| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk
I
HET wordt goed, dacht Philip tevreden, 't wordt goed.
Hij werkte prettig aan een ontwerp voor een reclame-plaat.
Een groot affiche moest het worden met vlotte vormen en gedurfde kleuren, zoo iets in het genre der knappe Fransche teekenaars Willette. Forain, Chéret.
Papa zou het waarschijnlijk wel een beetje te ‘modern’ vinden. Maar toch wel begrijpen, dat je zoo iets moèst hebben in den tegenwoordigen tijd.
Hij wou er iets artistieks van maken; zóó, dat jongelui het in hun kamer konden ophangen, zooals ze dat met de buitenlandsche reclameplaten deden....
Hij zat alleen in de teeken-kamer van de fabriek. Het was Zondag, en daarom had hij van de gelegenheid gebruik gemaakt. Hij kon het niet hebben, dat iemand hem op de handen keek, al was het ook met de beste bedoelingen, om waardeering of belangstelling te toonen.... en nu was hij heerlijk vrij.
Hij zat met een teekenplank op zijn knieën, en werkte met gekleurd krijt, want hij was kinderlijk nieuwsgierig, hoe de kleuren, die hij zich voorstelde, het tegen elkaar zouden doen.
Hij had zijn bankje bij een der ramen geschoven, en het wit-linnen gordijn van het venster weggetrokken; het koele Noorderlicht stroomde ongehinderd naar binnen, en toch was er iets zonnigs | |
| |
in de kamer, als van een goud-en-blauwen zomerdag.
Heerlijk, die stilte....
Hij keek om zich heen, en luisterde. Niets, geen enkel gerucht.... weldadig, een stilte, zóó compleet, - een bijna hoorbare stilte....
En terwijl hij dit dankbaar constateerde, knoopte zich een tweede gedachte aan de eerste vast; waar, als het niet was hier in dit verlaten land, zou hij een zoo complete stilte vinden, een stilte, die hem zóó weldadig was....?
Hij legde zijn gekleurd krijtje neer, en starend uit het raam in het zwaargeloofde groen der boomen, dacht hij verder na.
Vroeger.... had hij het wonen hier in de eenzaamheid aangezien voor een soort van begravenworden. En hij meende, dat een voortdurend verblijf er ondragelijk zou zijn.... Maar.... sinds ‘vroeger’ was hij veranderd. Hij zag vele dingen heel anders, veel beter in. Zijn vage illusies van eertijds, waar leidden ze heen? Alles bij hem was flauw en onbestemd; hij draalde, hij wachtte, en wist niet waarom, en wist niet waarop. Hij verlangde.... ja wat? hij verlangde.... naar de schoonheid, de volheid van 't leven, - maar zonder eigenlijk te weten, wat hij daar precies onder verstond....
Zoo had hij zich laten leven.... totdat het feit zijner meerderjarigheid hem opeens uit zijn zwevende droomen had gewekt....
Hij moest een man zijn, geen onvolwassen jongen, die niet weet wat hij wil.
Weldra was hij afgestudeerd; tegelijk met Joost, die gewerkt had als een paard, om tegelijk met hem klaar te zijn. Dan zouden zij als firmanten worden opgenomen in de zaak.... en dan.... werd het tijd voor hem, om zijn toekomst vast te stellen, | |
| |
zich te vestigen, en een ‘gezin te stichten’.
Hij wist, dit was de natuurlijke weg; hij wist ook, dat zijn vader niets liever zou zien. Zijn vader was zelf jong getrouwd, en roemde nog dagelijks de verstandigheid van zijn besluit.
Trouwen....
Wel had hij veel aan de liefde gedacht, maar aan het huwelijk, neen. Zou hij met zijn weinig gedecideerde natuur geschikt zijn om te trouwen, zou hij een vrouw gelukkig kunnen maken, zou hij háár gelukkig kunnen maken, - Louise....?
Een zachte glimlach speelde om zijn mond. Nooit had een ander meisje iets voor hem beteekend, dan alleen Louise. Als jongen al was hij altijd met haar samen.... heel anders dan Joost, die nu eens met Claartje stoeide en dan weer met Alice, die nu eens Bertha een zoen ontroofde, en dan weer Cecile op de step van zijn fiets meevoerde in woeste vaart....
Zijn glimlach werd dieper. Met wie Joost nog eenmaal trouwen zou? Joost had het hem wel eens crû gezegd:
- Met een meisje met geld.
- Dat heb jij toch niet noodig?
- Niet noodig? had Joost gesmaald. Wat beteekent dat fortuintje van vader, dat bovendien nog in vieren moet! Neen.... zoolang ik geen millonnair ben, zal ik niet tevreden zijn.
- Och, geld.... als je boven een zeker bedrag komt, dan bezit je 't niet meer voor jezelf. Wat heb je er dan verder aan?
- Macht! krijg je er door! had Joost geroepen, en zijn hard gezicht zag er uit, alsof het uit stalen spieren was opgebouwd. Geld is macht!.... en macht wil ik bezitten in de wereld, om te triomfeeren over de proleten, 't brute gepeupel! Daarom! daarom wil ik geld....
| |
| |
Macht.... dacht Philip. Wat kan macht me schelen. Een rustig tehuis, een lieve, liefhebbende vrouw, een aangename werkkring.... hij wist zeker, dat hij daarmee volkomen tevreden zou zijn. In zijn karakter ontbrak de factor eerzucht, die juist zoo sterk vóórzat bij Joost.
Louise.... hield zij van hèm?
Hij geloofde niet, dat ooit een meisje beter bij hem passen kon. Zij was wat stil, wat verlegen, wat droomerig.... net als hij. Zou zij begrijpen, dat hij van haar hield? Zij beschouwden elkander als goede vrienden, al zoo lang; zij bespraken met elkaar vele dingen, waarover zij niet praatten met anderen; zij las veel, zij musiceerde beter dan dilettantisch; zij was niet gesteld op wereldsch vertoon, zij zou er tevreden mee zijn, in een stille eenzaamheid te leven, dat wist hij zeker.
Als hij ingenieur was, dan wachtte hij niet langer, dan zou hij met haar spreken....
Zijn hand nam het krijt, en onwillekeurig werkte hij het gezicht van het grootste, voorste meisje op zijn teekening wat bij.... hoe fijn werd de uitdrukking nu.... bijna aandoenlijk zacht.... en opeens leek het kopje op.... Louise.
Hij lachte hardop, een korte, blijde lach.... Louise! Louise!
Hij werkte voort. Later zou hij het gezichtje natuurlijk wel weer veranderen; hij begreep immers heel best, dat het niet blijven kon: hij zou het zelf immers nooit willen: Louise op een reclameplaat! Maar vooreerst liet hij het nog even zoo.... haar kopje zou hem inspireeren, en hem iets heel goeds doen maken....
Zijn teekening stelde een zwaaiende sliert fietsende jongens en meisjes voor, die in vroolijken overmoed de grenzen van Nederland over reden, zegevierend het buitenland in.
| |
| |
De stoet was van een bekorende, levende bewegelijkheid, de bedoeling was duidelijk uitgedrukt, en de felle kleuren, het helle rood en blauw en geel en groen maakten de plaat tot een sterke, pakkende reclame.
Wanneer deze kleine teekening op grooter schaal zou zijn uitgevoerd, werd het een ding als een juichende schreeuw tegen muren en aanplakzuilen....
Hij was blij een goeden inval te hebben gehad. Spreuken als: Veni, vidi, vici, waren wel goed, maar hadden op den langen duur iets banaals gekregen.
‘De verovering der wereld’, - dat was iets nieuws, en hij was er zeker van dat het inslaan zou.
Hij moest nu duidelijk het karakter van Nederland en dat van buitenland aangeven; Nederland was gemakkelijk genoeg: vlak-groene weiden, wat koeien, een molentje in de verte.... een boertje op klompen misschien? of was dat ook weer te gewoon, te banaal....?
Hij dacht na en bestudeerde zijn teekening, toen de deur onverwacht openging.
- Ah, Joost!
- Zit je hier? Ik heb je overal gezocht, zeg
- Zoo?
- Ja, ik moet je spreken.
