| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk
De verloren staat.
Ja, haar familie heeft ‘vroeger’ een grooten staat gevoerd, dat weet Ankie heel goed.
Er was een sfeer van comfort en luxe in het groote huis, waar het altijd warm was in den winter... en koel, o, zoo verrukkelijk schaduwdonker-koel, in den zomer.
De kleine zorgen, de kleine onaangenaamheden, veroorzaakt door gebrek aan inkomsten, bestonden niet voor hen.
Ankie heeft nooit iets gemist, Ankie heeft nooit iets ontbeerd.
Alles stond altijd voor haar klaar. Juf was er, om haar te wasschen en te kleeden, te baden en te kappen, haar kleertjes klaar te leggen, haar jurken en hoeden weg te bergen. Juf haalde haar bed af, Juf verstelde of maakte iets nieuws. Juf strikte haar ceintuurs, knoopte haar laarsjes vast, sneed haar boterham, bracht haar 's avonds haar glas melk.
En... het kleine meisje vond dit heel gewoon. Zij wist niet beter, of het hoorde zoo. Zij vond het vanzelfsprekend, dat, als zij de wollen kousen niet velen kon, Juf een paar ragdunne fil d'écosse haalde, om er onder te
| |
| |
dragen; dat Juf, na haar haar gewasschen te hebben, het besprenkelde met eau de quinine, dat Juf groote letters borduurde op haar ondergoed.
Zij vond het heel gewoon, dat zij jurken kreeg uit Brussel, en vreemd, als de meisjes op school het niet gelooven wilden.
Zij vond het heel gewoon, dat zij met sneeuw, door een rijtuig naar school gebracht, en van school werd gehaald. Zij dacht, dat dit alles heel natuurlijk was. Ook de diners en de soirées thuis, en de ontvangdagen... en altijd, zelfs 's winters, overal bloemen in huis. En de warme dejeuners, 's morgens al, als zij om acht uur ontbijten kwam... gebakken aardappelen en ham en eieren en vleesch en porridge... en bij eiken maaltijd de overvloed van vruchten.
Wanneer zij eens toevallig bij een schoolkennisje kwam, en de deur werd haar open gedaan door een klein bellenmeisje, en in de kamer stond niet eens een piano, en mevrouw zag er zoo vreemd uit... 's middags nog in een lossen peignoir... en er werd niets anders gepresenteerd, als een drogen cream cracker, zooals zij altijd in een bus hadden voor Puck, dan nam zij dit alles voor kennisgeving aan, en verbaasde zich slechts heel vluchtig over het groote verschil. En het eenige, wat zij ‘gek’ vond, was, als zij op school kinderen jurken zag dragen, waar vroeger grootere zusjes mee hadden geloopen.
Geld speelde bij haar geen rol. Als er verjaardagen
| |
| |
kwamen, kocht Moeder voor haar het cadeautje, dat zij aan Han of Tiel of Eduard geven moest. Schoolbenoodigdheden, schriften, potlooden, pennen, lagen altijd klaar in de kast; zij had ze zóó maar te nemen. En haar weekgeld spaarde zich op, omdat zij er haast niets van gebruikte, alleen kocht zij wel eens een boek, - zij had haar geliefde Alcott nu bijna compleet, - of als zij zich iets aanschafte voor Coosje.
De toon in huis was altijd gelijk. Scènes vielen er niet voor; de menschen waren goed-gehumeurd - en het goed-geschoolde personeel kende zijn plicht. Maar...
Langzaam... ongemerkt... kwam er iets anders in de atmosfeer.
Wat?... dat had het kleine meisje onmogelijk kunnen zeggen. Maar in huis werd het anders.
Zij vóelde het meer, dan dat zij het begreep. Maar aan de maaltijden was het anders. De avonden, als er zoo gezelig werd thee gedronken, en zij allen eensgezind bijeen zaten, met courant, handwerk of boek, waren anders. De gezichten der groote menschen stonden anders. Er was een gedwongenheid, een-schijn-ophouden, een iets-verbergen-willen, een zich-voortdurend-beheerschen in den omgang gekomen, - dat het kleine meisje wel niet zoo voor zichzelf definieerde, maar dat zij toch gewaar werd, en dat haar onheimelijk aandeed, en onrustig maakte.
