| |
| |
| |
Tweede boek
Zomer
| |
| |
Vijfde hoofdstuk.
In Brussel, en vrij.
Yette loopt alleen door de straten van Brussel.
Heel alleen.
Vrij! voor het eerst van haar leven is zij vrij... volkomen vrij... vrij om het avontuur te zoeken.
Haar hart klopt hamerend in haar borst, haar aderen zwellen van het bonzend bloed.
Zij is twintig jaar.
Een hevige levensdorst gloeit in al haar leden.
Het avontuur.
O! het avontuur!
Wat zij ermee bedoelt? Zij weet het nauwelijks. Maar iets, dat ver uitgaat boven het gewone leven.
Al lang is er een prikkelende lust, een dringende nieuwsgierigheid in haar, om meer te weten, meer te ondervinden... iets anders dan wat alle menschen weten en ondervinden.
Het ongewone trekt haar machtig aan. Het: ‘zoo iets doet men niet.’ Zij heeft een hoogtepunt van voldoening bereikt, toen zij, logeerende bij haar oudere zuster in Utrecht, de studentenfeesten meemaakte, en zich daar met serpentines en confetti zoo dol schijnt te hebben ge- | |
| |
dragen (ofschoon zij er zich heusch niet bewust van was, zij was, dacht zij, alleen maar vroolijk), dat zij op de kermesse d'été een ontevreden stem uit het publiek hoorde opmerken:
- Die Haagsche meisjes durven alles te doen.
O, ja, dat was heel aardig. Maar toch nog niet, wat zij bedoelde, o, neen.
Zij heeft al zoolang ‘het’ verwacht... het, waarvan zij heeft gedroomd... waarover zij zich in de meest romantische fantasieën heeft verdiept.
Lectuur... en niet het minst de bioscoop hebben haar verbeelding opgezweept.
En zij denkt zich in de vreemdste, en bizonderste situaties in. Nu eens is zij een circusrijdster, en maakt het verrukkelijke zwerversleven mee, en verkeert met het zorgelooze, aantrekkelijke nomadenvolkje, dat, verbonden door het voortdurend en voor allen gelijk levensgevaar, in vrije ongedwongenheid met elkander omgaat.
Dan weer is zij als film-actrice geëngageerd bij een der groote concerns, en mag haar eigen tegenspeler kiezen. En zij is dan zoo verstandig, om niet steeds hèm te nemen, die het knapste is, of dien zij het liefste mag, maar goed te overleggen, wie het beste geschikt is voor een speciale rol.
Het behoort tot de eigenaardigste gewaarwordingen, die er op de wereld bestaan, om jezelf op het witte doek te zien.
Zelf zit je apart, en kijkt toe, - maar jij, jij, jij bent
| |
| |
het, die bemint en haat en lief is of verachtelijk; jij, jij bent het, die danst en lacht en wandelt en praat... jij bent het die wordt geliefkoosd en gekust... die liefkoost en kust...
Kijk ik zoo? doe ik zoo?... wanneer een man mij naar zich toetrekt, en met hartstocht zijn lippen drukt op mijn mond?... Zwijm ik nu eens in weelde weg... geef ik mij gedwee over aan zijn sterkeren wil... of komt er dan een weerzien in mij op... of...
Zij stelt zich de repetities voor, en hoe een verliefde scène tot in het oneindige moet worden herhaald en herhaald. Wat voelt zij dan? Begint het haar te hinderen, te vervelen... of... vindt zij, omdat zij er aan gaat wennen, het heerlijker en heerlijker?
Of wordt zij bang voor zichzelve, bang voor hem... of komt er een cynisch-onverschillige trek in haar karakter, om al deze onzinnige comedie's, comedie's, comedie's... het ‘doen alsof...’ het voorwenden van gevoelens, die men niet heeft, het leeren kennen van zoovele menschen, die het niet waard zijn, te worden gekend?...
O, wat zij in haar gedachten niet allemaal is geweest, terwijl zij oogenschijnlijk het leven leidde van een heel gewoon, normaal jong meisje! Niemand weet het, hoe zij bij elk bezoek, bij eiken uitgang, bij elke bijeenkomst heeft gedacht:
Zal ik ‘hem’ nu ontmoeten? En zal hij mij óók ontdekken, zooals ik hèm?...
| |
| |
Maar elken keer is zij onverrichter zake thuis gekomen.
Zij heeft ook nooit genoeg gedurfd.
Zij werd wel eens opgemerkt... maar... kwam het door haar opvoeding... waren het atavistische invloeden... was het een te onverbrekelijk één-zijn met traditie en conventie... zij verontwaardigde zich dadelijk over een te vrijen blik, een onverwachte handtastelijkheid, een te familjaar woord. Later berispte zij zich, en verweet zich haar kinderachtige domheid... maar... zij begreep, dat zij, in de stad harer inwoning, onmogelijk zich kon gedragen, alsof zij er een vreemde was.
