| |
| |
| |
Zesde hoofdstuk.
Bohème.
Yette wordt wakker op haar mansarde.
Het is een groot vertrek met een bruin geschilderden vloer en met hout beschoten wanden. En... er staat niets in dan een kamp-bed, een houten kist met een wasch-stel er op, één stoel, een klein, wankel tafeltje en Yette's koffer.
Ja, de mansarde stond leeg; en voor een kleinigheid konden Yette en Anton die huren, om haar te logeeren.
Een huishouden als van Ottilie en Anton heeft Yette nog nooit meegemaakt.
Zelf bewonen zij twee kamers op een entresol, en die kamers...
Telkens, als Anton wat heeft verdiend, worden er meubels bijgekocht. De slaapkamer is nu voldoende ingericht, en de salon-woonhuis-eetkamer begint ook ergens op te lijken.
Zij hebben nu tenminste een behoorlijke uitschuiftafel, en stoelen met rieten zittingen. Een groote, bekleede pakkist draagt de petroleumstellen en de (spaarzame)
| |
| |
keuken-utensiliën, want het kleine buffetje, met de gekleurd glazen deurtjes zit vol met alle mogelijke andere dingen.
Yette ‘moet alles maar voor lief nemen,’ zeggen haar zuster en zwager, en natuurlijk en met genoegen ‘neemt zij alles voor lief.’
Het is je reinste Bohème-leven. Men staat 's morgens niet op, vóór men er lust in heeft. En wie het eerste in de kamer is, zet thee, en brengt aan de anderen een kopje en een brioche van den vorigen dag. Dat is het ontbijt. En dikwijls zóó laat, dat het koffiedrinken er bij inschiet. Wat zou het?
Krijgen zij op de wandeling honger, dan fluks een charcuterie binnen gestapt, en zóó maar uit het vuistje, een broodje verorberd, weliswaar zonder boter, maar met heerlijke versche lever of worst.
En het diner? O, dat is reuze gemakkelijk. Hoe laat is het? Bij zessen. Yette, ga jij eens even naar den slager, en haal deux tranches de jambon.
- Twee sneedjes ham voor ons allemaal?
- Ja, maar het zijn twee groote dikke plakken, en ze kosten 25 centimes het stuk. En breng dan meteen wat salade frisée mee; dan eten we sla met eieren en ham, voedzaam en versterkend.
O, die Ottilie is zoo'n type. Als er iets moeilijks moet worden gedaan, of een verren tocht gemaakt, dan ‘versterkt’ zij vooraf het gezin met een flinken eierkoek met ham. Zooals toen...
| |
| |
Ottilie had een werkster. Zij heette Dorothée, en was vrij bedaagd, maar niet ongewillig of onvriendelijk. Eens had zij zelfs aangeboden, na haar werktijd nog de vloeren van de beide kamers te ‘reloqueteeren.’
Ottilie vond het heel aardig van haar. Maar minder aardig dat Dorothée voor het ‘overwerk’ betaling vroeg.
Zij weigerde constant.
- Je hebt 't uit jezelf gedaan, Dorothée. Ik heb 't je niet opgedragen, zelfs niet gevraagd. Daarvoor komt je dus geen loon toe.
Ottilie bleef bij haar opvatting, ook toen Dorothée dreigde naar den ‘juge de paix’ te zullen gaan.
- Dat doe je dan maar, zei Ottilie, overtuigd van haar goed recht.
En Dorothée dééd het.
Anton en Ottilie werden voor het kantongerecht gedaagd, en, vóór zij gingen, namen zij een voedzaam maal van eieren met ham.
Evenwel, deze versterking van den inwendigen mensch mocht niet baten, want het liep heel anders af dan Ottilie had verwacht.
De juge de paix had niet naar haar uitleggingen geluisterd, maar ze kortaf onderbroken door de bitse vraag:
- Heeft madame Chose overgewerkt ja of neen.
- Ja, maar...
- Zij hééft dus overgewerkt.
