| |
| |
| |
Negende hoofdstuk.
I.
Het tooneelstuk ‘Cobra’ van Martin Brown was Olga's keuze.
Zij had het zelve vertaald, en de hoofdrol van de ‘super-vamp’, de slang, de vampier-bij-uitnemendheid, voor zichzelve bestemd.
Zij voelde zich waarlijk éen met Elise van Zile, de cobra-vrouw, die aan haar drang, om mannen aan haar voeten te brengen, onmogelijk kon weerstaan, en lachend verdroeg zij de venijnige schimpscheuten van Virginie, dat werkelijk niemand die rol beter zou kunnen spelen. Zij lachte om alles wat Virginie zei, ze had hier nu voorloopig te vasten voet gekregen, om bang te zijn, dat zij er nog eens zou worden ‘uit-gebonjourd’, waarmee Virginie herhaaldelijk dreigde, als zij zich àl te recalcitrant gedroeg.
Zij had een tweeledig doel: eerst Paul veroveren... en dan het publiek veroveren.
Daarna... dat wist zij nog niet. Alles ging in haar leven vanzelf. Zij dacht, wel eens lachend:
Is het mijn wensch, om met Paul aan het hoofd van dit gezelschap te staan?
| |
| |
Zij wist het nog niet. Maar àls zij het te eeniger tijd verlangde, dan gebeurde het; zij kon dan toch wel getrouwd blijven met Max, want haar leven in de wereld wilde zij niet verzaken. In het buitenland waren zoovele vrouwen van goeden huize mededirecteur van een schouwburg, - waarom zou zij in Holland niet eens het voorbeeld geven? Het leek haar allerleukst Virginie ‘uit te koopen’, en dan zelve alles te zeggen te hebben, wat betreft de acteurs, die werden aangenomen, de keuze der stukken... en zelf als zij er zin in had, óók eens op te treden...
Enfin, dat had nog den tijd. Voorloopig amuseerde zij zich voldoende met haar rol.
Paul Larsen was graaf Torriani en zijn true love Eva Jong... de blonde beauté van het gezelschap, een lief, onbeduidend kopje met een snoezige, glanzende, geonduleerde shingle.
Zijzelve, als de cobra, had haar zwarte vlechten glad om het hoofd gelegd, en zij zag er, met dit ongewone kapsel zóo... ja, mooi was niet het rechte woord... maar fascineerend uit... haar blanke voorhoofd was geheel onbedekt, en haar blauwe oogen fonkelden en straalden daaronder als sterren.
Zij kleedde zich in lange, slepende gewaden, die haar lichaam mouleerden als een vorm, en ook deze ongewone kleeding maakte haar tot een absoluut aparte figuur in het stuk.
Maar zóó wilde zij het ook. Zij moest opvallen, het drama was zij en niemand dan zij... en de rest kwam er niet op aan.
Paul had een reclame-plaat voor Cobra laten | |
| |
maken, waarover Olga het eerst had uitgeschaterd.
De teekenaar had een slanke vrouwengestalte ontworpen als een Oostersche slangenbezweerster, omrold door een reuzen-cobra, die in een dikke bocht rond haar voeten lag. De figuur was tamelijk donker gehouden, toch kwam zij voortreffelijk uit tegen een vlammenden achtergrond van oranje vuur. (Een zinspeling op het tragische einde van Elise van Zile, die levend verbrandt met haar tijdelijken minnaar in een dubieus hôtel.) De teekenaar had zijn slangevrouw háár gezicht gegeven, en zij had het onbeschrijflijk comisch gevonden, zichzelve aldus ‘verzinnebeeld’ te zien. En toen Paul haar vroeg of zij de plaat goed-keurde, zei ze onvoorwaardelijk ja.
De repetities hadden geregeld plaats. Olga werkte met echten ijver, want zij wilde iets heel goeds leveren, en zij maakte zich alle wenken van Virginie, hoe ongracieus die ook werden gegeven, ten nutte. Overigens was zij zelve haast, evenveel régisseuse als Virginie... en deelde mild haar raadgevingen uit, die meestal werkelijk het spel ten goede kwamen.
Haar scènes met Torriani, - die bijna ook ten prooi aan de cobra valt, speelde zij met een hartstocht, die haar zelve verbaasde.
