| |
| |
| |
Derde hoofdstuk
I
MEVROUW Van Rhedum strikte voor den spiegel de linten van haar zwartfluweelen kapothoedje vast. Zij maakte zich gereed om haar maandelijksch bezoek bij de fabrieksvrouwen te gaan afleggen.
In het begin, toen Karel het haar vroeg, had zij niet willen weigeren, maar zij vond het een lastigen plicht, een vervelend corvée.... doch allengs was zij er aan gewend geraakt, en, nu zij ouder werd, en vele der gezinnen al jarenlang kende, was het haar soms een gemoedelijk genoegen.
Haar eenvoudige zwarte cape-mantel met den geplooiden ruche-kraag lag gereed naast haar groote, volle reticule. Opgewekt trok zij haar handschoenen aan, toen zij verbaasd opkeek, omdat de deur werd geopend en zij de stem van haar man vernam:
- Ben je daar nog, vrouw?
- Ja, man?
In het geluid harer woorden hoorde hij haar verwondering. Inderdaad, het was heel ongewoon, dat hij hier bij haar kwam; als hij zich plotseling herinnerde haar nog iets te zeggen te hebben, vóór zij ging, dan liet hij haar altijd verzoeken even bij hem op kantoor te komen, waar hij immers nooit weg kon. En nu kwam hij hier....?
Zij keek hem aan. En opeens herinnerde zij zich, hoe hij aan het ontbijt, toen zij over haar morgenwandeling sprak, haar op eigenaardige wijze had aangezien, alsof hij iets zeggen wou, en niet wist | |
| |
hoe. Maar de indruk was toen te vluchtig geweest, dan dat zij er nog aan zou hebben gedacht. Nu moest zij er echter wel weer aan denken.
- Wou je me wat zeggen, Karel?
- Ja, kind.
Hij lachte even.
- 't Is, zie je, ik wou....
Hij lachte wéér, omdat hij zoo slecht uit zijn woorden kon komen, terwijl de zaak toch feitelijk zoo eenvoudig was, en dat lachen stelde haar gerust.
- Neen, ik zal je precies zeggen, wat de kwestie is; ik had je wel kunnen vragen op kantoor te komen, maar daar komt ieder oogenblik Hendriks of een ander binnen, en....
Hij aarzelde.... want er was niets gaande.... en toch wèl iets gaande.... Ja zeker, ja zeker, hij had het telkens gemerkt na de waarschuwing van Joost; er broeide iets, de stemming in de fabriek was onrustig. Maar dit wilde hij aan zijn vrouw natuurlijk niet zeggen....
Hoe moest hij het inkleeden, opdat zij niet schrikte, en hij haar toch vragen kon, wat hij zich had voorgenomen....
- Je zou het niet willen gelooven, begon hij. Maar de mannen zijn niet tevreden over mijn premiestelsel.
- Wat!
- Neen, sommige bepalingen bevallen de heeren niet. Ze zouden graag zien dat ik ze wijzigde....
- Dat doe je toch niet?
- Geen sprake van, natuurlijk. Maar.... nu zou ik zoo graag willen weten, in hoeverre die ontevredenheid zich van de mannen heeft meester gemaakt. Misschien zijn het er maar een paar, die....
- Enkele oproerkraaiers, zooals er altijd tusschen loopen.... Want heusch, Karel, het lijkt me | |
| |
absurd, dat het meerendeel van de lui niet heel blij....
- Goed, goed, dat wou ik nu juist weten. Wil jij eens hier en daar rond-hooren, en zien te weten te komen, hoe de algemeene stemming is?
- Zeker, zeker, zei zijn vrouw ijverig, zeker wil ik dat doen!
- Maar het moet met héél veel tact gebeuren....
- Dat begrijp ik!
- En met heel veel voorzichtigheid! Want ze moeten geen oogenblik gelooven, dat er van onze kant eenige ongerustheid bestaat....
- O, neen, natuurlijk niet! Vertrouw maar op mij, Karel. Je weet wel, dat kan je.
- O, ja, dat weet ik, zei hij hartelijk, terwijl hij bukte, om haar een zoen te geven. Het was toch wel een reden tot groote dankbaarheid, als je vrouw je zoo goed begreep, en altijd bereid was met je samen te werken. Bovendien was Sophie een kloeke, sterke vrouw, die niet aan overmatige zenuwachtigheid leed, en zich dadelijk doodelijk beangst maakte om de kleinste kleinigheid ...
- Nou, wijf, ik laat het aan je over, hè?
- Dat kan je, hoor.
- Zelf vraag je natuurlijk niets....
- Wel neen. En dat is ook niet noodig ook. Ze praten uit zichzelve wel, de vrouwen. Als ik thuis kom, weten we, wat we weten moeten.
- Dank je. En zeg.... je praat er met niemand anders over?
- Maar man, hoe heb ik het nu met je?
- Ja, maar ook niet met Willa of Eduarda, of de jongens....
- Ach, jij.... dwaze kerel. Nu, ik ga.
Zij knikte hem toe; en terwijl hij haar voor zich uit schrijden zag, de breede trappen af, dacht hij: | |
| |
een lot uit de loterij, zoo'n vrouw.... en beneden, in een plotselingen impuls naderde hij haar, en drukte haar krachtig in zijn armen.
Zij lachte, en maakte zich schertsend uit zijn omhelzing los; maar zij was ontroerder dan zij blijken liet, en ook zijn woorden waren dieper in haar gezonken, dan zij hem had willen laten merken.
Onrust.... ontevredenheid.... op hun fabriek?
Hoe was dat godsterwereld mogelijk! Met een directeur als Karel, zoo humaan, met een zoo goed geordende inrichting, - en dàn nog gisting, oproerigheid, - het zou, als het niet zoo treurig was, om te lachen zijn!
Langzaam liep zij voort. Karel en zij hadden tegenover elkaar de lieve comedie gespeeld ‘alsof het niets te beduiden’ had, maar beiden wisten wel beter! Een begin van bederf was als de ‘rotte appel in de mande’, die ‘heel het gave ooft te schande’ maakt....
Zij schudde niet-begrijpend het hoofd. Hoe triest, dat overal tusschen de goede menschen de slechte elementen hun werking deden gelden. Zoo lang hadden zij nu in pais en vree geleefd, - het was zeker te mooi.
De taak, die Karel haar opdroeg, en die zij zoo luchtig had aanvaard, was niet zoo gemakkelijk als het leek. Zij moest met zeer veel tact te werk gaan, uiterst voorzichtig zijn, - en zij mocht zelve niets vragen!
Enfin, zij moest maar zien, hoe het ging. Karel, die beste goeierd, vertrouwde op haar, en zij zou zijn vertrouwen niet beschamen. Dat had zij nooit gedaan. Altijd had zij met het grootste genoegen met hem samen gewerkt, en was den weg gegaan, dien hij haar had aangewezen....
| |
| |
Al die rijen nette arbeiderswoningen, dat was toch ook zijn werk; waar moesten de lui heen, als hij niet voor hen had gezorgd, en die huisjes had laten bouwen, en de menschen er voor een matige huur liet wonen.... Een rijksdaalder per week voor twee kamers, een keuken, een zolder en plaatsje was toch werkelijk een bagatel.... of voor dertig stuivers ook een apart huisje met één kamer en een zoldertje....
Zij keek naar de frissche, landelijke buurt, waarin de woningen lagen. Vol-op licht en frissche lucht... helder-geverfde huisjes met roode daken en groene luiken, en haast overal in de vensterbanken bloembakken met vroolijke geraniums.... Een aardig, keurig gezicht.
Sophie van Rhedum had altijd nog al goed met het ‘werkvolk’ overweg gekund; en zij liet er zich wel eens bescheiden op voorstaan, dat er tusschen haar en de arbeidersvrouwen nog nooit eenig verschil was geweest. Zij mocht ze wel, die knappe, handige vrouwtjes, die honderd-uit babbelden met een familjaren eerbied, die grappig, en soms aandoenlijk was.... Maar nu, onwillekeurig, kwam er een ander gevoel in haar.... een gevoel van misnoegen, bijna van wrok.... wat wilden die menschen dan! in plaats van God op hun bloote knieën te danken.... voor zoo'n besten patroon, voor zulke behoorlijke loonen, zoo'n prettige, gezonde huisvesting, en nu zelfs nog een premie!
