| |
| |
| |
Dertiende hoofdstuk.
Het laatste, wat bleef...
Ralph begint ‘in de mode’ te komen.
Hij heeft al eenige concerten in andere steden gegeven, en wordt zoo nu en dan uitgenoodigd, om, bij particulieren te komen spelen op muzikale soirées.
Zijn toekomst begint er welverzekerd uit te zien, en Joanna merkt met voldoening, dat Ralph zijn laksche sloomheid voor het grootste gedeelte heeft afgelegd.
Was werken, handelen, zich verplaatsen, vroeger voor hem een corvée, nu is hij veel actiever en vlugger geworden.
Hij zit nog wel heele poozen, - meditatief een sigaret rookend, voor zich uit te kijken, maar er schijnt dan toch wel iets in hem om te gaan, en het resultaat is dikwijls een nieuwe compositie.
Handteekeningen worden aan hem verzocht en prent-kaarten met zijn portret, of met afbeeldingen van zijn interieur. Ja, want zijn ‘interieur’ is ook heel wat opgeknapt, en thans zoodanig, dat hij er directeuren van concert-bureau's, leerlingen of belangstellende bezoekers behoorlijk kan ontvangen.
Elken morgen komt Joanna bij hem, om zijn corres- | |
| |
pondentie te regelen, en hem, als hij lui is, de noodzakelijke brieven te dicteeren. Zij onderzoekt alles, onthoudt alles, waarschuwt hem, als iets op tijd gereed moet zijn, copieert zijn eerste opzetten, - want dat kan zij toevallig goed: muziek copieeren, - zoodat hij in het bezit komt van keurige en duidelijke exemplaren. Zij regelt zijn lesuren voor hem, zoodat ze als een mozaiek in elkander sluiten, en zij zorgt, dat hij op tijd zijn maaltijden gebruikt, - iets, waar het vroeger bij hem nogal eens aan haperde. Zij laat haar oog gaan over zijn kleeding, koopt zijden sokken, pochettes, dassen, handschoenen voor hem, en voorziet hem voortdurend van de fijnste sigaretten, omdat zij voor zijn gezondheid vreest, als hij te scherpe tabak rooken moet.
Hun omgang blijft rustig, egaal en vriendelijk; iets gemoedelijker dan in het begin, omdat zij nu beiden opgeruimder zijn, en Ralph zich geheel in de positie van Joanna's verloofde heeft geschikt. Het bevalt hem best, dat er iemand is, die voor hem doet en denkt, en Joanna is er altijd, hij kan immer op haar rekenen, steeds houdt zij zich voor hem klaar, en met alles, wat zij bezit, staat zij hem ten dienste; al haar gedachten en daden zijn voor hem; aan hem wijdt zij haar zorg, haar overleg, haar tijd, haar geld. En als een kind neemt hij alles aan, en evenmin als een kind vraagt hij naar de herkomst van wat hem omringt; en óók evenzeer als een kind vindt hij alles gewoon, wat hem wedervaart, en denkt er dus niet aan, om erkentelijkheid of waardeering uit te spreken...
| |
| |
en dit is dan ook Joanna's overweging, wanneer zij zich extra heeft ingespannen, en hij haar met geen woord heeft gedankt: ‘hij is een groot kind, - en alle artiesten zijn dat eenigszins.’
En zij weet immers heel goed, dat zij haar eigen lot in de hand heeft genomen. En een harer voornaamste karaktereigenschappen is: loyaliteit.
Op een morgen werpt hij haar een groot wit couvert toe. Zij haalt een invitatie er uit, geschreven op oud-Hollandsch papier, om eenige nummers te komen spelen op een avond, te geven door den heer en mevrouw van Weert van Oldenhagen. Het honorarium is ruim, en Ralph weet, dat hij bij deze volbloed aristocraten op voet van gelijkheid zal worden behandeld.
Hij heeft Joanna dikwijls ongelooflijke verhalen gedaan: hoe hij hier door den knecht in een spreekkamer was geleid, waar geen vuur was, en een enkel klein gloei-bolletje brandde, en daar moest wachten, totdat hij telkens voor een nummer geroepen werd.