Maar ook Paul vertolkte zijn rol met een natuurlijkheid, die Virginie een prikkelende klamte over de hoofdhuid joeg. Olga was zich zeer goed bewust, dat in deze momenten Virginie alle kwellingen van de hel doorstond, maar deze gedachte ‘kruidde’ haar gevoel, en maakte het dubbel pikant voor haar, om haar spel voort te zetten.
Zij kreeg Paul Larsen hoe langer hoe meer in haar | |
| |
macht. Hij keek haar naar de oogen, en volgde al haar wenschen op met een slaafsche gewilligheid, die haar zeer behaagde.
Natuurlijk was hij bij haar blijven komen. Zij had het immers gewild? en hoe had hij het dan kunnen laten? Hij loog, waar het noodig was, tegen zijn vrouw, maar hun verhouding was in deze dagen van een ijzige koelheid, zij spraken alleen het hoognoodigste met elkaar, en hij vermeed haar, waar hij kon.
Maar Virginie voelde, hoe hij onweerhoudbaar weg-gleed van haar. Zij zette haar tanden op elkaar, en wilde niet gelooven, wat zij gelooven mòest, omdat zij het voor haar oogen zag. Zij had momenten van wanhoop, dat zij haar hoofd met haar beide handen omgreep, omdat zij dacht krankzinnig te worden... maar dan weer verhief zich haar energie, en zij dacht: ik zal vechten, vechten tot het uiterste, voor mijn kinderen, voor mijzelf...
Ook zij vermeed een gesprek met hem. Zij wist, dat hun laatste onderhoud over Olga niet decisief was geweest... dat hij, ondanks zijn stellige verzekering, dat zij hem kon vertrouwen, zijn belofte telkens en telkens weer verbrak... maar zij sprak er niet over, zij klaagde niet, en verweet hem niets... zij verzamelde onbewust kracht voor een groot besluit, het besluit, dat hun levens uit elkaar rukken zou...
Waarmee, waarmee heb ik dat verdiend, steunde het in haar. Ik heb toch altijd alles voor hem gedaan... O, jezus, jezus, alleen omdat ik leelijk ben, en zij mooi is...
| |
| |
Veel had zij geleden door Paul. Maar nooit zooals nu. Want zij voelde, hoeveel ernstiger thans de aanval was dan ooit te voren... èn dat zij krachteloos was tegenover de perverse macht van deze mooie, onmeedoogende vrouw...
Vaak vroeg zij zich af: Houd ik nog van hem?
Want zij wist, dat zij, als zij deze vraag bevestigend beantwoorden moest, ook alles zou moeten verdragen, ook alles zou kunnen verdragen.
Maar dit nu martelde haar misschien het meest:
Zij wist het niet meer. Zij wist niet meer, of zij nog van hem hield.
En in deze oogenblikken van ellendigen twijfel, was het zóo hard en stug in haar, dat het haar niet zou kunnen schelen om met alles te breken.
Maar dan? en dan?
Weg-gaan van Paul. En de kinderen meenemen, zooals zij had gedreigd? Het was gauw gezegd.
Maar dan? en dan?
Waar moest zij heen? Wat kon zij verder met haar leven beginnen?
Zorgen voor de kinderen. O, ja. Maar haar daden voor Paul en zijn zaak hadden een zóo groot gedeelte van haar leven in beslag genomen... en als dit alles weg was, zou er een leegte in haar ontstaan, die door niets meer kon worden aangevuld.
En zij had toch zooveel van hem gehouden. Zooveel... zooveel...
O, god, wat moest zij...
Waar moest zij met haar leven heen, zonder Paul.
Zij kon het niet dóórdenken... haar hersenen weigerden zich een toekomst te vormen zònder hem.
| |
| |
En toch had zij het gevoel, alsof zij met razende snelheid naar die toekomst werd toe-gevoerd. En zij kon niets tegen houden, zij was los van alles, zij voelde nergens houvast...
O, Paul, Paul, ellendige egoïst... zij haatte hem bijwijlen zóó sterk, dat zij dacht: Ik breek met hem. Een verder leven is met hem onmogelijk. Hij moet zijn straf dan maar hebben...