Toevallig viel haar blik op de boomen in de verte, geplant door de familie op den verjaardag van Philip, ten eersten aanleg van het ontspanningspark.... en haar misnoegen nam toe. Waardeerden die menschen dan niets? Karel was te goed, - dat was het, veel, veel te goed....
Zij naderde het straatje, dat tusschen de woningen gelegen was. Sommige vrouwen stonden in het | |
| |
voortuintje hun gewasschen goed op de lijnen te hangen; een paar buurvrouwen, die stonden te kletsen, gingen op het zien van Mevrouw uiteen; moeders schoven hun kinderen Mevrouw uit den weg; van alle kanten werd zij gegroet; in het heele buurtje heerschte een bedrijvige rust; en Sophie werd weer kalmer gestemd; alles leek zoo gewoon: het was niet te gelooven, dat er hier ontevredenheid broeide....
Zij trad de openstaande deur van een der huisjes binnen; van het achterplaatsje klonk het doffe gebonk van den houten stamper in de waschkuip; de vrouw van een der meesterknechts verscheen in de deur aan het eind van het gangetje:
- Ha, Mevrouw! zijt u 't, gaat er in, gaat er in. Ik kom zoo!
Haar bleeke, dikke armen dampten van het warme zeepsop, haar dik rood gezicht glom van den wasem.
- Ik kom zóó! riep ze nog met haar gil-hooge stem, en Sophie trad de voorkamer binnen.
Alsof zij een dergelijke woning voor de eerste maal zag, zoo critisch keek zij rond. De wanden waren met een kleurig behangetje bekleed. Een planken vloer met een klein karpet in het midden. Daarop een tafel, met een rood en zwart kleedje bedekt. Langs de muren matten stoelen, een latafel, een hangkast, een spiegeltje, een paar staalgravures in zwarte lijsten. Boven de tafel een hanglamp met donkerblauw porceleinen bol en met koper geornamenteerd. De tusschendeur naar de achterkamer stond open, en Sophie zag de huishoudtafel met een rood en wit geblokt laken bedekt, een kookkachel, stoelen, een kast, een kapstok. Onder de bedstede wist zij een keldertje voor turf; de pomp op het plaatsje leverde helder water.... de lui hadden hier de ruimte, en allerlei geriefelijkheden.... wat | |
| |
wilden die menschen méér.... wat wilden ze méér....
De vrouw kwam binnen, gehaast, zichtbaar uit haar humeur, dat zij gestoord werd, midden-in haar werk. Zij was neergevallen op een der stoelen tegen den wand, en streek de mouwen van haar katoenen jak neer over haar armen.
- Mevrouw moet me niet kwalijk nemen asteblief, dat ik uwe zoo ongegeneerd ontvang, maar 't werk mot gedaan worden, waar. Wij-lui hebben zoo geen dienstmeissies, die dat voor ons beredderen... De vrouw lachte, maar Sophie hoorde duidelijk, - of verbeeldde zij het zich? een grommerige ontevredenheid in haar toon.
- Van vanmorgen vijf uur af op, - dat mot je niet uitvlakken; koffie zetten, me mans stukkenzakkie in orde maken, kinderen na school helpen, kamer aan kant maken, boodschappen doen, aardappelen schillen.... en dan de wasch!
Sophie had al dikwijls de vrouwen haar werkzaamheden hooren opnoemen, wanneer zij zich te verontschuldigen hadden over wanorde in huis of over slordige kleeding.... maar nu hinderden haar de woorden, - waarom? Zij wist het niet. Was haar gehoor, door achterdocht, een beetje gescherpt.... of was er werkelijk in den klank der stem van deze vrouw, een ingehouden booze bitterheid.... die haar onaangenaam aandeed, ja, haar kriegelig maakte? Zij had moeite niet iets te zeggen op terechtwijzenden toon; zij wist zich echter te beheerschen, en zei met vriendelijke scherts:
- Je hebt gelijk; het leven van moeder de vrouw is niet zoo gemakkelijk als het lijkt; het rijmpje zegt:
Manswerk duurt van zon tot maan,
Maar vrouwenwerk is nooit gedaan.
| |
| |
- Zoo is 't, zoo is 't, bromde de vrouw, en streek een paar haarslierten achter de ooren weg. As je de endjes bij mekaar wil houwen, dan ken je niet op stoel en stoof gaan zitten, dat ken je niet. Tegeswoordig wordt er heel wat over 't lot van den werkman gepraat en geschreven, maar wie doet eens een goed woordje voor de werkmansvrouw?
De man verdient de centen, dat is zoo, en de mijne is geen drinkerd of uitgaander, dat mot ik hem ter eere nageven, maar de huisvrouw, die de centen uitgeeft, heeft dikwijls veel harder te zwoegen en te slaven. Voor mijn geen bel of geen stoomfluit, die zegt: ziezoo, mensch, je ken je matten oprollen voor vandaag; een knappe huisvrouw weet niet van begin of eind, 't werk gaat voor haar maar dóór: opruimen, koken, vaten wasschen, naaien, verstellen.... Zondags ken je de kinderen poetsen, koken mot je tóch.... en as 't goed weer is, ken je zeulen achter de kinderwagen, en bek-af kom je thuis!
Sophie voelde zich een kleur van ergernis naar het aangezicht stijgen. Dien kinderwagen had zij indertijd aan de vrouw gegeven. Zij had gedacht er een goed werk mee te doen; de wagen stond bij hen toch maar op zolder onder een laken; en de meisjes lachten erom, en riepen dikwijls:
- Mama, waarom bewaart u al die dingen toch!
Dan lachte zij óók, en bekende dat het een zwak van haar was: geen afstand te kunnen doen van dingen, waaraan zooveel lieve souvenirs verbonden waren.... maar, enfin, zij had dan maar eens ‘over haar hart gestreken’ en den wagen weggegeven. Natuurlijk, het was een ouderwetsch model, en de wagen liep dus wat zwaar, vooral als er één kind in lag en een ander op het voorbankje zat....
| |
| |
- Vrouw Bruin, zei ze, een beetje stroef, ik heb je nog nooit zoo gehoord, ik verbaas me over je.
- Och! viel de vrouw driftig uit, als je man je aldoor om je ooren legt te rellen van dit niet goed op 't fabriek, en dat niet goed, dan denk je toch wel eens bij je eigen: hij heb vertier, hij heb afwisseling met zijn kameraden, om zes, zeven ure 's avonds is zijn werk afgeloopen, dan is die vrij... en nooit is er eens sprake van ònslui, van ons getob en gesjouw.... en as je 't netjes en knap heb, dan zeggen de menschen nog:
- Die vrouw heb ook zoo'n goeie, werkzame man!
‘Dit niet goed op 't fabriek, dat niet goed....’ Sophie was ervan geschrokken, maar zij liet niets blijken, dat mocht immers niet? Lastig was het, dat zij ook niets mocht vragen....
Zij stond op:
- Ik geloof, vrouw Bruin, dat je je werkkring geheel verkeerd beschouwt. Je spreekt, alsof je levenstaak een groote last voor je was. Jij geen afleiding, geen afwisseling! Maar geven de kinderen met hun uiteenloopende karakters en belangen je geen afleiding genoeg? Rust? Wie vraagt er naar rust, als de zorg voor man en kinderen je lust en je leven is? Uitgaan? Vrijheid? Maar de plaats van de vrouw is toch thuis, al haar vreugde vindt ze toch in den huiselijken kring? De wandeling 's Zondags? Maar heb je dan geen gevoel van voldoening, van innerlijke vreugde, van billijke trots, als de kinderen knap en helder voor den dag komen, en van het hoofd tot de voeten getuigen van jouw overleg en jouw werkzaamheid? Zorgen? Wie heeft ze niet, min of meer? Ik doe mijn plicht, dat besef geeft je kracht! Zelfopoffering, toewijding, liefde, - dat is het lot van de vrouw, en een mooi lot is 't, vrouw | |
| |
Bruin, een achtenswaardig, een prachtig lot!
