De roman der getrouwde vrouwen
(1931)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekendEen studie van huwelijksleven
[pagina 16]
| |
I.De feesten der zilveren bruiloft van George en Laurine volgden elkaar in geregelde orde op. Laurine was er natuurlijk volstrekt niet op gesteld ‘den volke kond te doen’, dat zij reeds den eerwaardigen leeftijd had bereikt, om een ‘zilveren’ bruid te kunnen zijn. Maar, och, haar groote zoon wees dit immers wel uit? ‘Dat doen kinderen altijd, ze verouderen je, vóór je tijd.’ Dikwijls benijdde zij Fernande en Madelon, die, kinderloos, ‘zoo oud konden zijn, als zij zelve verkozen.’ Maar, natuurlijk, Rodehorst kon en mocht niet zonder een stamhouder wezen, en zij had niet geaarzeld dien dadelijk aan haar man te ‘schenken’. En nu stelde zij er zich maar mee tevreden, in haar bewegingen, in haar uitdrukkingswijzen, in haar houding en uiterlijk voorkomen, in haar kleeding, en in haar gedrag, jong te zijn met de jongsten uit haar kring, benijding en bewondering op te wekken, en haars gelijken in leeftijd verre achter zich te laten in sportieve lenigheid, in kracht, en in uithoudingsvermogen. De feesten volgden elkander op. Het was Laurine wel toevertrouwd, een aantrekkelijk programma te arrangeeren, en haar wensch, dat ‘de halve provincie Zuid-Holland over Rodehorst's bruiloft zou spreken’, had alle kans in vervulling te zullen gaan. Alle buitengoederen in den omtrek, zoowel als de Haagsche aristocratie zonden feestgenooten, en Laurine bleef gemakkelijk het middelpunt van den kring, en haar temperamentvolle figuur beheerschte elke bijeenkomst. Op de Sint Hubertus-jacht was een niet-officiëel diner gevolgd, en 's avonds een impromptu dancing. En menigeen behield lang de herinnering aan de mooie, steeds glimlachende gastvrouw, wier hooge, slanke gestalte zich wiegde in dans na dans, en wier jong toiletje van vlamroode taf alleen versierd was met den kleinen brush, het taxistakje met den groenen strik. In den Haag had een genoodigd gezelschap een comedievoorstelling tot een gala-avond gemaakt, die met een souper werd besloten; een bal op Rodehorst had alle jonge gemoederen verrukt; de feestdag voor de ‘onderhoorigen’, zooals Laurine | |
[pagina 17]
| |
de pachters en arbeiders wilde blijven noemen, was een groot succes, en ten slotte werd, op den zilveren bruiloftsdag zelf, de reeks met een bruidsmaaltijd geëindigd. Laurine verscheen werkelijk als een zilveren bruid. Een vlottend gewaad van zilversatijn omhulde haar; met zilveren koorden en kwasten was een hofsleep van zilverkant aan haar schouders bevestigd. En om het mooie hoofd met het donkerbruine haar, was een sluier van zilvergaas gedrapeerd, die achter haar aanzweefde als een ‘zilveren mist’, zooals Madelon het teekenend noemde. - Altijd een tooneel-effect, zei Fernande, met een klein, spottend lachje. Maar Madelon, die het toevallig hoorde, antwoordde direct: - Goed, een tooneel-effect, waarom niet? als het zoo volmaakt is als hier? Bij Laurine vergeleken scheen de bruidegom, ondanks zijn krachtige, mannelijke gestalte, onbeduidend; en ook alle andere aanwezigen leken slechts assisteerenden bij Laurine's feest. In de groote ridderzaal, die met vier geboogde deur-ramen uitzicht gaf op het terras, was de tafel voor vijftig aangericht. Aan eiken genoodigde was het tafelplan getoond, zoodat het niet lang duurde, of allen waren gezeten, daar ieder gemakkelijk en spoedig zijn plaats vinden kon. De bedienden droegen hun galalivrei: prunekleurige satijnen rok, met gouden belegsels, lichtgrijze kuitbroek, lichtgrijze zijden kousen, en lage schoenen met gespen. De menu's stonden bij de borden in zilveren houders, en de tafel, schitterend van zilver en kristal, pronkte, op het met breede kanten versierde damast met een verrukkelijk arrangement van oranjekleurige seringen, - een product der eigen kassen. - Seringen in November, fluisterde men. Mevrouw van Rodehorst schijnt zelfs de natuur naar haar hand te kunnen zetten! Geruischloos gingen de lakeien met de schalen hors d'oeuvre rond, en lieten de gasten een keuze doen uit de keurige, kleurige stillevens der kleine spijsjes; caviaar, aspergepunten, kleine slaadjes van allerlei aard, rolletjes gerookte ossetong, gefarceerde artisjokbodempjes, sardines, thon, ansjovis, garnalen, geprepareerde oesters, celeri... Om het vlak der tafel vormden de aanzittenden een bonten | |
[pagina 18]
| |
kring; tusschen de uniformen en het zwart der heerenrokken, waren de fijn-getinte toiletten der dames als een bouquet exotische bloemen; op het malsche blank der halzen sprankten de juweelen hun regenboogkleurige lichtvonken; roode monden bewogen in de kunstige maquillages der gezichten, in een geanimeerd gesprek, een beschaafd-gedempte conversatie ruischte langs de rijen, en behaagzieke lonkjes en lachjes verpikantten de eenvoudigste woorden tot flirt. De lakeien deden de gasten kiezen tusschen Consommé Douglas of Potage Impériale; de rose zalm ging schuil onder de lichtgroene ravigotte-saus; de wildezwijnsbout was een jachtbuit van des gastheers zoon; een bevroren punch ging de gebraden patrijzen vooraf; de versche kreeften werden door een pâté de foie gras gevolgd, en het eindelooze menu werd voortgezet met marasquingeleiën en mazarins au liqueur, met bombes mexicaines, vergezeld van platte wafeltjes, - met gaufres au fromage, een keur der verrukkelijkste vruchten, patisseries en bonbons. En ook de wijnen volgden elkander in een onafgebroken reeks; de wijnkelder van Rodehorst was beroemd en zijn sherry's en sauternes, zijn bourgognes, rijnwijnen, tokayer en champagne bewezen voldoende zijn goeden roep. De stemming aan den disch was voortreffelijk; de toasten wedijverden met elkander in lengte en geestigheid, en Laurine liet zich vleien en bewierooken als een vorstin. Haar sterke, kristalblauwe oogen straalden met een óverhellen gloed, en onwillekeurig, als naar het natuurlijk middelpunt, wendden aller blikken zich naar haar heen. Toen zij zich slank en hoog uit haar zetel verhief, stond ook het geheele gezelschap, als door één electrische beweging gedreven op; aanstonds werden de stoelen achteruit-geschoven door de gereed staande lakeien, en de gasten verdeelden zich in twee groote groepen; de dames volgden Laurine naar de gezelschapszaal, de heeren vergezelden den gastheer naar de rook-kamer. Maria had zich aanstonds, met haar gewoonte ook thans niet brekend, wat van de anderen afgezonderd, en zich neergevlijd in een comfortabelen fauteuil. Zij mocht het gaarne, eens een paar oogenblikken rustig te mediteeren, en de anderen in kalme beschouwing gade te slaan. | |