- Als je aan 't ontbijt was geweest, zei Philip met een licht, plagend lachje, dan hadden we dadelijk....
- Nou ja, nou ja, zei Joost, met een nonchalant gebaar van zijn schouder, Zondags slaap ik nou eenmaal graag uit,
- Kom eens kijken, vroeg Philip. Ik ben bezig aan een teekening voor een reclame-affiche.
- O ja? vroeg Joost met een vluchtigen blik op Philip's werk. Aardig.
| |
| |
- Ja, vind je niet? Begrijp je 't idee? Deze stoet rijdt over de grenzen van Nederland 't buitenland in, en onder de plaat zetten we: De verovering der wereld.
- Heel aardig, heel aardig, zei Joost, die nauwelijks naar Philip luisterde, en met de handen in de zakken langs de hooge teeken-lessenaars drentelde.
- Je moet me eens helpen, vroeg Philip. Hoe kan ik 't beste 't buitenland karakteriseeren?
- Hoe....?
Philip herhaalde zijn vraag,
- Ja, zeg, dat weet ik niet. Door hooge huizen, vreemde uniformen....
- Zou ik ze een groote stad laten binnenrijden?
- Dat kan je doen.
- Maar die stad kan dan toch niet vlak aan de grenzen staan!
- Maak er dan een weg naar toe met veel verkeer....
- Ik zal er nog wel eens over denken, zei Philip, die de puntises, waarmee zij op de teekenplank was bevestigd, los-maakte, en de teekening oprolde. Hij begreep, dat er van werken niet veel meer komen zou.
- Hoe vind je de kleuren?
- Hè....? o, goed, geloof ik.
- Ik heb ze expres hard gemaakt.
- Natuurlijk, natuurlijk. Dat kan niet anders.
- Dus je vindt 't een aardig idee?
- Zeker. Heel aardig. De plaat zal wel voldoen.
Och, dacht Philip, je hebt er ternauwernood naar gekeken....
Maar hij kende Joost, en wist, dat deze niet heel veel belangstelling over had voor de zaken van anderen. Enfin, zoo was hij nu eenmaal. Papa zou er zeker veel interesse voor hebben....
| |
| |
- Weet je al wat van 't sportfeest op Clingendaal? viel Joost met de deur in huis.
- Wel iets, maar niet veel. Jij wou, dat de Rhedum's ook meededen, is 't niet?
- Ja, natuurlijk, maar dan eclatant.
- Jij denkt zeker ook aan de reclame, glimlachte Philip.
- Zou ik niet? Moet ik niet? Enfin, heeft Willa je niets verteld?
- Neen, tenminste niets bijzonders.
- Mama ook niet?
- Nee, Mama ook niet.
Ze hebben niet gedurfd, dacht Joost. Nou ja, zoo heel prettig vond hij 't óók niet, om 't tegen Philip te moeten zeggen. Maar zijn stelregel was altijd geweest. Als je iets naar vindt, is 't nog geen reden om 't niet te doen. En hij had de gewoonte om met iets, wat hij vervelend vond, zoo gauw mogelijk gedaan te maken.
Hij vertelde van de prijswinnaars met een Rhedum, van Willa's plan met de ‘honderdduizend’ . .
- Ja, en dan....
- Nog meer? vind je dat wel noodig?
- Absoluut. En dat is zelfs 't mooiste, en wat de meeste aandacht zal trekken. Wat zeg je van: De bruiloft van Kloris en Roosje, alle paren per tandem?
- O, dat ik leuk. Dat kan heel goed wezen!
- Een twaalf paar zal wel genoeg zijn, denk je niet?
- Ja. Wij hier uit huis leveren al vier paren, zei Philip. Willa met iemand, jij met iemand, en ik met....
Haastig viel Joost hem in de rede, uit vrees, dat Philip Louise's naam noemen zou.
- Ja, zeg, vind jij 't óók goed, ik heb 't plan bedacht, dat ik dan Kloris ben?
| |
| |
- Waarom niet?
-.... dan is Louise van Kelland mijn Roosje.
Joost had niet gedacht, dat het hem zoo'n inspanning wezen zou, deze woorden uit te spreken, maar zijn hart hamerde, en zijn stem stokte.
Philip lachte hard-op.
- Louise? Hoe kom je dáárbij. Natuurlijk ga ik met Louise.
- Dat is zoo natuurlijk niet.
Iets in den toon van Joost maakte Philip opmerkzaam. En ook in Joost's houding was iets.... vreemds.... dat hem een onheimelijke gewaarwording gaf.
- Kom, Joost, ben je gek, doe niet zoo zot; je weet toch, dat....
- Ik? ik weet niets! viel Joost uit met bruuske heftigheid.
Philip haalde de schouders op. Wat was dat ineens voor een bevlieging van Joost?
- Nou, laten we er maar verder over zwijgen, hè.
- Waarachtig niet! waarachtig niet! dat moet eens en voor al worden uitgepraat. Wat voor rechten heb jij op Louise?
- Rechten?
- Ja, rechten! rechten! Ben je met haar verloofd?
- Dat weet je ook wel van niet. Maar dat doet er niet toe....
- Dat doet er wel toe, dat is 't eenige, wat er op aankomt! Je bekent dus, dat Louise vrij is.... waarom zou ik dan geen kans mogen wagen?
- Jij?!
Het duizelde Philip. Het kwam alles zoo onverwacht. Hij begreep niet.... begreep niet....
- Ja, ik!
Zoo hard en trotsch klonk Joost's stem, dat | |
| |
Philip met een plotselingen angst voelde, hoe diepernstig zijn broer het meende.
- Joost!
- Wat Joost! Ik zou niet weten, waarom ik niet even goed als jij mijn geluk bij haar mocht beproeven!
- Maar ik....
- Nu wil je zeker zeggen, smaalde Joost, dat jij zooveel van haar houdt.... 't Is me een mooie liefde.... Heeft zij er ooit wat van gemerkt?.... heb je haar 't hof gemaakt? heb je haar wel eens van je gevoel gesproken? Nooit! Nooit! Louise is vrij, en ik ben ook vrij, om....
Philip was verstomd. Bestond er dan niet iets als een zedelijke verplichting, om af te blijven van het uitverkoren deel van een ander.... Hij begreep niet.... begreep niet....
- Maar jij.... vroeg hij met moeite, houd jij dan van haar?
- Ja, zei Joost kortaf.
- En zij....?
Joost vond het moeilijk, om tegenover Philip, die er geheel ontdaan uitzag, en wiens lippen zóó trilden, dat hij nauwelijks de woorden vermocht te vormen, een snauwend antwoord te geven, zooals hij bij ieder ander zou hebben gedaan.
- En zij.... en zij.... herhaalde hij ongeduldig. Dat staat nog te onderzoeken, hè.
- Maar je weet toch.... je wist toch.... zei Philip hulpeloos, dat ik.... dat ik van haar houd.
- Ja, daar heb je nogal veel blijk van gegeven, hoonde weer Joost. Ik moet je eerlijk zeggen, als ik een meisje was, dan moest ik van die laksheid, die sloomheid niets hebben....
Philip maakte een onwillekeurige terugdeinzende beweging, alsof hij een slag tegen de borst had gekregen. Bestond er dan niet zoo iets als vertrouwen, | |
| |
een veilig en zeker vertrouwen, wanneer je, ook zonder woorden, elkaars gevoelens kende....
En daar stond hij, de sterke, onbarmhartige jongen, met zijn harde oogen en zijn koppigen mond, en dacht hem zijn eigendom te kunnen ontrooven zonder slag of stoot.
Een heete bloedgolf steeg Philip naar het hoofd, het schemerde rood voor zijn oogen; in plotselinge wilde drift trad hij tot voor zijn broer, de handen tot vuisten gebald:
- Ze is van mij, en dat wéét je! Je liegt, als je zegt, dat je van haar houdt! Dat lieg je, dat lieg je!
- Zoo, lieg ik dat! vroeg Joost, en ook op zijn voorhoofd begonnen de aderen toornig te zwellen. Hij kon het nooit velen, dat hij gedwarsboomd werd, - maar stellig kon hij dat niet velen, als hij.... ongelijk had. Toch hield iets hem terug, Philip hardhandig tot zwijgen te brengen.