En in kort geding vonnisde hij:
- Dan is u verplicht, haar daarvoor loon te betalen.
| |
| |
En Ottilie, haar verontwaardiging nauwelijks meester, betaalde Dorothée haar halven franc, doch zei:
- Ça ne vous portera pas bonheur, en Dorothée werd op staanden voet ontslagen.
- Dat heeft ze er nu van, zei Ottilie, maar ook zij ‘hadden het ervan’, want moesten nu alles zelf doen... kamers aan kant maken, koken, vaten wasschen... Gezegd moet echter worden, dat het huiswerk niet zoo heel hard áánliep, want... zij behielpen zich met alles, en alle drie waren zij ook met alles tevreden. Noch Ottilie, noch Anton, hadden ook maar iets van orde of regel in zich, en Yette vond den Bohème-toestand uiterst en uiterst vermakelijk.
Niemand maakte er een aanmerking op, als er niet gedekt werd voor een maaltijd... We nemen vandaag maar een kop bouillon met een ei en wat beschuit, goed? vroeg Ottilie, en best, zeiden de andere twee... Maar als Ottilie een goede bui had, dan maakte zij verrukkelijk gehakt met tomaten, en zóóveel, dat zij er wel drie dagen, 's morgens en 's middags van aten. Of zij bakte nassi goreng met ham; en ook kon zij heerlijke kalfsnieren toebereiden, en mock turtle soep koken... waarvan Anton tevreden opmerkte:
- Nu, dat is real mock turtle, hoor, wat hen alle drie dan weer uitbundig deed lachen.
O, Anton was een aardige broer voor haar. Hij nam haar mee, om haar de stad te laten zien; bracht haar in de Porte de Hal, op het Square du Petit Sablon, bij ‘den
| |
| |
oudsten burger van Brussel,’ in de Sainte Gudule... en in het Quartier des Marolles, aan den voet van het Palais de Justice. Zij leerde de stad zóó goed kennen, dat zij er best alleen in rond-dwalen kon, en precies wist welke tram of bus zij nemen moest, om van Schaerbeek, in de Rue Metsys, waar zij woonden, te komen in het centrum.
Anton was een ‘quasi-artiest’ een ‘schilder van niks’. verdienen deed hij maar zoowat te hooi en te gras... maar zijn omgaan met schilders en allerlei andere bohémiens, had hem een jovialiteit en een losheid gegeven, die hem zeer aangenaam in den omgang maakten. Hij was altijd opgewekt, ontzettend slordig en ongeregeld in zijn gewoonten, maar goedhartig en behulpzaam, en steeds bereid zijn schoonzusje een pleizier te doen.
Uit de Nul-s'y-frotte, het groote warenhuis, had hij eens een boek voor haar meegebracht, in het Fransch vertaald, van Elise Polko, uit de serie ‘Pour jeunes filles’... en Ottille had het uitgeproest. ‘Dat is een kinderboek, malle jongen.’ Dan wou hij Yette weer verrassen met ‘schapekaas,’ die zij nog nooit had geproefd, en ging in een winkel vragen naar ‘fromage de brebis.’ Domme jongen, dat moet toch wezen ‘fromage de mouton,’ corrigeerde hem Ottilie.
Hij had geen eigen atelier, maar schilderde bij een vriend, en Yette stelde er zich veel van voor, hem daar eens te bezoeken; juist omdat hij het aldoor tegenhield; onverwacht, nam zij zich voor, zou zij eens komen opdagen, want zij was te nieuwsgierig, hoe het er daar
| |
| |
zou uitzien... en... welke personen er waren....
Eens wandelde zij met Anton over een Boulevard, waar een koopman in Oostersche kleedjes en tapijtjes een kraampje had opgeslagen. Wat had die koopman een aardig gezicht, dacht Yette. Oostersch, maar knap. Bruin, met schitterende donkere oogen, en lachende roode lippen met twee rijen blinkende tanden.