[pagina 19]
| |
Zoo keek zij met ernstige aandacht naar Laurine, die haar leven forceerde in de richting, welke het niet op natuurlijke wijze nam, Laurine had geen karakter, om in het leven te plooien en te passen; zij wenschte alles en iedereen naar haar hand te zetten; ging het niet goedschiks; dan maar kwaadschiks; zij was, als men erover nadacht, eigenlijk het type der geïncarneerde zelfzucht, en toch... en toch... Zou er, peinsde Maria, niet een verklaring... niet een verontschuldiging kunnen worden gevonden voor haar egoïsme, haar hardheid, haar onmatige levensdrift? Ja, het zou misschien wel de moeite loonen, om Laurine eens diep en serieus te bestudeeren, en den sleutel te zoeken van haar levensroman... Laurine had zich bevallig neergelegd op een gemakkelijke canapé; het prachtige zilveren kleed omsloot haar gestalte in een soupele golf. De familie-briljanten flonkerden op haar voorhoofd, haar hals, aan haar ooren, vingers en polsen: als bruid was zij niet rustig, modest, bescheiden; neen, zij drong zich in triomfantelijken trots op den voorgrond, haar schitterende verschijning eclipseerde de overigen, alsof haar geheele omgeving uitsluitend bestond voor háár. En toch. Wie weet, hoe eenvoudig de oplossing was van Laurine's levensgeheim. Een kleine openhartigheid maakte haar misschien opeens, van een onnatuurlijk, mechanisch wezen tot een begrijpelijke, levende, lijdende vrouw... Maar zou de trotsche Laurine die woorden ooit willen spreken? Zelfs al kon zij er sympathie mee winnen en misschien zelfs... medelijden? Neen! zooals zij altijd gedaan had, zou zij haar innerlijk leven wel blijven ompantseren met haar harden, gevoelloozen, onverschilligen trots... In het brouhaha der vele stemmen, de gamma van hoog of zacht gelach, in het caleidoscopisch gewemel der vele kleuren, het grège en het aurore, het blos-mauve, rose, blauw en groen in allerlei nuancen... viel Reine's stille, weinig opvallende verschijning niet op. Zij lag, als vermoeid, met het hoofd tegen de leuning van haar lagen fauteuil; haar lief, zacht gezicht had, als gewoonlijk, weinig expressie... maar de intens-speurende blik | |
[pagina 20]
| |
van Maria ontdekte een zwaarmoedigen trek om den bleek-rooden mond, een blik van hopeloos smachten in de doelloos voor zich uitstarende oogen... Verbeeldde zij het zich? vroeg Maria zichzelve af in angst en twijfel. Was het haar vorschend zoeken-van-schrijfster, die overal ‘verhalen’ vermoedt? Reine had, wat men noemt, een goed en gelukkig leven; een man en kinderen, gezondheid, en overvloed, wáarom, wáarom zou zij niet gelukkig zijn?... Maar terwijl zij dit dacht, wist Maria, met onwrikbare zekerheid dat Reine niet gelukkig was. De arme... de arme... Onwillekeurig dwaalde Maria's blik naar Fernande, haar eigen zuster, evenals Reine, en naar haar schoonzuster Madelon. Met één oogopslag had zij gezien, dat deze twee weer eens tot elkaar in de verhouding stonden, die Madelon juist en kernachtig beschreef als: - Nous sommes à couteaux tirés. Met een fijn vernuft en een ijver een betere zaak waardig, zeiden zij elkaar de beminnelijkste hatelijkheden, lachten daarbij welvoldaan, en hadden een zegevierenden blik, wanneer zij elkaar hadden overtroefd in booze aardigheid. Fernande... Reine... wat wist Maria van haar eigen zusters. Vertrouwelijk waren zij nooit samen geweest. Fernande ging haar eigen gang, luisterde nooit naar raad, vertelde ook nooit eens iets van zichzelve, van haar hoop, haar wenschen, haar verwachtingen... Als kinderen op Rodehorst hadden de drie meisjes den linkervleugel, de twee jongens den rechtervleugel bewoond, respectievelijk met een gouvernante en een gouverneur. Daar bevonden zich hun slaapkamers en hun speelkamers, hun leerkamers en hun badkamers. Zij waren als kinderen, elk in hun gedeelte, geheel afgescheiden van het overige huis, en dus vanzelf op elkander aangewezen. En al verschilde zij, Maria, ook drie jaar met Fernande, en met Reine zelfs vijf jaar, toch waren de drie meisjes altijd heel veel samen geweest. Maar wat wisten zij van elkaar? Van hun innerlijke roerselen, de beweegredenen tot vele hunner daden? Wat begrepen zij van elkaar? Hoe kenden zij elkaar? De dagelijksche omgang had hen niet innig tot elkander ge- | |
[pagina 21]
| |
bracht. Zij leefden elk hun eigen leven... en wat zij van elkander wisten, was niets...feitelijk niets. Maria dacht: Het is toch heusch niet enkel mijn drang van schrijfster, die weten wil door de begeerte te psychologiseeren en analyseeren. Het is de diep-vrouwelijke behoefte, om te willen begrijpen.Waarom, waarom houdt ieder mensch zich zoo zorgvuldig voor zijn medemenschen verborgen? O, het was zoo wáár, wat Rudyard Kipling zei: De menschen zijn eilanders, die elkaar leugens toeschreeuwen over zeeën van misverstand. Maar waarom? waarom? Waarom verkozen de menschen het, eilanders te zijn, waaróm schreeuwden zij leugens tot elkaar, in plaats van elkaar hun levensbiecht toe te fluisteren, teneinde elkaar wat te helpen, wat verder te helpen in het zware, drukkende, haast niet te dragen leven? Maria liet haar oogleden wat lager zinken, om haar droefgeestigen blik, dien zij voelde, te temperen. O! het eeuwig waarom! Waarom lieten de menschen elkaar zoo alleen in het leven, dat door ziekte en dood tóch al zoo bitter en wreed en ongeneeslijk-ellendig is?... Waarom verzwaarden zij elkaar het bestaan door hun zwijgen, waar zij, door te spreken, misschien troost en verzachting konden brengen, of op zijn minst een oplossing konden geven, of een bevrijdende verklaring?... Was het Swinburne niet, die zei: If you could know after all,
You might cease to hunger and ache...