Vrouw Bruin, in 't geheel niet aan een reprimande van Mevrouw gewoon, stond bedremmeld een punt van haar boezelaar tusschen haar vingers te wrijven, en wou juist nog iets in het midden brengen, toen Mevrouw reeds met een groote waardigheid, de woning verliet.
Had zij goed gedaan? Sophie wist het niet. Het speet haar zeer, dat zij niet wat meer te hooren had kunnen krijgen over de klachten van dien man.... Ook had zij vergeten, waarom zij naar vrouw Bruin was gegaan: deze te zeggen, dat zij op het Huis mocht komen, om wat afgelegde kleeren te halen... zij was daar altijd zoo blij mee; enfin....
Buiten stond een andere vrouw op haar te wachten. Deze boog zich een beetje naar Sophie toe, en fluisterde geheimzinnig achter haar hand:
- Mevrouw, zou u deres niet kennen gaan na nummer tweeënzeuventig?
- Wat is daar dan gaande? vroeg Sophie.
- Daar woont een slons van een wijf, Mevrouw. 't Is zonde dat ik 't woord derop zeg. Maar 't is een schande voor de buurt. Ga u zelf maar eens kijken, Mevrouw.
Sophie zette haar weg voort tusschen de huisjes, die, hofjesachtig achter hun kleine vierkante voortuintjes lagen. Nog vóór ze nummer tweeënzeventig had bereikt, hoorde zij al een galmend gezang, een soort van dwaze potpourri, samengesteld uit allerlei populaire straatdeuntjes:
Van de toppen van je teenen, tot de punten van je haar.
Schuieren moet je maar, schuieren moet je maar!
Links! rechts! kromme Jan,
Trek 'm de broek maar an!
| |
| |
Links! rechts! kromme Piet,
Schuieren mag je niet!....
Nu, die is tenminste vroolijk; dat is één goed ding, dacht Sophie, terwijl zij het klinkerpaadje naar de woning betrad:
Kraantje, kraantje, lek, lek, lek,
Kraantje, kraantje, lek, lek, lek,
- Ik kom eens kennis maken, zei Sophie vriendelijk, ik ben de Mevrouw van 't Huis. Je woont hier nog niet lang, wel?
- Veertien dagen, zei de vrouw glunder, en Sophie keek om zich heen en verbaasde er zich over, dat de vrouw kans had gezien in zóó korten tijd het keurige huisje zóó te ruïneeren. De grond, het houtwerk, de ramen, alles zag er onooglijk uit. Op de tafel stonden een paar scholletjes in een papier, naast een bak met aardappelen, die nog geschild moesten worden. Met een vies tod veegde de vrouw een stoel wat af:
- Gaat er bij zitten, Mevrouw!
- Vrouwtje, zei Sophie, ofschoon het haar moeite kostte een bestraffenden toon aan te slaan tegenover deze van levenslust bruisende vrouw, 't zou wel goed zijn, als je wat netter was; je weet zelf, een man loopt de deur uit, als 't vuil en slordig bij hem is, dan gaat hij naar de kroeg om te kaarten en te drinken....
- Zijn de medammen weer an 't kallen geweest? vroeg de vrouw goed-gehumeurd. Hullie zijn knap in de kleeren en knap op d'r huis, maar vuil in den mond! Wat die niet bij mekaar lasteren, Mevrouw, daar zou je verstompt van staan. Wij | |
| |
houwen ons er buiten, en daarom hebben ze an ons, nieuwkoopjes, 't land, begrijp ie? Maar mijn man zegt:
- Wiens brood je eet, diens woord je spreek!
Het werd Sophie onheimelijk te moede. Het was dus wáár, dat er onder het werkvolk een geest van ontevredenheid heerschte? En was dat zoo ineens gekomen? Dat kon toch niet? Hoe kwam het dan, dat zij er vroeger nooit iets van had gemerkt? Dat lag natuurlijk aan haarzelve. Tot dusverre hechtte zij niet veel gewicht aan dergelijke uitingen, maar nu, na de waarschuwing van Karel, stond zij er heel anders tegenover. Zij was nu zooveel gevoeliger, zooveel angstiger, zooveel.... wantrouwender geworden....
Zij vermaande de vrouw nog een beetje, die haar aanhoorde op trouwhartige wijze; en daarom, al had zij ook nog zooveel aan te merken, kon zij toch niet hard tegen dit menschje zijn, dat haar, ondanks alles beviel; zij had zoo'n franken lach, en zulke heldere, eerlijke oogen....
- Mijn man, vrouw Rander, heeft met opzet deze woningen voor zijn personeel laten bouwen, die aan alle eischen voldoen: genoeg ruimte, zuivere lucht, heerlijk licht, goed drinkwater.... gelegenheid tot bleeken, drogen, goede afvoer van 't vuile spoelwater, 'n flink-trekkenden schoorsteen.... al die gemakken heeft mijn man bedacht, opdat de werklieden niet te klagen zouden hebben, maar nu moeten wij ook niet over hen te klagen hebben, dat begrijp je wel, hè?
- Ik begrijp het, hoor; en ik zal mijn best doen, hoor, zei de vrouw. Mijn man, die had het al dadelijk in de smiezen: meneer Van Rhedum, zeit ie, dat is een puik-patroon, daar gaat niks van af; en as een ander dan iet of wat zeit, dan weet hij ze van katoen te geven, hoor!
| |
| |
- Iet of wat zeit? herhaalde Sophie, die deze gunstige gelegenheid onmogelijk kon voorbij laten gaan.
- Nou ja, nou ja, d'r bennen altijd van die oproerlingen, die roet in het eten gooien. Bij die lui kan nooit niks deugen. Wat ze hebben is ze nooit genog. Ze worden ook d'r kop mal gepraat door al die meetingen, die ze tegenwoordig houwen van Recht voor Allen....! De meneer van de Sint Joseph's Gezellen-vereeniging preekt heel anders ...
- O, zijn jullie katholiek?
- Jawel, Mevrouw! Ik en me man, van huisuit bennen we allebei roomsch. Affijn, om kort te gaan.... wat wou ik zeggen en liegen niet.... o, ja, die meneer dan, die zeit: Plicht van allen! in plaats van Recht voor allen! en hij heb nog gelijk.
- Maar als er menschen zijn, die te klagen hebben: mijn man is altijd te vinden op zijn kantoor.
- Ja, maar, Mevrouw, dat doen ze niet gauw. 't Is voor een ondergeschikte altijd een waagstuk zijn gedachten vrij uit te spreken. Ze bennen bang, dat de hoogeren boos zullen worden en ze direct d'r uit boren....
Sophie haalde de schouders op.
- Ik geloof niet, dat één werkman hier zijn patroon beschuldigen kan, hem onrechtvaardig te hebben behandeld!
- Och, Mevrouw, het leit hem niet altijd an de patroon, maar dikwijls ook aan de bazen, en de chefs; affijn, degenen, die het hardste stoken en het vuurtje aanblazen, die durven, as het d'r op an komt, niet eens d'r mond open te doen, bang as ze zijn voor d'rlui hachie!
- Ze willen dus toch maar liefst blijven bij de patroon op wie ze zooveel hebben aan te merken, | |
| |
zei Sophie, niet zonder ironie. Zij had wel graag verder gevraagd, maar liet het er nu maar bij. Ten eerste waren deze menschen nog re kort hier, om er veel van te weten, en ten tweede wilde zij deze vrouw, die bij de anderen toch al niet erg in de pas stond, niet tot een aanbrengster maken.
- Dus, vrouw Rander, je knapt de boel hier wat op?
- Ik beloof het je, hoor!
Sophie verliet haar met een glimlachje, en zei, dat ze maar eens op het Huis moest komen, misschien was er nog wel een karpetje of zoo voor haar te vinden....
- Och ja, zei vrouw Rander, as je eerst maar goed op dreef ben, hè? Het is nou zoo'n rommel met die verhuizing; denk eens, veertien daag geleden ben we pas verhuisd geworden. Dan gaat de rest van zelfs!
- Ik help het je hopen, zei Sophie en knikte het optimistische vrouwtje vriendelijk toe.
