee.
In de eerste plaats altijd voor de maatschappij. In de tweede plaats altijd voor de werklieden. In de derde plaats ook dikwijls voor de patroon.
Altijd voor de maatschappij. Wanneer vijfhonderd werklieden een week lang arbeiden, is de maatschappij, hetgeen die werklieden produceeren rijker geworden. Werken zij niet, dan is de maatschappij de kosten van hun onderhoud armer geworden, zonder dat daar iets tegenover staat, en heeft dus nadeel geleden.
Zoolang de werklieden niet arbeiden, worden zij armer, ook al worden zij ondersteund door de offers, die anderen, - meestal ook niet met rijkdom gezegend, - bereidvaardig brengen voor hun zaak.
Wij werken hier met een vijfhonderd man. Bij ons gemiddeld loon van twaalf gulden in de week derven dus de gezamenlijke arbeiders een loonsbedrag van zesduizend gulden. Al krimpen jullie de vervulling van je levensbehoeften in die week tot 't uiterste in, het onderhoud van al die honderden gezinnen verslindt sommen, waartegen jullie weerstandskas niet lang bestand zal zijn!
In veel gevallen brengt een staking ook nadeel aan de patroon. Wanneer een fabrikant met winst werkt, is elke dag stilstand zijner onderneming voor hem verlies. Wanneer hij echter besluit tot loonsverlaging, omdat hij anders met verlies zou gaan werken, dan doet hij veel beter z'n fabriek stop | |
| |
te zetten, dan de eischen van z'n arbeiders in te willigen.
Werkstaking is dus altijd een gevaarlijk wapen, dat in de handen van heethoofden wel zeer noodlottige gevolgen kan hebben!
De werklieden, het is waar, door de onmiddellijke behoefte aan het dagelijksch brood. verkeeren elk afzonderlijk in een zwakke toestand, en het is dus begrijpelijk, dat zij in vereeniging kracht zoeken, en door gezamenlijk optreden klem trachten bij te zetten aan hun eischen, - mits die eischen billijk zijn!
Betaalt de patroon aan zijn werklieden een loon, ruimschoots voldoende voor hun dagelijksch onderhoud, dan heeft hij het recht en de macht ongeoorloofde wenschen af te wijzen.... omdat andere arbeiders gaarne op de door hem gestelde voorwaarden, bij hem in dienst zullen treden.
Wanneer de arbeiders het scherpe wapen der werkstaking misbruiken, zoo loopen zij groote kans, er zelf mee verwond te worden.
Slechts buitengewoon bekwame werklieden kunnen met de patroon dingen over het loon. En dan nog! de patroon is de eenige, die weet welke loonen hij geven kan, en geven mag.
Mannen, weest redelijk. Stel je bestaan en dat van vrouw en kind niet noodeloos in de waagschaal.
Na lang wikken en wegen is de directie tot de bekende maatregel overgegaan.
Deze maatregel....
Hij hield even op, en hijgde naar adem.
- Deze maatregel.... blijft....
Philip sprong toe, en ondersteunde zijn vader. Bezorgd keek hij hem in het opgezet gezicht, met de rood-beloopen oogen....
- Vader!
| |
| |
Maar nog eenmaal herwon Karel van Rhedum zijn kracht.
- .... blijft gehandhaafd.
Toen, bevend, zonk hij tegen de borst van Philip, zakte neer op den stoel en verloor geheel het bewustzijn.
En daardoor hoorde hij niet, hoe Joost, zichzelf niet langer meester, het hartstochtelijk uitschreeuwde:
- Mannen! ga aan het werk! Wij zullen ons liever aan de muur laten vast-spijkeren, dan toe te geven. Houd je dàt voor gezegd!....
| |
IV
Een sombere stilte was doorgedrongen tot in de verste hoeken van het fabrieksterrein. Ook in het huis heerschte diezelfde onheimelijke, onheilspellende stilte, die op iedereen woog als een niet te ontkomen druk.
Karel van Rhedum lag te bed in een toestand tusschen bewusteloosheid en slaap. Zijn schoonzoon Bruninga had direct levensgevaar geconstateerd. Tegen de zoons had hij gesproken van: een ernstige attaque; tegen de vrouwen van een ‘overspanning tengevolge van overwerken’.
De arbeiders hadden het werk neergelegd. In de directie-kamer liep Joost heen en weer met diep in zijn zakken gedrukt de gebalde handen.
