Stemmingen(1910)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] October. I. In 't gouden woud heerscht hel de volle dag. De sterke zon straalt klaatrend op de blaêren, Die ambren glanzen dragen, als de baren Der zee, die gloênd in 't gulden zonlicht lag. En door het glinstrend geel schiet soms een klare, Scharlaken vlam, die óp-juicht als een lach. Als slingrend spinsel glimt het fijne rag Der najaarsdraden, als, in speelsch gebaren, De wind, langs stam en tak, hun sluiers wuift. En, als hij 't loover uit elkander schuift, Bleek-blauw en welig-wit komt dan tevoren De loutre lucht, in helder, herfstig gloren, Die 't zonneschijnen mild vermooien mag... In 't gouden woud heerscht hel de volle dag. [pagina 50] [p. 50] II. In bleek geschemer is de dag verdwenen. De hemel, leeg van licht, hangt zwaar en laag, Vol donkre, saam-gesmolten wolken, traag Zich schuivend naar den grauwen einder henen. De vlakke landen liggen vreemd en vaag, Bewaasd van witte neevlen, die verschenen, Langzaam, uit verre verte, en zich vereenen Tot grillig-weemlend zweven... Langs de haag, Die doezlig weg-wischt in het dichter misten, Staan koeien, loom en droomerig, als wisten Zij 't naken van den nacht, die 't ál verstart. Zij staan als stille schimmen, vormloos zwart, Gelaten-tragisch, in het wijde alleene... In bleek geschemer is de dag verdwenen. Vorige Volgende