Zij ging verder; liep hier eens in, liep daar in; in sommige gezinnen was alles gewoon en voelde zij zich als van ouds op haar gemak; in andere werd zij iets anders dan vroeger gewaar, iets ondefinieerbaars.... een stemming van broeienden wrok; over kleinigheden werd er ontevreden gemopperd; de uitdrukking van de gezichten was stug, de bewegingen waren hoekig en rukkerig; en zij ging er in een onpleizierige stemming vandaan.
Eén bezoek restte haar nu nog, waarmede zij altijd haar tocht besloot; een bezoek aan een dienstbode van haar, die getrouwd was met een der chefs en die haar ouden vader bij zich had inwonen.
Voor den ouden man bracht zij altijd een half pond tabak mee, voor de vrouw een pond ‘lekkere’ thee, Dat was zoo traditie geworden, waaraan de Winse's gewend waren geraakt.
| |
| |
Zoodra Sophie het gezellige woninkje betrad, beving haar een gevoel van veiligheid. Hier was zij op vertrouwd terrein, hier hoefde zij haar woorden niet te wikken of te wegen, hier werd zij niet met argwanende blikken aangestaard, hier koesterde zij zèlf geen wantrouwen.
In de kleine kamer scheen de zon. De oude man zat in zijn armstoel bij het raam zijn krantje te lezen; zijn stalen bril stond hem laag op den neus. Bij de tafel in het midden was de vrouw bezig met haar naaimachine; zij naaide voor de menschen, en verdiende er een aardig duitje bij.
In de vensterbank bloeiden de roode geraniums; hoog voor het raam hing in een koperen kooi een kanarie, die bij het ratelen der naaimachine zijn hoogste lied uitjubelde.
- Is u daar, Mevrouw! zei de vrouw verrast, en stond haastig op.
- Hoe gaat het hier? vroeg Sophie vriendelijk. En zij prees:
- Ik kan nooit komen, of ik zie je maar altijd druk aan 't werk.
- Dat moet ook, zei de vrouw opgeruimd. Hoe meer werk hoe liever, Mevrouw!
Het deed Sophie goed hier dezelfde atmosfeer van altijd terug te vinden, en bijna had zij het gezegd, maar zij hield zich bijtijds nog in.
De oude man begon te praten over het ‘groote feest’.
- Voor de familie een groote dag, Mevrouw!
- Ja! beaamde Sophie warm. Een mooie, onvergetelijke dag.
- De familie is goed gegrondvest. Twee zonen, en wat vooral in orde is, Mevrouw, die zonen bennen niet gelijk an mekaar.
- Hoe bedoel je dat, Winse?
| |
| |
- Dat bedoel ik zóó, Mevrouw! De eene is de gedachte, de andere is de daad.
- Aardig gezegd, zei Sophie en dat vond zij ook werkelijk. Die oude man kon zoo onverwacht uit den hoek komen met een fijne, doordachte opmerking, dat het je dikwijls verraste.
- As ze allebei de daad waren, kon het wel eens spul geven, en as ze allebei de gedachte waren, kwam d'r ook hommeles van, maar weer op een andere manier. Dan zou de zaak er door lijden. Nou vullen ze mekander aan; wat de eene bedacht heeft, volvoert de ander, en zoo blijft de boel in gang.
- Ik verbaas er me zoo dikwijls over, Winse, dat jij, die zoo heelemaal buiten de beweging leeft, zoo veel ziet en opmerkt.
- Ach ja, Mevrouw, wat zal ik u zeggen. Ik ken vanzelfs de menschen al zoo'n beetje. En as je zoo'n gosganschelijke dag niks anders te doen heb as te prakkezeeren, dan gaat er heel wat in je hoofd om, Mevrouw.
- O, hij is zoo bij, vertelde zijn schoondochter. Je hoeft hem niks wijs te maken. Hij kijkt uit zijn oogen, hij hoort met zijn eigen ooren. Wil u wel gelooven, dat hij nog eerder wist dan me man, dat er....
- Lena! waarschuwde Winse.
- Wàt wist hij nog eerder dan je man? vroeg Sophie, dadelijk onrustig.
- Och, niks, Mevrouw, niks bezonders, haastte de vrouw zich te verzekeren. En Sophie bedwong zich, om niet méér te vragen, maar haar hart begon te kloppen van vrees en ongeduld.
De oude man zag de verandering op haar gezicht, en met een stem, zoo bedaard van klank, dat haar opgewekte angst direct bedaarde, begon hij rustig te spreken.
| |
| |
- Kijk er eens hier, Mevrouw. Van struisvogelpolitiek heb ik nooit gehouwen. Een gewaarschuwd man is twee mannen waard, zeit de Franschman. As Lena niet begonnen was, zich te verspreken, zou ik niks hebben gezeid, en de boel nog eens eerst hebben aangekeken. Maar nou ik aanstonds zag op uw gezicht, dat u al iet of wat van de toestand weet....
- Ik? Ik weet niets! verzekerde snel Sophie.
- Weten.... misschien ook niet. Maar vermoeden toch wel, voelen, dat er gisting in de lucht zit.... Mevrouw, toen uw man met al die mooie plannen aankwam.... het premiestelsel.... en de aanleg van een park.... toen heb ik al dadelijk gedacht: is dat verstandig? Kijk er es, Mevrouw. As je een wild beest veilig in een kooi heb, dan doet ie je niks. Maar as je nou medelijden krijgt met het dier, en je maakt eerst deze tralie los, en dan die.... zoodat ie eindelijk heelemaal vrij zit, - wat gebeurt er dan? Is het beest je ‘dankbaar’ voor je goedheid? Welnee, welnee, het geeft je aanstonds een slag met zijn klauw, zoodat je tegen de wereld slaat, en voor mirakel leit. Begrijp u mijn? De mensch in het algemeen is een wild beest, dat in bedwang mot worden gehouwen. En waarom? Omdat de groote hoop niet zelf denken, niet zelf oordeelen, niet zelf voelen kan. Ze waaien met alle winden mee. En de werkman laat zich wat al te gauw meesleepen door frases en holle woorden. Niet allen, die werklui heeten, zijn werklui. Een goed werkman werkt niet alleen met de mond, maar ook met de daad. Die werkt zijn tijd vol, niet voor één dag, maar van Maandag tot Zaterdag, altijd even frisch; een goed werkman moet 's Maandags niet, wat wij noemen ‘de hondenziekte’ hebben. En die zich de beste noemen, die zijn niet altijd de beste!
| |
| |
Als ploegbaas had ik dikwijls honderd en meer menschen in mijn dienst, maar die zoogenaamde uitstekende lui, die staken het eerst de arbeid, en worden het eerst armlastig.
Als ploegbaas heb je een groote verantwoordelijkheid, want dan beschik je over een andermans geld. Die beste werklui nou zijn nimmer op hun plaats te krijgen, en van doorwerken is natuurlijk geen spraak. Die werklui hebben het hoogste woord in herbergen en op vergaderingen en klagen het hardste over ellende en allerlei druk. Ze hebben met God, of laat ik liever zeggen met alle hoogere machten afgerekend, en ze eerbiedigen hun meerderen alleen voor zooverre ze er volstrekt niet aan kunnen ontkomen.
Wanneer het geldt armverzorging, vrije scholen, vrij van dit en vrij van dat, dan voeren zij de hooge toon. Die lui moeten wel klagen over verdrukking. Immers je kan ze niet laten begaan, zooals ze wel zouen willen, en als je tegen ze ingaat, dan ‘verdruk’ je ze. Als ze zich echter niet willen schikken naar orde en regel, dan moet je ze ontslaan, daar is niets aan te doen.
In 1877 is de werkliedenvereeniging Patrimonium opgericht, die beoogt 't stoffelijk en zedelijk welzijn van de arbeider. Het belang van de werklieden wil ze bevorderen maar altijd zóó, dat het zedelijke daarbij deugdelijk op de voorgrond staat.
Die vereeniging is ingericht met afdeelingen over het heele land; ik geloof zoo om en bij de zestig, en met een tienduizend leden.