If you could know.Maar wie kon dat? Aan wien werd het vergund te weten? Zij keek naar Fernande. Weer een heel ander type dan Laurine, maar toch haar in zoovele opzichten gelijk. Beiden hooghartig tot in het overdrevene, ja, belachelijke toe. Beiden in staat een innerlijken storm te bedwingen, met een hoonenden lach... Fernande. Alles wat naar gevoel zweemde, noemde zij verachtelijk: ‘sentimenteel’. Zij was hard voor anderen, maar even hard voor zichzelve; zij gedoogde geen gemoedelijkheid, die | |
[pagina 22]
| |
noemde zij ‘weekheid’; zij was een menschelijke ‘robot’, zooals Madeion eens geestig had gezegd: schijnbaar een mensch, maar in werkelijkheid van ijzer en staal... Misschien was Fernande niet gelukkig geworden in haar huwelijk met den verstarden aristocraat Emil Eeckman van Tijl. Maar... aan den anderen kant: Fernande zou toch ook nooit een andere verbintenis hebben gewild; neen, Maria kon haar zuster in geen enkele andere maatschappelijke verhouding denken. En Madelon? Zij, die zichzelve had gekarakteriseerd als: grillig, onberekenbaar, onverwacht, modern? ‘Modern’ had zij een einde gemaakt aan haar eerste huwelijk, en zij sprak over die geschiedenis op deze wijze: - De eenige vrouw, die tegenwoordig in tel is in de mondaine kringen is de ‘gescheiden vrouw’. De zoetelijke Veilchen zijn sinds de vorige eeuw uit de mode; de femme de trente ans is, -sedert de schoonheidsinstituten de vrouw veroorloven tot hun tachtigste jaar dertig te blijven, - verdwenen; het nieuwste is nu de divorcée, die heeft al het aantrekkelijke van het mysterieuse; die is het wáárd bekeken en bestudeerd te worden... ‘Gelukkig de vrouw, die een geschiedenis heeft!’ En even spontaan, ja, roekeloos, als zij was gescheiden, hertrouwde zij... Het aloude voorschrift: Drum prüfe wer sich ewig bindet,
Ob sich das Herz zum Herzen findet...
was door Madeion zeker niet in practijk gebracht. En wie het haar had gevraagd, zou zij nonchalant hebben geantwoord: - Ja, dat is mooi en goed voor wie zich ‘ewig bindet’, maar wie bindt zich tegenwoordig voor eeuwig?!... En het resultaat van haar overijling? Deden zich de gevolgen al niet pijnlijk gevoelen? Jan en Madeion werden in hun omgeving het ‘kibbelende paar’ genoemd, en men amuseerde zich ten koste van hen met hun stekelige opmerkingen, hun sarcastische oordeelen, hun vlug-vinnige repartie's... Madelon-zelf lachte het vroolijkst, wanneer zij merkte, dat een intiem gesprek door anderen beluisterd was. En zij knotte de Schadenfreude der anderen direct, door lachend te roepen: | |
[pagina 23]
| |
- Kleine twisten onderhouden de liefde! Misschien bevatte dit gezegde wel eenige waarheid. Maar als die kleine, gestadig voorkomende twisten eens ontaarden in een ontzenuwenden guerilla-oorlog, - wat dan? Was Madelon wel zoo onverschillig, als zij zich wilde voordoen, of... Maria verzonk nog wat dieper in gepeins. Men was het in de gezelschappen gewend, dat zij zich soms wat van de anderen afzonderde, en stil te mijmeren zat. Dat behoorde bij haar ‘schrijfstersemplooi’ veronderstelde men; zij zat dan observaties en studies te maken; en men liet haar eindelijk met vrede... na haar in het begin van haar loopbaan vele vervelende, nieuwsgierige vragen te hebben gedaan... En ik zelve? dacht zij. Ben ik gelukkig? Zij wist het wel, dat zij het... nooit was geweest. In jonge argeloosheid getrouwd met een veel ouderen man, die onmiddellijk het huwelijksheft in handen nam, en haar te verstaan gaf, hoe hij wilde, dat zij zich zou gedragen, had zij al spoedig geleerd uiterlijk datgene te schijnen, wat haar man wenschte, dat zij in werkelijkheid was. Haar eigen individualiteit had zij geweld aangedaan; maar zij was zedelijk zeer sterk, en had dit kunnen doen. En... zij had er nooit berouw van gehad. Zij had er den vrede van haar leven mede veroverd. En als iemand haar ooit zou hebben beklaagd, dan zou zij hebben gezegd: - Meen niet, dat ik mezelf uit goedheid, uit edelmoedigheid heb opgeofferd; het was eigenlijk egoïsme van mij. Ik moest mezelf bewaren voor mijn schrijfsterschap, en dat kon ik alleen door allen strijd te vermijden, en me zóó rust te verwerven. Het huwelijk tusschen haar en Derck van Oudenaerde werd ‘goed’ genoemd, omdat er nooit naar buiten eenige roep van oneenigheid uit hun midden klonk; met ijzeren hand had Derck, wáár hij ze ontwaarde, altijd alle emotie onderdrukt; hij eischte voor zichzelf, en van allen, die met hem in aanraking kwamen, een egaal bestaan in altijd dezelfde monotonie. Hij had dit verlangen in zijn huwelijksleven volkomen bevredigd gezien. En zij, Maria? Dit stille, aandoeningslooze leven was aan haar werk inderdaad | |
[pagina 24]
| |
ten goede gekomen. Zij had er zich dus in geschikt, als verlangde zij zelve niets anders. Maar het kwam haar voor, nu dit reeds twintig jaren zoo had geduurd, dat zij altijd, op een vreemde wijze ‘langs-het-leven-heen had geleefd’. Of alle gebeuringen, die diep in het leven eener vrouw ingrijpen, onberoerend aan haar voorbij waren gegaan: haar huwelijk... haar moederschap... Zij was getrouwd, en ja, zij was ook moeder geworden. Maar toen haar zoon naar Indië vertrok, en zij zelfs bij het afscheid tamelijk onbewogen had kunnen blijven, was het, weer terug in de eenzaamheid van haar eigen kamer, met een heftigen schok, die al haar zenuwen deed sidderen, tot haar gekomen: dat zij als een bewustelooze door het leven was gegaan, en alles wat aan dat leven waarde geeft, nooit bad gekend. Haar zoon bezat dezelfde natuur als zijn vader; ook hij wenschte, verwachtte geen teederheid, geen toewijding, geen koestering; en zoo was de jongen van klein, hulpbehoevend kind opeens opgewassen tot een onafhankelijken man. Opeens, ja, wonderlijk opeens. Zij had de diepe weelde, die behoort bij het moederschap, nooit genoten. En nu... Was zij de welgezeten echtgenoote van een aanzienlijk man; de vrouw, die rustig haar gezin en huis bestuurde, de vrouw, die geen zorgen kende, en nooit een ontroering had... Nooit een ontroering had?... | |
II.Den vorigen avond had de laatste soirée der zilveren bruiloftsfeesten op Rodehorst plaats gehad, en na een late lunch, waren de vijf zusters en schoonzusters tezamen in het groote, gezellige serre-vertrek bijeen. De heeren, na de voor hen ongewone, drukke reeks feestelijkheden, trokken zich met hun gedesoeuvreerdheid terug in rookfoyer of biljart-kamer; de jongere leden van het gezelschap zouden, den Novemberstorm ten spijt, voor het laatst nog eens een cross country bijwonen, maar de moeders en de andere dames, die zich moe en afgewonden voelden, waren blij een rustig uur voor zichzelf te hebben, zonder vreemden, voor wie zij zich | |
[pagina 25]
| |
frisscher en opgewekter dienden voor te doen dan zij zich voelden. Laurine geneerde zich niet in het minst voor haar schoonzusters; zij had zich op een sofa geworpen, de kussens aan alle kanten om zich heen gestapeld, en haar ál deze dagen óvergeanimeerd gezicht droeg een, voor háár zeer ongewone uitdrukking van gemelijke lusteloosheid. Aan weerskanten van den haard, waarin het eiken vuur heerlijk hoog knetterde en vlamde, zaten in diepe fauteuils Fernande en Madeion op dezen stillen middag vereenigd in een eensgezinde stemming van geënerveerdheid en gebrek aan activiteit. Reine, met haar altijd kalme gezicht, was aan een kleine tafel bezig aan een handwerk, haar gedachten door geen enkel woord onderbrekend, en Maria, down door haar gevoel van algeheele afgematheid, lag achterover in haar gemakkelijken stoel, en voelde óók geen lust om met iemand een gesprek te beginnen. In de algemeene diepe stilte werd, in de naaste kamer, opeens een heldere meisjesstem gehoord, die zong; het was Reine's dochter Ips, die daar blijkbaar op haar zuster wachtte, om te kunnen vertrekken. En de vrouwen in het serre-vertrek verstonden de woorden: I rather think
It must be nice,
To waltz on ice
On a skating rink
With an easy glide
Both back and fro,
But I have not tried,
So I do not know, -
I... do... not... know!...