- Ja! riep Philip in overspannen drift, 't is je alleen maar te doen, om....
-.... om 't rijkste meisje, 't rijkste meisje, dat jij kent, had hij willen zeggen, maar Joost was zoo dreigend tot vlak vóór hem getreden, en siste hem zóó woedend in het gezicht:
- Ga voort! ga voort! ga voort, als je durft... dat hij zich, met een snelle, weerzinnige beweging van het hoofd, afwendde.
Joost hijgde nog van kwaadheid; met zijn zakdoek wischte hij zijn vochtig voorhoofd af; hij keek schuin naar Philip, die met neergeslagen oogen en doodsbleek, met de armen over de borst gekruist, leunde tegen den muur.
- Hoor eens, zei hij, zich met geweld tot kalmte dwingend, ons leven duurt nog langer dan tot vandaag of morgen. We kunnen niet als feindliche Brüder tegenover elkaar blijven staan. Dat begrijp je even goed als ik. Op de een of andere wijze moet | |
| |
er in deze zaak een oplossing worden gevonden. Ik heb open kaart met je gespeeld; ik had al lang, achter je rug om, Louise kunnen vragen, mijn Roosje te zijn. Ik heb 't niet gedaan. Ik ben zoo loyaal mogelijk tegen je geweest.... Ik heb het je ronduit gezegd. Meer had geen sterveling kunnen doen. En menigeen zou dat niet eens hebben gedaan.
O, dacht Philip, als hij me nu maar even alleen liet. Dat ik een beetje tot mezelf komen kon. Het drukke betoog van Joost, om zichzelf vrij te pleiten deed hem duizelen, en hinderde hem onuitsprekelijk.
- En ik wil je zelfs voorstellen, vanmiddag met me samen naar Louise te gaan, en aan háár de keuze te laten, voor wie ze Roosje wil zijn, voor jou of voor mij.
Verrast keek Philip naar zijn broer, die zijn ongeloovigen blik vast beantwoordde.
- Meen je dat, Joost?
- Natuurlijk!
- Ja, als je dat meent....
- Dus je gaat met me mee, vanmiddag?
- Ja, ik ga met je mee.
Philip verliet het vertrek om naar zijn eigen kamer te gaan. Toen hij daar kwam, merkte hij, dat hij de opgerolde teekening in zijn hand hield.
Hij ontrolde de plaat, en met een soort van smartelijke verbazing bleef hij er op staren.
Vanmorgen.... zooeven.... was hij vol blijheid, hoop en moed geweest. En nu.... en nu....
Hij zuchtte diep.
Was hij.... en zou hij altijd blijven.... een van diegenen, die steeds achter het leven blijven aanloopen, zonder er ooit echt aan mede te doen. die nooit hun kans weten te grijpen.... die zich het beste deel voor den neus weg laten kapen.... die altijd eenzaam zullen staan.... eenzaam.... eenzaam....
| |
| |
Vanmorgen nog.... zooeven.... had hij zich een toekomst met Louise gedroomd. En nu.... met één slag....
Louise.... Louise....
Hij kon het niet gelooven....
Hij kon het niet gelooven.... hij wilde het niet gelooven.
Neen, zij was niet voor hem verloren, dat kon immers niet?
Maar wat was hij moe. Zoo doodelijk uitgeput, dat hij op dit oogenblik niets anders verlangde dan rust.
Hij wierp zich voorover op zijn bed, en lag daar een lange poos in een halve beseffeloosheid. Zijn hersens leken verdoofd, hij kon niet denken.
Het was ook te plotseling gekomen. Hij kon het gebeurde nog niet verwerken.... Doch langzaam drong de werkelijkheid weer door tot zijn geest.
Hij moest dit onder de oogen zien. Maar hij voelde zich tegen dit zware, dreigende niet opgewassen. Nooit had hij sterk in het leven gestaan, en het eerste werkelijke groote verdriet maakte hem machteloos, knakte hem.
Hij streek zich herhaalde malen met de hand over het gloeiende voorhoofd. Er was immers nog niets beslist? Waarom wond hij zich zoo op voor niets? Wist hij dan nú al met zekerheid, dat hij het tegen Joost afleggen moest?....
Hij spande zich in, om krachtig en kalm te zijn. Het is waar, in hun jongensleven was hij altijd gezwicht voor Joost's imperatieven wil, maar toch meer uit een zekere laksheid, ‘sloomheid’, zooals Joost het noemde, uit onverschilligheid beter gezegd, dan uit zwakte.
Als Joost iets wou, dan had een ander een harden kamp. Maar.... de prijs was het strijden waard. | |
| |
En ditmaal zou hij zich niet zoo gauw en gemakkelijk gewonnen geven!....
Het geluk van zijn toekomst stond op het spel. Hij had Louise lief, en hij kon niet gelooven, dat Joost óók van haar hield....
Maar als dat wel zoo was.... dan, natuurlijk, moest Louise tusschen hen beiden kiezen.
Hij moest het ten slotte nog waardeeren, dat Joost openlijk met hem sprak. Ja, dat moest hij waardeeren! Joost had heel goed misbruik kunnen maken van zijn ‘laksheid, zijn sloomheid’, en hem Louise achter zijn rug ontrooven.
Joost speelde fair play; en natuurlijk, in zoo'n wilden, koppigen, zelfzuchtigen jongen moest hij dat waardeeren.
Gelukkig, hij voelde zich wat kalmer worden bij deze gedachte. Hij zag met schrik zijn ontredderde trekken in den spiegel boven zijn waschtafel, toen hij erheen was gegaan, om zich het gezicht te verkoelen. Dat kon zoo niet; hij moest zich beheerschen.
Hij verfrischte zich het hoofd met het ijskoude water; hij rilde, en knipte met de oogen. Sterk moest hij wezen, sterk, - nu kwam het aan op kracht....!
Zwijgend fietsten de broers naast elkander voort over den Loosduinschen weg.
Aan den overkant van de vaart strekten laag en ver de bebouwde landen zich uit. De zon blikkerde in de ruiten van een enkel boerenhuis en in de glazen dekplaten der broeikassen; heel aan den horizon verhief zich de stoompijp van een wasscherij.
Bellend, denderend, schoof de stoomtram over de rails, en bedekte in het voorbijgaan met haar grauwe rookwolken de heldere, goudblauwe lucht.
| |
| |
Langs het jaagpad wandelden groepjes kinderen in lichte Zondagskleertjes; op den weg wielerden fietsen elkander voorbij, en in de kleine, vierkante tuintjes der huizenrij zaten de menschen den zomer te genieten.
Al die dingen, die hij honderden malen had gezien.... wat leken ze hem nu vreemd, dacht Philip in verwondering. Deze rustige buitenweg, deze landelijke omgeving.... alles deed hem nu aan als het decor van een droom, waardoorheen hij zich bewoog als een zwarte, eenzame schim....
Werktuigelijk bewoog hij de trappers op en neer, op en neer.... werktuigelijk ontweek hij met een snelle zwenking een voorbijganger of een fiets.... werktuigelijk remde hij, waar het noodig was.... maar zooeven, toen hij waarschuwend belde, was er een herinnering in hem opgeschoten, die hem niet meer losliet, want die hem diep ontroerde.
Zij waren eens met een clubje uit fietsen gegaan. En onderweg, - zooals altijd was hij Louise's cavalier, - zei ze tegen hem:
- Ik heb geen bel; ga je even mee, ik wil er een koopen.
Toen zij een fietswinkel voorbij kwamen, het was op het Smidswater geweest, waren zij afgestapt; en in den winkel, waar de juffrouw hun verschillende bellen toonde, had Louise er een uitgezocht.
- Deze, zei ze.
Maar hij, in een opwelling, had gezegd:
- Wacht even; laten we eerst eens probeeren, of de klank van onze beide bellen wel harmonieert.
Zij had gelachen, en een fijn blosje gekregen, en zij hadden de bellen geprobeerd, tot zij er een vonden, die met de zijne een welluidenden tweeklank vormde.
| |
| |
En op het mooie oude grachtje, waar de hooge boomen in het zwart-heldere water weerspiegelden, en waar de zon op de huizengevels blonk, hadden zij, als kinderen vroolijk, gebeld en nog eens gebeld, om die harmonie telkens te hooren....