Als die haar eens zag?... als een ander zich verbaasde over haar gedrag...? als een derde er over ging babbelen, als een vierde het aan haar Moeder vertelde?... Neen, in den Haag zit zij, als Gulliver, door de lilliputters aan zijn haren geboeid, met honderd banden vast, die niet los te rukken zijn...
Maar in Brussel... waar niemand haar kent?
Daar is zij zoo vrij als een vogel in de lucht, en daar zal zij durven!
Zij moet nu de gelegenheid waarnemen, om den roman in haar bestaan te beleven...
De roman, dien zij al zoo lang heeft gezocht, heeft verwacht.
Dikwijls heeft zij zich ingedacht in de positie van een vrouw, die hartstochtelijk wordt liefgehad... en zich voorgesteld, hoe dan de verhouding zou zijn van haar tot haar man.
| |
| |
Altijd elkaar liefhebben, - kan dat bestaan? Onder alle omstandigheden liefkoozen, en zoenen, en...
Of moet je daar gestemd voor zijn? Of is de passie steeds latent aanwezig, en wacht zij slechts op een teeken, om te voorschijn te breken?
Zij weet zoo weinig van mannen af. Zij kan zich een mademoiselle de Maupin zoo goed begrijpen, die zich in mannenkleeren stak, om het leven der mannen-onderling te leeren kennen. Zij heeft dien roman van Théophile Gautier gelezen en herlezen, en er wel eens over gedacht, of het niet mogelijk zou zijn, dat zij...
Och neen, onzinnig. Het zou haar volkomen aan hardiesse, aan moed, aan zekerheid, aan aplomb ontbreken, en zij zou zich waarschijnlijk in het eerste uur al verraden.
Zij is, dat weet zij heel goed, sensueel van natuur. Zij was nog een kind, toen zij, als, in stoeiend spel, een jongen zijn arm om haar middel sloeg, snel de oogen sloot, om een seconde een situatie te doorproeven, die het haar mogelijk maakte te gelooven, dat de jongen een liefkoozing bedoelde.
Zij kent de vreemde ondervinding, omdat zij die een paar maal heeft gehad, dat de zeer dichte nabijheid van een jongmensch in den dans, en als hij dan bijvoorbeeld met de zijne haar hand op zijn heup legde, haar lichamelijk aangenaam aandeed. Terwijl... de jongemanzèlf haar absoluut onverschillig was, ja, in één geval zelfs antipathiek.
| |
| |
Hoe gecompliceerd is een menschenziel, een vrouwenziel.. Hoeveel lagen zijn er in, hoeveel verborgenheden.. hoeveel gevoelige plekken, hoeveel ongeweten diepten..
En nu is zij in Brussel gelogeerd bij haar oudste zuster, die haar volkomen vrij laat, nooit naar haar uitgangen vraagt, en het al lang goed vindt, als zij er iets uit zichzelf van vertelt.
En dus nu óók wandelt zij hier alleen, en kijkt de voorbijgangers aan, en keurt hun gezichten en hun gestalten.. maar, hemel, wat heeft zij weinig routine. Zij zou slechts met de grootste inspanning in staat zijn, een aanmoedigend glimlachje om haar lippen te doen spelen... neen, niet eens! want zij betrapt er zich op, dat zij onmiddellijk hautain en koud, den onbeschaamden blik beantwoordt, waarmee een ‘Lebemann’ haar fixeert.
O, hoe doen andere vrouwen dat toch, die alles van hun leven weten te maken. Die echtgenooten hebben èn minnaars, en van het eene geluk in het andere vallen... En toch is zij niet leelijk. Daarvan is zij overtuigd.
Uit den Haag heeft zij een portret van zichzelf meegebracht voor Ottilie en Anton. Een foto en profil, met gaas-gewaas om het décolleté en pareltjes om den hals.
Anton legde het portret in zijn portefeuille, en liet het in de café's aan zijn kennissen zien. En Anton vertelde, dat zij unaniem hadden gezegd:
- Une belle femme...
‘Une belle femme.’ Alles goed en wel, maar wat heeft
| |
| |
zij er aan? Men let niet op haar; men let tenminste niet genoeg op haar.
Zij kijkt de voorbijgangers onderzoekend aan:
- Kan jij het zijn? denkt zij. Of jij?... of jij...?
Maar haar blikken hebben geen effect. En evenmin als zij een poosje blijft staan voor een ‘devanture,’ of wachtend zit op een bank in een park...
Nu is zij vrij.
Maar zij is niet in staat, gebruik te maken van haar vrijheid... en zij had zich nog wel zooveel van het Brusselsche bohème-leven voorgesteld... en zich gecommandeerd alle pruderie en alle voorzichtigheid op zij te zetten...