Toen sloeg een deur, en de onbewogen stilte viel wederom in. Doch daar brak Laurine uit in een harden, korten lach. - O, de jeugd! riep zij, de jeugd... en ik... en wij... Niemand antwoordde, of ging met uitroep of blik op haar uitval in. En Laurine voer driftig overeind. - O, God, waarvoor heb ik dat allemaal gedaan! Al die feesten... die heele bespottelijke comedie... o, God, o, God!... - Laurine! riep Maria, waarschuwend, bedarend. Maar Laurine hoorde haar niet, of wilde haar niet hooren. | |
[pagina 26]
| |
- Wat heb je er aan, wat houd je ervan over! ging zij voort op denzelfden toon. Niets!... niets! 't Blijft tóch altijd dezelfde leegte, dezelfde weeë leegte... God... ach... - Laurine! riep weer Maria, riep ook Madelon, en Reine, met een hellen blos van schrik, keek ontsteld haar schoonzuster aan. Fernande, met een lachje vol ironie, wierp haar sigaret in het vuur; zij keerde zich tot Laurine, en zei met scherpen spot: - In 's hemelsnaam, Laurine, op jouw leeftijd!... Gedráág je! - Mijn leeftijd, o! barstte Laurine uit, en zij lachte zóó krampachtig, dat haar hysterisch lachen overging in een snik. Toen bedaarde zij, en zei met lichten hoon: - Ach, menschjeslief, laten we toch eens éénmaal natuurlijkmogen wezen, wanneer we zoo ‘onder ons’ zijn, als wij nu. Laten we ons dan tenminste tegenover elkander in négligée durven vertoonen... 'n Vrouw schaamt zich haar heele leven voor allerlei dingen... voor haar leeftijd... voor tranen in 't publiek... voor haar liefde. Waarom? waarom? Is 't 'n schande ouder te worden? oud te zijn? Is 't 'n schande, om in 't openbaar te toonen, dat je verdriet hebt? Iedereen durft te lachen in 't publiek, maar wie durft in 't publiek te huilen?... Is 't 'n schande, ook al ben je ‘maar’ 'n vrouw, om iemand lief te hebben, om tweemaal, tienmaal lief te hebben? waarom? waarom? - Ben je verliefd op iemand, Laurine? vroeg Madelon, met een zóó gretige nieuwsgierigheid, dat allen onwillekeurig glimlachten, waardoor de tragische spanning, door Laurine's woorden opgewekt, brak, en de algemeene stemming weer tot een luchtiger plan werd verheven. - Ik, zei Madelon, helaas, ik ben nooit verliefd geweest... En die klacht klonk zóó comisch, juist van Madelon, de flirt, en die al tweemaal getrouwd was geweest, dat allen wederom moesten lachen. - Ik geloof, zei Madelon, dat je, om verliefd te kunnen zijn, een apart zintuig, een zesde zintuig moet bezitten, tenminste 'n eigenschap, die ik mis. En bovendien geloof ik, dat je alleen maar gelukkig kunt worden, als jezelf óók lief hebt, niet, als je alleen maar altijd de ontvangende bent en nooit de gevende... Je moet kunnen geven, geven, geven... alles wat je moois en goeds en liefs in je hebt... | |
[pagina 27]
| |
Die ernstige woorden van de luchthartige Madelon maakten een sterken indruk, en Maria zei, als werd ze gedwongen om zóó te spreken: - Daar heb je gelijk in, Madelon, maar... geven-alleen maakt je óók niet gelukkig. Je moet ook ontvangen... Madelon lachte alweer. - Natuurlijk! natuurlijk! Geven is niet ‘zaliger dan ontvangen’, 't is beiden even zalig, en samen vormen ze je geluk. Maar ontvangen, als je nu eenmaal niet geven kan, is en blijft toch prettig. Ik zal jullie vertellen, wat mijn verjaarscadeau is van mijn lieven man. - En? - 'n Kamer van stroo. - Wat? - Van wát? - Hoe? - 'n Kamer van...? - ...stroo. Ja. Jawel, om u te dienen. Ik zal 't jullie nader uitleggen, lachte Madelon. - Mijn ‘eigen’ kamer wordt heelemaal veranderd. De wanden, de zoldering, de deuren worden bekleed met gespleten stroo. Je zou 't niet willen gelooven, maar dit lijkt op zeer fijne marqueterie van heel lichtkleurig hout, en geeft aan de kamer 'n bleekgouden schijn. Wat verzinnen ze al niet, hè? Daarbij 'n effen kleed in grège kleur. Meubelen, overtrokken met witte galuchat, en bekleed met oesterwitte, onafgesneden peluche. Lampen van ivoor, met kappen van perkament. 'n Laag kamerscherm, eveneens van gespleten stroo. Grège-kleurige gordijnen van zware pongé... - Wat is galuchat? vroeg Fernande, merkbaar jaloersch. - Weet je dat niet? vroeg Madelon zoetsappig. Immers: haaienvel, of haaienleer, zooals je 't noemen wilt. - En is die kamer al klaar, vroeg Maria, om af te leiden. - Ze zijn er nu aan bezig; 't was de beste gelegenheid, terwijl ik op Rodehorst ben. - Ik, zei Fernande, vol afgunst, mag aan de inrichting van ons huis niets veranderen. Die is heilig voor Emil, omdat ze, ja, misschien wel van z'n eersten voorvader stamt, die omstreeks de kruistochten leefde. | |
[pagina 28]
| |
- Dan heb jij toch in elk geval iets heel bizonders, iets, wat we geen van allen hebben, proestte Madelon. - Ik gun 't je, zei Fernande droog. Als je niet ééns je boudoir naar je eigen smaak inrichten kan. 't Eenige, wat ik heb kunnen krijgen, zooals ik 't wou, dat is... - Ik weet 't, lachte Laurine, je eigen badkamer. Toen ik laatst bij je logeerde, heb ik die echt bewonderd! - Ja, toen m'n badkamer verbouwd moest worden, heb ik van die gelegenheid, om 'm te hebben, zooals ik wou, gebruik gemaakt. De vloer is met rosse glazuurtegels bedekt, en de wanden zijn geschilderd in dezelfde kleur. 'n Notenhouten toilet-tafel met Italiaansche tinnen doozen en kristallen flacons en bowls... En 'n notenhouten kast met glazen deuren bevat m'n badmantel, m'n kapmantel, m'n badslofjes, enzoovoort, ook m'n handdoeken en dergelijke meer. - En vóór de toilet-tafel, riep Laurine, ligt 'n witte berenhuid... En 'n staande lamp met rosse zijden kap, (vooral niet ‘rose’, hoor, maar, veel eigenaardiger ‘rosse’) verlicht dit ‘feeërieke tooneel!’! - 'n Witte berenhuid... die beer had je zeker niet zèlf geschoten? vroeg Madelon, die niet velen kon, dat aller belangstelling zich op Fernande concentreerde. Fernande verwaardigde Madelon niet met een antwoord, en daarom ging Madelon voort: - Zoo'n prachtige badkamer had ik niet in Nairobi, dat weet ik wel! - In Nairobi? vroegen Maria en Reine, ben je daar dan geweest? - Ja, daar weten jullie niet van, 't was met m'n eerste man. O! kinderen, wat ik allemaal in m'n leven heb beleefd!... Enfin: gelukkig de vrouw, die een geschiedenis heeft! En met een triomfantelijken blik op Fernande, begon Madelon te vertellen: - M'n man, - m'n eerste dan, - was 'n geweldige Nimrod. En daarom was 't tamme gejaag hier in Nederland hem 'n gruwel; hij ging de groote jachten in Duitschland of Engeland meemaken, en eens kreeg hij de voortreffelijke inval zich te voegen bij 'n jachtgezelschap, dat naar Afrika ging voor big game shooting. | |