Dit was de eerste.... ja, en de eenige keer geweest, dat hij iets van zijn gevoelens jegens haar had doen blijken....
De tocht daarna, wat was die heerlijk geweest. Zij gingen naar de bloembollen-velden, en reden met een heele club door Sassenheim naar Lisse. Eens hadden zij halt gehouden, en gerust op den oever van een stroom; zoo aardig zag Louise er uit in haar donkerblauw sportpakje, met wit-flanellen vest en witten matrozenkraag; onder de mâtelot waaiden haar lichte blonde haren uit, en geanimeerd straalden haar oogen....
In de bloemvelden had hij haar fiets versierd met roode en witte tulpen, zoodat zij blij had uitgeroepen, met een vriendelijk knikje naar hem:
- De mijne is de mooiste! dank je, hoor!
De meesten waren moe op den terugweg, maar frisch en opgewekt hadden Louise en hij gepraat... waarom, o, waarom had hij toen niet iets liefs.... iets innigs tegen haar gezegd....?
Hij had gezien, hoe Wim van Houten zijn arm door dien van Angeline Faillot had gestoken, en hoe zij zóó verder fietsten, gelijkmatig en vlak naast elkaar....
Waarom had hij dat óók niet gedaan?
Wim was niet met Angeline geëngageerd.... hij toonde ermee alleen een jongensachtige voorkeur voor dit meisje.... waarom, ach, waarom had hij zoo iets óók niet gedaan....?
Waarom niet? Omdat hij, zooals Joost terecht had opgemerkt, te ‘laks’ was, te ‘sloom’....
| |
| |
Driftig drukte hij de trappers neer, en stoof in een vaart vooruit, zoodat Joost hem waarschuwen moest.
- Philip! de Beeklaan in! Hier!
Joost keek naar zijn broer, en van diens bleek gezicht las hij alle aandoeningen af.
O, hij begreep heel best, hoe Philip nu te moede moest zijn. Maar hij kon er niets aan doen, dacht hij hard.
Het was allang, dat het denkbeeld, eenmaal met Louise te trouwen, in zijn hoofd was opgekomen.
Het stond bij hem vast, dat hij jong trouwen wou. Een man moet een gezin hebben, en vooral een man zooals hij, - dat zag hij goed in. Een man, die zijn heele leven wil en moet wijden aan één doel, moet een band hebben, waardoor hij van de wereld terug-gehouden wordt.
Zoo jong als hij was, bezat Joost toch een uitstekend practisch verstand. En hij had ernstig met zichzelven overlegd, en alle meisjes die hij kende de revue laten passeeren.
Het meisje moest geld hebben, natuurlijk. Dat in de eerste plaats. En hoe meer hoe liever. Maar dat was niet genoeg.
Het meisje moest ook een bescheiden, stille geaardheid hebben, die het haar mogelijk maakte, in het absoluut isolement der fabrieksomgeving te leven. Wie zou dat willen? Wie kon dat uithouden? Alle meisjes, die hij kende, waren eenigszins mondain en frivool in hun opvattingen, en degenen, die zoogenaamd ‘degelijk’ waren, vond hij zoo criant vervelend, dat hij 't bij hen geen dag uithouden zou!
Louise was de eenige, die alle goede eigenschappen, welke hij in een vrouw wenschte en waardeerde, in zich vereenigde. Alle goede eigenschappen.
| |
| |
Toen had hij het besluit genomen haar beter te willen leeren kennen. Onder allerlei voorwendsels had hij haar opgezocht; was met haar gaan tennissen en fietsen; had lange gesprekken met haar gehouden.... en eindelijk had hij geconstateerd, dat hij werkelijk van haar was beginnen te houden.
En toen werd het tijd Philip van zijn voornemen te verwittigen.
De sportbetooging had hem een ongezochte aanleiding gegeven, waar hij blij om was. Nu ging alles vanzelf.
Hij keek eens naar Philip. Zou deze er nu werkelijk zoo erg onder lijden?
Joost, met zijn willenden, voortvarenden aard begreep een natuur als die van Philip niet. Peinzen, droomen, mediteeren.... in plaats van handelen, de zaken aanpakken, de dingen forceeren naar je eigen wil.... daar kon hij niet inkomen.
Niet droomen, doen, was zijn levensprincipe.
Hij was volkomen zeker van zichzelf, en eigenlijk.... was hij óók volkomen zeker van Louise.
In 't eerst, in haar naïeveteit, sprak zij wel eens over Philip. Maar al meer en meer liet zij dit na. Hij kon zien, dat zij het prettig vond, als hij kwam, en haar wat viooltjes bracht, of een boek, dat zij gezegd had te willen lezen; zij vond het gezellig, als hij in hun tuin mee ging croquetten, of als er 's avonds menschen waren, in het priëel de lampions aanstak. Niemand had daar tijd voor of geduld, maar hij wist, dat Louise veel van zoo'n fantastische verlichting hield, en hij had het graag voor haar over.
Het gulle, gastvrije gezin der Van Kellands had altijd veel aanloop van jongelui, die met Louise in een dansclub of een tennisclub waren; en dikwijls hadden er dan in den tuin impromptu avondfeesten plaats.
| |
| |
Zij wandelden dan, geanimeerd pratend over de paden, of zaten in het priëel, terwijl Bob Verschoor met zijn banjo hier, daar was en overal. Nu eens zat hij negro songs te zingen op de trap, die van de serre voerde naar den tuin, dan weer kweelde hij op een bank zoete minneliederen tegen de maan. De jonge paartjes keuvelden, flirtend, gearmd blijvend loopen, terwijl zij hun limonade dronken of hun rijnwijn-bowl, waarvoor huize Kelland was ‘beroemd’; het was een gelach en gepraat in het warme buiten-duister, totdat een der meisjes, meestal Louise zelf, zich voor de piano zette, en met maatvast entrain een wals begon te spelen. Dan stoven allen naar binnen; de meubelen werden op zij geschoven, en een heel programma van pasdequatre's en kreuzpolka's en lanciers werd afgewerkt.
De atmosfeer bij Kelland was Joost aangenaam, buitengewoon aangenaam. Hij had er eens op een avond met Louise over gepraat:
- De stemming is hier bij jullie altijd even prettig.
- Ja, hè? had zij geantwoord. Ik geloof wel, dat iedereen zich bij ons nogal amuseert.
- En ik geloof, dat je gelukkig bent, als anderen 't goed hebben.
Zij lachte, haar meisjesachtig verlegen lachje, dat iets heel innemends had, en waardoor haar fijn gezichtje een nog boeiender bekoorlijkheid kreeg.
- 't Is waar, zei ze, ik zie liever dansen, terwijl ik speel, dan dat ik zelf dans, en als ik om me heen hoor lachen en praten, terwijl ik zelf alleen maar luister, dan ben ik heel tevreden. Grappig, hè?....
Dit was, herinnerde hij zich, de eerste maal geweest, dat hij over haar dacht als over zijn toekomstige vrouw. ‘Als anderen het goed hadden, dan was zij tevreden.’ Zij vroeg niets voor zichzelve, zij eischte niet van het leven, dat het háár iets zou | |
| |
geven, - haar natuur was om zèlve te geven, om zich toe te wijden, om te maken, dat anderen gelukkig werden.... zoo iemand, als zij werd overgeplaatst naar de omgeving van het fabrieksmilieu, zou zich daar thuis voelen, omdat haar hand er oneindig veel zou vinden te doen....
Dat was de eerste maal geweest. En sindsdien was die gedachte een voornemen geworden, en ten slotte een vast besluit.
Aan Philip dacht hij wel, zeker. Maar als Philip van het meisje hield, dan bekommerde hij zich heel weinig om haar. Hij kwam haast elken dag over uit Delft; wanneer deed dat Philip?.... Het is waar, de studie kostte Philip meer inspanning dan hem, die als 't ware was aangelegd op exacte wetenschappen, terwijl Philip met zijn droomerigen aard natuurlijk liever gedichten las....
Enfin, had hij gedacht. Het moet maar komen zooals het wil. Het is toch ten slotte Louise door wie de beslissing moet vallen ...