Vader had dikwijls conferenties in zijn kamer, en ging dan niet naar de sociëteit. Han zat heele morgens bij
| |
| |
hem om brieven te copieeren. Aan de koffie of aan het eten verschenen er aldoor vreemde heeren, uit andere steden, meestal, uit Rotterdam of Amsterdam. Telegrammen werden ontvangen of verstuurd. En... verbeeldde zij het zich?... maar Vader werd bleek en gebogen... en hij was nog heelemaal niet oud, o, neen. En Moeder's oogen gingen dikwijls met bezorgdheid naar hem heen... en Vader begon driftig en prikkelbaar te worden, hij kon niet velen, als er aan tafel druk werd gepraat, en Eduard kreeg meer standjes dan ooit, wegens zijn ‘speelschheid op school, en omdat hij met Vader's vergrootglas het gras van het croquetveld had verschroeid, door het als brandglas te gebruiken. En dikwijls zat het kleine meisje peinzend op den schommel in den tuin, en liet zich heen en weer zweven, en bedacht zich, dat er nooit meer buitenpartijen werden gegeven, of recepties 's zomeravonds, met vuurwerk en perzikbowl... en dat Vader nog steeds van het groote stuk achter het priëel geen tennisveld had laten aanleggen, zooals hij van plan was geweest, en hoe zij had hooren zeggen, dat er geen extra-tuinknecht behoefde te komen, dit jaar, want dat Piet best eens wat wieden en harken kon...
Met de liefderijkste voorzichtigheid, - dat begrijpt zij nú, - werd van de jongere kinderen alle zorg verre gehouden. Gesprekken over zaken werden in hun tegenwoordigheid zooveel mogelijk vermeden... maar toch waren er in de algemeene sfeer van droefheid en angst
| |
| |
elementen, die dóórdrongen tot de intuïtieve ziel van het kind.
Het kleine meisje begreep iets, en wist niet wat, en wilde en durfde ook niet begrijpen... zij wilde en durfde geen uitleg vragen.
Toen... voor de eerste maal, kwam het stellige gevoel van een onheilsdreiging tot haar... en dit was een psychologisch moment in haar leven:
Na de lunch werden Eduard en zij bij Vader in zijn kamer geroepen. Er moest een brief worden overgeschreven, een lange brief over zaken, en Han, die het anders altijd doet, is uit logeeren.
- Wie schrijft het netste? vraagt Vader, en laat Eduard en haar beiden een proeve afleggen van hun schrijftalent. En na nauwkeurig onderzoek, door vergelijking der handschriften, kiest Vader háár.
Het kleine meisje is verrukt. Zij juicht het bijna uit van vreugde en trots. En zij kan volstrekt niet begrijpen, hoe Eduard eigenlijk blij is, niet gekozen te zijn. (Dit fragment is geplaatst in onze Mei, uitg. Hollandia Drukkerij).
In huis is het stil.
Vader heeft het kleine meisje geinstalleerd in de groote serre.
Op de tafel vóór haar ligt een groenlaken vloeiboek, waarop de brief, die moet worden gecopieerd en vierkante vellen groot formaat wit papier.
Vader's inktkoker staat er bij; maar zij heeft haar
| |
| |
eigen penhouder van boven gehaald, want die van Vader is veel te dik voor haar kleine vingers.
Het is overal stil.
De kamers, die op de serre uitkomen, de eetkamer en Vader's studeerkamer, liggen verlaten. Wat lijken ze donker, als je zelf in de lichte, zonnige serre zit...
Het kleine meisje leunt achterover in haar stoel. Aan den eenen kant van de serre hangt de groote groene kooi met de tortelduiven. Hèhèhèhè, lacht er een, en de andere lacht dadelijk mee: hèhèhèhè...
Op een breede, hooge plank staan in een lange rij de kooitjes met de kanaries. Zij roept wel eens net zoo lang: piet...pie-iet, tot zij haar antwoord geven, - maar nu niet, - zij heeft nu geen tijd.
In de verte, aan den anderen kant der serre, hippen en wippen in de volière tal van vroolijke vogeltjes. Leuk om naar te zien. Zij hebben ringen en stokjes en een schommeltje. Je kan er minuten naar staan kijken. Maar nú niet. Zij heeft nu geen tijd.