[pagina 29]
| |
- En jij ging mee? - Natuurlijk. Die levensondervinding wou ik me niet laten ontgaan. Eerst nam ik les in schieten, en daar ik nogal vlug van aannemen ben, en 'n goed oog heb en 'n vaste hand, was ik al gauw 'n matador. - We zullen dus met je moeten oppassen, schertste Fernande hatelijk. Ik heb 't nooit begrepen op vrouwen die zoo goed met vuurwapenen kunnen omgaan. - Ja! als wij nog eens tot duelleeren komen, dan leg jij 't af, chérie, zei Madelon kalmpjes-nonchalant. Zorg dus maar, dat je me geen aanleiding geeft je 'n uitdaging te zenden! - Vertel nu maar verder, verzocht Maria afleidend, en ook Laurine en Reine bleken gretig gesteld op het vervolg van Madelon's verhaal. - Nu dan. In Nairobi vonden we alles wat noodig was voor 'n kampement van drie maanden. Ons gezelschap, met de bedienden mee, bestond wel uit 'n honderd personen, meest Engelschen. We begonnen met de jacht op wilde buffels, een van de gevaarlijkste wildsoorten van Afrika; hun gebied ligt in de streek van de Wakikuiju, 'n hoogst goedaardig volkje. De mannen konden maar niet uitscheiden ons handdruk op handdruk te geven... en toen ik de vrouwen 'n plak chocolade aanbood... aten ze die met zilverpapier en al op!... Enfin, dit terrein was nog, vóór ons, door geen blanke betreden. En de jonge buffels waren zóó vertrouwensvol, dat ze ons rustig bleven aanstaren, als we in hun nabijheid 'n maaltijd gebruikten. Hun horens waren nog maar heel klein, bewijs van hun jeugd, en daarom schoten we natuurlijk ook niet op hen. Op de rivier Tana smaakte ik 't genoegen, 'n hippopotamus te schieten, en 't was 'n heel ding dat beest aan land te trekken, want hij woog minstens driehonderd kilo... en de rivier wemelde van krokodillen! Maar we zagen nog altijd geen volwassen buffels. Ze waren zeker door de geruchten en geuren van ons kampement verjaagd, want de volwassen dieren zijn zeer schichtig. We moesten ze dus ver gaan zoeken, opstaan voor dag en dauw, en dan keerden we niet vóór acht uur 's avonds terug. 'n Lange dagtaak, wat? En dat duurde zoo verscheidene dagen! | |
[pagina 30]
| |
- Goede oefening, ter verkrijging van de slanke lijn, hoonde Fernande. - O, wat dat betreft, kan ik jou zoo'n tocht ten sterkste aanbevelen, Nanny, was Madelon's onmiddellijke terugslag. En bedaard vervolgde zij haar verhaal. - We zwierven door uitgestrekte bosschen, langs de rivier, en, stel je voor, eens verrasten we 'n leeuw, die aan de oever tusschen 't riet z'n middagdutje deed... door bijna over 'm heen te loopen, zeg! - Nu wordt 't 'n Fliegende Blätterhistorie! kon Fernande zich niet weerhouden te zeggen, maar zij vond haar interruptie zelve dom, toen zij Madelon hoorde voortgaan: - Ja, zoo iets was 't. We waren allemaal opgewekte, gezellige elementen, en kwaadaardigheid, zelfs geen afgunst, kwam bij ons voor. Hoe is 't mogelijk, zou je zeggen, daar menschen toch altijd menschen en vrouwen altijd vrouwen blijven... Maar 't schijnt heusch, dat je ‘aan de boezem van de natuur’ ook weer iets onschuldigs en natuurlijks krijgt; alle kleinheid en benepenheid lijkt wel van je af te vallen, alle jaloezie en engheid, die je zoo dikwijls aantreft in 't steedsche gezelschapsleven, met al z'n bekrompenheid en nijd, is weg... Nu jij weer, Fernande. - Toe, wees niet zoo kinderachtig, Madelon, suste Maria vriendelijk, vertel nu maar liever verder. Laurine, die als gastvrouw een twist tusschen haar logées feitelijk behoorde te vermijden, had spijt van Maria's inmenging. Zij was benieuwd, wat Fernande nú weer te berde zou kunnen brengen, maar Madelon zette haar relaas al weer voort. - Enfin. Eindelijk en ten langen laatste kregen we 'n paar buffels onder schot, en aanstonds werden ze neergelegd. Ook nog allerlei andere wildsoorten maakten we buit, zoodat we ten slotte naar Nairobi terugkeerden met wel twintig verschillende jachttropheeën, zeg! Maar ik persoonlijk had m'n hart gezet op 'n rhinoceros, en die had ik nog maar steeds niet geschoten. En ik was er zóó op gesteld, dat weten jullie niet! Ik had al dikwijls hun vleesch gegeten, als ze door anderen waren gedood. Maar ik wou en ik zou er zèlf een schieten. Eindelijk, na 'n jacht van wel tien dagen, kreeg ik er een onder schot, | |
[pagina 31]
| |
en ik ráákte hem ook, - maar hij ging op de vlucht. En niettegenstaande de zeer stoutmoedige wijze, waarop mijn man hem nazette, lukte 't ons toch niet, ons van 'm meester te maken. We zagen anders rhinocerossen genoeg! Maar 't is haast onmogelijk, 'n rhinoceros te schieten, zelfs al komen ze zóó vlak bij je, dat je hun zware adem hoort, precies 't snuiven van 'n locomotief. O, wat waren dat lange en vermoeiende dagen! Maar 't is me gelukt. Met 'n kogel in de long doodde ik 'n prachtige rhinoceros; en toen we in 't kampement onze maaltijd deden met z'n vreemdsmakend vleesch, en de ondrinkbaarste thee, die me ooit is vóórgezet, - (want 't water van de rivier smaakte naar... Karlsbad-zout) toen leek me dat 'n koningsmaal! Toen we terug-gingen naar Mombasa, om ons vandaar in te schepen naar Europa, namen we de kop mee, 'n reuzending, zoo groot als 'n fauteuil, met 'n harde, zwarte huid overtrokken, en de idiootste kleine oogen, die je je voorstellen kan. De hoorn heb ik laten prepareeren, en ik heb er de beeidigste dingen van: 'n parapluie-knop, 'n beugel voor 'n taschje, en nog kleinigheden: 'n vouwbeen, en zoo nog 'n paar dingen meer. - Ja, zei Fernande, en haar zucht was nu zonder hatelijkheid, wie zóó iets heeft meegemaakt, is wèl te benijden. Ik geloof