Niet al die leden behooren ten volle tot de ‘werkende stand’. Je bent het zoo gewoon het volk te verdeelen tusschen werklieden en niet-werklieden, maar er zijn ook hooger geplaatsten, die je feitelijk óók ‘werklieden’ zou moeten noemen. Wij gelooven zoozeer niet an ‘doodeters’, wij | |
| |
kunnen niet inzien, dat ieder die boven de werkende stand staat, ‘kapitalist’, is, couponnenknipper; wij gelooven, dat die menschen óók werken, dikwijls harder as de werklui zelf, ik heb daar met mijn eigen oogen voorbeelden te over van gezien. Heeft de arbeider de poort van de fabriek achter zich, dan is hij vrij man; de patroon heeft dikwijls nog diep in de nacht zijn lichtje branden.
En daarom, - Mevrouw, ik zeg het niet, om iemand te kwetsen, daarom moet een patroon ook nooit te goed voor zijn werklieden zijn.... het is mijn geloof, mijn innige overtuiging, dat het liberalisme de vader is van het socialisme.
- Ja, ja, ja, ja! viel zijn dochter hem bij, geef je ze de vinger, dan nemen ze de heele hand.
- En daarom zie ik ook zoo noode, dat de Staat al verder en verder om zich heen grijpt, - want ik meen dat op dit hellend vlak geen stilstand mogelijk is.
Reeds nu zien wij, dat het zwaartepunt van de Regeering wordt verlegd; het komt langzamerhand, - tenzij God ons daarvoor beware, - geheel en al op het volk terecht, en het gepeupel zal ons de wet voorschrijven!
Daarom ben ik zulk een groot tegenstander van de uitbreiding van Staatsbemoeiing; want ik wensch ons Vaderland te behoeden voor een overheersching door het gepeupel, dat heden iemand op een troon verheft, om hem morgen ter slachtbank te voeren....
De woorden van den ouden man maakten een grooten indruk op Sophie. Zij zat stil te luisteren met de handen in den schoot; hier was nu iemand, voortgekomen uit, en behoorende tot ‘het volk’, en die sprak zóó. Dat stemde tot nadenken....
De oude man zag de uitwerking van zijn woorden, en daar was hij blij om. Hij achtte het | |
| |
zijn plicht, de hooge lui te waarschuwen, die wel eens te eeniger tijd het slachtoffer van hun goedheid zouden kunnen worden....
- De fout zit hem hier: de hooge lui veridealiseeren de menschen te veel. Dankbaarheid? Erkentenis? Ho maar. Stank voor dank, Mevrouw, stank voor dank. Een heel mooi principe, het ‘volk’ een menschwaardig bestaan verschaffen. Heel mooi in theorie. Maar in de practijk?
Ten eerste: wat is een menschwaardig bestaan. Goeie kleeding, goeie huisvesting, ziekteverzorging, - dat heb de werkman tegeswoordig wel. Gelegenheid tot ontwikkeling? Die is er genoeg, met de avondcursussen en zoo. De loonen zijn in overeenstemming met het werk. Verminder de werkuren, verhoog de weekloonen, - en de kroegbazen zullen er het meeste van profiteeren. De sterke drank! Kon je die maar wegkrijgen. Maar wat er voor in de plaats te stellen? De lui zijn zoo geneigd om te zeggen:
- De ‘rijke lui’ drinken wel wijn, waarom wij dan niet jenever?
En: de werkman komt twee borrels toe, dat is een uitdrukking, die in de Tweede Kamer gebezigd is!
Ik zal je eens een staaltje geven, Mevrouw, van de aard van de werkman. Ik was eens lid van een Commissie ter ondersteuning van Werkeloozen... en ik heb ze gekend, Mevrouw! die van het kantoor der bedeeling komende, naar de spaarbank gingen, om er een deel van te beleggen. En dat noem ik schandelijk, dat noem ik diefstal! Tegen zulke dingen is niet veel te doen, maar toen ik toch eens een kerel op die handeling persoonlijk snapte, heb ik gezorgd, dat hij niets meer kreeg.
Hoe meer er voor het proletariaat gedaan wordt, hoe slechter de geest er onder wordt. Recht voor
| |
| |
allen wordt zeer gelezen; ik heb er nog eens een blaadje tegen willen uitgeven Recht voor elks recht, om aan te toonen, dat iedere stand zijn rechten heeft. Ik verwachtte daar goede vruchten van, maar ik had geen medewerking genoeg.... De menschelijke natuur is zoodanig, dat ze overhelt naar de kwade zijde der dingen. Maar.... de bal is an het rollen, en je houdt hem niet meer terug.
- Wat bedoel je daarmee, Winse? vroeg Sophie ongerust.
- De aarde is rond en draait in 't rond. Wat boven is, mot naar de grond, - dàt bedoel ik er mee, Mevrouw.
- Nee, Vader, zoo mot je nou niet praten, je maakt Mevrouw heelegansch van streek.
- Mevrouw, een gewaarschuwd man is twee mannen waard.
- Je hebt gelijk, Winse. Ik zal alles goed onthouden wat je hebt gezegd, en alles aan mijn man vertellen.
- Een oog in het zeil houwen, Mevrouw! en niet de touwen te veel vieren, dan zal het wel gaan. D'r staat ons hier vandaag of morgen nog geen Fransche revolutie voor den boeg!
Vol van de tegenstrijdigste gewaarwordingen, verliet Sophie de woning, en wilde teruggaan naar huis, toen zij staande werd gehouden door een vrouw, die zonder omwegen naar haar deur wees, en zei:
- Gaat u eens even binnen, Mevrouw, ik had u wat te vragen.
Sophie keek op.
Een andermaal zou zij geglimlacht hebben om den arroganten toon der vrouw, thans voelde zij zich eenigszins beleedigd; tegelijk was zij echter nog veel te bevangen door al haar ondervindingen van dezen middag, om vlug met een antwoord klaar te zijn.
| |
| |
- Ik moet nu naar huis, zei ze, een andere keer, vrouw Post.
- Nee, Mevrouw, nee, Mevrouw zoo kom je niet van me af. Het leit me al veels te lang op het hart. Ga binnen, ga binnen.
Sophie fronste de wenkbrauwen; zij had graag geweigerd, maar het was misschien niet kwaad, om eens te weten te komen, wàt deze vrouw al zoo lang op het hart had gelegen....
- Een oogenblik, hoor, zeide zij; ik heb eigenlijk geen tijd meer.
Nauwelijks was zij gezeten, of de vrouw brak in een stortvloed van woorden los. Nu dat er ‘zooveel veranderingen’ aan de orde waren, mocht er ook wel eens gedacht worden aan de ‘inwendige belangen’ van de werklui èn hun vrouwen èn hun kinderen.
- Dat moet je mij eens duidelijk uitleggen, wat je daarmee bedoelt.
- Toen ik nog jong meissie was in Amsterdam, toen werkte ik op 't waskaarsenfabriek van De Groot en Zoon. Toen was daar een Christelijke school, waardat die meisjes des avonds heen konden gaan. Het hoofd van die school, de ‘hooge juffrouw’ wier ze onder ons genoemd, begon de les met een gebed. Dan moesten wij een psalmvers zingen, en dan werd het naaiwerk en het breiwerk uitgedeeld. Ondertusschen las de hooge juffrouw voor, of ze vertelde wat en de gemaakte kleedingstukken werden aan ons zelf met Kerstmis uitgedeeld.
- Je weet, zoodra er een vereenigingslokaal zal zijn....
- Juist, Mevrouw. Daar wou ik het precies over hebben. Daaromtrent wou ik u juist onze wenschen kenbaar maken.
- En waarin bestaan die dan wel? vroeg Sophie, een beetje ironisch.
| |
| |
- 's Maandags onderwijs in naaien en breien door een geëksameneerde schooljuffrouw.
Dinsdags onderwijs in lezen, schrijven, rekenen, aardrijkskunde en, as ze het willen, Fransche taal.
Woensdag: gezellige bijeenkomst met raadsels, vertellingen, onder het gebruik van wat koffie.