Toen Eduard haar trachtte over te halen, om ‘eerst even mee in den tuin te gaan hoepelen’, heeft zij verbaasd geweigerd. Spelen? nu zulk een ernstige taak haar wachtte?!
Vaak dringen soms uit den tuin geruchten door tot hier. Eduard met zijn vriendjes is bezig in de boschjes achter het prieël. Ze maken een vuurtje onder een keteltje, dat tusschen drie staken hangt, en ze hebben alle drie weitasschen en geweren.
| |
| |
Het kleine meisje neemt den brief op, dien zij copieeren moet. Nog nooit in haar leven heeft zij zich zoo gewichtig gevoeld. Het is ook een groote verantwoordelijkheid! want immers een bewijs van vertrouwen! Vader heeft haar op het hart gedrukt, er vooral op te passen, dat zij geen woorden oversloeg, en geen punten en komma's vergat.
De brief is lang.
Zes groote bladzijden. En prachtig geschreven, regelmatig, als waren de letters geteekend, - maar toch niet overal duidelijk, door de lange halen en keurige krullen.
Zij moet maar gauw beginnen, want het zal een heel werk wezen; maar heerlijk! dat zij het voor Vader mag doen!
Zij neemt het bronzen beeldje van den inktkoker, en steekt haar pen in den inkt. Daar begint zij, hoor. Eerst er boven:
Afschrift.
Dan de datum. 31 Juli. O, de brief is dus gisteren geschreven. Dan:
Aan de Erven der Suikerfabriek Mayong. De Erven? Wie zijn dat? Nu ja, hun familie heeft die suikerfabriek natuurlijk geërfd.
Goed. Het staat er al.
In vervolg op ons schrijven van 14 Juli ll. hebben wij de eer U te berichten, dat, ten spijt van de, tijdens de laatste dagen van April gekoesterde ver- | |
| |
wachting, dat de oostmoesson eindelijk voor goed zoude intreden, er opnieuw verandering in de weersgesteldheid kwam, door eene reeks van stortbuien, gedurende de eerste helft van Mei.
De heer Slothouwer, die zich aanvankelijk had voorgenomen, den 11en Mei een aanvang te doen nemen met de vermaling van het riet heeft dit, wegens het ongunstige weder, moeten uitstellen, tot den 18en dier maand.
Op zij van den brief heeft Vader aangeteekend: Een week verlies.
Moet zij dat óók overschrijven? Zij zal het maar doen. Verder.
Drie dagen later scheurde een koppelbos... staat dat er: koppelbos? Ja, het staat er...... scheurde er een koppelbos van den watermolen die, nadat een nieuwe koppelbos was aangebracht, eerst den 27en Mei weder dienst kon doen.
Gek woord, koppelbos, nooit van gehoord. Ziezoo, de eerste bladzij is vol, dat is nogal gauw gebeurd.
Onder ult. Mei was het riet gesneden van 35 9/10 bouw gouvernements- en 23 5/10 bouw vrijwilligen aanplant, tezamen 59 4/10 bouw, waarvan vermalen 55 bouw.
De gemiddelde riet-product was vrij bevredigend..
Och, bijna had zij zich vergist, daar moet natuurlijk riet-productie staan en niet riet-product.
... althans wat den particulieren aanplant betreft,
| |
| |
zijnde 911 picols per bouw.
Aan den kant heeft Vader geschreven: Vorig jaar 1077 per bouw. En met een vraagteeken erbij: Vrij bevredigend?
De opbrengst van den gouvernementsaanplant bedraagt ook minder dan verleden jaar, zijnde respectievelijk 800 en 922 per bouw. Waarbij tevens valt op te merken, dat een vergelijking van de opbrengst van den Gouvernements- en den particulieren aanplant thans zeer in het voordeel van den laatsten uitvalt.
Daarbij dient echter nadrukkelijk te worden opgemerkt, dat het aanvankelijk verkregen resultaat geen maatstaf is voor de beoordeeling van het eind-resultaat, zoodat het cijfer der gemiddelde riet-productie gedurende den verderen loop dezer campagne wel eens zou kunnen dalen.
Hier heeft Vader weer wat aan den kant gezet, maar het later weer uitgeschrapt. Zij kan het niet lezen.