dat... - Wat geloof je? vroeg Madelon, doch nu eveneens zonder animositeit. Dat zoo'n levensondervinding voor alle vrouwen wel eens goed zou zijn? Ja, dat is zeker. Maar geloof mij; als je dan weer terug-keert in 't banale, dagelijksche, laag-bij-den-grondsche leven, dat we allemaal moeten leiden, dan wordt je dat dikwijls on-dra-ge-lijk!... - Dat begrijp ik, zei Laurine, met gesmoorde stem. Opnieuw viel er een diepe stilte in. Maar een stilte, zwoel en zwaar van onuitgesproken woorden. Ten slotte verbrak Maria de spanning, die door elk drukkend werd gevoeld, door te zeggen met haar sympathieke, rustige, welluidende stem: - Wij zijn nu allen bij elkaar, zooals 't misschien nooit meer in ons leven gebeuren zal. Zou 't... zou 't ons geen verlichting geven, als we ons eens uitspraken tegen elkander? We voelen ons dikwijls bezwaard, - ik tenminste, door wat we altijd maar verzwijgen, verzwijgen... | |
[pagina 32]
| |
Ik kom er rond voor uit, dat ik graag spreken zou, tegen menschen, die ik vertrouw, en die me waarschijnlijk ook wel zullen begrijpen. En... ik wil spreken... als jullie allen m'n voorbeeld volgen. - Maar ik heb niets te vertellen, riep Laurine aanstonds onstuimig, maar een donkere gloed bedekte haar mooi gezicht. - Wat denk je van mij? riep Fernande verontwaardigd aan Maria, doch ook háár hautain gezicht was volgestroomd door een vlammend rood. - O, je verbeeld je, omdat ik een gescheiden vrouw ben! En dikwijls uit aardigheid zeg: gelukkig de vrouw, die een geschiedenis heeft... zei Madelon, en fronste sterk de wenkbrauwen. Maar ik verzeker je, dat... Zij brak plotseling in verwarring af. En trachtte zich te herstellen, maar barstte, ondanks zichzelve uit: - Wat geeft 't, of we ons openbaren? Wat kan 't ons helpen? Even was er opnieuw een stilte... totdat die wederom werd verbroken door Maria: - Lieven, waarom zouden we ons door valsche schaamte laten weerhouden? Laten we dat niet doen. Het is immers niet onze schuld, als ons gevoel ons in de een of andere richting drijft? Kom, helpen we elkaar, door elkaar van ons eigen leven een openbaring te geven. Ik... heb al zóóveel van m'n innerlijke belevingen in m'n werk gebiecht. Want, zooals Gauthier-Villars 't zoo naar wáárheid zegt: - Aussi bien, tout ce que nous écrivons, pauvres auteurs, n'est jamais qu'une forme de l'autobiographie. - Maar waarom zouden we onze diepste gevoelens moeten prijs geven? mokte Laurine onwillig. - Bijna altijd, zei Reine, ligt onze grootste, dikwijls onze éénige kracht in zwijgen, in alles verbergen... - Bovendien, ik heb niets te ‘biechten’, te ‘openbaren’, zei Madelon koppig, tenminste niets, wat de moeite voor anderen waard zou kunnen zijn. - Alles is de moeite waard, zei Maria, héél ernstig. Alle ondervindingen van anderen kunnen ons verder brengen in begrip, in meegevoel. Ja, ik wil zelfs nog verder gaan, en beweren, dat wij, terwille van onze medezusters verplicht zijn, ons leven bloot te leggen. En niet alleen voor ons vrouwen, neen, misschien nog | |
[pagina 33]
| |
veel meer voor de mannen, zijn onze geschiedenissen een waarschuwing, een verklaring, een les. - Wat dat betreft, heb je mogelijk gelijk! riep de spontane Laurine. - Maar jijzelf, Maria, jij zal dus óók bij ons te biecht gaan, vroeg Fernande met ironie. - Zeker, zei Maria rustig, hoewel een donkere blos haar zacht, lief gezicht bedekte. Natuurlijk. Want laat het me nogmaals mogen zeggen: de wereld zal nooit verder komen, zal altijd verellendigd worden door haat en afgunst en vijandschap, wanneer iedereen zich zoo zorgvuldig voor de anderen zal blijven verbergen. - 't Zal interessant zijn, zei Fernande met hatelijken spot, de histoires intimes van vele vrouwen te vernemen! Ik ken er wel, die... - De uiterlijkheid, zei Maria bedaard, verschilt soms zoo hemelsbreed van ons eigen innerlijk leven. Er zijn vrouwen, bruyant, coquet, wuft... die alléén zoo zijn, omdat ze verteerd worden door 'n bitter lijden, 'n ondraaglijke teleurstelling, 'n knagend verdriet... En, als men de waarheid van haar wist, dan zou men haar niet meer verachtelijk vinden, o, neen! maar medelijden met haar hebben, en haar diep beklagen... - Denk je, dat ik beklaagd worden will riep Laurine driftig. - En dat ik medelijden zou willen opwekken? vroeg Fernande, niet minder verontwaardigd. - Wees daar niet zoo hooghartig bang voor, zei Maria. Je wordt dan tenminste rechtvaardig beoordeeld... Maar zie nu eens ons drieën zusters aan: jij, Fernande, Reine en ik. We zijn opgegroeid onder 't zelfde dak, onder dezelfde omstandigheden en toch, wat weten we van elkaar? Ik niets van jullie... jullie niets van mij. Dát is 't, wat ik bedoel: wanneer de menschen méér van elkander wisten, dan zou er tusschen hen onderling 'n beter, begrijpender verstandhouding bestaan. - Of 'n veel slechtere! riep Madelon. Dat kan toch óók, Maria, en daar denk je heelemaal niet aan. Wanneer je elkaars gedachten kan lezen, die de conventie, of je consideratie je nu nog dikwijls belet uit te spreken, dan, ik verzeker je... - Dat is waar! riep Laurine. Niemand zal beweren, dat het de aangenaamste menschen zijn, die een ander niet sparen, die | |
[pagina 34]
| |