Vrijdags is er catechisatie. Dan komt het lokaal vrij voor de zoogenaamde ‘Moedersvergadering’. De moeders krijgen een kop koffie, en kunnen inkoopen doen op krediet èn goedkoop, naarmate de dames zelf hebben ingekocht. De dames houden de moeders met een goed woord bezig en praten met haar over haar huisgezinnen.
En Zaterdagsavonds is er mannen-collezie. Dat bestaat uit de vaders. Die mannen worden op koffie onthaald, en kunnen boeken en platen te zien krijgen. En zingen leeren. Dat doen ze graag, en dat....
- Een heel programma, zei Sophie, wederom een beetje ironisch. We zullen er eens over denken, hoor.
Zij stond op, om heen te gaan.
- Ja, zie, ik heb dat niet alleen verzonnen, zei de vrouw. D'r kommen hier veul menschen praten met me man. Me man heb een vliegend blaadje uitgegeven. Dat heb die ‘Demos’ genoemd, en daar staat alles in, zwart op wit.
- Zoo, zoo. Dan kan je man niet beter doen, dan ook eens zoo'n blaadje op het kantoor af te geven.
De vrouw schrok, en Sophie begreep, dat zij inzag haar mond voorbij te hebben gepraat. Zij had er innerlijk eenige voldoening van, dat zij dit antwoord had gegeven en in haar waardigste houding groette zij de vrouw, en zei:
- Dat blijft dus afgesproken: je man brengt het blaadje op het kantoor.
| |
| |
- Ik zal het me man zeggen, Mevrouw, antwoordde de vrouw, wier nu onderdanige houding in zonderlinge tegenspraak was met haar onbeschaamd optreden van straks.
Sophie begaf zich naar huis; die vrouw zou nu wel een hevig standje krijgen van haar man; immers, het was duidelijk, dat de heeren niets van het bestaan van dat blaadje mochten weten.... Nu, des te beter dan, dat zij er kennis van hadden gekregen!
Zij trachtte de indrukken te ordenen, die zij dien middag had opgedaan. Waar zij was geweest, bijna overal had zij sterk gevoeld, dat de geest onder het werkvolk veranderd was.... En hoe dat nu aan haar man te zeggen, zonder dat hij al te ongerust werd, zonder dat hij te gerust zou blijven?
Zij overwoog, of zij nu dadelijk naar zijn kantoor zou gaan.... maar neen, haar indrukken moesten eerst wat bezonken zijn; zij zou nu misschien te veel of te weinig zeggen....
| |
II
In de eetkamer, toen Sophie beneden kwam, na zich te hebben verkleed en frisch gewasschen, zoodat zij zich wat ontspannen voelde na den vermoeienden tocht, vond zij Willa, die vleesch sneed aan het buffet, en Joost, die met de handen in de zakken heen en weer drentelde.
- Zoo, Joost! zei Sophie blij. Ben je daar weer eens?
Het gebeurde vaak, dat Joost uit Delft kwam overgewipt, Philip deed het bijna nooit, en zij hield er zoo van haar kinderen bijeen te hebben.
- Ja, Mama, zei Joost, en gaf haar een vluchtigen kus. Is Papa er nog niet? Wat laat, zeg.
- Ga hem maar even halen.... O, daar is hij al.
| |
| |
- En, vroeg Van Rhedum aan zijn vrouw, hoe is je je wandeling vanmiddag bekomen?
Nieuwsgierig keek hij haar aan, maar hij had haar zelf gewaarschuwd, om niets tegen de kinderen los te laten, en dus zei ze enkel:
- O, goed. Maar ik ben moe.
- Dat laat zich begrijpen, dat laat zich begrijpen.... zei Karel van Rhedum. Neen, op het blanke gezicht van zijn vrouw stond niets te lezen, geen goed en geen kwaad....
Zij zetten zich aan tafel, vouwden de handen en sloten de oogen voor het korte tafelgebed. Toen schepte Willa de soep op, die aromatisch naar kervel geurde.
Welbehagelijk ademde Karel den warmen damp in. In hun eersten tijd, toen Sophie nog wonderen moest doen met haar kleine huishoudgeld, zette zij haar gezin allerlei magere soepjes voor, zoo smakelijk mogelijk bereid met tomaten of allerlei groenten, maar Joost, de rakker, durfde waarachtig te zeggen:
- Ik lust die soep niet, dat is geen echte soep.
Nu, deze soep was ‘echt’. Krachtig en eetlust opwekkend.
- Ja, geef mij nog een lepel, antwoordde hij op Willa's vraag. Jij ook zeker, Joost? Dit is ‘echte’ soep.
Joost lachte en Willa lachte, en Sophie werd rustiger gestemd. Zóó ernstig zag Karel den toestand toch niet in, of hij kon nog langs zijn neus weg een grapje maken.
- Hoe kom je zoo overgewaaid? vroeg hij aan Joost.
- Ik heb een plan, ik zal u daar straks over spreken.
- Een prachtig plan, verklapte Willa.
- O, dus jij weet het al, nest?
| |
| |
- Ja, ik weet het al! knikte Willa triomfantelijk met het hoofd.
- Stil nou, ik zal het zelf vertellen, baasde Joost, jij doet het altijd zoo half.
- Nou, ik zeg toch niets? verdedigde Willa zich goed-gehumeurd, en Sophie herdacht dankbaar, dat er onder de kinderen zoo weinig kibbelpartijen voorkwamen, dank zij de toegevendheid van Willa en de rustige gelijkmatigheid van Philip.
Die Joost was anders een aardige driftkop, en Eduarda liet zich óók niet de kaas van het brood eten, en toch was er goddank, haast altijd vrede in huis....
- Hoe kom je aan die prachtige visch, vroeg Karel verbaasd, want in deze afgelegen negorij vertoonden zich nooit Scheveningers, en meestal bezorgden de vischhandels uit Den Haag niet zoo ver.
- Regelrecht uit IJmuiden bij Oterendorp; mevrouw Van Leeuwen heeft er me attent op gemaakt, dat die firma overal heen levert, en elke maand een prijscourant stuurt; de visch komt met spoedbestelling, in een mand met ijs, keurig.
Met het zilveren vischstel verdeelde zij den tarbot en bediende huiselijk-weg de aanzittenden. En Karel vroeg:
- Komt er nog iets? Anders maak ik de tarbot soldaat.
- Kalfshaas met doperwtjes, en een vermecellischoteltje toe.
- Ja, dan moet ik nu uitscheiden.... tot mijn spijt.
- Ik maak van 't overschot voor morgen aan de koffie lekkere schelpen, troostte Willa.
- Hè daar kan ik me nou al op verheugen!
Met een liefhebbend lachje knikte Sophie haar man toe. Die opgewektheid van Karel was een heerlijke gave.... Langzamerhand, in hun lang | |
| |
huwelijksleven, had hij haar veel onnoodige tobberijen afgeleerd. En onder zijn leiding had zij veel van haar zenuwachtigheid, die haar als meisje eigen was geweest, overwonnen.
Aan het dessert, toen het faïence-schoteltje tusschen de schalen met vruchten, het gemberstel en het schaaltje oranjeschillen was opgezet, vroeg Karel:
- En nu je plan, Joost.
- Wel, u hebt toch zeker wel gehoord van die groote sportbetooging, die plaats zal hebben op Clingendaal?
- Ja zeker heb ik daarvan gehoord. En ik dacht al, of we de Rhedum daaraan niet op de een of andere manier zouden mee laten doen.
- Ik ook, dat heb ik óók gedacht, riep Joost opgewonden.
- Is het een bloemen-corso? vroeg zijn moeder.
- Neen, neen, een sport-betooging; de verschillende takken van sport worden vertegenwoordigd: het zal zeker heel interessant worden; de Koninginnen komen óók; ik sprak Van Eeckeren, en die vertelde me dat het ‘grandioos’ worden zou.
- En, vroeg zijn vader, wat had je nu gedacht....?
- Ja, kijk u eens, ik wou, dat de afdeeling rijwielsport tegelijk een reclame werd voor óns. Maar u begrijpt: die reclame mag er niet te dik op liggen, anders worden we door de commissie geweigerd.
- Natúúrlijk!
- Daarom was het niet gemakkelijk iets te bedenken....