Het kleine meisje fronst de wenkbrauwen, terwijl zij even met het schrijven pauseert.
Hè, niks geen leuke brief. Zij wou, dat zij er al mee klaar was. En hij is nog zoo lang, ajakkes.
Zij kijkt boos naar den brief, en luistert dan naar de verre geruchten in den tuin. Hoor ze joelen en schreeuwen... die hebben pret... en zij...
Waarom was ze toch eerst zoo blij? Die brief is naar. Akelige brief. Gauw maar verder geschreven.
| |
| |
Buiten en behalve de reeds opgegeven verkoopen, die door den heer Slothouwer plaats hadden, kunnen wij hier vermelden dat door genoemden administrateur werden verkocht:
1e. 500 pic. witte Mayong-consumptie-suiker tegen ƒ11.- per picol contant te Semarang aan het tramstation, of tegen ƒ10.60 p.p. contant op den fabriekswaggon geleverd.
2e. 500 picols suiker No. 14 à ƒ9.- p.p. levering te Samarang, weging en keuring op de fabriek. De werkzaamheden voor den nieuwen aanplant waaronder ook ressorteerst...
Daar vergist ze zich wéér; er staat: ressorteert.
...het uitzoeken der... bebet... Staat er bebet...? of bibit? Ze zal maar i's zetten, zonder punten er op, dan kan Vader het lezen, zooals hij wil.
...werden, voor zoover de weersgesteldheid, die zeer tegenwerkte, het toeliet, geregeld voortgezet. Wij kunnen U nog mededeelen, dat de heeren Reynst en...
Wat staat daar? Het lijkt wel... Vinju. Dat moet dan toch zeker wezen: Van Ju? Maar Ju is toch geen naam. Neen, zij gelooft, dat er staat: Vimpe. En zij schrijft: Vimpe.
...ons schreven bij brief van 16/18 Juni ll.: ‘Van den heer Slothouwer ontvingen wij het volgend telegram:
‘Kwa Wan Hong vraagt 500 picols nummer
| |
| |
achttien, geleverd Samarang 9½ contant. Gang Siat Liang vraagt drieduizend picols veertien, geleverd Samarang contant. Hier keuren en wegen. Pandjer, zijnde voorschot, vijfduizend gulden. Vraag ommegaand opinie.’
Het bod van 9½ p.p. kwam ons daarom vooral aannemelijk voor, omdat 1e. de keuring der suiker blijkbaar door den administrateur geschiedt, en 2e. bij verkoopen van suiker aan Europeesche firma's de nommers boven No. 14 niet hooger betaald worden dan voor No. 14, zoodat het bod voor No. 18 gelijk gesteld kan worden met een gelijk bod voor No. 14.
Voorts overwogen wij dat Heeren Eigenaren, door wie wij tot 16 Juni op ƒ9.- voor 10.000 picols gelimiteerd werden, den verkoop van 3000 picols tot dien prijs aan Gang San Liat ongetwijfeld zouden goedkeuren, vermits een der voorwaarden, waarop de verkoop tot stand zou komen, is, dat de suiker door den administrateur wordt gekeurd, en omdat de levering geheel in No. 14 verlangd wordt. Wij antwoordden daarom den heer Slothouwer:
‘Bod Kwa Wan Hong aannemelijk, indien niet hooger bedingbaar. Adviseeren Gang San Liat negen gulden te vragen, pandjer afrekenende met de laatste levering. Verzoeke bericht.’
Onder dagteekening van 19/22 Juni ll. schreven de heeren Reynst en... Vimpe ons als volgt:
| |
| |
Met een zucht legt het kleine meisje haar penhouder neer. Even uitrusten. Zoo ijverig heeft zij voortgeschreven, dat zij er warm van is. O, al die zinnen, waarvan zij niets begrijpt, die vreemde namen, die nare cijfers...