Zij fietsten nu de Laan van Meerdervoort op; Louise woonde heel in het begin bij de Anna Paulownastraat. Over het beschaduwde middenpad drentelden Zondagsche moeders met Zondagsche kinderen; een omnibus, met twee zware paarden bespannen, ratelde dreunend voorbij. De afstand, die hen van Louise scheidde, werd al korter en korter.... Nu reden zij de brug over bij het Ververschingskanaal.... een oogenblik later de brug bij de Koningin Emmakade - en nog had Philip niet bedacht wat hij zeggen, hoe hij zich houden zou ...
Een dofheid lag over zijn hersens; hij voelde zich als iemand, die vóor den aanvang den strijd al opgeeft, omdat hij beseft dat hij dien toch nóóit zal kunnen winnen....
Joost sprong af in volle vaart, bracht zijn fiets op het trottoir en schelde aan.
| |
| |
Philip, langzamer, volgde hem.
De deur werd door een dienstmeisje geopend.
- Is de familie thuis? vroeg Joost.
- Meneer en mevrouw zijn uit, maar juffrouw Louise zit in den tuin, gaat u maar door.
- Moet je niet eerst gaan zeggen, dat we er zijn? vroeg Philip, die het pijnlijk vond, zoo onverwacht voor Louise te verschijnen.
- O, neen, ga u gerust maar door.
Dat was de gewoonte in het gastvrije Kellandsche huis, Philip wist het, waar iedereen welkom was.... Hij liet Joost voorgaan, en hield zich onwillekeurig wat achteraf.
Joost trad het eerst door de serre heen naar buiten. En aanstonds klonk Louise's vriendelijke stem:
- Ik had zoo'n idee, dat je komen zou, vanda....
Zij ging niet verder, want zij had Philip ontdekt, en het kwam dezen voor, dat zij met eenige terughouding, ja, zelfs met eenige stijfheid zei:
- O, ben jij daar óók, Philip.
Zij gaf hem de hand, zonder hem aan te zien.
- Willen we in 't prieel gaan? Ik kom direct, ik zal even zeggen, dat ze wat buiten brengen; jullie hebt zeker wel dorst na zoo'n lange tocht... Thee zeker niet? Ik weet wat: Moezelwijn met spuitwater, hè?
Philip was doorgeloopen naar het priëel, dat achter in den langen tuin was gelegen. ‘Ik had zoo'n idee, dat je komen zou, vandaag’. Dat zeide zij tegen Joost. Hij kwam er dus wel, hij kwam er dus véél?
‘Ik had zoo'n idee, dat je komen zou, vandaag’. Was zij dáárom misschien thuis gebleven, alleen?
En de koelheid, waarmee zij hèm ontving, was | |
| |
eigenlijk al een voldoende demonstratie van haar gezindheid jegens hèm geweest....
Eenzelfde moeheid als dien morgen zonk hem verlammend in de leden. Hij wist, dat zijn komst hier mèt Joost, tot niets kon leiden....
Joost, met het air van iemand, die zich volkomen thuis gevoelt, had zich aanstonds gemakkelijk in een rottan leunstoel neergevlijd, en strekte de beenen voor zich uit.
Toen Louise terugkwam, met achter zich het dienstmeisje, dat een blad met flesschen en glazen droeg, hetwelk zij neerzette op de tuintafel, richtte hij zich op en vroeg:
- Jij ook, Louise....? en begon zonder omwegen drie glazen in te schenken.
- Ha, dat smaakt! zei hij na een lange teug, en Louise lachte tegen hem, en zei:
- Heb je wel gezien, dat 't Moselblümchen is?
- Nou, lachte Joost terug, en òf ik, hoor! en terloops legde hij uit aan Philip:
- Die wijn heb ik hier gerecommandeerd, snap je.
Philip had het ‘gesnapt’, en óók dat Joost hier huisvriend was.... en óók, dat hij, door zijn laksheid, zijn beste levenskans had verbeurd....
Louise, het blijkbaar veilig vindend op het neutrale terrein, waarop zij thans verkeerde, vertelde van een oom, die nooit Moezelwijn wou drinken, uit vrees voor zijn nieren, maar dat hij zich daarin volkomen vergiste, want haar vader had van een wijn-expert gehoord, dat niets beter was voor de nieren dan juist Moezelwijn.
- En voor de maag en voor de hersens en voor 't hart, vulde Joost aan; Proost, daar ga je, Louise!
Zij klonk met hem, en over den rand hunner glazen zagen zij elkander aan, en Philip, die dezen blik opving, was bijna bruusk opgestaan, om nooit | |
| |
meer, nooit meer hier terug te komen.... maar zijn moeheid, zijn doodelijke moeheid hield hem terug....
Louise en Joost spraken samen. Waarover, hij wist het niet. De luwe warmte van den tuin zwoelde hem om het hoofd, tot zelfs zijn oogen brandden. Twee stoomtrams kruisten elkaar op de baan achter den tuin, en maakten eenige oogenblikken het gesprek volkomen onverstaanbaar voor hem. Maar hij keek naar hen, en zag, hoe Joost, met het hoofd schuin tegen de leuning van zijn stoel, met haar lag te praten, in de rustig-ongegeneerde houding van iemand, die hier te veel thuis was, om de maatschappelijke conventie nog strikt in acht te nemen.... en Louise.... op haar wangen waren hooge blosjes gaan gloeien.... door het geanimeerd gesprek met Joost of omdat zij zich gehinderd voelde door zijn aanwezigheid....?
Hij had zijn eene been over het andere gelegd, zijn vingers omklemden zijn enkel met krampachtigen greep. Het was, of hij zich op deze wijze beletten wou, om weg te stormen, en niets meer te weten, en niets mer te zien....
Want een verschrikkelijke gedachte was in hem opgekomen:
Zou Joost hem ooit hebben meegenomen, als hij niet van te voren overtuigd van de overwinning was geweest?
De schok dezer gedachte was zóó groot, dat hij er een seconde verdoofd van werd. Toen begon het bloed door al zijn aderen te kloppen met wilde kracht; neen! zoo liet hij zich niet als nul behandelen, hij had ten slotte toch ook zijn eigen waardigheid, zijn zelfgevoel....
Met een plotseling élan, waarover hij zich later zelf verbaasde, wendde hij zich tot Louise:
- Je hebt zeker al gehoord van 't bestaande plan?
| |
| |
Met een zekere onwilligheid keek zij naar hem:
- Neen?
- O, heeft Joost je nog niets verteld? Ik kon door de stoomtram niet verstaan, wat jullie zeiden.
- Joost heeft me niets verteld van een plan, zei ze stug. Wat veranderden opeens haar toon en de uitdrukking van haar gezicht, wanneer zij zich richtte tot hèm.... Waarom? Was zij bang, dat hij zich iets ‘inbeelden’ zou omtrent haar....?
- Je mag 't gerust vertellen, zei Joost nonchalant.
Philip kreeg een bloedroode kleur. Die nederbuigende achteloosheid van Joost was om hem er een slag voor in het gezicht te geven, zóó beleedigend. Toen wisselde zijn stemming van diepe gekrenktheid weer in een van ijzige kalmte.
- Goed, zei hij, als ik mag, dan zal ik 't zeggen. Kijk eens hier, Louise, er zal op Clingendaal een sportbetooging worden gehouden, waaraan de Rhedum's, de familie zoowel als de rijwielen op een bijzondere manier zullen meedoen. Nu zijn wij op 't idee gekomen....
- Ben ik op 't idee gekomen, viel Joost hem scherp in de rede.
-.... om op fietsen de bruiloft van Kloris en Roosje voor te setllen. Een Rhedum moet natuurlijk de hoofdpersoon zijn.... wil jij met die Rhedum als Kloris, Roosje voorstellen, Louise?
- Met wie? vroeg het meisje verward, en keek van Philip naar Joost, van Joost naar Philip.
Joost wachtte met een flauw ironisch glimlachje om de lippen Louise's beslissing af; Philip, na dit eene moment van kracht, voelde zich weer week worden tot machteloosheid toe.