Quasi een paar geborduurde kleedjes taxeerend, bleef zij bij de uitstalling staan, onderwijl heimelijk kijkende naar den jongen man, die haar charmeerde door zijn slanke bewegelijkheid, zijn volumineusen woordenvloed, waarin hij allerlei flatteerende woordjes strooide. Zij keek hem aan, zoo coquet, als zij zelden een man had aangekeken, en de koopman-menschenkenner nam een mooi Perzisch tapijtje tusschen zijn uitgestrekte handen, en noemde een belachelijk lagen prijs, en keek haar hoogst verleidelijk aan met zijn lachend bruin gezicht onder de roode fez, en danste voor haar heen en weer, terwijl hij zong:
- Pour vous seule, mademoiselle, pour vous seule, mademoiselle...
Verrast, gevleid, verlegen, keek zij hem aan...
Maar daar kwam Anton opzetten met zijn zware, robuste lichaam, en greep den Turk (of wat het was) bij de schouders, en wierp hem achteruit, dat hij ómtuimelde tegen zijn kraampje aan... en hij pakte háár onder den arm, en voerde haar mee.
| |
| |
- Maar, Anton, Anton, die man deed toch niets!
- Hij maakte 't je lastig, en die lui zijn zoo razend opdringerig, je komt niet van hen los.
- Maar je hoefde hem toch niet op den grond te gooien!
Zij is oprecht boos, maar Anton merkt het niet eens. Hij is een beetje hardhuidig, Anton. Maar, enfin, aan den anderen kant is dat ook wel weer eens gemakkelijk.
Yette staat voor het huis in de Rue van Schoor, waar Anton bij zijn vriend aan het schilderen is. Anton is op het oogenblik bezig een reclameplaat te schilderen voor een firma, die ‘advocaat’ produceert. Geen heel voorname opdracht, maar het betaalt goed. Anton zoekt naar een geschikt idee; Ottilie en Yette helpen hem mee bedenken. Anton is nu van plan eerst eenige ontwerpen te schetsen, en den fabrikant dan te laten kiezen. Onderweg loopt Yette een onderwerp te verzinnen, om een reden te hebben, binnen te durven gaan. Het moet iets pakkends wezen, en tegelijk geschikt voor een schilderij. (Eigenlijk reclameplaat).
Yette ziet in haar gedachten, aan den eenen kant een ouderwetsche dame zèlf advocaat maken, en daarbij eiwit kloppen tot sneeuwig schuim. En aan den anderen kant een moderne gastvrouw, die triomfantelijk uit een klaarstaande flesch haar gasten bedient.
Niet bizonder origineel... maar, nu ja, - als zij maar een aanleiding heeft, om naar het atelier te gaan.
| |
| |
Zij dwingt zich, aan te schellen. Ja, zij moet zich daartoe dwingen, zoo vervelend timide is zij.
Een oude juffrouw doet open.
- Bonjour, madame. Est-ce-que monsieur Anton Westerhout est là?
- L'artiste-peintre? Oui... Mais je crois, qu'il n'a point besoin d'une modèle.
- Moi, je ne suis pas... Je suis sa soeur.
- Aha. (De vrouw gelooft haar niet. Zij is natuurlijk een ‘bonne amie,’ die zich voor een zuster uitgeeft). Veuillez-me suivre.
Over een donker portaal gaan zij. Een deur gaat open, en dan is het opeens vreeselijk licht. En in dat licht staat zij, een verlegen figuurtje, vreemd, onbeholpen.
In het leege, kleurige atelier wordt geenszins gewerkt, dat ziet Yette met één oogopslag. Om de groote kolomkachel zitten Anton en zijn vriend Bernard, en iets naakts, half gewikkeld in een roode kimono, en alle drie hebben hun handen om een warme ‘bol café au lait.’
Alle drie lijken verbaasd. Anton, probeerende boos te kijken; (het is ook niet leuk, dat hij zoo op luiheid wordt betrapt, terwijl Ottilie hem juist vanmorgen heeft meegedeeld, sans le sou te zijn) Bernard, met een hoffelijk verwelkomenden blik, en het naakte neemt haar van onder tot boven onbeschaamd op, denkende met een concurrente te doen te hebben.