Of, bij een andere gelegenheid in een gedeelte van een zaal was gelaten, dat, met een dik koord van het overige was afgescheiden, opdat hij toch volstrekt niet in contact met de genoodigden komen zou.
Of, dat hem, weer elders, een glas bowl was aangeboden, met stukjes appel er in en in plaats van champagne, bessenwijn.
En óók was hem eens gevraagd, na afloop van zijn
| |
| |
programma, nog wat te blijven en dansmuziek te spelen. Hij zou dan... vijf gulden extra ontvangen.
Maar dergelijke aanstootelijkheden kwamen nu natuurlijk niet meer voor. En vooral de familie van Weert was altijd zeer civiel tegen hem, en had thans zelfs de hoffelijkheid, om ook Joanna te inviteeren.
Zooals gewoonlijk maakt Joanna met hem het programma op. Niet te licht, niet te zwaar, niet te eentonig, niet te overdreven. Er moet ook een compositie van hemzelf bij. Maar welke? De ‘Clair de Lune,’ de ‘symphonie en blanc majeur’?... De Cachuca, een Spaansche dans, die toont, dat hij ook het wildere genre met succes beoefent, en dat hij iets méér vermag, dan sentimenteel te zijn?... De Rêve passionné, of de geestige Cocktail?
Als Ralph nonchalant een muziekblad opneemt: ze zijn allemaal goed... dwingt zij hem een paar composities te spelen, en doet, na lang wikken en wegen haar keus.
Gewoonlijk voelt Joanna niet zoo bizonder veel voor feestelijke bijeenkomsten, maar den avond van de soirée is zij in een aangename stemming.
Zij heeft Ralph met een taxi afgehaald, en met tevredenheid ontwaard, dat hij er onberispelijk uitziet. Zij herinnert hem aan kleinigheden, die hij kan hebben vergeten... ziet zijn muziektasch na, en als alles eindelijk in orde blijkt, laat zij haar zwart-satijnen cape met den witten bontkraag van de schouders glijden, en vraagt quasi-coquet:
| |
| |
- En hoe zie ik er uit?
Hij kijkt naar haar met zijn gewonen matter-of-fact blik, en begint:
- Altijd tiptop... Maar dan kijkt hij beter, en is verrast.
Zij draagt een toilet van zwarte kant over saphir-blauwe zijde, en op het matte blank van haar hals, aan een dun kettinkje, een groote solitaire saphir. En zij ziet er zoo elegant en tegelijk gedistingeerd uit, dat hij zijn wenkbrauwen optrekt, en verscheidene malen goedkeurend knikt met het hoofd.
- Ik doe den beroemden kunstenaar dus wel eer aan? schertst zij, en hij, volkomen naief:
- O, ja.
Nog steeds in dezelfde stemming van vreedzame voldoening, vergezelt zij hem naar de woning der van Weerts. En daar, in de gezelschapszaal, terwijl zijzelve rustig gezeten is, temidden van eenige kennissen, ziet zij, hoe correct hij zich tusschen de aanwezigen beweegt, en hoe hij al degenen, die hem komen begroeten, te woord staat, en iedereen, met intuitieven tact het zijne geeft. En Joanna staart naar hem met de satisfactie eener moeder, die haar kind in de wereldsche kringen heeft ingeleid, en bespeuren mag, hoe welopgevoed hij zich daar gedraagt, en hoe ‘thuis’ hij er zich gevoelt.
- Weet u, wie we óók nog verwachten? vraagt de gastvrouw aan haar. Mevrouw Prohaska, de Poolsche zangeres.
| |
| |
- O! wat zal Ralph dat interessant vinden...
Mevrouw Prohaska is een Europeesche beroemdheid. Zij is Poolsche van geboorte, en verloochent geenszins haar nationaliteit, daar deze haar belangwekkender maakt in veler oogen. Doch sinds jaar en dag woont zij te Parijs, waar zij het glanzende middelpunt is van een muzikaal cénacle. Zij heeft zich èn door haar kunst en door een rijk huwelijk, - dat thans weer ontbonden is, - een groot fortuin veroverd. Toch blijft zij optreden, omdat de opwinding van het ten tooneele verschijnen en het applaus der menigten haar volstrekt onontbeerlijk is.