er maar brutaal alles uitflappen, en ik, laat ik 't eenvoudig bekennen: ik heb dikwijls gedacht: als ik niet Laurine van Rodehorst was, maar bijvoorbeeld 'n vrouw uit de heffe des volks, wat zou ik dan soms razen en tieren en jouwen en te keer gaan, -maar als ik dat deed, wie zou er mee zijn gebaat? - Dat bedoel ik toch ook niet? glimlachte Maria. Wat ik bedoel is: dat je je innerlijke belevingen niet zoo angstig verbergen moet. 't Diepe, 't geheime in de vrouwenziel... dát moeten we openbaren. En doen we dat, - en 't is 'n opoffering, dat weet ik wel, - en je kan 't alleen doen, gedreven door oprechte menschenliefde... dan zal dat de positie van de vrouw in 't algemeen enorm verbeteren, en zullen harde, onbarmhartige pessimisten als Schopenhauer en Strindberg niet meer zooveel onrechtvaardigs over ons vrouwen vertellen, als bijvoorbeeld: ‘Men noemt de vrouw diep. Waarom? Omdat men nooit grond bij haar vindt’. En dan zal 'n Nietzsche niet meer durven zeggen: - Gehst du zu Frauen? Vergisz die Peitsche nicht!... - Toch blijf ik erbij, zei Madelon, dat, wat jij wilt, 'n gevaarlijk experiment is, Maria. Jij denkt, dat de man, dat de mensch in het algemeen beter over ons-vrouwen zal gaan denken, ons hooger achten, ons bemedelijden, ons meer liefhebben misschien. Maar... 't omgekeerde kan even goed 't geval wezen, namelijk, dat we zullen worden veracht en verafschuwd, bespot en uitgelachen. - 'n Enkele maal zal dat wel 't geval wezen, daar twijfel ik niet aan, zei Maria. Maar dan heeft zoo'n vrouw haar lot ook verdiend. Dus dat mag ons niet weerhouden. 't Groote gevolg van ons streven zal wezen, dat de man ons beter begrijpt, en hij zal ons daar onbewust erkentelijk voor wezen. Hij zal voelen, waarin zijn eigen tekortkomingen liggen, -hij zal zich dikwijls moeten schamen, en dan zal hij, als hij een goed mensch is, zich in droefheid en zelfverwijt herzien; hij zal in vele opzichten sympathie met ons krijgen om onze vaak heroïsche moed, onze kracht, ons uithoudingsvermogen, onze zelfopofferingen... - Deze nieuwe campagne wordt dus feitelijk op touw gezet, ter zedelijke verbetering van den man, spotte Fernande. | |
[pagina 35]
| |
- Als je 't zoo noemen wilt. Maar is dat doel niet hoog en mooi? - Te hoog, te mooi lijkt 't me! - We kunnen 't toch altijd probeeren. - Maria, zei Laurine, ik begrijp, dat jij zoo praat. Jij bent 'n schrijfster en er dus altijd op uit ‘de geheimste roerselen der menschenziel’ na te speuren. Jij bent uit jezelf al 'n beoefenaarster van de psycho-analyse... - Die ik haat! die ik haat! riep Fernande. Ik haat, ik verfoei de psycho-analysten, die zich beijveren je ziel open te scheuren, die als 'n chirurg wroeten in je teederste gevoeligheid... - O! ja! riep Reine, en zij rilde. Ik ben bang, doodelijk bang daarvoor. 't Doet me aan, als 't kruisverhoor in 'n rechtsgeding, waarbij je gefolterd wordt. - ...Zooals Mary Dugan, to the third degree! riep Laurine. - De bedoeling van de psycho-analysten is nooit geweest, om te folteren en te martelen, zei Maria, maar om de menschen te helpen. Om hen te laten uitspreken wat hun innerlijk bezig houdt en kwelt... - Maar dat is juist, wat sommige vrouwen niet kunnen, riep Reine, als in angst. Dat niemand iets van hun innerlijk leven vermoedt, is voor vele vrouwen de eenige bestaansmogelijkheid. Ze beschermen zichzelve daarmee... - Neen, zei Maria, zoo zie ik 't niet. Ze beschermen zich niet, maar ze schuilen weg, en maken 't anderen onmogelijk, hen te helpen. Wanneer je je innerlijke gevoelens opsluit in jezelf, totdat ze een obsessie zijn geworden, dan ben je niet gelukkig, dat kan je niet zijn. Er bestaat 'n kans voor je op 'n rustiger binnenleven, wanneer je je uitspreekt; dan is 't misschien mogelijk, door troost of redeneering van anderen, er overheen te komen. - Gelóóf je dat? vroeg Reine, met groote oogen als van een kind. - Dat is mijn vaste overtuiging. - Maar wat zou je nu eigenlijk willen, Maria? vroeg Laurine. - Ik zou willen, dat wij allen elkaar openhartig onze levensbiecht gaven. - En dan? wat dan? - Dan, zei Maria rustig, zou ik onze geschiedenissen in 'n boek willen verwerken. | |
[pagina 36]
| |
- Wat? - Dat nooit! - Stel je voor, ik zou... - O! jammerde zachtjes Reine, maar haar zwakke, nerveuse en plotseling weer afgebroken klacht werd overstemd door Fernande's hoonende stem, die riep: - Je wilt over ons 'n boek schrijven als van Karen Michaëlis: Das gefährliche Alter! - Hoe dùrf je 't ons voorstellen! zei Laurine, oprecht verontwaardigd. - Ik weet niet, of ik lachen of boos worden moet, zei Madelon. Bedaard liet Maria den storm over haar hoofd heengaan. Toen zei ze met haar glimlach, die de opgewondenste gemoederen altijd weer rustig maakte: - 't Komt jullie vreemd voor, dat begrijp ik wel. 't Is ook zoo onverwacht. Maar ik heb zooveel nagedacht, kinderen, en ik ben tot de conclusie gekomen, dat op ons-vrouwen de plicht rust, te trachten, 'n betere verstandhouding tusschen de sexen te bewerkstelligen, indien dat mogelijk is. Begrijp goed: als 'n huwelijk mislukt, geeft de man aan de vrouw daarvan de schuld. Stel: zij is hem ontrouw geweest. Dat is natuurlijk onvergeeflijk in zijn oog. Maar... als hij nu eens wist, dat hijzelf in eerste instantie de oorzaak was van de verwijdering, die er tusschen hen is gekomen: door zijn onverschilligheid, zijn bruut gedrag, zijn voortdurend vitten en aanmerkingen maken, zijn jaloezie... Zou hij dan niet een ander oordeel krijgen, en veel kunnen vergeven, want veel beter hebben begrepen?... De anderen zwegen, in nadenken verzonken. - Je bent geneigd, ging Maria voort om te zeggen tegen een ongelukkige vrouw: spreek je dan uit tegen je man, zeg hem, hoeveel je te kort komt door zijn koelheid, zijn koppigheid, zijn lakschheid; zeg hem, hoe je lijdt door zijn bruuskheid; zeg hem, hoe je lijdt door zijn hardheid, zijn jaloezie... beken hem, dat je zonder meegevoel niet leven kan, dat je hunkert naar teederheid, en dat je dáárom de sympathie van 'n ander hebt aangenomen. Ja! dat lijkt zoo eenvoudig! Maar dat is 't nu juist, wat wijvrouwen zoo zelden kunnen doen, en het is een feit, dat ik honderden malen heb geconstateerd: Wij kunnen ons tegen onze mannen niet uitspreken. | |
[pagina 37]
| |