Doch dan weer voelde zij de banden, die haar aan hem bonden te sterk, om ze stuk te scheuren in wanhoop en woede. Nog hield zij van hem... Paul... Paul...
| |
II.
- Olga!
- Hoe vind je me zóó?
Het was een overbodige vraag, want Paul's oogen schitterden van verrukking, toen hij Olga zag in het costuum van haar rol.
Zij droeg een nauw-sluitend slepend kleed, dat haar als om het slanke lijf gegoten zat; de bovenmouwen spanden strak om den arm, maar van den elboog tot aan den pols daalden lange ondermouwen neer tot op den zoom. De vreemde, wisselglanzende blauwzilveren kleur der zijde harmonieerde wondermooi met Olga's zwarte haar, en haar blik was trotscher en triomfantelijker dan ooit, want Paul zag er uit, alsof hij voor haar neerknielen zou.
Hij deed het niet. Nóg deed hij het niet. En zij vond hem innerlijk onuitstaanbaar daarom. Hij was verliefd op haar, o, ja, dat wist zij al lang. Maar wat had zij er aan, als hij haar zijn liefde niet be- | |
| |
kende... als zij hem niet kon taquineeren, wat had zij dan aan dit spel?
- Ja, zei ze, morgen generale repetitie, overmorgen de uitvoering, en dan...
- Wat dan?
- Dan is de grootste aardigheid er weer af.
- O! Olga!
- Ja, zoo gaat 't. 't Prettigste is de spanning, 't ongewone, 't onverwachte. Na de eerste opvoering is er geen climax meer, dan volgt de daling... en dan komt voor mij... meteen de verveling.
- O! Olga!
Zij begon te lachen. Wat ben je welbespraakt! O, Olga! ach, Olga! Weet je niets anders, boy?
- Ik, stamelde hij, ik mag... ik mag toch niet...
Zij stond zich voor een penant-spiegel te bekijken, alsof zij alleen belangstelling had voor haar eigen beeld.
Zij streek met haar hand langs den tak zilveren bloemen, die afdaalden langs haar linkerheup, zij keek critisch naar den onberispelijken snit van haar kleed: zedig zag zij er uit, want de hals had bijna geen uitsnijding, de japon was lang en had lange mouwen, en toch, en toch... zag zij er lokkender en verleidelijker uit, dan in een minimum-balrobe.
Doch terwijl zij zich zoo stond te bekijken, zag zij achter zich heel goed de figuur van Paul, die op een stoel was neergezonken, en het hoofd in beide handen hield.
Vervelende jongen, lafaard, - hij hield geen zweem meer van Virginie... dat had zij met fijne | |
| |
uittartingen wel uit hem gewrongen... en toch... en toch beheerschte hij zich nog steeds.
- Ja, de verveling, zei ze, op den haar alleen eigen toon, die luchtig klonk en toch zoo vlijmendironisch was, ik... begin daar nú al sporen van te ontdekken.
Hij sprong op.
- Ja, je hebt me goed begrepen, zei ze doodkalm, jij begint me een beetje te vervelen.
Hij stortte zich bij haar neer op de knieën, en sloeg zijn armen om haar heen. Hij drukte zijn gezicht tegen haar aan, - neen, neen, steunde hij. Zeg niet, dat ik je verveel, verlaat me niet, ik heb niets anders dan jou, ik wil van alles afstand doen, als ik jou maar behouden mag...
Zij haalde diep adem. Eindelijk, eindelijk had zij hem overwonnen, dezen man, tegen wien zij lang rancune had gehad, omdat hij in het begin haar zoo'n ijzeren onverschilligheid betoonde. Eindelijk zegevierde zij op Virginie, het onuitstaanbaar être, dat zij zoo graag, dolgraag zou verdeemoedigd zien...
- Van alles afstand doen? vroeg zij twijfelend.
- Ja!... ja!
- Van je vrouw?
- Ja, zeg ik je!
- Van je kinderen?
- Ja!
- Van je directeurschap?
- Ja, als jij 't zou eischen.