Zij heeft nooit geweten, dat er aan zaken-doen zooveel kon vastzitten. Moet Vader nu aldoor, elken dag zulke brieven lezen, zulke brieven schrijven? Zij heeft er tot dusverre nooit over gedacht, maar, ja, Vader heeft wel eens heel ernstig gekeken, als hij bezig was een brief te lezen. En aldoor zitten er tegenwoordig menschen bij Vader te praten... gisteren nog meneer Clifford en meneer de Serière, toen zij naar binnen stoof, om Vader te vragen, of hij den dierentuin kwam bekijken, dien zij hadden gemaakt... En toen Vader eindelijk in de kinderkamer kwam, had hij... ja, wel even gekeken, en vriendelijk gezegd: Nu moeten jullie Piet groen papier laten halen, en dat leggen jullie dan in de hokken als gras... maar hij was toch heel anders dan vroeger geweest... ja, hoe had hij eens gelachen, toen zij voor hun trein een beestenwagen hadden gemaakt, en daar alles door elkaar in hadden gestopt: leeuwen, tijgers, apen, koeien...
Met tegenzin neemt het kleine meisje de pen weer op:
In antwoord op het besproken telegram aan den heer Slothouwer ontvingen wij van dezen Heer het volgend sein:
Kwa Hong hoogst bod toegewezen. Siat Liang
| |
| |
kennis gegeven. Thee Ing Siang Samarang biedt zeven en kwart gulden voor duizend picols stroopsuiker handelskeuring nommer elf wegen hier contant. Verzoeke ommegaand decisie.
Wij antwoordden daarop den heer Slothouwer telegraphisch:
‘Wat verstaat U onder handelskeuring elf, keuring alleen op kleur, of op kleur en kwaliteit met rapactie. Wie keurt.’
Daarop ontvingen wij het volgend sein:
‘Versta onder handelskeuring zooals die voorleden jaar te Samarang plaats had.’
Waaruit volgt, dat de, door den heer Slothouwer bedoelde handelskeuring is een keuring op kleur en kwaliteit met rapactie voor stroopsuiker, zoodat het aanbod van Thee Ing Siang van een bod op gewone conditiën in zooverre slechts verschilt, dat de basis is No. 11 in stede van No. 14 wat niet wegneemt, dat het gelijk te stellen is met een bod van 83¾ P.P. No. 14 gewone conditiën, gewone keuring. Wij antwoordden daarop genoemden heer:
‘Dus staat Ingsiangs bod gelijk met 8¾ basis 14 gewone conditiën, wat ons onaannemelijk voorkomt.’
De pennehouder valt uit haar vingers, neen, zij heeft hem neergegóóid. Nare, nare, allerakeligste brief...
Zoo geduldig en duidelijk mogelijk heeft zij zitten
| |
| |
schrijven, maar nu kán zij niet meer. Een raar gevoel kropt in haar keel, en nu zij haar gezicht in haar handen steunt, voelt zij haar wangen tegen haar palmen branden.
Alles is stil. De tortelduiven zitten dik in hun veeren roerloos op den bodem van hun kooi. De jongens hoort zij niet meer...
Zij staat op. Zij moet eens even heen en weer loopen. Zij gaat tot aan de piano, en slaat een toon aan, gedachteloos. Maar zij schrikt geweldig van het plotselinge harde geluid, dat door de heele serre weerklinkt. O, hoe klopt haar hart. En hoe vervelend om zoo alleen te zijn. Als Moeder nu toevallig eens binnen kwam, dan vloog zij in haar armen, en...
Zij moet weer gaan schrijven. Nooit komt die brief anders af. Ellendige brief... Zij geeft er een duw tegen, dat hij bijna van de tafel valt. Maar wat staat er dan in dien brief, dat haar zoo akelig maakt? Zij weet het niet. Zij begrijpt den inhoud nauwelijks. Soms heelemaal niet zelfs. En toch... er is iets geheimzinnigs in, iets, dat haar angstig maakt, ook al weet zij niet waarom. Zij voelt, dat er iets niet in orde is met die zaken, maar wat? maar wat?
Zij vindt zich kinderachtig en flauw, maar zij zou best een deuntje kunnen huilen. Zij doet het niet, natuurlijk, want waarom zou zij? Zij heeft het warm, maar haar voorhoofd is kil en klam. Zij zou liever willen uitscheiden met dien brief. Maar wat dan? Spelen zou zij nu niet knnnen, en niet lachen en niet stoeien, niet lezen zelfs.
| |
| |
Stil zou zij willen wegkruipen, ergens, waar niemand haar vinden kon, en dan toch... en dan toch... een beetje huilen...
Neen, kom nu. De brief is nog niet af. En zij vermant zich, en doopt weer dapper haar pen in den inkt.