Verdomd! alles kwam ook bij elkaar. Papa's verschrikkelijke ziekte, - want Joost met zijn neiging om alle dingen precies onder de oogen te zien, voelde dat er weinig, zooal eenige hoop was op herstel, - de bestelling der vesting-artillerie, die misschien niet op tijd uitgevoerd worden kon.. en hij, over eenige dagen zou hij moeten aanteekenen.
| |
| |
Zijn huwelijk uitstellen?
Maar wat dan! Allerlei wilde plannen woelden hem door het hoofd. Kennisgeving aanplakken, dat iedereen, die niet binnen vier-en-twintig uren het werk hervatte, zou worden gerekend te zijn ontslagen.... werkvolk van elders aanvoeren, desnoods onder bescherming van gewapende macht..,
Het kookte in hem van onwil en verzet. Nu zie je eens! Je kan jarenlang met je onderhoorigen in de beste verstandhouding samenleven, de humaanste principes toepassen, en de kleinste kleinigheid is voldoende om alles omver te gooien.
Dat kwam doordat de menschen altijd menschen bleven, onder alle omstandigheden, menschen, menschen. Zoo jong als hij was, had hij nu reeds de overtuiging, dat menschenmateriaal het onbetrouwbaarste materiaal is, dat er bestaat.
Je meent het te kunnen kneden en vormen naar je wil. En dan opeens begint er in de logge massa iets te gisten. Verkeerde elementen zijn er in doorgedrongen, en de geheele substantie verandert. Het materiaal brokkelt tusschen je vingers weg, je bent er geen meester meer over.
O, 't volk, 't domme, ellendige volk, dat niet voelt met eigen hart, dat niet denkt met eigen hersens, maar zich laat leiden als een kudde vee. Men moest zelf wel zeer dom, of zeer idealistisch wezen, wat feitelijk hetzelfde was, om te meenen, dat met dergelijke individuen een heilstaat was te stichten!
Het zou om te lachen zijn, indien het niet zoo diep-treurig ware. Zeker! zeker! hij gaf onmiddellijk toe, dat er bij sommige instellingen ten hemel schreiende toestanden heerschten, zooals b.v. in Almelo, waar loonen werden verdiend van f 5. - | |
| |
tot f 10. - in de week door volwassen arbeiders. Dat de lui dáár eens de verzenen tegen de prikkelen sloegen, was te begrijpen, en mocht hun niet kwalijk worden genomen. Maar hier! maar hier!
Hij wond zich op tot een heete drift, die hem de tranen in de oogen drong van spijt. Arme Papa. Domoor ook hij. Wat had hij er nu aan, dat hij altijd het beste vóór had gehad? Daar lag hij, verslagen, en het laatste levensbesef dat hij had, zou misschien wezen de overtuiging van zijn nederlaag....
Al die mannen, waarop je huizen zou hebben gebouwd, Waning, Korte, Rodenbos, waar waren ze, waar bleven ze nu? Ze moesten wel ‘solidair’ met de stakers wezen; dat klonk heel mooi; maar waarom waren de stakers niet solidair met degenen die ànders wilden?
'n Beroerde toestand. Hij had het hun goed gezegd: wij zullen ons liever aan de muren laten vast-spijkeren.... en toch waren ze in staking gegaan. Je begreep het niet. Je begreep het niet....
Bij al zijn boosheid om het onverantwoordelijk gedrag der arbeiders kwam voor Joost nog het vernederend bewustzijn, dat hij het af had moeten leggen tegenover het werkvolk, dat hij heimelijk verachtte. Dat stak hem, dat beet hem in zijn ziel met een scherpe pijn. Zijn vader zou het rond-uit tegen hem hebben gezegd:
- Joost, jongen, iemand die te beschikken heeft over zóóveel menschenlevens, mag niet al te koppig en te eigengerechtig zijn. Je moet je wil wel 's achterstellen bij den ‘wil des volks’. En dat is lang niet kwaad. Door de wrijving der verschillende partijen worden van weerskanten de scherpe punten afgeslepen, - en jij hebt heel wat scherpe puntjes, Joost! Enfin, je bent nog jong. Als je ouder wordt, zal je vanzelf wel bedaren....
| |
| |
Het leek Joost, alsof hij in deze enkele uren jaren ouder geworden was. Jong! jong! dat eeuwige aambeeld! Hij geloofde niet dat met den rijperen leeftijd zijn karakter essentiëel veranderen zou.