- Dat zal ik niet eischen, want jij bent voor mij alleen wat waard in je omgeving, waardoor je voor mij iets anders wordt dan alle anderen.
| |
| |
Maar sta nu op... zei ze, en legde haar hand op zijn hoofd, het een beetje weg-duwend.
- Laat me... ik heb je lief...
- Heb je me lief?
- Grenzeloos, eindeloos... ik wil sterven voor jou...
- Acteur!...
- Je verwijt me...
- Ja, ik wil, dat je een acteur bent, maar ik verwijt 't je, als je als een acteur doet. Inconsequent, hè? Maar zoo ben ik, en dat juist is m'n charme. O, Paul! Paul! hoe heb je toch ooit kunnen trouwen met Virginie...
Met opzet gebruikte zij dien spotnaam, zij vond het heerlijk hem te kwetsen, en zij ging voort:
- Beleedigt zij nooit je aesthetisch gevoel...
- Spreek niet over haar, zei hij, en stond op, en sloeg zich de hand voor de oogen als een verdwaasde.
- Was je verliefd op haar, toen je haar vroeg, of waren 't alleen practische overwegingen...
- Neen! neen! ik hield van haar. Ze was pittig, fijn, had 'n typisch-pikant gezicht... ik was verliefd op haar... o, 't smart me tóch, dat dat zoo heelemaal weg is gegaan...
Het was, of hij zijn vrouw hoorde zeggen, met haar stem, die als een striemende zweepslag was:
- In jouw dienst ben ik leelijk geworden, verzenuwd, afgetakeld... en nu dat zoo is... nu is je liefde dood...
Zij had gelijk... gelijk.
- Dus... je houdt niet meer van haar, Paul?
- Jou! jou heb ik lief!
| |
| |
En Olga lachte. Het was wel heel gemakkelijk voor haar, dat hij niet vroeg: En jij, houd je ook van mij?... Maar hij was zichzelf niet meer... zij zag den hartstocht in zijn oogen, die hem doof en blind maakte voor alles buiten zijn liefde...
- Vraag me, wat je wilt. Wensch je dat ik haar laat gaan?... spreek, en ik zal je gehoorzamen.
- Je weet wel, dat ik op je vrouw niet erg ben gesteld...
- Goed! goed! ik zal haar laten gaan, ik zie niets anders dan jou... In godsnaam, zij moet dan maar ongelukkig worden, ik kan er niets aan doen. Ze zal rampzalig zijn...
- Och, Paul, doe niet zoo theatraal. Bij jullie aan 't tooneel komt 't honderden malen voor, dat man en vrouw scheiden, ja, 't is soms zoo'n warreboel, dat, als je vraagt: hoe gaat 't met je man, je opeens merkt, dat 't alweer de man van 'n heel andere is. Uit die tooneeltoestanden kan ik nooit wijs worden; ik weet alleen, dat ze allerkoddigst zijn met hun voortdurend: changez de dames...
Paul Larsen had niet geluisterd. Hij was te veel bezig met zijn eigen gedachten. Hij naderde haar, en greep haar bij beide polsen.
- Zeg me, wil je, dat ik 't haar nu dadelijk zeg?
- Dadelijk? neen. Laten we dat niet doen. Beter is 't, eerst de première af te wachten. Ik zou niet graag willen, dat m'n debuut in de war werd gestuurd. Is ze in staat schandaal te maken? Want dan, begrijp je, wil ik nooit meer iets met je te doen hebben.
- Ik weet 't niet... ik weet 't niet, hoe ze zal | |
| |
zijn... Maar je zal mij toch niet aansprakelijk stellen, voor wat m'n vrouw...
- Welzeker doe ik dat. Ik wensch geen schandaal met mijn naam verbonden te zien. Dat is te begrijpen, hè?... Ik word al genoeg bepraat zonder reden. Ik verlang de laster geen reden te geven.
- Olga, Olga, wees niet zoo hard. Wees wat lief tegen me...
- Dat óók nog?... Olga ging met zichzelve te rade, of zij lief tegen hem wilde zijn. Soms mocht zij hem graag... maar werd haar heele gedrag niet in hoofdzaak geregeld door haar animositeit tegen Virginie...? Zij wilde dat mensch, dat haar zoo verfoeilijk beleedigd had, graag eens een lesje geven, dat haar heugde...