Uit het voorafgaande zal Heeren Eigenaren blijken, dat de heeren Reynst en Vimpe zich geheel op het standpunt hebben bewogen van Heeren Eigenaren, om namelijk niet beneden negen gulden voor No. 14 gewone conditiën (Samarang-keuring) te verkoopen, terwijl de heer Slothouwer met een verkoop op de basis van ƒ8¾ genoegen zou hebben genomen.
Aan den kant heeft Vader geschreven:
‘Verdachtmaking van onzen administrateur. Wantrouwen wekken. Probeeren tweedracht te zaaien.’
Als het kleine meisje ook nog deze woorden geschreven heeft, valt haar hoofdje in haar arm op tafel, en voelt zij haar oogen gloeiend en vochtig tegen haar bloote huid. O! o! er is iets niet in den haak met die firma in Rotterdam, die dezen brief heeft geschreven. Zij stoken... zij melden allerlei ongunstige berichten: over het uitblijven van den oostmoesson, en over dien koppelbos en over lagere cijfers... en eindelijk maken zij den administrateur verdacht, en ‘wekken wantrouwen,’ en ‘probeeren tweedracht te zaaien...’
Zij licht haar gezichtje op, en kijkt verwonderd om
| |
| |
zich heen. Straks vond zij het zoo prettig, hier. Het was zoo zonnig en stil. En nu ziet alles er zoo heel anders uit. Zoo vreemd, zoo leeg, dat het haar benauwt...
Maar als Eduard nu kwam, en haar wéér vroeg, of zij mee ging spelen, dan zou zij: Neen! roepen, en hard weghollen naar de kinderkamer, als daar tenminste maar niemand was... niemand, niemand...
Want zij voelt, dat zij nu niet kan praten en gewoon zijn. Zij zou onmogelijk aan iemand kunnen vertellen, wat haar kwelt en bezwaart. Zij weet het zèlf immers niet?
En er is toch ook niets? Zij heeft geen verdriet, geen pijn. En toch... Er is iets, wat zij niet verklaren kan, waardoor zij niet ruim en vrij kan ademhalen. Zij is angstig en onrustig en zonder dat zij het weet of wil, staan haar oogen vol tranen.
Vader... Moeder... zij zou willen vragen, of zij niet vroolijk meer zijn, niet onbezorgd? Maar zij zou dat nooit durven vragen, en eigenlijk ook niet willen. Want zij is onbewust bang, voor wat zij hooren zal... zij is bang, zij is bang...
Met bevende vingertjes schrijft zij de laatste woorden: Met hoogachting noemen wij ons...
De brief is klaar. De lange brief, die haar zooveel inspanning en innerlijke vrees heeft gekost.
Zij legt alle vellen netjes bij elkaar, en zal nu alles stilletjes tezamen op Vader's schrijftafel, in zijn kamer gaan brengen. Hoe dacht zij straks ook weer, dat het zou
| |
| |
zijn? O, ja, als Vader thuis kwam, dan zou zij hem met haar netjes volbrachte taak tegemoet springen, en blij zijn lof in ontvangst nemen. Maar neen, dat kan zij nu niet meer. Vader zal wel zien, dat zij haar best heeft gedaan. Maar den brief zelf aan hem geven, - dat kan zij niet.
Dit was het eerste verre, onbestemde geruisch van de zee, wier branding eenmaal machtig zou komen opzetten, en alles meeslepen in haar niet te weerhouden noodlottige vaart...
Alles is daarna wel snel, verbijsterend snel gegaan. Ten minste, dat lijkt Ankie nu zoo toe.
De ‘suikercrisis,’ waarvan zij zelfs nú nog slechts een vaag begrip heeft, bracht, met zoovele andere ‘suikerlords,’ ook haar Vader ten ondergang. Hun dierbaar huis moest worden verkocht, en de familie zou verhuizen naar den Haag.
En hoe vernam zij dit verschrikkelijke bericht?
Ankie weet het nog goed.
Zij kwam eens op een morgen uit school, en belde aan de voordeur.