Doch, omdat hij jong was, drukte hem de zware verantwoordelijkheid, die op hem rustte, neer. Papa was voor het oogenbljk, misschien voor altijd buiten werking gesteld. Op hem en op Philip was de taak overgedragen, de zaken te leiden, en een oplossing te vinden voor het bestaande conflict.
Beroerd. Beroerd. De verantwoordelijkheid was zwaar.... En als hij nu maar tot een besluit komen kon....
De deur ging open, en Philip trad binnen, gevolgd door den ouden Winse.
Joost keek even, verwonderd, op. Wat kwam die hier doen? Hij behoorde toch niet tot het personeel? Of kwam hij soms als afgevaardigde van het volk, omdat hij neutraal tusschen de beide partijen stond?
- Neen, meneer, dat niet. Daarvoor kiezen ze mijn niet uit. Ze verdenken mijn van met de hooge heeren onder één deken te spelen. Ofschoon ze daarin ongelijk hebben, groot ongelijk. Ik ben geheel onafhankelijk. De ontevredenheid is een kiem, die in de lucht zit, en die maar al te gereede wortel schiet hier en daar, ook op plaatsen, waar het niet van noode is. Op dorre gronden doen de lupinen goeie, heel goeie diensten, maar tusschen de gezonde korenvelden werken ze als onkruid, zie je. En zoo is 't ook met....
- Wat wou je nu eigenlijk zeggen, viel Joost hem in de rede, ongeduldig. Al dat geredeneer was heel mooi en heel juist, maar op het oogenblik had hij geen ooren daarnaar.
- Winse heeft een idee, zei Philip. Heel vriendelijk verzonnen, maar ik vind, dat we het niet...
| |
| |
- Vertel, zei Joost.
- Kijk eens, meneer. Mij is ter oore gekomen, dat uwe juist een groote bestelling ter uitvoering heb gekregen....
- Ja, een groote en eervolle bestelling! riep Joost. En dat weet het canaille, en daarom, daarom kiezen ze dit moment. Maar mij krijgen ze er niet onder, nooit! nooit! nooit! dat zweer ik!
- Als u de lui eens een proeftijd voorstelde? proponeerde Winse voorzichtig.
- Een proeftijd?
- Ja. Bijvoorbeeld van een maand, of drie weken, of veertien dagen.... zoolang as u denkt noodig te hebben, om de bestelde partij gereed te maken....
- Dat is slim bedacht! riep Joost verrast, dat is allemachtig slim bedacht!
- U stelt de werklieden voor, een maand of zoo lang het noodig is, te werken volgens uw nieuwe systeem, en dan te kijken, of ze d'r werkelijk op achteruit gaan met het loon. Na verloop van die periode kan er dan opnieuw beraadslaagd worden tusschen de partijen....
- Nou, zei Joost, ik moet zeggen, dat is afgerazend handig bedacht.
- Dat wel, zei Philip, maar....
- Wat heb jij er tegen?
- Ik heb er twee dingen tegen. Ten eerste is het unfair....
- Ben je gek! unfair! tegenover gepeupel, dat ons zóó in den steek laat, dat ons gewoon laat stikken, als we ze het meeste noodig hebben....
- En ten tweede zullen ze die voorslag nooit aannemen, omdat ze natuurlijk heel goed begrijpen, welke bedoeling er achter zit.
- We kunnen het toch probeeren!
| |
| |
- We kunnen het niet probeeren, zei Philip bedaard.
- Waarom niet! stoof Joost nijdig op.
- Omdat ik niet wil, dat de eerste daad van ons leiderschap een unfaire daad zal zijn....
- Jij wilt! ik wil óók! we hebben dezelfde rechten!
- En dezelfde verplichtingen! Tegenover de menschen in onze dienst, tegenover Papa, tegenover onszelf....
- Jij altijd met je nobele ideeën! smaalde Joost. Mooi in den mond, maar onpractisch in den grond. Aux grands maux les grands remèdes. Ik ben óók graag loyaal en fair, zoover als het gaat, maar mezelf en ons bedrijf er onder werken, door te blijven hangen aan edele theorieën, dat krijg je niet van mij gedaan!
- Laten we, vroeg Philip zacht, niet de eerste maal, dat op òns de leiding rust, gaan twisten. Ook wij moeten solidair staan tegenover de buitenwereld. Laten we dat fair of niet fair nu maar laten rusten, en alleen ons bepalen bij 't practische. Ik zeg je, Joost, laten we niet met zooiets beginnen. De lui doorzien ons direct, - en met ons prestige, is 't dan gedaan.