- Ik vertrouw op je tact. Wanneer Virginie 'n openlijke scène maakt, dan wil ik je nooit meer zien. En ga nu, vind je niet? 't is tijd.
Hij drukte zijn gezicht in haar handen, en ging.
Zoo verbijsterd, dat hij nauwelijks wist, waar hij liep. Olga, Olga... zij had hem betooverd... zij maakte van hem een karakterlooze, die alle begrip van redelijkheid verloor. Zij wilde, dat hij zich scheidde van zijn vrouw... maar beloofde zij hem, te scheiden van haar man? Neen! neen! niets beloofde zij hem, zelfs geen enkele maal zeide zij hem, dat zij van hem hield...
O, god, god, wat was er van hem geworden. Hij tolde om als in een maalstroom, en zag geen uitweg meer. Hij voelde het, alsof Olga, met een lachend gezicht, hem in dien maalstroom geslingerd had, en lachend weigerde, hem nu de helpende hand toe te | |
| |
steken: alleen zeide zij, en het klonk als een sarcasme:
- Ik vertrouw op je tact...
O, Olga, ja, zij was als een Pandora, die geen begrip heeft van goed en kwaad, die toevallig het goede doet, of toevallig het kwade... die achteloos haar doos geopend heeft, en alle onheil over de wereld laat komen...
En toch... had hij haar lief. Razend, gloeiend, dol had hij haar lief. En hij was in staat om voor haar te doen al wat zij wenschte, om voor haar het slechte, het lage, om voor haar een misdaad te doen...
| |
III.
Het was de avond van de première.
Toen Olga den Selecta-schouwburg bereikte, was het eerste, wat haar oogen trof, een breede strook papier, boven den ingang aangebracht:
Besproken uitverkocht.
Daar begint het al, dacht zij zelfvoldaan. Heel den Haag wil mij zien...
In de kleedkamers heerschte een bedrijvige drukte. Het was er zwoel en vol. De deur van Paul's kleedkamer was gesloten; Harro en Rien beduidden Olga met vingergebaren, dat ‘zij’ daar óok was, dus voorloopig nog ‘ongevaarlijk’.
- Je ziet er heelemaal niet zenuwachtig uit.
- Ben ik ook heelemaal niet.
- Weet je, dat 't besproken is uitverkocht?
- Verrast me heelemaal niet.
| |
| |
- Ben je werkelijk heelemaal rustig? Gaat je hartje niet 'n klein beetje van rikketikketik?
- Heelemaal, op je eerste vraag. Heelemaal niet op je tweede.
Inderdaad, toen Olga voor haar kleedspiegel zat, en zich schminkte, zag zij een heel kalm gezicht, en weer, als zoovele malen, dacht zij: waarom kan ik toch nooit eens in een situatie zijn, waarom blijf ik er altijd buiten?
Met de generale repetitie was zij ook niet in het minst ontroerd geweest. Paul had rond-geloopen als een slaapwandelaar; Virginie had zich bedwongen, omdat het er te veel op aankwam voor ‘de zaak’, doch zij leek een silent thunder, maar zij, Olga, was volkomen bedaard geweest, en had haar rol ‘phenomenaal’ gespeeld.
Als het vanavond ook zoo ging...
Zij was klaar, en voegde zich bij de groep actrices en acteurs.
- Ga je mee, Olga, kijken door 't scherm. 't Brandscherm is al op. Kijken wie er is?
- Laten we liever gaan kijken, wie er niet is.
- Toute la Haye komt je bewonderen, Olga!
De deur van Paul's kleedkamer ging open, en eerst verscheen Virginie, toen hij.
Haar kleine, zwarte figuur leek schraler en onaanzienlijker dan ooit. Anders ging er een fulminante kracht van haar uit, waardoor haar kleinte niet opviel; thans scheen zij weg-geschrompeld, en alleen nog maar op haar zenuwen te leven.
En Paul keek naar haar met een blik van het diepste, angstigste medelijden. Straks werd haar lot | |
| |
beslist. En zij voelde het blijkbaar, dat hetgeen haar al lang bedreigde, nu werkelijk komen zou. Zooals zij daar bij hem had gezeten in zijn kleedkamer, zoo stil en in elkaar gedoken, had het hem tot in zijn diepste ziel ontroerd. Zij had waarschijnlijk iets willen zeggen, een laatste bede... of een laatst bevel... maar zij had het niet gekund.