Nu komt zij óók eens een kijkje nemen in Nederland, dat bekend staat als zeer fijngevoelig en kieskeurig op muzikaal gebied. De van Weerts hebben haar in Parijs ontmoet, en stellen haar nu in de gelegenheid, zich bij een muzieklievend publiek te introduceeren.
Mevrouw Prohaska ziet er precies uit, als Joanna heeft verwacht. Zij is een breede, forsche vrouw met een zigeunerachtig voorkomen. In een rond, krachtig gezicht fonkelen een paar pikzwarte oogen. Haar groote, roode, bewegelijke mond ontbloot voortdurend twee rijen glanzende blanke tanden. Zij is in het zwart gekleed, en voor de eerste maal in haar leven merkt Joanna, dat zelfs deze strikt neutrale kleur ‘opzichtig’ kan zijn.
Ralph wordt met haar in kennis gebracht, en met genoegen ziet Joanna, hoe de hartstochtelijke oogen der exotische zangeres met welgevallen rusten op den knappen, slanken, begaafden jongen man. Als Ralph later
| |
| |
eens naar Parijs komt, zal het hem van veel nut wezen, als hij, door een zoo vooraanstaande persoonlijkheid, in het muziekleven der lichtstad, wordt binnen geleid.
De avond gaat in de prettigste stemming voorbij. Ralph wordt in alle opzichten als een gast behandeld. Het overeengekomen bedrag wordt later op zijn giro geschreven... en de genoodigden behandelen hem allen alsof hij hun, door zijn pianospel een gunst heeft bewezen. Ook zijn compositie wordt bewonderd, en Madame Prohaska zit naast hem aan het souper.
Zelden is een soirée zoo volkomen tot zijn tevredenheid afgeloopen, en ook Joanna is, bij het naar huis gaan zóó opgeruimd, dat zij zelfs een plagerijtje waagt:
- Die mevrouw Prohaska heeft, geloof ik, een oogje op jou, Ralph, mijn kind.
- 't Schijnt wel zoo, beaamt hij, in voldane ijdelheid.
Terwijl zij het paar aan het souper gadesloeg, heeft Joanna telkens innerlijk moeten lachen. Zij kreeg sterk den indruk van een zwaren, grooten vogel, die een tengeren reiger of flamingo beschermend tusschen haar breede vlerken neemt.
- Wanneer gaat ze weg? vraagt zij, zonder bedoeling.
- Vooreerst nog niet. Ze blijft hier logeeren met haar manager en haar secretaris, en gaat dan in 't land concerteeren. Och, alles is voor haar zoo heel anders, dan voor ons zielige, Hollandsche artiestjes. Ten eerste heeft ze haar vreemden naam vóór...
- En haar vreemd uiterlijk...
| |
| |
- En vergeet niet, haar geld, haar geld. Als je geld hebt, bereik je alles, grootheid, roem, aanzien, liefde...
Joanna lacht:
- Die liefde is er dan ook naar!
- Och!...
- Geld is een groot voordeel, stemt Joanna toe. Als zij bedenkt, hoeveel moeite en inspanning het haar kost, om Ralph een kleine instrooiing te verzekeren!
- Geld is alles, zegt Ralph. Ze leuteren wel eens, dat je met geld geen gezondheid kunt koopen, geen geluk kunt koopen, maar dat is een verdoemde leugen. 'n Ziekelijk mensch kan wel degelijk zijn gezondheid verbeteren, door een verblijf hier, een verblijf daar, door de duurste kuren, de beste geneeswijzen, hulpmiddelen van allerlei aard, en zóóveel afleiding, dat hij zijn kwalen vergeet, of althans minder voelt... En geluk! lieve hemel, wat een geluk, kan je niet koopen met geld! Kunstschatten kan je je aanschaffen, auto's, renpaarden, je kan je omringen met de grootst mogelijke luxe, je kan je laten bedienen als een koning, je kan aan alle grillen, wat eten betreft, toegeven, grouse uit Engeland laten komen, of witte truffels uit Savoie... je kan reizen, per aeroplane desnoods of extra-treinen afhuren, je kan... je kan...
- ... je een bibliotheek verzamelen, je kan voor alle menschen, van wie je houdt, zorgen en 't hun zoo goed mogelijk geven... en je kan op ruime schaal liefdadigheid uitoefenen...
| |
| |
- En bekend worden... een Hollywoodsche reclame maken voor jezelf, zoodat je iedereen overvleugelt, en aan de spits staat van alle levende artiesten...