- Ja, zei hij, met wie? Dat is nu de vraag, Louise. Wil je met mij.... wil je met.... Joost....?
| |
| |
- Wil je met mij.... wil je met Philip? vroeg Joost. In zijn stem lag een suggestieve gedecideerdheid, welke Philip's weifelende toon ten eenenmale miste.
- Maken jullie dat maar samen uit, vroeg Louise.
- Neen! Neen! riep Joost ijverig, jij moet beslissen, Louise.
- Laat Willa met een van jullie tweeën....
- Willa wil liever met een ander, zei Joost. En ik ook!
- Loot er om, zei het meisje met een voor haar zeer ongewone korzeligheid. Een schreierige drift kroop in haar omhoog, - wat deed Philip hier nu weer opeens, nadat hij in zóó lang geen notitie van haar genomen had? Vroeger, ja, vroeger, toen was alles wel anders tusschen hen.... zij behoefden niet veel met elkander te spreken, en voelden toch, hoe er tusschen hen een zachte vertrouwelijkheid hing.... Al lang was dat alles veranderd. Vroeger, ja, vroeger, had zij zich wel eens verbeeld, dat Philip.... maar al lang was dat alles veranderd ...
Zij was aan Joost gewend geraakt. Toen Philip haar begon te verwaarloozen, was Joost gekomen, en had haar met zijn opgeruimd gezelschap, zijn aardige attenties veel getroost.... Vanzelf had zij haar gedachten van Philip afgetrokken en zich onwillekeurig gewend tot Joost, den sterken, vertrouwbaren Joost....
Het hinderde haar, hem nu opeens weer te zien verschijnen, het beangstte haar te merken, dat zijn komst haar niet onverschillig liet, en nu dit voorstel, het maakte haar wrevelig, en tegelijk dreef het de tranen naar haar oogen.... zij wist niet, wat zij moest zeggen, wat zij zou doen....
- Loten, neen, meisje, zei Joost, en zijn stem kreeg onwillekeurig een zeer nadrukkelijken klank, | |
| |
jij moet kiezen, - tusschen ons beiden kiezen!
Philip's, door zijn nervositeit zeer verfijnd gehoor, nam iedere kleine nuance van klank in Joost's stem met pijnlijke helderheid op. Was er in zijn toon niet iets van absolute zekerheid? niet iets van triomf....?
- Ik wil niet.... ik kan niet, stamelde Louise, en de tranen drongen haar nu werkelijk in de oogen.
- Vráág het haar, Philip, gebood Joost, en Philip, zonder te weten, dat hij een bevel van Joost gehoorzaamde, wendde zich tot het meisje:
- Louise, wil je met mij Kloris en Roosje zijn?
Wanneer zij hem aangezien had.... dan zou zij geweten hebben, dat haar ja of neen niet enkel een antwoord zou inhouden op deze eenvoudige vraag, maar een beslissing voor het leven.
Doch zij zag hem niet aan. Zij wrong haar vingers ineen.... en hij wachtte.... maar hij wachtte vergeefs.
En toen zei Joost, en zijn stem klonk luid en vast:
- Louise! wil je met mij Kloris en Roosje zijn?
Hèm zag zij aan. Met haar schuchtere, vochtige oogen zag zij hem aan.... en ontmoette zijn hellen, doordringenden, domineerenden blik.
En het werd haar, of zij rustiger werd van binnen. Of zij krachtiger werd door zijn kracht, of zij zekerder werd door zijn zekerheid....
O, het was heerlijk een sterke natuur tegenover zich te zien, aan wien zij zich in volle gerustheid kon toevertrouwen, die niet wankelen zou of wijken, maar haar altijd steunen en helpen, en haar opheffen uit haar weifelende zwakte...
Zij keek hem aan; haar blik werd vastgehouden door den zijne.... zijn oogen drongen en lokten: geef antwoord.... geef antwoord....
En juist toen Philip, wien de spanning tè folte- | |
| |
rend ondragelijk werd, het vertwijfeld uitkrijten wilde:
- Maar spreek dan! spreek dan! Geef antwoord! zeide zij, fluisterend, maar duidelijk verstaanbaar:
- Ja, Joost, ik wil.
| |
III
Sophie en haar man waren met de tantes Pien en Mien per landauer naar Clingendaal gereden.
- Een heerlijke rit, zuchtte tante Pien telkens, welbehagelijk gedoken in de gecapitonneerde kussens. En het is hier zoo mooi, hè, zei ze, rondziende met verrukten blik door de beschaduwde lanen, niets haalt toch maar bij 't Haagje.... niets!
- Ligt Clingendaal nog in den Haag, Karel?
- Ja, maar op de grens van Wassenaar.
- O, het buitengoed is zoo mooi, wist tante Mien; een uitgestrektheid van landerijen, neen, daar is geen voorbeeld van, en dan moet er een Japansche tuin in zijn, zooals je in heel Europa niet hebt.
- Nu, als er een heele renbaan op je landgoed ligt, dan hoef je niet te vragen, hoe groot het wel moet zijn, zei Karel.
Hij had zich voorgenomen vandaag eens een prettigen dag te hebben. Hij wilde zich niet laten drukken door zorgen, die van alle kanten op hem afkwamen; hij voelde, hoe hij een beetje ontspanning hoog-noodig had; en zoo'n dag in de open lucht deed hem goed, en bracht de brandende onrust in zijn hoofd tot bedaren.
Hij wist: hij had het werkvolk niet langer in de hand.
Vele jaren had er tusschen patroon en onderhoorigen een aangename, gemoedelijke toon ge- | |
| |
heerscht. Dat was nu uit. En hij begreep niet, hoe het mogelijk kon zijn, dat het stoken en drijven van enkele heethoofden genoeg invloed had om een heele arbeidersbevolking dwars en recalcitrant te maken.
Maar zoo ging het altijd in de wereld. Eén schaap behoefde er maar over den dam te zijn, en de anderen volgden....
Enfn, als het zoo doorging, moesten er natuurlijk andere maatregelen worden genomen, dat sprak vanzelf. Maar vandaag, vandaag wilde hij genieten van de frissche lucht, en uit zijn hoofd de broeiende gedachten laten wegwaaien.
Hij knikte zijn vrouw eens toe, tegenover wie hij zat; het goede kind kon óók al zoo'n zorgelijk trekje hebben om den mond in den laatsten tijd. Maar merkte ze dat hij naar haar keek, dan, aanstonds, verhelderde haar gezicht, en lachte zij tegen hem.
Doch hij deed immers precies hetzelfde jegens háár. Ook hij ‘hield zich goed’, en speelde dezelfde lieve kleine comedie. Och ja, en dat was ook maar het beste. Wanneer zij elkander niet met daden konden helpen, dan moesten zij het maar doen met den troost hunner opgeruimdheid en vriendelijke sympathie.
- Tortelduiven! lachte tante Mien. Die twee kunnen nog geen vijf minuten bij elkander zijn, of het minnekoozen begint alweer.
- Is het niet lief? dweepte tante Pien, en zij keek met verteederden blik van haar schoonzuster naar haar broer. Ik teeken ervoor, voor zoo'n huwelijk, hoor!
Sophie glimlachte. Goeie, trouwe Pien, nooit één oogenblik van afgunst had zij gekend op hun geluk; niet het kleinste jaloersche woordje was haar ooit ontsnapt....
| |
| |
En ook Mien was tevreden in haar ongetrouwden staat. Zij konden met hun tweetjes goed leven van de honderd gulden in de maand, die Karel hun gaf; zij woonden samen op een keurig bovenhuis in de Regentesselaan, en behoefden het zich aan niets te laten ontbreken. Ook Mien was niet jaloersch; eens had zij zelfs tegen haar gezegd:
- Ik houd me maar aan de woorden van Anne Brontë:
- May be that in single life your joys are not very many, your sorrows will not be more than you can bear.
Was het waar, dacht Sophie met eenigen angst, dat, wanneer je getrouwd was, je wel eens zóóveel zorgen kreeg, dat je ze niet meer kon dragen? Zij had altijd, - en dit met diepe dankbaarheid ook steeds erkend, - een gezegend huwelijksleven gehad, - maar waarom zouden de zorgen haar ten slotte altijd blijven bespaard?....