De electrische schel ging waarschuwend lang.
Virginie trad in haar functie van regisseuse. Nog eenmaal hield zij zichzelf in ijzeren bedwang. Het moest. Nog éénmaal was zij hier de meesteres, en alles boog voor haar wil. Nog eenmaal zou zij toonen, wie zij was, van hoeveel waarachtige waarde...
Neen, Olga was niet nerveus. Zij voelde het duidelijk, toen zij glimlachend den drempel naar het tooneel overschreed voor haar eerste entrée.
Maar toen, wat gebeurde er? Zij keek in een zwarte leegte, een groot, warm, gapend gat... een vage ruimte, waarin zij het honderdkoppig publiek vermoedde, dat haar bespiedde met onbeschaamden blik, dat elk harer bewegingen gadesloeg in heete nieuwsgierigheid...
Het duurde een seconde, eer zij haar contenance herwon. Toen hoorde zij bekende woorden... en zij antwoordde daarop vanzelf, zooals zij het al zoovele malen had gedaan... maar, hoe vreemd klonk haar stem, zoo totaal zonder warmte of kracht...
Zij duizelde van het felle licht... zij duizelde van de donkere diepte vóór haar... en toen zij eindelijk zat, en het zonderlinge, strakke gevoel haar nog sterker om de keel neep, omdat zij nu begreep, niet meer zoo gemakkelijk te kunnen ontvluchten, als | |
| |
de benauwing haar te machtig werd, was het haar, of van alle kanten gloeiende oogen op haar aandrongen... geen trilling harer lippen, geen beweging harer vingers ontging het op sensatie beluste publiek...
O, neen, dat hield zij niet uit. Het leek haar, of zij in de laaiende vlammen van een brandstapel stond... in haar ooren hoorde zij het gonzen van het vuur, voor haar oogen gloeide het brandend rood... zij voelde zich overal geschroeid... en haar hart bonkte hoog in haar borst... weg... weg... hier weg...
Zij schrok, want vlak vóor haar in het hok van den souffleur werden met snellen, sissenden nadruk eenige woorden geuit... nú wist zij opeens, dat zij ze al méér had gehoord... ze waren voor háár bestemd, zij moest ze nazeggen...
En werktuigelijk deed zij dat... en telkens wéer, wanneer de nadrukkelijke stem haar waarschuwde... en toen zij niets meer hoorde, bleef zij inert zitten, totdat zij het binnensmondsch gefluister van graaf Torriani vernam: sta op... je moet weg-gaan...
Zij stond op, zij ging weg... op hetzelfde oogenblik was het bedrijf uit, en er ging een schrikschok door haar heen... het hand-geklap ratelde door haar hoofd met pijn-doende drift... maar nog veel erger schrikte zij, toen zij fel bij den arm werd gevat, en een eind verder de gang ingesleurd, terwijl het donkere zenuwgezicht van Virginie vlak bij het hare werd gebracht, en een stem, heesch van opwinding, beet:
- Wat scheelt je! ben je gek geworden! je hebt gespeeld als 'n mummie, als 'n marionet! Waar is | |
| |
je vuur, je hartstocht, je was zoo koud als de dood...
Zij antwoordde niet, zij had niet gekund. Zij verweerde zich niet, - zij had niet gekund.
Maar iemand kwam haar te hulp. Paul. Die haar bevrijdde van Virginie's greep, den arm om haar middel sloeg, en haar naar haar kleedkamer geleidde, terwijl hij zei tegen zijn vrouw:
- Stil! stil toch! zie je niet, hoe overnerveus zij is! 't Publiek heeft, er trouwens niets van gemerkt. Heb je niet gehoord, hoe ze klapten, ze trappelden en loeiden...
- Dat was omdat... verstond zij nog vaag. Toen was de deur van de kleedkamer dicht; zij zat op een stoel, en Paul legde haar de hand op het hoofd.