- Wat is dat waard, als je 't niet door je eigen kracht en je talent verkrijgt! kan Joanna zich niet weerhouden te zeggen.
- Eigen kracht... talent... daarmee zal je eerder krepeeren dan eer inleggen... zegt hij kribbig. En zoo eindigt deze welgeslaagde en zoo in alle opzichten prettige avond tóch nog met een dissonant.
In de volgende dagen is er tusschen Ralph en Joanna iets, dat zij zich niet kan verklaren. Hij is stil en verstrooid, en telkens treft zij hem niet thuis.
Den eersten dag na de soirée bij de van Weert's is zijn antwoord op haar vraag, waar hij is geweest:
- Bij mevrouw Prohaska.
- Bij mevrouw Prohaska?
- Ja, dat had ze me gevraagd.
- Had ze jou alleen gevraagd?
- Ja, natuurlijk? zegt hij, met een eenigszins verbaasd-vragende intonatie.
- En?
- Wat, en.
- Was 't gezellig, was ze aardig, hebben jullie nog muziek gemaakt?
- Ja. Ze heeft voor me gezongen, ‘Verse moi, verse moi l'ivresse,’ uit Samson et Dalila, en... 't Was ge- | |
| |
weldig. Haar stem is haast te volumineus voor een kamer. 't Is heelemaal een geweldige vrouw.
Joanna krijgt den indruk dat Prohaska's geweldigheid Ralph een beetje heeft ‘over’ weldigd. En geen wonder. Zelve weet zij maar al te goed, hoe Ralph met zijden handschoentjes moet worden aangepakt... en hoe zijn eigen wil, - want dien heeft hij, - zich te weer stelt, als iemand hem wil ‘bedillen’ of ‘overheerschen.’ (Daar komt hij onmiddellijk mee voor den dag, als men een andere opinie vóórstaat dan hij).
Hij begint weer ontevreden te worden, Ralph.
Sommetjes, die inkomen van de royalties van het Album, of van zijn lessen, noemt hij ‘pietluttig,’ een ‘droppel op een gloeiende plaat,’ ‘te veel om te sterven, te weinig om te leven’... Neen, hij zal wel zijn heele leven een armoedzaaier blijven, die den weg afkruipt, welken anderen afreizen in een auto, met een lakei voorop...
- Hemel, Ralph! Je bent nog zoo jong. Je moet geduld hebben...
- Geduld! geduld! zegt hij bits. Geduld beteekent, je beste jaren voorbij te laten gaan, als je nog genieten kan, en niet al je faculteiten zijn afgestompt. Als ik op mijn tachtigste jaar beroemd ben en rijk, dan geef ik daar niets meer om, dat zweer ik je, - dan sterf ik nog in het bewustzijn, dat ik niets, niets, nóóit iets op de wereld heb gehad!
Joanna zwijgt ontmoedigd. Zij doet, wat zij kan, maar zij kan geen ijzer met handen breken...
| |
| |
- Dat getob, dat gewurm, dat gemier, dat gesukkel, om 'n beetje geld te kunnen innen, om 'n beetje hooger te krabbelen op de maatschappelijke ladder, hangt me mijlen de keel uit. Altijd nederig en dankbaar te moeten zijn, altijd chapeau bas te moeten spelen, - dat is niets voor mij.
- Maar je doet 't toch ook niet! zegt Joanna, lichtelijk verontwaardigd. En zij zou nog willen zeggen: Ik doe 't voor jou, en je laat 't maar al te graag aan mij over! maar dat houdt zij in; zij spaart, zooveel mogelijk, zijn gevoelens.
Hij zucht geërgerd.
- Nou ja, laten we er verder niet over spreken, 't dient tot niets.
Hij is weer geheel terug-gevallen in den eersten kregeligen, ongehumeurden tijd, toen Joanna de grootste moeite had, al zijn onaardigheden te verduwen, en vooral om aan den omgang met dezen eigenaardigen, onbeheerschten man, met zijn egelachtige-ziel te wennen. En ook nu brengt zij in practijk, wat haar eenig verweer is in deze: een verdraagzaam zwijgen.