- Geloof jij het, Winse, dat de lui ons direct zullen doorzien?
- Nou meneer Philip dat zoo zeit.... Over het algemeen geloof ik het niet, maar d'r hoeft maar één pientere onderdoor te loepen....
Joost stampte met den voet op den grond. Het hinderde hem, dat hij niet op dit voorstel kon ingaan; het hinderde hem, dat hij bij de eerste gelegenheid, dat zij tezamen voor een bestuurskwestie stonden, zwichten moest voor het beter inzicht van Philip. Maar hij voelde, dat hij toegeven moest....
- Nu, Winse, zei hij kortaf, je denkt voortaan | |
| |
beter na, hè, eer je ons komt lastig vallen met onuitvoerbare voorstellen....
- Spijt me, meneer, ik kwam hier uit goed en best....
- We begrijpen het wel, Winse, en we danken je voor je goede intentie, zei Philip hartelijk. Het was niet verstandig van Joost, om Winse een berisping te geven, die een der weinigen was met toewijding aan de overheid en het redelijk begrip der directie.... Enfin, daar zou hij nu maar niets van zeggen....
Toen Winse weg was, zei Joost, en sloeg met zijn vuist op de tafel:
- Maar nu laat ik ook afkondigen, dat, wie niet binnen vier-en-twintig uren het werk heeft hervat, wordt ontslagen. Weigeren ze, dan worden ze en bloc bedankt. En geen uitzonderingen. Niet alleen de belhamels. Dan moeten de goeden maar met de kwaden lijden.
- En wat wil je dan? Waar haal je opeens vijfhonderd andere werklui vandaan?
- Als ik er maar vooreerst vijftig heb, kunnen we verder. Ik ga hier en daarheen telefoneeren, of ik werklui krijgen kan. Over een uur wordt ons besluit aangeplakt. Zie jij uit te vorschen, Philip, of het noodzakelijk is, dat we de gewapende macht requireeren.
Er werd geklopt.
- Ja!
- Meneer Joost, ik moest u komen zeggen, dat juffrouw van Kelland binnen is.
- Is er iemand bij haar?
- Op het oogenblik niemand, meneer, antwoordde het dienstmeisje.
- Goed, vraag dan aan juffrouw Willa, om even bij juffrouw van Kelland te gaan, en zeg, dat ik aanstonds kom, wanneer ik hier klaar ben.
Zonder er aan te denken, eerst even Louise te | |
| |
begroeten, ging Joost aan zijn werk, en Philip, terwijl hij de kamer verliet, dacht:
Zal Louise, de zachte, gevoelige, op den duur gelukkig kunnen zijn met iemand, die de liefde als iets ‘aangenaams bijkomstigs’ beschouwt? Maar als altijd in den laatsten tijd, wanneer hij over Louise dacht, verhardde er zich iets in hem; zij had immers gekozen? Hij had met haar niets meer te maken....
In de villa wachtte Louise, en hoorde zwijgend de boodschap aan, dat Joost komen zou ‘zoodra hij klaar was met zijn werk’.
In een spontaan élan was zij dadelijk naar de Rhedum's gegaan, zoodra zij al dat vreeselijke hoorde: die lieve, goede meneer van Rhedum zoo ziek, en een staking op de fabriek uitgebroken. Akelig stil was het op het terrein; een blanke, leege stilte hing over de gebouwen; zij huiverde onwillekeurig; hoe vreemd was het, als je altijd hier gewoon was, een luide, bedrijvige drukte te zien....
In huis heerschte dezelfde, benauwende onheimelijkheid. Zij had moeite, zich goed te houden, toen Willa binnen kwam, en zich schreiend, diep bedroefd, in haar armen wierp.
- O, Louise! die arme Papa!
Louise streelde het snikkende meisje over het hoofd:
- Stil maar, stil maar, hij zal wel weer beter worden....
- Ach, ik weet het niet. Hij ligt zoo stil, en spreekt geen woord....
- Wat zegt de dokter?
- Hij denkt dat het de zenuwschok is, toen de werklui hun staking afkondigden. Maar het is dan ook wel vreeselijk, Louise, als je altijd zóó goed bent geweest.
| |
| |
- Dat is ook vreeselijk, zei Louise. Maar Joost zegt, voegde ze er met een klein treurig lachje bij, dat hij altijd te goed is geweest, zich te veel illusies van de menschen heeft gemaakt.
- Hoe is je moeder er onder? vroeg zij, na een oogenblik te hebben gezwegen.