Karel doorleefde een moeilijken tijd. Een vrees bekroop haar dikwijls, maar dan weer vertrouwde zij absoluut op zijn krachtigen, moedigen wil. En zij zou vandaag met een licht hart van het aardige feest kunnen genieten, wanneer de onrust om Philip haar niet als lood op de leden woog.
Er was iets tusschen Joost en Philip, een vijandige, strakke houding, die haar pijn deed om aan te zien.
Philip.... haar jongen....
Hij had verdriet, een veel grooter verdriet dan hij weten wilde.... en had hij dien eenen keer niet met zijn hoofd op haar schouder, kort, maar hevig gesnikt, dan zou zij het nog niet eens hebben geweten. Hij was zoo gesloten, de jongen, heel anders dan Joost, die er alles direct uitflapte, maar bij wien de dingen dan ook niet zoo diep bezonken, als bij den zooveel gevoeliger Philip.
| |
| |
Joost had haar verteld, toen Philip dien middag niet aan tafel was verschenen, maar met zware hoofdpijn op zijn kamer gebleven:
- We zijn vanmiddag samen naar Louise van Kelland gegaan. We hebben haar beiden gevraagd, met wie ze Kloris en Roosje wou zijn. Ze heeft mij gekozen. Nu, en dat trekt hij zich aan....
Arme jongen, arme Philip. Zoo'n natuur als de zijne zou hem in het leven altijd doen lijden, en weinig laten verkrijgen van hetgeen hij verlangde. Met Joost was het anders. Die kwam er wel. Die zou wel weten te verwerven wat hij wenschte, en méér.
Maar Philip zou zich ‘altijd achteruit laten duwen’, zooals zijn vader hem als kind, toen hij hem graag wat fermer had gehad, dikwijls verweet.
Arm kind. Zij wou zoo innig graag, dat zij hem helpen kon.... maar het ongeluk van Philip was hier juist het geluk van Joost, en zij als moeder raakte tusschen die twee in een moeilijk parket. Zij had niet veel gezegd, alleen Philip's hoofd gestreeld, en hem zacht gezoend. Joost had gezegd, dat Philip in den laatsten tijd niets geen notitie van Louise genomen had, en dat was immers wáar? Hoe kon Philip dan nu opeens zoo'n droevig verdriet hebben.... ach, de arme, besluitelooze, stille, eenzelvige jongen....
Den heelen morgen had zij in spanning gezeten:
- Hoe is 't nu, Joost, doet Philip mee aan de stoet?
- Ik weet er niets van, Mama.
- Willa, heeft Philip jou iets gezegd, of hij meedoet, ja of neen?
- Mij niet, neen, Mama.
- Hij kan toch niet wegblijven? dan zou toch de heele stoet in de war raken?
- Och, zei Willa, als hij z'n pak aan een ander geeft....
| |
| |
Dit antwoord had haar zeer verontrust. Als hij zijn pak aan een ander leende, dan hoefde hij zelf niet mee te doen.... Maar waar bleef hij dan dien heelen dag....?
Door de entrée van de renbaan reed de landauer binnen, en stationneerde zich op het midden-terrein.
- Ik zou hier best willen blijven, wat kan je hier alles prachtig zien! juichte tante Pien, rechtop in het rijtuig staande, en met de verrukking van een kind rondkijkende over het uitgestrekte terrein met de wemelende menschen, de muziek-tent, de tribunes, de wapperende vlaggen....
- Kom maar mee, op onze plaatsen kan je ook alles prachtig zien, zei Karel, en geleidde zijn dames naar de overdekte tribune, waar zij zouden zitten, vlak in de nabijheid van het Koninklijk Paviljoen.
De rijen banken vulden zich met een enthousiast publiek. IJverig werden de bladen van het programma opgeslagen, en uitroepen en lachjes weerklonken. Tot ver op de duinen was het zwart van de toeschouwers; het middenterrein was vol van sport-geestdriftigen, die in groepjes samen-troepten, of zich verdeelden langs de touwen der omrastering. De koperen klanken der muziek-kapel schalden hoog-op in de frissche, zonnige lucht; en het gras van de baan, elastisch en fluweelig, groende ver weg naar den horizon, waar fijne boomtoppen wuifden, als uitgeslagen kant tegen het turkooizen blauw van den hemel.
De muziek speelde het Wilhelmus; het Koninklijke rijtuig à la Daumont bespannen, met een rooden jockey op het van de handsche paard van het eerste span, reed het terrein op, en hield stil voor het Paviljoen.
- Wat ziet de Koningin er lief uit, snoezig, prezen de tantes, met verteedering de jonge, slanke gestalte gadeslaand, die haar wit-kanten kleed | |
| |
bijeen-houdend snel de treden besteeg.
- De Koningin Moeder is in 't grijs; wat ziet die er altijd opgewekt uit, hè. Prettig om naar te kijken.
- Ja, en ze is ook zoo aardig, zoo goedgehumeurd, en zoo vriendelijk. Weet je wel, op het Loo kwamen de kinderen van Marie dikwijls bij het Koninginnetje spelen; de Koningin Moeder was er dan bij, en zei:
- Ik ga maar voort met breien.
- O, ja, en het kleine Koninginnetje ging op een stoel staan, en liet de meisjes voor zich defileeren, en dan sprong ze naar beneden en riep:
- Nu heb ik ook audiëntie gehad! en dan lachte ze hartelijk.
Sophie luisterde vaag naar het gepraat harer zusters. Zoo graag had zij er aan meegedaan, maar al haar gedachten waren nu bij Philip.
Zou hij meedoen?
En als hij niet meedeed, waar bleef hij dan?
Hij was in de laatste dagen niet thuis gekomen, en zij had niets van hem gemerkt....
- Let op! daar beginnen ze! waarschuwde Karel.
Een man sleepte iets donkers over de baan.
- Wat is dat? vroegen de tantes met verbazing.
- Een vossennest dat is om de honden lucht te geven.... die zoeken dan 't spoor van een vos.
- Daar komen ze! o, wat een prachtig gezicht!
Een signaal op den hoorn had weerklonken, een fanfare schetterde door de lucht, en de honden der Veluwsche Jacht-vereeniging, onrustig jankend, met moeite in bedwang gehouden, snuivend, blaffend met kort, hoog geluid, stormden, op het sein van den jagermeester:
- Los!!
na de ontkoppeling voort, snuffelend met den | |
| |
neus op het spoor, den buik langs den grond in een gestrekten ren.
Huilend, in woeste opwinding, volgden zij den weg, en wemelden dooreen als een golvende chaos van witte en bruine vlekken.
Vlak achter de honden galoppeerden de master, de huntsman en de whip, de ronde vergulde boog van den hoorn om rug en borst van den huntsman glinsterde in de zon....
En daarachter dreunde de cavalcade der ruiters, allen in rooden jachtrok met wit vest en witte hunting scarf; wit leeren rijbroek, kaplaarzen en hoogen hoed.... en door het schilderachtig schouwspel geboeid, vergat Sophie een oogenblik haar zorgen en genoot met de anderen mee van het prachtig sportief tooneel.
- Daar kunnen de ‘Rhedum's’ toch niet tegen op! plaagde tante Mien haar broer, maar deze antwoordde, goedgeluimd:
- Die kunnen weer wat anders!
In de verte der duinen bewogen nog de roode vlekken der jacht-rokken, maar reeds schreden aan langs de tribunes de afgevaardigden der roeivereenigingen, Ajax en Njord, en Poseidon en Nereus, in hun wit en blauw gestreepte buizen met de roeispanen over den schouder, een acht-tal droegen tusschen zich in een giek.... en na hen volgden de cricketers met hun bats, in rhythmischen marsch.... en daarna traden de lenige tennissers voorbij in hun witte pakken, de rackets in de hand.... en toen verschenen de vroolijke voetballers in hun zwartroode, blauw-gele, wit-groene truien, het symbool van hun spel mee-dragend in des captain's hooggeheven handen....
- O, wat aardig, wat aardig, dat zoo eens allemaal bij elkaar te zien, zuchtte tante Pien; wie komen dáár?
| |
| |
- De schermers, lichtte haar broer haar in, kijkend in het programma.