Dat schijnt zoo iets moeilijks, voor velen bijna iets onmogelijks te wezen, dat 't maar hoogst zelden gebeurt. Scènes vallen er in vele huwelijken natuurlijk genoeg voor, waarbij de hartstochtelijkste klachten en verwijten worden geuit, - maar dat is niet, wat ik bedoel. Niet in drift, niet in opgewondenheid moet alles worden gezegd, maar heel stil en beredeneerd, zoo objectief mogelijk, alsof je de levensbiecht van een ander vertelt... En daarom ben ik nu op dit idee gekomen, wat ik jullie hier heb uiteengezet. Willen wij 't voorbeeld geven? Er is zooveel gedaan, om de uiterlijke positie van de vrouw te verbeteren. Vele vrouwen hebben hun leven, hun goed en bloed veil gehad, om de ‘vrouwenquaestie’ tot 'n oplossing te brengen. Met ‘vrouwenquaestie’ is dan bedoeld de uiterlijke positie van de vrouw, haar verhouding in en tot de maatschappij. Maar mij komt 't voor, dat er nog 'n andere, en 'n veel belangrijker ‘vrouwenquaestie’ bestaat, namelijk die van de innerlijke positie der vrouw. Waarom zouden wij, vijf verschillende vrouwen, die ook allen in verschillende milieu's zijn geplaatst, - waarom zouden wij niet beginnen, om het voorbeeld te geven? We zullen er nooit spijt van hebben, daar ben ik zeker van. - Ben je daar zeker van? Ja...! - Ik vind er wel iets aantrekkelijks in, bekende Laurine, om vereeuwigd te worden in 'n boek... - Dus jij geeft gehoor aan m'n verzoek, Laurine, - dat vind ik mooi en goed van je, zei Maria hartelijk. - Dát heb ik nog niet gezegd! Ik moet er eerst nog eens rijpelijk over nadenken! - Toe, doen jullie vieren 't, lachte Madelon. Dat is, om te beginnen, wel genoeg, en dan lees ik later jullie levensgeschiedenissen, en doe er mijn voordeel mee. O, wat stel ik er me veel van voor, jullie verhalen te lezen! Als kind al deed ik niets liever dan in de dagboeken van m'n oudere zusters snuffelen; in zooverre heb je gelijk, Maria, dat werkelijk-doorleefde ervaringen voor andere menschen 't interessantste zijn. Truth is stranger than fiction! - En hoe denk jij erover, Fernande? | |
[pagina 38]
| |
- Als Madelon 't doet, doe ik 't ook, anders niet. - O! Fernande! riep Madelon. Ik wou, dat jouw verhaal al klaar was, ik smacht er bepaald naar, het te lezen! - Verwacht er maar niet te veel van, 't kon wel eens minder amusant zijn, dan je denkt. Zoo geëmouveerd als jouw leven is 't mijne stellig niet geweest! - Toe, zei Maria, laten we uit dit ernstig besluit geen reden halen, om elkaar onaangenaam te zijn. Elk leven is de aandacht waard, hoe schijnbaar onbeduidend 't ook mag zijn. - Maar waarom huil je, Reine? vroeg Laurine, we moeten het niet al te tragisch opvatten. 'n Daad, die we uit goedheid, ter wille van onze medezusters doen, daar moeten we geen verdriet van hebben! - Zóó is de bedoeling, Laurine, jij hebt me precies begrepen, zei Maria. Zij ging naar haar schoonzuster toe, nam Reine's hand in de hare, en streelde die zacht. - Arm kind, is je leven zoo droevig?... Misschien zal je dan wat verlichting krijgen, door je uit te spreken. Reine schudde twijfelend het hoofd. - Jij, ik begrijp 't zoo, hebt in 't leven veel ontbeerd, Reine, zei Maria. Jij bent de persoonlijkheid er niet naar, om te nemen, jij wacht af, en laat je beurt voorbij gaan, en... - ...blijft met leege handen staan, ging Reine met een bleek glimlachje voort. Er is zooveel moeilijks in 't schijnbaar rustigste, gelukkigste leven... en... mogelijk is 't wel goed, als dat door anderen wordt geweten. ‘Ik laat m'n beurt voorbij gaan,’ zei je, Maria. En dat geloof ik ook wel. Vrouwen als ik verzuimen hun gelegenheden, en beseffen dat eerst, als 't te laat is, en alles voorbij... - Wie zal beginnen te biechten? zei Fernande, die alle sentimentaliteit haatte, met geforceerde luidruchtigheid. En met harde onverschilligheid begon zij: - Mijn huwelijk is... - O, gaat 't zóó? riep Madelon. Dan zijn we gauw uitgepraat. - Neen, zei ook Laurine, om zoo even, in 'n paar woorden, m'n... desillusies te vertolken, daartoe zie ik geen kans. Ik zei 't zooeven al, ik moet rijpelijk nadenken... | |
[pagina 39]
| |
- Zeker over wat je zeggen en wat je zwijgen zal! veronderstelde Fernande hatelijk. - Onder anderen, zei Laurine bedaard. Maar ik denk, dat 't ons àllen wel zóó zal gaan. - Ik heb jullie overvallen, zei Maria, dat begrijp ik heel goed. En ik wil natuurlijk niemand dwingen, om me nu en hier, zoo maar eventjes haar diepere levensgeschiedenis te vertellen. - Ik denk, dan kwam er niets van terecht, veronderstelde Madelon. - Dat vrees ik ook, glimlachte Maria. Kijk, ik zou zeggen: jullie waren geen van allen voorbereid op wat ik vragen zou. Jullie moeten eerst nog wat aan 't denkbeeld wennen, natuurlijk. En bovendien komt er dit nog bij. Wij geen van allen, - of ik misschien nog wel, omdat ik 'n schrijfster ben, - waren er aan gewoon, onszelf te observeeren, onszelf rekenschap af te vragen van de drijfveeren onzer handelingen. De meeste vrouwen leven onbewust, en begrijpen nauwelijks, waarom ze niet gelukkig zijn. Nu zou ik willen, dat dit van nu af met ons anders was. Laten we, om zoo te zeggen, onszelf gaan bestudeeren... bijvoorbeeld een half jaar lang, en laten we dan daarna de resultaten aan elkaar vertellen... wat denken jullie ervan? - Ja! uitstekend! riep Reine, zeer verblijd om het uitstel. - 'n Half jaar, goed! riepen ook Laurine, Madelon, Fernande. - Zooals ik zei, dan hebben jullie gelegenheid, om aan 't door mij geopperde denkbeeld te wennen... - En te leeren, onszelf... èn onze omgeving te observeeren... - Ja, want 't is niet zoo gemakkelijk jezelf te kennen... - En uitdrukkingen te vinden voor je gevoelens... - En alle gêne opzij te zetten... - Dus met dit besluit zijn jullie 't allen eens? - Ja. - O, ja. - En, wat zullen we dan afspreken, vroeg Maria. - Over 'n half jaar... dat is dus ongeveer Mei, zei Laurine, komen we weer allemaal bij elkaar. Hier? - Mij dunkt, ja, zei Maria. Rodehorst is van Fernande, Reine en mij 't ouderlijk huis en Laurine woont er. - En bovendien is hier 't meeste ruimte, zei Laurine. | |
[pagina 40]
| |
- Wat dàt betreft, zei Fernande bits, kan ik met je wedijveren, zuster. Laurine lachte. - Dan bij jou, 't is mij 't zelfde. - Laten we vragen, hoe de anderen willen, besliste Maria. Reine, wil jij ons ontvangen? - O, neen, huiverde Reine, denk aan Folly en Ips! - En jij, Madelon? - O, neen, Jan is niet op veel drukte in z'n huis gesteld. - Bij mij kan 't wèl, zei Maria, maar ik prefereer Rodehorst, omdat we hier toch ook tot ons besluit kwamen. Vind jij dat dan óók goed, Fernande? - Och... jà dan. - Dat is dus afgesproken, zeiden de anderen, en knikten elkaar in zwijgende verstandhouding toe. |
|