- O, Mama, - ontzettend. Ik doe wat ik kan, maar zij is zoo bang, zoo bang, - net als ik. Joost spreekt ons moed in, hij is zoo sterk, maar....
- En.... Philip?
- Philip is altijd stil; je merkt niet dadelijk iets aan hem; maar innerlijk lijdt hij, dat weet ik.
‘Innerlijk lijdt hij....’
Louise's oogen verloren zich in gepeins, maar Willa vroeg:
- Wil je Papa even zien?
- Mag dat?
- Ach ja, hij merkt het niet; hij is toch buiten kennis....
In de groote slaapkamer, waar de versche, luwe zomerlucht door de opengeslagen ramen naar binnen stroomde, lag in het groote bed de zieke, en bewoog zich niet.
Hoe vreemd was het, dat altijd zoo gezondkleurige, levensvolle hoofd nu zoo roerloos en wasbleek op het kussen te zien liggen.... Louise voelde zich een ontroering kloppen in de keel, en zij kon geen woord uitbrengen, toen zij haar aanstaande schoonmoeder kuste.
Sophie zat bij het bed, en bewaakte met angstige zorg haar man. Haar onrust, haar angst deed haar onuitsprekelijk lijden, maar meer nog martelde haar een diep medelijden met hèm. Hoe goed was hij altijd geweest... een was nu dit zijn belooning...? Geen trouwer, nobeler hart dan het zijne; hij gaf den keizer wat des keizers was; hij beschouwde het volk als zijn kinderen, voor wie hij te zorgen had | |
| |
in een voortdurende, rechtvaardige edelmoedigheid.... en was nu dit zijn belooning....?
Zij schudde triest het hoofd, en zocht de handen der meisjes in een behoefte aan troost, die voor haar niet te vinden was....
En in het bed lag de zieke, in onbewegelijke rust. Maar zijn gevoel was nog niet geheel verdoofd; hij hoorde, hij zag.
Om hem heen lag loodzwaar de stilte, maar die stilte was gevuld met een zacht, soms zwellend geruisch, een geruisch als van vele wateren. Maar temidden van het geruisch vernam hij een stem, die: vader!.... vader!.... riep.
Het was de stem van Philip. Hij, evenals de andere kinderen, had altijd Papa gezegd, maar in dit moment, dit wanklend, verwarrend moment, nu alles zich oploste in een nevel en alles verruischte in het zoevend watergeweld, nu riep zijn zoon in uitersten nood: Vader! en hij begreep het gevaar, waarin hij verkeerde. Dat was het laatste woord, dat tot hem doordrong, voor hij verging en dat nu nog steeds tot hem opklonk, door het druischend tumult der wateren heen: Vader!.... vader!
Een klacht.... een hulpgeroep.... een afscheid.
Een zwarte nacht had hem omvangen. Maar even nog was het licht geworden om hem heen, toen hij gelegd was in het koele bed, en hij door de open ramen den blauwen hemel zag. Telkens hadden zijn moede oogleden zich even opgelicht, en zocht zijn blik den blauwen hemel langs....
Wat was het, dat hij zocht? Wanneer hij vroeger hier, de enkele malen van ziek zijn lag, dan óók zochten zijn oogen den hemel langs, totdat hij zag.... den rook! den rook van zijn fabriek!
Dat dwarrelend spel der nu lichtere, dan donkere wolken had zijn geest een prettige rust gegeven. Het | |
| |
was alles in orde: daar werd gewerkt; hij zag den rook, den rook van zijn fabriek.
Maar nu....
Hij wist het wel: het was gedaan, het werk was neergelegd.
Het einde was gekomen van zijn streven, en het einde was.... een nederlaag.
En hij opende de oogen niet meer. In een oneindige gelatenheid legde hij zich ter rust.
Hij voelde de koesterende handen van zijn vrouw niet meer, als zij zijn kussen glad-streken; hij merkte niets van de zoenen, die zijn dochters hem op het voorhoofd drukten; hij werd den diepen, smartelijken blik niet gewaar, dien Philip op hem vestigde....
Maar vloog er niet een trilling van laatst besef over zijn gelaat, toen de sterke gestalte van Joost zich over hem boog, toen diens warme, krachtige vingers zijn kille, starre handen grepen, en diens jonge, hartstochtelijke stem met gretigen nadruk zei:
- Ik heb gewonnen, Papa.... De arbeid is hervat. O, luister, luister.... ik ben zoo blij met mijn eerste succes!....
EINDE VAN HET EERSTE DEEL
|
|