Ja, wat wil je? vraagt zij zich af. Je hebt alles vooruit geweten, en hebt het vrijwillig op je genomen, voor dezen man te zorgen. Je mag niet versagen in de volbrenging van je taak. Hem nu aan zijn lot overlaten, zou meer dan laf, het zou misdadig zijn. Hij is een zwakkeling, hij is een egoïst, - maar je hebt alles vooruit geweten.
Langzamerhand wordt het haar duidelijk, dat het niet
| |
| |
alleen zijn zenuwgesteldheid is, zooals in den eersten tijd, die hem hindert. Er is iets anders, wat hem preoccupeert. Maar wat?
Eindelijk meent zij het te hebben begrepen. Hij maakt vergelijkingen tusschen het leven van Madame Prohaska en het zijne, en hij is jaloersch op deze vrouw.
Want hij wordt uiterst prikkelbaar, wanneer Joanna over haar begint te spreken.
En dat gebeurt gedurig... want telkens moet hij antwoorden op een argelooze vraag van Joanna, bij mevrouw Prohaska te zijn geweest. Absoluut karig is hij dan in zijn mededeelingen, en zij moet hem letterlijk de woorden uit den mond trekken. Eens is mevrouw Prohaska bij hèm geweest.
- Is ze hier geweest?
- Ja, mag dat niet? Ik krijg toch den heelen dag aanloop van vrouwen.
Joanna weerstaat de neiging om te vragen, of zij óók behoort tot de vrouwen, van wie hij aanloop krijgt...’
- Waarom niet? Ik dacht alleen, dat deze omgeving niet zeer geschikt was, om er een Madame Prohaska te ontvangen.
- Dat was 't ook niet, barst hij uit, en dat zei ze.
- Wat?! zei ze dat?!
- Ja! Ze zei, en daar had ze gelijk in, volkomen gelijk: dat is geen woning voor een universeel talent als jij en ik.
- Zei ze ‘jij’?!
| |
| |
- Ja. Mag dat niet? Onder artiesten? Daartusschen bestaan toch niet de bespottelijke, conventioneele, maatschappelijke grenzen! Hoe kinderachtig, hoe bekrompen, om dáár aanstoot aan te nemen!
- Hemel, jongen, ik néém er geen aanstoot aan, verbeeld je dat alsjeblieft niet!
- Maar je zei 't toch!
- Och ja, even was ik verbaasd. Jullie kennen elkaar nog zoo kort.
- Zoo kort?... lang genoeg, om elkaar, als kunstenaars, volkomen te verstaan. Zij begrijpt mij... ik begrijp haar.
Joanna vindt het vervelend, dat die Prohaska Ralph zijn eigen leven zoo tegen maakt. Zij vindt het heelemaal niet erg, als een artiest in zijn jeugd wat tobben en wurmen en mieren en krabben moet. Dat staalt zijn krachten en verhoogt zijn weerstandsvermogen. Wanneer Ralph het te gauw te goed zou krijgen, kwam hij nooit boven zijn lakschheid, zijn gemakzucht uit. En nooit zou hij dan zijn beste vermogens tot ontwikkeling brengen, maar verslappen in loome zelfgenoegzaamheid.
- Kom, zegt ze opbeurend. Niet zoo eenzijdig oordeelen, Ralph. Niet zijn omstandigheden, niet zijn milieu vormt den kunstenaar, maar zijn innerlijke begaafdheid.
- Die ‘innerlijke begaafdheid’ wordt verstompt, wordt verstikt, als je onder hoogdruk werkt.
- En dat is juist, wat ik niet geloof! zegt zij met vurigheid.
| |
| |
- Wat weet jij ervan, gromt hij, haast beleedigend. Jij bent toch geen artiest!
Joanna voelt den steek. Diep heeft hij haar getroffen. Zal zij hem nu wijzen op haar belangelooze toewijding, haar hulp? Het wordt haar te sterk. En voor één keer geeft zij hem een scherpe repartie:
- Neen, ik ben geen artiest. Maar iemand, die wèl artiest is, ‘a souvent besoin d'un plus petit que soi...’
- Maar heeft méér aan den bijstand van iemand, die gróóter is dan hij, antwoordt hij onmiddellijk.