De schermers in hun witte tricots, met de floret in de eene hand, masker en handschoenen in de andere, defileerden voorbij.
En steeds nog verschenen er andere groepen en gingen langs de tribunes, en verschimden aan den horizon: de kegelaars, kaatsers, kolvers....
- Ik verlang naar de fietsen, zei tante Mien.
- Wat zal die stoet van Kloris en Roosje langs de heele weg een bekijks hebben gehad!
- Waar hebben ze zich opgesteld? informeerde tante Mien.
- Bij het huis van de Kellands, op de Laan van Meerdervoort, vertelde Sophie. Joost zal met Louise Kloris en Roosje zijn.
- Joost?
- Ja.
- Joost met Louise?
- Ja zeg ik toch.
- Hé, ik dacht....
Sophie vroeg niet, wat haar schoonzuster dacht, maar Mien ging zelf al voort:
-.... dat Philip een oogje had op Louise.
- Dat dacht ik ook, beaamde tante Pien. Ik vond ze ook zoo goed bij mekander passen, beiden zoo zacht en zoo blondjes....
Sophie had gewild dat dit onderwerp niet ter sprake was gebracht.
- Och, zei ze, wat kan je er van zeggen bij die jonge menschen. Zoo hebben ze deze voorkeur en dan weer die.... Willa ziet er zoo schattig uit in haar gebloemd mousselientje met de rose linten en haar fleurige hoed met bloemen....
- Dat zal wel! zei tante Pien, volkomen afgeleid, en tante Mien zei:
- Ik heb haar nog een zilveren gesp geleend | |
| |
voor haar keursje, maar die mag ze wel houden, hoor, voegde ze er goedhartig bij.
- Wie is haar cavalier? vroeg tante Pien.
- De jonge Coppelius zou het, geloof ik, zijn.
- Is dat die lange, knappe jongen, de zoon van de advocaat?
- Ja.
Sophie wist eigenlijk niet zeker, of hij het wel zou zijn. Willa had zoo ontwijkend geantwoord toen zij er haar gedecideerd naar vroeg, en gezegd:
- Och, behalve Joost en Louise zijn er eigenlijk geen vaste paren, we schikken ons maar zooals het toevallig uitkomt, dat hebben we afgesproken . .
Zij had zich in haar gedachten zoozeer met Philip bezig gehouden, dat zij misschien niet genoeg aan Willa had gedacht, verweet Sophie zich met spijt. Maar zij had ook zooveel aan haar hoofd....
Zij begon nu ook zeer naar de verschijning van Kloris en Roosje's bruiloftsstoet te verlangen....
- Man, vroeg zij, wanneer komen de wielrijders nu?
- Nog lang niet, zei hij, ze komen heelemaal achteraan.
- Hè, waarom dàt!
- Dat is weer een goeie inval van Joost, die heeft gearrangeerd, dat ze het laatst zullen komen: lest heugt best, zegt hij, en daar heeft de jongen verduiveld gelijk in.
Ja, dat was wel zoo. Iedereen zou nu den Rhedum'schen bruidsstoet het best in de gedachten houden, als er niets verder ná kwam.... maar het duurde wel lang, heel lang....
Daar kwamen de schaatsenrijders, kloeke knapen, met de breed e borst en de ontwikkelde kuitspieren; glinsterende stalen schaatsen aan den ijs-stok over den schouder....
| |
| |
- Daar.... daar loopt Jaap Eden! wees Karel van Rhedum. Ook door onze sport bewijst ons kleine land groot te kunnen zijn!
Na de schaatsenrijders volgden de golfers, met hier en daar een kleine caddie, die de leeren bag met golfhamers droeg.
- Een sport in wording, zei Karel, zal in Nederland wel nooit zoo populair worden als het schaatsenrijden. Weten jullie, dat in Friesland de vrouwen meedoen aan de hardrijderijen?
- Ja, zei Mien, en dan rijden ze in hun onderrok en onderlijfje!
- En de mannen staan met de wollen sokken, zonder schoenen, op de schaats!
- Hockey en bandy, las Karel van het programma. Ook in die sport heb ik niet veel vertrouwen voor de toekomst. Fietsen, voetballen, tennissen, dat zijn de sporten, die Nederland het liefste beoefent.
- En schaatsenrijden! zei tante Pien, en begon een omslachtig verhaal, hoe eens op het ijs in een tent iemand haar iets had geoffreerd, en dat ze toen melk had genomen, maar o, hoe dom, hoe dom, want die melk was zoo koud, zoo koud, op vriezen af!
- En ik, vertelde Mien, kreeg als kind eens een sinaasappel op het ijs, maar die was óók zoo hard bevroren, dat je hem niet eens schillen kon.
- En weet je nog wel, Mien, gichelde Pien, dat eens op een winter alles om de vijvers van het Bosch heen bevroren was, alle slootjes en alle vijvertjes, en dat je dan onder de bruggetjes door-reed, door op je hurken te gaan zitten? Nu, eens was ik met van der Welcke, die aardige, je weet wel, die blonde, en daar willen we onder een bruggetje dóór, en daar opeens: plof! daar zitten we naast elkaar op 't ijs, en gelachen, dat we hebben, gelachen!
| |
| |
Bij de herinnering lachte tante Pien weer zóó, dat zij zich de tranen uit de oogen moest vegen.
De boksers en de worstelaars waren voorbij geschreden; nu kwamen de visschers met hun hengels en kruisnetten en andere utensiliën.
- Wat een organisatie, bewonderde Karel. En lachend wees hij zijn gezelschapje op een ‘oer-type’ met zware waterlaarzen, een oliejas aan en een zuidwester op. Maar nu moeten jullie opletten, hoor, want hierna komen de fietsers.
Tante Pien boog zich voorover, over den rand der balustrade; in de verte zag zij een kleurig gewoel....
- Ik zie ze! daar zijn ze! juichte zij, kinderlijk blij.
Eerst kwam het bestuur van den Algemeenen Nederlandschen Wielrijdersbond, daarna verschillende clubs met vaandels, toen reden Neerland's kampioenen voorbij en Karel wees vol trots degenen aan, die op een Rhedum hadden gewonnen:
- Van den Berg, Eversen, de Witt, de twee Ockerse's....
Sophie van Rhedum zat in spanning recht-op. Nu zou zij dadelijk weten, of....
Een zoemend geluid van welbehagen ging door de tribunes en over het veld, toen de feestelijke stoet naderde. Het publiek begon enthousiast te applaudisseeren, en genoot het pittoreske schouwspel van de vroolijke jongelui in de aardige kleedij, met festoenen bloemen getooid, en men apprecieerde het leuke idée, dat alle paren op tandems waren gezeten.
Voorop, in stralenden trots reeds Joost met Louise ven Kelland. Hoog opgeheven hield hij het hoofd, en zijn moeder Zag in zijn schitterende oogen den hellen glans van triomf. Zij zag naast hem, het wel wat bleeke, verlegen meisje.... zij zocht naar | |
| |
Philip, naar Willa.... alles zou zij tegelijk willen zien....
Waar was Philip?... O! daar zag zij Willa... maar niet met Coppelius, arm kind, arm kind.... Maar waar was Philip.... deed hij niet mee?
Haar man stiet haar aan:
- Zie je, zie je Philip?
- Neen! waar? waar?
- Je kijkt te ver.... hij rijdt vlak achter Joost.
O, goddank, dacht Sophie, met een diepen zucht, en zonk terug tegen de leuning van de bank. Nu was zij gerust. Beter had hij het niet kunnen doen, Philip, en hij had het expres zóó gedaan.... vlak achter Joost.
Zij zag, hoe haar man goedkeurend knikte.
- Een sterk stukje, hoorde zij hem zeggen. Er zit toch wel pit in Philip. Kranige jongen....
En wederom knikte hij goedkeurend met het hoofd.
- En daar is Willa.... niet met Coppelius, hè?
- Ja, dat heb ik gezien, zei Sophie. Maar hoeveel medelijden zij ook had met haar dochtertje, op het oogenblik werd alles overheerscht door de blijdschap, dat Philip zich zoo flink, zoo waardig, zoo mannelijk-krachtig gedroeg.
|
|