Dat deed haar oneindig goed; het was of een kalmeerende stroom door zijn vingers in haar hersenen vloot, en de wilde aandrang tot schreien verdwijnen deed. En nu ook had zij de kracht om te zeggen:
- Ik ga niet meer terug op 't tooneel.
- Jawel, dat ga je wèl, suste hij, maar een rilling ging haar door de leden, en zij herhaalde:
- Nee, nee, ik ga niet terug...
Er waren maar enkele minuten tijd, terwijl het decor veranderd werd, en hij dacht: als zij eens werkelijk niet wil? wat dan?
- Geef de menschen hun geld terug, zeg, dat ik ziek ben, 't komt er niet op aan, ik zal je betalen, wat je wilt, ik ben voor alles aansprakelijk!
Dit was de gewone Olga-toon; hij begreep dus, dat zij weer wat tot zichzelve kwam, en werd geruster.
Hij nam haar hoofd in zijn beide handen:
| |
| |
- Kijk me 's aan? vroeg hij, en toen zij het deed:
- Dat wil je toch niet? Laf weg-loopen vóór 't eind?
- Ik kan niet...
- Je kan heel goed. Je hebt gisteren prachtig gespeeld. 't Is alleen de trac; iedere beginneling heeft daarmee te kampen. Bij 't tweede bedrijf gaat 't al beter. En de menschen waren enthousiast, op m'n woord van eer.
- Dat was omdat... zei Olga, en maakte Virginie's begonnen zin verder af:
- ...ze 't dol vonden mij te zien optreden, dat was geen objectieve critiek.
- 't Komt er niet op aan. Straks speel je zóó, dat 't wèl de objectieve critiek kan doorstaan. Doe je 't... Liefste... ja?
Voor de eerste maal voelde Olga iets heel zachts voor Paul. En toen hij zich boog, en zijn lippen op de hare drukte, weerde zij hem niet af...
Hij ging, en liet haar nog even alleen. Ook daar was zij hem dankbaar voor. Zij dronk een glas water, en poederde zich wat rooder... toen kwam zij naar buiten, en de warme stemmen der jonge acteurs verhoogden haar moed:
- Weer beter? natuurlijk, hè.
- Wees maar niet bang, jij kan alles.
- 't Was maar even, dat de Fieber je te pakken had. 't Is heel akelig, maar 't beteekent niets. Iedereen heeft 't min of meer, maar iedereen komt er doorheen.
Olga lachte gedwongen. Zij was er nog zoo zeker niet van, dat het zoo dadelijk beter zou gaan...
| |
| |
Zij plaagden haar goedig met haar vroegeren overmoed, maar prikkelden toch ook haar eerzucht, en deden een beroep op haar dapperheid en durf.
En toen het Olga's beurt weer was, om op te treden voelde zij zich veel sterker; zij wist nu tenminste, wat haar wachtte, en zou er niet zoo door overweldigd worden.
Wat zij in het eerste bedrijf onbewust, alleen als een brandende ontzetting onderging, dat kon zij nu voor zichzelf definieeren. Zij wist, dat de aandacht van die honderden oogen haar ondragelijk was, en dat zij er nooit, aan zou wennen. Maar zij spéélde nu tenminste, en hoe verder het bedrijf vorderde, hoe vrijer haar bewegingen werden en hoe onbevangener haar wijze van spreken werd.
- Heel goed, heel goed, hoorde zij Paul's binnensmondsche stem, en toen met de pauze het publiek losbrak in een storm van applaus, werd zij achter de schermen met een hoera'tje ontvangen.
- Daar kan een glas champagne op staan, zei Paul verheugd. Hijzelf verlangde naar een opwekkenden drank, want wat hij dezen avond had uitgestaan aan doodsangst, aan bijna vertwijfeling, terwijl hij zich volkomen beheerschen moest, had hem, bij voelde het, geweldig aangegrepen.
Olga dronk; ook zij had iets noodig, om haar zenuwen weer geheel op orde te brengen. En zooals het altijd was, wanneer zij champagne dronk, zij voelde zich aanstonds een gloed naar de wangen stijgen, en wist nu, dat haar oogen schitterden met den hun eigen glans.
| |
| |
O, gelukkig! want zij wist nu ook, dat het laatste bedrijf wel goed zou gaan. Maar...