Joanna begreep toen de beteekenis van deze bewering niet. Het duurde niet lang, of zij zou haar in vollen omvang begrijpen...
Er begonnen praatjes te loopen. En zooals het altijd gaat: de betrokkene hoorde er pas van in de laatste plaats.
Eerst werden er tegen Joanna schertsende opmerkingen gemaakt, waar beide partijen om lachen moesten:
- Nu, nu... die mevrouw Prohaska en Ralph... Die schijnen zéér te sympathiseeren.
- Och, ja, antwoordde Joanna luchtig: les beaux esprits se rencontrent.
- Zij zingen duetten... En de ramen moeten daarbij openstaan, anders springen de ruiten...
- En op straat staan de menschen in groepen te luisteren...
- Hun lievelingslied schijnt te zijn van Gabriël
| |
| |
Fauré: Saluez, c'est l'amour qui passe, saluez, saluez, c'est l'amour!
- Een Prohaska hééft nu eenmaal verstand van liefde, zei Joanna goed-geluimd.
Toen begonnen de waarschuwingen.
- Die Prohaska neemt Ralph overal in haar auto mee.
- Weet je, dat hij met haar heeft gedineerd in 't Carlton?
- Hij schijnt met haar mee te gaan op haar concerttournée als accompagnateur.
- Er is sprake van het buitenland óók...
- Prohaska heeft veel invloed...
- En geld...
- En in zake menschelijkheid heeft ze weinig scrupules. Wat haar behaagt, dat neemt ze, ook al behoort 't aan een ander.
De zinspelingen, zoolang ze algemeen en oppervlakkig waren, nam Joanna voor kennisgeving aan. Ze drongen niet volledig tot haar door; en hoe kwam dat? omdat zij in het geheel niet jaloersch was, niet in het minste of geringste.
Maar toen men duidelijker en directer begon te spreken, werd zij aandachtiger.
Ralph en Prohaska?... Hij moest voorzichtig zijn, wilde hij niet het speelgoed worden eener zelfzuchtige, gewetenlooze vrouw.
Ralph was een knappe jongen, en bovendien een kunstenaar... maar hij stond nog pas aan den aanvang
| |
| |
zijner carrière, en hij kon niet riskeeren, zich ridicuul te maken, als slachtoffer van een amoureuse vreemdelinge, die weldra uit zijn leven verdwijnen zou, doch niet dan nadat zij daaraan onberekenbare schade had toegebracht... De geruchten, die er nú al over hen liepen, begonnen reeds ietwat compromittant te worden...
Joanna, altijd resoluut, en niet gauw terugdeinzend voor een onprettige taak, besluit met Ralph te spreken.
Hij is stug en onwillig, en vermijdt stelselmatig een onderhoud, maar zij maakt van de gelegenheid gebruik, dat mevrouw Prohaska ongesteld is, om hem te gaan spreken.
Zij heeft gehoord, dat men in Utrecht een studentenfeest geven zal, en wil hem aansporen, om te solliciteeren naar de muzikale leiding.
Zij vindt hem zeer afwerend op haar voorstel.
- Waarom zou je 't niet doen? Je naam wordt dan weer wat meer bekend bij een heelen kring van jonge menschen...
Hij maakt een smalend geluid.
- Bekend! bekend! ja, 't zal me veel helpen, als ik bekend word in Gasselternijeveen of Tietjerksteradeel!.. toch weer een stap hooger op de ladder, hè? en zoo stumper je maar voort, tot je oud en op en moe en versleten bent!
- Ja, wat wil je dan!
- Wat ik wil, wat ik wil! niet kruipen als een slak,
| |
| |
maar verder komen, iets bereiken, niet in de toekomst, maar nu! maar nu!
- Ja, Ralph, zucht Joanna, daar kan ik je niet aan helpen.
- Neen, jij niet! Natuurlijk niet!...
- Ik niet? Neen. Maar wie dan wèl?
Hij zwijgt.
- Wie dan wèl, Ralph?
-...
- Antwoord me!
- Je weet 't, zegt hij, nauwelijks verstaanbaar.
- Mevrouw Prohaska?
- Ja.
- En wat kan die dan voor je doen?