Yette kent Bernard natuurlijk, die haar zonder com- | |
| |
plimenten haar hoed en mantel afneemt, en een oogenblik later zit zij met de anderen om de kachel, óók met een reusachtige kom dampend vocht.
De toon der ateliermenschen, zoo ongegeneerd en raak, zoo vlot en ad rem, met vlugge reparties, is niet de hare, denkt Yette met spijt. Zal zij dien ooit te pakken krijgen? of zal zij er zich toe bepalen om te luisteren en van tijd tot tijd een onnoozel lachje te laten hooren?
Als het naakte er niet was, zou zij niet zoo verlegen zijn, denkt Yette. Niet dat zij aanstoot neemt dat het alleen met een kimono is bekleed, het wicht, zoo gek is zij niet, maar die oogen zijn zoo absoluut insolent, dat ze haar hinderen, en het heele type is... straatjongensachtig, met een opgewipten neus en een te wijden mond. Zij had altijd gedacht, dat modellen voorbeelden van schoonheid waren...
- Wat verschaft me de eer?... vraagt Anton. Want dat zij, zonder vooruit te waarschuwen, is komen aanzetten, beteekent zeker iets.
- Ja, ik... ik had een idee. En... ik... dacht, dat je het misschien kon gebruiken.
- Laat hooren.
Zij stamelt wat, maar Anton verklaart haar inval onomwonden voor ál te onbenullig, en gaat dan eenige schetsen halen, die hij haar voorlegt.
Deze zijn wel origineel, moet Yette bekennen, en beter, dan zij van Anton had verwacht. Hevige kleuren: geel, rood... moderne figuratie... grof van lijn...
| |
| |
maar bewegelijk van uitdrukking. Yette prijst, zoo hartelijk als zij kan.
Bernard bediscussieert met Anton een onderwerp. Het naakte heeft niet gemerkt, dat de kimono is opengevallen en er een blank boezempje te voorschijn is gesprongen. Zij brokkelt een broodje in haar koffie, en vischt de stukken met een lepel eruit, vies smakkend etend, terwijl de druppels overal neerdruipen.
Yette maakt van de gelegenheid gebruik, om het atelier eens rond te kijken.
Het is een langwerpig vertrek, en heeft een glazen wand op het Noorden. Overal stof... zelfs Ottilie zou vinden, dat er hier wel eens geplumeauteerd mocht worden. Op ezels, en tegen den wand staan doeken. Verder, los neergeworpen, of achteloos opgehangen, kleedingstukken, wapens, kleedjes, doozen, shawls, foto's... en Yette vindt dit studio oneindig minder interessant, dan zij had verwacht. Ook het aanwezige publiek valt haar niet mee. Curieus is het wel, zoo iets naakts vlak in je nabijheid te hebben, - en dan te bedenken, dat dit waarschijnlijk een meisje is, ‘van lichte zeden’... maar als zij er zoo eene is, kan Yette den smaak der mannen niet bewonderen.
‘Het’, gerustgesteld omtrent Yette's identiteit, en begrijpende, dat zij geen concurrentie heeft te vreezen, biedt Yette een broodje aan, en Yette zou wel een gesprek met haar willen beginnen, heel graag zelfs, maar zij weet niets te zeggen.
| |
| |
Het model critiseert frank Anton's ontwerpen. Zij rimpelt haar neusje nog wat hooger op, als zij de eene plaat na de andere afkeurt.
- Niks gedaan, zulle, verklaart zij nonchalant. En dan staat zij op, laat haar kimono afglijden, stapt op een klein platform, en commandeert:
- Allons, Nanard, aan 't werk, mon garçon.
Anton neemt houtskool en kleurkrijt, spant een nieuw grijs vel papier met punaises op een teekentafeltje, plaatst het op zijn knieën, en begint opnieuw een ébauche.
Yette voelt zich tamelijk overbodig. Toch heeft zij nog geen zin om weg te gaan. Zij loopt door de ruimte, en bekijkt Bernard's schilderijen. En zij vindt Ottilie's uitspraak:
- De jonge schilders hebben tegenwoordig le goût du laid, - méér dan waar.