Vreemd, dat, als men zóó bereid is, ja, zóó verlangend.. het nog niet eens gemakkelijk is, een avontuur te beleven..!
Den vorigen avond waren zij naar een ‘show’ gegaan; een soort revue uit het Londensche Crystal Palace. Zij, Yette, had zich buitengewoon vermaakt. Er was zóóveel te zien, en alles was zoo kolossaal, en zoo uitbundig. De groepen op het reusachtige tooneel waren massaal; twee orkesten wisselden elkaar onvermoeid af; en het licht en de kleuren vormden een wild-bewegenden, onstuimigen caleidoscoop.
Yette had nog nooit zoo iets gezien. Moest er een grand écart worden gemaakt, dan was het niet één danseres, die deze kunst verstond, dan waren het er zes op een rij, die neerploften op den vloer: rechterbeen en linkerbeen in een rechte, horizontale lijn. En de ouder- | |
| |
wetsche cancan: o! eenig! de voeten fladderden omhoog tot de hoofden, en het was een gezwirrel en gefroufou van rokken vol witte zacht-mousseline strookjes, die omhoog vlogen, en neerdaalden in sierlijk gezweef, en schoentjes met hooge hakjes waren hier, daar en overal: naast de schouders, en opeens op den vloer, en fluks weer omhoog, verticaal, horizontaal, totdat...
Ja dat was toch wel heel erg, dacht Yette, al vond zij het leuk en curieus, dat de cancan ook nog eens aan het moderne publiek werd vertoond.
In een lange rij stonden aan het slot de danseuses stil, en lichtten zoo hoog mogelijk hun rokken op, zoodat de lange beenen, in zwartzijden kousen kwamen te zien, tot ver boven de knie, waar de rood-zijden kousebanden zaten, en dan een stukje bloote dij en daarboven de witkanten strook van een broekje. Hoe verzonnen ze het, dacht Yette, om op die manier de zinnen te prikkelen. Het was grappig om te zien, - toch stond iets erin, haar tegen...
Maar er was zooveel te bewonderen, en het eene tafereel verdween in het andere... en het was zoo boeiend en zoo bekorend, met kunstenmakers in gepailletteerde tricots, en gedresseerde dieren, en booten, die langzaam kwamen aangevaren in de geul vóór het tooneel, met kleurige lichtjes en wimpels en vlaggen versierd... dat Yette niet zoo vol aandacht was voor het publiek als zij gedacht had, te zullen zijn; immers ‘hij’ kon zich daartusschen bevinden...
| |
| |
Toen, in de pauze, zag zij plotseling, hoe een jongeman, die in de stalles gezeten had, omhoog klom naar hun galerij. Zij merkte op, dat hij voortdurend in hun richting keek, en met een schok vloog haar hart óp in haar borst.
Bij het naderkomen bleek hij niet meer zoo jong, en ook niet knap... maar wat gaf dat? Hij kwam om háár.. en wat zij voelde aan trots en voldoening, laat zich niet beschrijven.
Zij zat met Anton op een bank voor Ottilie. En stijf bleef zij voor zich uit zitten kijken... terwijl zij achter zich hoorde, hoe hij Ottilie aansprak... natuurlijk, om te vragen naar háár.
Een ondeelbaar oogenblik kon zij geen adem halen.
Toen...
Ottilie boog zich proestend naar voren, en legde op den schouder van háár en van Anton elk een hand, om hun aandacht te vragen.
- Zeg, begon zij, stel je voor, daar kwam een man naar me toe...
- En? vroeg Anton, zich naar haar toekeerende, terwijl zij strak bleef zitten, en den mond niet openen kon.
- En... hij maakte me avances, en vroeg, of ik na afloop met hem soupeeren ging...
- Jij? lachte Anton. En: jij... vroeg zij fluisterend.
- Ja, hoe keur je 'm? lachte Ottilie, en Anton vroeg:
- En hoe reageerde jij daar op?
- Ik keek hem spottend aan, en zei:
| |
| |
- Merci, merci bien, monsieur, j'ai mon mari.
- Dat komt ervan, dat we op zoo'n goedkoopen rang zitten, pruttelde Anton.
- Ja, wat wil je? anders konden we in 't geheel niet gaan. En 't kind moet toch wat genieten.
't Kind, - zij, Yette, - moet toch wat genieten...
O, de vernedering, o, de schaamte, o, de ontgoocheling, om te hebben gedacht, dat de belangstelling van dien man haar, háár gold, háár!
Het was waar, Ottilie, met haar donkere, warme schoonheid... neen, schoonheid kon je onmogelijk zeggen... voyantheid was beter, - trok méér de aandacht dan zij.
Neen, - wilde zij iets bereiken, dan moest zij alleen zijn... èn... durven.
|
|