Zij werd opengedaan door Cato, het binnenmeisje, een groote, struische meid, met roodachtig haar en vrije manieren, en die zei haar, totaal onverwacht, het zóómaar, cru in het gezicht:
| |
| |
- Jullie gaan hier vandaan... Jullie gaan verhuizen naar den Haag, en wij moeten allemaal weg, Juf en Trui en ik en Piet...
Zij keek de meid verbijsterd aan, en antwoordde met geen woord. En toen Cato allang in het keukendepartement was verdwenen, was zij nóg niet eens de heele trap opgeklommen. Maar zij had ook eerst een poos op het portaaltje gezeten, en had volkomen gedachteloos uit het raam gekeken naar de wuivende groene toppen der boomen...
Vreemd, zij voelde niets. Neen, zij voelde niets. Alleen maar was haar heele lichaampje zoo zwaar als lood, en dat maakte haar machteloos om zich te bewegen, of om te denken.
In de kinderkamer was niemand.
Ook daar zat zij een poos op een stoel, en zag de deur van de speelkast openstaan, en op het tafeltje in den ‘salon’ nog een blaadje met glaasjes en een karafje met iets roods er in. Dat had zij gisterenavond, na de ‘visite’ vergeten op te bergen in het buffet. Straks even doen.
Daar ging de gong voor de lunch.
En zij liep naar beneden, heel gewoon, en ging de eetkamer binnen, en zette zich op haar plaats tusschen Vader en Moeder in; en Tiel, zooals altijd, bediende haar; en zij at en zij dronk... heel gewoon.
Maar hardnekkig vermeed zij het, naar de gezichten der andere menschen te kijken. Zij weet nog, hoe zij zich verbeeldde, dat alle aanzittenden doodelijk stil zouden
| |
| |
zijn, - maar dat was zoo niet; zij praatten, over de gewoonste dingen:
- Juffrouw, zegt u aan Piet, dat hij vandaag de honden wascht.
- Ja, meneer, ik zal er voor zorgen.
- Eduard's haar mag wel eens worden geknipt.
- Was Amélie van Spengler weer op school, Ankie?
- Ja, antwoordde zij werktuigelijk.
- Fer Backer heeft in de lucht mijn ballonnetje gezien, met het mannetje, dat ik er aan had gemaakt, vertelde Eduard. Hij dacht, dat het een proefballonnetje was...
En opeens was de lunch voorbij. Wat nu? Zij kon met niemand over het gehoorde spreken. Zeker niet met Vader en Moeder of met Tiel en Han... en óók niet met Juf of met Eduard. Waar moest zij heen? Want overal ontmoette zij wel iemand, die haar aanklampen zou, of dien zij verondersteld werd, te zullen aanklampen. En opeens wist zij het. Zij ging in de serre piano studeeren.
Machinaal tikten haar vingers de toetsen aan. Bij vingeroefeningen hoefde je niet te denken. Juffrouw Dusault had altijd aanmerking op haar studeeren... Juffrouw Dusault, de pianoleerares, had een hoogen rug. Dat moet niet prettig zijn. Daarom was ze zeker altijd zoo kribbig en kortaf. Laatst vertelde ze, dat haar Moeder achterover van een stoel was geslagen, toen ze iets uit een kast wilde halen. En bewusteloos blijven
| |
| |
liggen. Dat was toch nog erger dan uit je huis te moeten, en te verhuizen naar...
C. d. e. f. g. a. b. c... Do, ré, mi, fa, sol, la, si, do.
Op haar verjaardag kreeg ze van Juffrouw Dusault een fijn-zijden zakdoekje, Aardig wel. Aardig was ze anders nooit. O! wat kreeg zij eens een ongenadig standje, toen zij, onder het spelen door, op de klok had gekeken, om te zien, of de les nog niet uit was, en daardoor in de war was geraakt...
- Wil je weten, hoe laat 't is? 't Is nog géén tijd om uit te scheiden. Verveelt 't je zoo? 't Zou je niet zoo vervelen, als je beter had gestudeerd, dan hoefde je niet telkens alles over te doen...
Met Juffrouw Dusault zou het nu óók wel uit zijn, als ze verhuisden naar den Haag. Weg... weg van den tuin, en de schuur met Piet's kamertje er in... weg van André van Voorthuysen... weg van... van...
Do, ré, mi...
Tiel en Jo zongen de toonladders. Zelfs chromatisch. Dat moesten ze wel, ze kregen zangles. Maar misschien nu niet meer, als ze gingen verhuizen naar...