Enfin, nu het ijs gebroken is, zal zij wel eens meer hier komen, en wie weet, wie zij er dan aantreft, want al die lui loopen in en uit bij elkaar, en als zij ‘dans la dèche’ zijn, helpen zij elkander, en leven zoo'n beetje op elkaars zak.
Bernard's naakt-studie voldoet haar allesbehalve. De kleur van het vleesch is grauw met paarse schaduwen... maar dat is waarschijnlijk juist ‘mooi.’
Nu, zij verveelt zich. Het is een deel van de bohème, om in 't geheel geen speciale notitie te nemen van een gast, en iedereen vrij zijn gang te laten gaan... maar, zij, Yette houdt dan toch wel een beetje van maatschappe- | |
| |
lijke vormen, die eischen, dat een bezoeker aangenaam wordt bezig gehouden!...
Er is niets meer te zien, wat haar ook maar eenige belangstelling inboezemen kan. Zij wil dus liever weer weg-gaan... en begrijpt niet goed, waarom Anton haar visite aan het atelier zoo lang heeft tegengehouden. Om zijn luiheid? Of om ‘het naakt’?
- Nu, ik ga! roept zij.
- Au revoir!... repliceert Bernard, zonder op te staan, om haar met haar mantel te helpen. Ook Anton doet dit niet.
- Zeg maar aan Ottilie, dat ik nu een reuze-idee heb! zegt hij. Tot kijk.
En juist als Yette, intiem teleurgesteld, en zich tamelijk leeg vanbinnen voelend, de deur opent, wordt deze aan den buitenkant naar binnen geduwd, en gebeurt het.
Zij ziet... in de flits van een seconde, hèm, hèm, dien zij al zoolang heeft gezocht. Het is het gezicht... het is de gestalte... van hèm! van hèm!
Het volgende moment is zij hem voorbij-geslipt, en hoort zij nog zijn verraste stem:
- Een nieuw model?...
Dan is zij reeds de trappen af, en de straat opgevlogen, en loopt daar in den koelen wind, verbijsterd, wild en blind.
O, god! waarom is zij weg-gevlucht... waarom is zij niet weer mee naar binnen gegaan, en heeft geschertst, dat zij geen model is, en heeft aldus, ongezocht, met hem kennis gemaakt?...
| |
| |
O! waarom loopt zij hier nu alleen... en slaat den eenen hoek na den andere om, als wilde zij eventueele vervolgers het spoor bijster maken?...
Hij!... hij was het!... en zij heeft haar kans verzuimd.
Zij ziet zijn gezicht met het hooge, breede voorhoofd en het achterover gestreken donkerblonde haar. Hij draagt geen hoed, en het licht uit het atelier is vol op zijn gezicht gevallen... het knappe, opene, aantrekkelijke gezicht, met de sterke, klare oogen, den rechten neus, den mond met de blanke tanden. Hij is groot en forsch... niet plomp en breed als Anton... maar veerkrachtig en wèl -geëlanceerd.
Was het om hèm, dat zij vanmorgen naar het atelier wilde gaan? Heeft een intuïtie haar gewaarschuwd?... Waarom dan zoo onvoldoende, dat zij juist even te vroeg is weg-gegaan?
Zijn stem...
Hij heeft alleen maar een paar willekeurige woorden gezegd:
- Een nieuw model?...
Doch de klank ervan is in haar hersens blijven hangen.. de warme, charmeerende klank.
Zij gaat terug. Het kan niet anders. Zij gaat terug.
Onder het een of andere voorwendsel. Zij heeft haar handschoenen vergeten, of haar zakdoek verloren...
Hijgend, ademloos, wacht zij opnieuw voor de deur.
Maar dan...
| |
| |
Wanneer zij zich voorstelt, dat zij tegenover hem zal staan, en hij haar keurend zal aanzien met zijn klare, sterke oogen, dan overvalt haar een zoo namelooze angst, dat zij zich omkeert, en weg-sluipt, - alsof zij iets verkeerds, iets verbodens wou doen...
|
|