- Dat is te begrijpen; maar heb je al iets bedacht?
- Nou, nee, niet precies.... we moeten er eens met zijn allen over spreken. Ik had iets gedacht | |
| |
van een groote club, waarbij alle typen van fietsen die we afleveren vertegenwoordigd zijn.... vrachtfietsen, zoo goed als luxe-fietsen ...
- Hè, nee, viel Willa in, géén vrachtfietsen, daar geeft niemand wat om; laatst vroeg ik aan Van Hermeshuizen, of hij fietste, en daarop antwoordt hij me:
- O, neen, ik rijd paard. Fietsen is goed voor slagersjongens.... en dat zegt hij tegen mij, nota bene!
- Nu, zei haar vader, hij fietst immers niet, hoe zou hij het merk Rhedum dan kennen!
- Het moet iets wezen, waarvan de couranten later zeggen:
- ‘De Rhedum-fabriek had het volgende aardige idee gehad....’
- Mij is het best, maar weet jij zoo'n aardig idee?
- Ik dacht, als we bijvoorbeeld eens al degenen, die met een Rhedum een prijs hadden behaald, vroegen, om een stoet te vormen....
- Hoe trommel je die lui bij mekander?
- O, dat is wel te doen.... in hoofdzaak krijg ik ze wel bij elkaar. Maar dat is niet genoeg.
- Ik weet wat! riep Willa. Eén moet er ook de fiets berijden, die de fabriek als de honderdduizendste afgeleverd heeft, en dat is dan degene, die de ƒ 100.000 getrokken heeft.
- Heel aardig! prees haar vader, maar daar zijn we al overheen. Dat zou dus een anti-reclame wezen.
- Welnee, riep Joost we maken dan twee- of drie honderdduizenden, naast elkaar, dat maakt een prachtig effect!
- En is het dan genoeg?
- O, neen! riep Joost, het mooiste moet dan nog komen: wat zou u denken van ‘De bruiloft van Kloris en Roosje’, allemaal op tandems....?
| |
| |
- Dat is héél aardig! zei de moeder enthousiast.
- Een origineel idee!
- Dol! riep Willa opgewonden. Als dat de aandacht niet trekt, met al die fleurige costuums!
- Ja, ja, zei de vader, zooiets wordt onthouden, dat zien de menschen graag, daar wordt later nog over gesproken....
- Nietwaar? vroeg Joost zelfvoldaan. En hoe meer paren hoe liever natuurlijk.
- Nu, wij kunnen al vast vier paren leveren, zei Willa. Eduarda met Jan; jij met iemand.... Philip met iemand, en ik.... ook met iemand!
- En ik vind, zei Joost, dat ik, omdat ik het plan heb gehad, wel met ‘iemand’ Kloris en Roosje mag zijn.
- Dat komt je toe! zei zijn moeder hartelijk. En, Kloris, wie zal je Roosje zijn?
Joost aarzelde een seconde, toen zei hij vast:
- Louise van Kelland.
- Louise! riep Willa verbaasd, bijna geschrikt.
- Louise van Kelland? herhaalde Sophie, niet minder verbaasd.
- Is dat niet het meisje, waar Philip altijd mee werd geplaagd? vroeg zijn vader.
- Mee wordt geplaagd zelfs! viel Willa uit. Neen, Joost, dat is onmogelijk, dat zou Philip veel te akelig vinden, je weet toch, hoe hij op haar is gesteld!
- Houd jij je mond, snauwde Joost, plotseling hoog-rood van drift. Louise is niet met Philip geëngageerd; ik weet absoluut zeker, dat hij haar nooit, nooit en nooit, van zijn gevoelens op eenige wijze heeft blijk gegeven.... hij is misschien wel eens een tijdje van haar gecharmeerd geweest, maar zoo'n laksheid, zoo'n sloomheid van hem, dat noem ik geen liefde! Hoe het zij: ik neem Louise!
| |
| |
Zoo gedecideerd klonk zijn stem, en er glansde zoo'n kracht uit zijn oogen, dat dit:
- Ik neem Louise! nog véél meer scheen te beteekenen, dan dat hij haar tot zijn ‘Roosje’ verkoos. Willa was er geheel van onder den indruk, in haar gedachten had zij steeds Louise en Philip als een paar gezien, en nooit Louise en Joost. De, een beetje stille, reflectieve, zachte Louise scheen ook beter bij Philip te passen dan bij den dikwijls ruwen, zijn zin altijd dóórdrijven den Joost.... Wat was dat nu opeens voor een bevlieging van Joost? Zij begreep er niets van.... maar zij zou er zich maar niet verder mee bemoeien, dat gaf immers niets.
Ook de moeder begreep er niets van.... maar ook zij dacht: wat geeft het, of ik er me mee bemoei. Joost beweert, dat Philip niet ‘echt’ van dat meisje houdt, - wie weet, misschien is dat zoo.
En de vader keek eens naar zijn zoon, die geheel zijn practischen handelsgeest scheen te hebben geërfd, en hij dacht: ik begrijp je, jongen! Je bent volstrekt niet zoo verliefd op die Louise, de kwestie is alleen: ze heeft geld. Ze is de rijkste onder al jullie kennissen... en daarom, dáárom wil je haar afsnoepen aan Philip de droomer.... Ja, als jij zoo iets wilt, dan legt Philip het af, Philip de droomer.... Want.... met droomen kom je niet verder in het leven....
- Ja, hoor eens, zei hij, dat moeten jullie onder elkaar maar zien uit te maken. Je plan is goed, Joost, lijkt me zelfs zéér goed. We zullen het dezer dagen nog eens ampel en breed bespreken. Kom, het wordt tijd voor mijn siësta.
Sophie ging met hem mee naar boven, zooals zij elken middag deed, wanneer Karel zijn afterdinnerslaapje ging doen op de breede, zwart fluweelen bank in zijn kamer. Dan legde zij het groote vier- | |
| |
kante kussen voor hem neer, en dekte hem luchtig toe met een zwart-en-wit-geruite plaid. Nu begreep zij, dat hij een verslag verwachtte van haar tocht; en ja, terwijl hij zijn boord afdeed, en zijn manchetten aflegde, begon hij al:
- En?
- Ja.... zei Sophie. Het was niet gemakkelijk om iets te weten te komen, omdat ik niets mocht vragen. Maar....
- Maar?
Zij zette zich op den rand van de bank, terwijl hij lag, en aarzelde opnieuw.
- Spreek nu maar gerust verder, zei hij. Je zwijgen heeft me al genoeg verteld.
- O, neen, dat moet je niet denken, ijverde zij. Zoo is het niet. Maar toch.... ja, Karel, er is een geest van ontevredenheid onder de menschen. Dat is niet alleen hier, dat is overal. Het socialisme wint meer en meer veld. Nu vind ik dat goed op plaatsen, waar het werkvolk het werkelijk slecht heeft, maar bij ons!
Hij lachte om haar verontwaardiging.
- Ja, kind, dat gaat altijd zoo. Het socialisme is de bacterie, die even goed gezonde lichaamsdeelen aantast. Maar vertel nu eens, wat je hebt opgemerkt.
Ze vertelde. Zij wist niet meer, wat zij wèl of niet had willen zeggen, zij was het zoo gewend, zich tegenover Karel volkomen uit te spreken, dat zij het ook nú niet laten kon, en zij vertelde hem alles, zij deed hem nauwkeurig van het eene bezoek na het andere verslag.
Zwijgend lag Karel te luisteren, en door geen onwillekeurig gebaar verbrak hij den stroom harer woorden: hij wilde alles weten....
Sophie weidde lang uit over haar bezoek bij vrouw Winse en haar schoonvader. En over het | |
| |
‘vliegend blaadje’, dat Post had uitgegeven. En dat hij ‘Demos’ had genoemd....
Terwijl Sophie sprak, en hij haar gezicht gadesloeg, dat angstiger trekken kreeg, naarmate zij voortvertelde, dacht hij:
Is het wel goed, dat ik Sophie in mijn zorg heb gekend?
Maar dadelijk daarop gaf hij zichzelven het antwoord :
- Ja, het is goed. Nu de omstandigheden zich zóó veranderen bij vroeger, kan en mag zij er niet onkundig van worden gelaten.