- Ankie!
Het is Moeder, die haar, uit de eetkamer geroepen heeft.
Een seconde blijft zij roerloos zitten.
Dan staat zij op, en komt bij Moeder staan. Heel stil, met hangend hoofd en neergeslagen oogen.
- Ankie, er komen groote veranderingen. Met November gaan we verhuizen naar den Haag.
| |
| |
Zij knikt zwijgend.
- Ik zeg 't je maar, vóórdat je 't van iemand anders hoort.
Zij knikt.
- Dus nu weet je het... In den Haag gaan we wonen in de...
Ankie hoort niets meer. Krampachtig moet zij zich inhouden, om niet opeens een gil te geven, of hard weg te hollen...
- Ze neemt het nogal goed op, zegt Han... of Tiel... En dan mag zij gaan, terug naar de piano... waar zij schijnbaar onbewogen, maar met stijve, ijskoude vingers haar vingeroefeningen speelt...
Ach, de veranderingen waren nog wel veel grooter, dan iemand zich had kunnen verbeelden...
Want Vader werd ziek. En erger en erger, totdat... het einde kwam.
‘Verval van krachten,’ zei de een. ‘De man heeft te veel geleden...’ zei een ander. Getobd en gezorgd, totdat het ‘hem op zijn hart is geslagen...’ ‘Hij had geen weerstand meer.’ ‘Verlies van huis en fortuin, dat is ook niet om te overleven...’
Die dagen van Vader's ziekte waren onmogelijkvreemd. Nog donkerder, nog onheimelijker, dan een angstige droom. In haar herinnering schuiven ze voorbij als een wonderlijke, onsamenhangende film, die dagen...
| |
| |
Zij had er geen oogenblik aan gedacht, dat Vader... wel eens... zou kunnen...
Maar op een avond bracht Juf haar naar bed. En, wat ze anders nooit deed, ze gaf haar een zoen. En zei:
- Nu hoop ik, Ankie, dat je morgenochtend nog een Vader hebt.
Zij dacht, dat zij, na deze woorden nooit meer zou kunnen slapen.
Maar zij scheen toch in slaap te zijn gevallen... want op eens schrikte zij op: er stond iemand voor haar bed:
- Ankie... kom. Vader...
Die iemand nam haar bij den arm en leidde haar over de gang. De deur van de badkamer stond open. Er was daar licht... midden in den nacht. Zij zag, bij het tafeltje, de pleegzuster staan... die vulde een caoutchouc zak met stukjes ijs... ‘Om op Vader's hart te leggen...’ zei de stem van Tiel... of van Han...
In de groote slaapkamer was het gedempt-duister. En staande aan den voet van het groote mahoniehouten ledikant, zag Ankie haar Vader liggen, - zoo wit, zoo stil, zoo oneigenlijk-vreemd...
Zij legt haar armen op den rand van het bed, en laat haar hoofdje daarin zinken. Hoe lang staat zij zóó? Zij weet het niet... maar eensklaps wordt zij zacht aangeraakt... schuw kijkt zij op... er is weer iemand, die een arm om haar schouders legt, en haar terugbrengt naar de kinderslaapkamer.
| |
| |
Is Vader... is Vader...?
De deur van het vertrek naar de gang is open gebleven... en Ankie ziet, hoe de dokter en Oom Willem, die is overgekomen, Moeder... arme Moeder, die is flauw gevallen... naar de slaapkamer van de groote zusters dragen...
Vader... Vader... Vader...
Ach, en toen is alles verder heel geleidelijk, ja, haast vanzelf gegaan.
Zij zijn naar den Haag verhuisd, en Moeder heeft het thuis altijd zoo heerlijk voor haar gemaakt, dat Ankie den ‘verloren staat’ nooit heeft betreurd.
Tiel en Han zijn beiden getrouwd, en zij en Eduard zijn alleen nog maar thuis.
Ankie heeft de meisjes-H.B.S. afgeloopen, en hoeft, - o, zaligheid! nu nooit meer naar school.
Zij leeft haar rustig leventje voor en met Moeder, of zit, op haar kamertje, te lezen of te schrijven, ja, zij schrijft wel eens wat... zij probéért het tenminste!...
|
|