- Alles! alles! alles! roept hij, en wordt hoe langer hoe heftiger. Zij kan me groot maken, zij kan me beroemd maken! zij kan me rijk en aanzienlijk maken!
- Ach, Ralph... verbeeld je dat toch niet...
- En ze kán 't niet alleen, ze wil 't ook. Ze wil alles voor me doen, ze zal me alles laten bereiken, en zij wil dat, omdat...
- Omdat ze verliefd op je is? Dáárom?
- Ja!...
En hij kijkt haar triomfantelijk aan.
- Verliefd, zegt Joanna. Dat is wel mogelijk, op 't oogenblik. Maar aan 'n caprice van een hartstochtelijke vrouw mag jij je niet opofferen.
- 't Is geen caprice!
| |
| |
- Hoe weet je dat?
- Ik weet 't.
- Hóe weet je dat?
- Omdat...
- Omdat...?
- Omdat...
- Antwoord me!
- Omdat ze me heeft voorgesteld, met haar te trouwen
Het woord is er uit. En Joanna voelt iets heel vreemds. Alsof zij dit altijd wel geweten heeft... èn alsof zij dit nooit, nooit heeft vermoed.
Zij weet later nooit, of het uren of seconden duurt, eer zij hem antwoordt:
- En jij, Ralph?
- Ik?... en dan zegt hij weer, zooals laatst: Ik ben toch gebonden.
- Neen! zegt Joanna, met een langzame, lage stem. Gebonden zou je alleen zijn, als je van me hield. En... je hebt nooit van me gehouden, Ralph.
Hij ontkent het niet. Maar zijn zwijgen is welsprekend genoeg.
Een stroom van heete, verwijtende verontwaardiging dringt zich naar Joanna's lippen. Bijna is zij in de sterke, onwaardige verleiding, hem al haar weldaden voor de voeten te gooien. Maar neen, dat niet. Dat nooit.
- En geloof je met haar gelukkig te kunnen worden, Ralph.
Zijn lafheid weigert hem toe te stemmen.
| |
| |
- En... denk je... met haar... gelukkig... te zullen worden, Ralph.
-... Natuurlijk.
Arme, zwakke jongen, zonder consideratie, zonder veel eergevoel... zonder kunstenaarstrots...
- Maar... dan moet je haar voorstel aannemen, Ralph.
Hij kijkt schielijk op, en slaat dan even schielijk zijn oogen weer neer.
- 't Is haar blijkbaar ernst. En je moet van deze kans profiteeren.
- Moet ik... mag ik...?
- Ja!
Zij ziet zijn schitterend visioen met hem mee: een onmetelijk fortuin te zijner beschikking... alom gevierd... het middelpunt eener enthousiaste geestdrift... de gunst van het groote publiek... weelde... faam...
- Ik houd je niet tegen Ralph. Je hoeft je aan mij niet gebonden te voelen, Ralph. Ik ben in je leven gekomen, om je te helpen, en zèlf een doel te hebben in mijn bestaan... Maar voor je doen, wat mevrouw Prohaska voor je kan, dat vermag ik niet. Trouw haar, Ralph, en word gelukkig. Adieu.
Zij staat op. Zij kan het geen moment langer uithouden in deze atmosfeer, die haar beklemt tot stikkens toe.
Hij blijft zitten, in elkaar gedoken, met gebogen hoofd. Hij is nu een beetje beschaamd... maar als zij weg is, zal zijn jubelende vreugde wel uitbreken, om zijn her- | |
| |
wonnen vrijheid en om zijn blinkende toekomst...
Een klein minachtend lachje speelt om haar lippen. Zij heeft geen verdriet. O, neen. Dat is het niet. Het is alleen, dat haar doel haar uit de handen is geslagen, en dat zij opnieuw verdwaald over de wereld loopt, nutteloos... verloren...
Zij heeft veel gedaan, en toch niets vermocht.
Dat is het vreeselijke, vreeselijke. Vreeselijke...
En daarom blijft het lachje om haar lippen, het kleine, verdwaasde lachje, dat haar behoedt voor het 't uitgillen in vertwijfeling. Dit kleine, stille, armelijke lachje is alles, wat haar van deze levensperiode is overgebleven... het is niet veel... doch het is haar behoud.
|
|