- En nu, wat denk je van dat alles? vroeg Sophie.
- 't Bevestigt mijn vermoeden, dat de geest in de heele arbeiderswereld aan 't slechter worden is. En dat wordt zóó erg, dat degenen, die niet te klagen hebben, ontevreden worden, omdat ze niets hebben to grumble at!
Zij keek hem aan, blij om zijn luchtigen toon.
- 't Is niet tegen te houden, zei hij. De proletariër is een mensch, zonder eigen gedachten; dat staat vast. Anders zou hij niet 't eene oogenblik dit ideaal kunnen aanbidden, en 't volgende oogenblik weer dàt, en soms precies 't tegenovergestelde. 't Is alsof je iemand aldoor vóorzanikte, dat hij kiespijn moèt hebben, dan gaat hij ten slotte iets voelen....
Sophie glimlachte.
- Je ziet de zaken dus niet zoo heel donker in?
- Welneen, kind. Geen kwestie van. Ik ben ervan overtuigd, dat ik alles ten goede en ten gunste van mijn werklieden doe. Dat er ook bij ons, zelfs bij ons, kwade elementen worden aangetroffen, wat is daaraan te doen? Er zijn toch ook goede elementen, zooals....
- Winse!
| |
| |
- Juist, die wou ik noemen. En we moeten dan maar hopen, dat die goede elementen de boel in evenwicht houden.
- En als dat niet zoo is, wat kan er dan gebeuren? vroeg Sophie bevreesd.
- O, niets! natuurlijk niets! 't Is een beetje lastig, dat is alles, maar gevaar is er niet bij. Blaffende honden bijten niet. De werklui zullen zoo nu en dan met een ‘deputatie’ komen, om die en die ‘verbeteringen’ voor te stellen; dan zullen wij deze overwegen; kunnen we er op ingaan, dan doen we dat, en kunnen we dat niet, - nu, dan doen we 't niet.
- Wees maar voorzichtig, zei Sophie. Je geeft ze de vinger, en zij nemen de heele hand.
- Wat zet je nú een wijs gezicht! lachte hij. Wees maar gerust, hoor. Ik weet wel, wat ik doe, en hoever ik kan gaan. Ik begrijp de positie van den werkman natuurlijk volkomen. 't Beste zou zijn, dat een arbeider, die ergens over te klagen had, dat direct aan de directie kwam melden. Maar dat doen ze niet. Dat durven ze niet. En dat is ook wel eenigszins te begrijpen.
De werkman slaat niet op zichzelf, hij is de slotschakel van een lange keten. Boven de werkman staat de meesterknecht, boven de meesterknecht de chef van de afdeeling, enzoovoort. De werkman is bang voor den meesterknecht, dat die hem zijn klagen betaald zal zetten; de meesterknecht voelt zich óók niet vrij.... en zoo gaat 't voort. Ik denk erover.... of ik niet op de een of andere manier....
- Wat?
- Aan die klachten tegemoet kan komen. Als ik eens een blaadje uitgaf, waarin ze dan stukken konden schrijven, desnoods niet onderteekend....
- Och, begin er niet mee, zuchtte Sophie. Je | |
| |
haalt je onnoodig nog maar meer moeite en last op den hals.
- Ja, ik zeg ook niet, dat ik 't doe.... anders een klachtenbus ergens ophangen, hoe vind je dat idee?
- Je bent een goeierd, zei Sophie. Zij boog zich over hem heen, en kuste hem op het voorhoofd. Ga nu wat rusten, hoor, ik heb je al veel te lang opgehouden.
Zij ging naar haar eigen kamer, haar ‘boudoir’. Het was een illusie van Karel geweest, dat zij haar boudoir hebben zou.
- Ik zal er toch nooit zitten, had zij lachend geprotesteerd. Maar zij zat er wèl, elken dag een half uurtje na het eten. Dan zat zij in het roode fauteuiltje, meestal met een boek, of zij dacht na over de verschillende belevingen van den dag. Nu ook zette zij zich neer, legde haar hoofd tegen de leuning, en was blij, in de stilte en eenzaamheid, even tot zichzelf te kunnen komen.
Goeie Karel, dacht zij, goeie, lieve man....
Zij keek het vertrekje rond, naar de groote toilettafel, die hij er op gestaan had, haar te geven. Een breed marmeren blad, een ovalen geslepen spiegel, gevat in een gebeeldhouwde, mahoniehouten lijst. Aan weerskanten daarvan stonden twee groote kandelaars van cuivre poli, en op 't blad was een mooi kristallen toilet-stel gerangschikt. Bij het raam was haar mahoniehouten schrijftafeltje geplaatst, gezellig vol foto's van de heele familie. Op het tafeltje in het midden stond een vaas met bloemen; daar zorgde Willa altijd voor; zij hield van bloemen en had ‘de gelukkige hand’ ervoor; en zij wist ieders smaak; Papa hield het meeste van rozen en reseda, en trouw vulde Willa een coupe met die bloemen op zijn schrijfbureau....
Sophie voelde, dat de tocht van dien middag haar | |
| |
zeer had vermoeid. Gelukkig was Karel kalm gebleven; hij had den toestand zeker al wel zoo'n beetje vermoed....
O, hij wist natuurlijk alles, hij, met zijn helder hoofd, hij, met zijn meevoelend hart. Nu weer die ‘klachten-bus’.... Zij glimlachte.... hij kon zoo kinderlijk aardig zijn.... en zijn onder alle omstandigheden goed humeur was wel een heerlijke gave....
Hij zei altijd:
Ik ben geen utopist, geen idealist. Ik gebruik mijn gezonde verstand, en geef toe waar het me mogelijk is. En kan ik niet verder gaan, dan ik ga.... nu, ik weet: Allen gefallen ist schlimm; en dus ben ik tevreden, als ik het ‘Wenigen recht’ maak.
Enfin, het was goed, dat hij nu alles wist, dan kon hij zijn maatregelen treffen. Gelukkig gingen de zaken goed.... En dat plan van Joost was een aardige, alleraardigste reclame....
Louise van Kelland en Joost....
Zij kon aan deze combinatie nog niet goed wennen. Ja, zij allen hadden gedacht, dat Louise en Philip eerlang een paar zouden worden. Maar Joost sprak zoo gedecideerd.... dat er niet veel tegen te zeggen zou zijn.
Bovendien, zij wist, hoe het met jongelieden ging. Werk je ze tegen, dan zetten ze nog eens zoo sterk hun zinnen er op. En als Philip nu niet werkelijk van dat meisje hield....
Hij had zich best aan haar kunnen declareeren, hij was nu toch bijna ingenieur. En hij had het niet gedaan.... Nu, als Joost dan verliefd op haar was....
En als het meisje hèm aannam, dan bleek het toch, dat zij niet veel om Philip had gegeven.
Afwachten maar. Dat was het beste, en trouwens het eenige.
| |
| |
En Willa....
Frits Coppelius maakte werk van haar, en Sophie geloofde wel, dat Willa hem heel graag mocht.
Misschien gaf dit sport-feest wel eenige toenadering. Zoo was het met Eduarda en Bruninga ook gegaan.... toen met de lustrumfeesten in Utrecht, met het ridderhof-spel.... Zij hadden toen de heele week in Utrecht gelogeerd, en waren door Bruninga overal bij geweest. Zij herinnerde zich nog de Cour.... toen zij, in het midden van Eduarda en Willa, de treden van den troon besteeg, en een der herauten:
- Mevrouw van Rhedum en de dames Van Rhedum! schalde door de zaal....
Toen, in het voortdurend feestelijk bij elkander zijn, had Jan aan Eduarda zijn liefde verklaard. Zij hoopte, dat Willa ook spoedig haar geluk vinden zou, 't goede kind....
Zij gaapte. Zij was echt moe van al de emoties van dezen dag.... Neen, een boek zou zij maar niet meer nemen.... Even stil zitten.... dat zou haar goed doen.... Zij gaapte nog eens.... haar ademhaling werd dieper.... en haar oogen sloten zich voor een zachte rust.
|
|