Zij merkte duidelijk, dat zij niet was als anders. Niet normaal. Het gevoel, dat zij had, kon zij niet goed analyseeren... maar het was, of haar lichaam zich bewoog en haar stem sprak, als gedwongen door een machinale kracht. Zij wist door de herhaalde repetities alles zoo goed, dat, als zij even een aansporing kreeg, zooals straks door den souffleur, zij wel weer verder kon. Doch haar geest was ondertusschen ver, ver weg... die was een probleem aan het oplossen, waarover het haar onmogelijk was, bewust te denken.
De acteurs en actrices waren zeer vroolijk door de goede wending, die de voorstelling toch nog nam en door het ontwijfelbaar succes. Een kennis van Paul had in den foyer rond-geneusd, of liever ‘rondgeöord’, en het enthousiasme was fenomenaal.
De jonge man boog voor Olga, alsof dat ‘fenomenale enthousiasme’ alleen op háar betrekking had, en zij glimlachte, voldaan, en volslagen-leeg vanbinnen tegelijkertijd. Maar haar wangen gloeiden en haar oogen schitterden, en zij was mooier dan ooit.
En Virginie, die het zag, en hoe Olga zich de haar gebrachte hulde liet welgevallen, voelde telkens een knauwenden kramp in haar borst... want de beslissing naderde.
Zij had geweigerd mee aan te zitten en een glas champagne te drinken; zij dwaalde rond als een donker fantoom; haar innerlijke onrust dreef haar voort, door de gangen en op het tooneel; telkens bespeurde zij iets, wat haar woede opwekte, Betty's slordigheid, Angeline's gillerige luidruchtigheid, maar | |
| |
zij zweeg... zij zweeg, de woorden verstikten in haar keel... o, deze avond, deze avond... o, toppunt van ellende...
Paul keek naar zijn vrouw, met schuldbewustzijn en medelijden, maar beide gevoelens nu zoo koel, zoo koel, dat hij er nauwelijks iets van merkte. O, het was goed, dat er een einde aan kwam; de toestand werd onhoudbaar; èn voor hem èn voor haar.
De pauze was om.
In een heel andere stemming dan daarvóór werd door allen het tooneel betreden.
Olga had het vaste voornemen, om goed te maken, wat zij in het eerste bedrijf had verzuimd. Een wilde energie tintelde opnieuw door haar aderen, en zij speelde zóó, dat het publiek ademloos werd geboeid.
Zij slaagde er in, dat andere, haar eigenlijke zelf, voor enkele oogenblikken te vergeten. Zij was nu alleen haar rol; zij was de Elise van Zile, die zij uitbeelden moest. En nauwkeurig wist zij, wàt het publiek het meeste zou treffen, en toen zij het tooneel verliet, na haar laatste scène, lachte zij, lachte zij... om de ‘comedie’, die zij had gespeeld.
Haar eigenlijke zelf had er niets mee te maken, dat was nog altijd bezig, een probleem op te lossen... een vooralsnog niet op te lossen probleem.
Zij werd gefêteerd en gecomplimenteerd door haar collega's; toen werd zij terug-geroepen op het tooneel.
Bloemen, bloemen zag zij... éen bloemenzee... en haastig trad Paul, als Torriani, haar tegemoet, hij greep haar hand, en voerde haar voor het voetlicht, en samen met hem stond zij daar, buigend, dankend, glimlachend...
| |
| |
Zij voelde zijn hand om de hare in sterken greep. Zijn oogen jubelden haar toe... en even, in een schok, flitsten haar comedie-spelende en haar eigenlijke zelf in elkaar... en besefte zij éen seconde de werkelijkheid.
Maar dadelijk gleed de werkelijkheid weer weg in den roes van het wilde applaus; halen!... hoorde zij, zakken!... halen! en het scherm spleet telkens weer open, en toonde haar de volle zaal, die nu, in het licht, niets angstwekkends meer had... en zij lachte, zij lachte, om deze comedie in de comedie...
Eenige oogenblikken later zat zij in haar kleedkamer; een paar actrice'tjes en de kleedvrouw hielpen haar, zich af te schminken, en haar ‘boel in te pakken’; verkleeden zou zij zich maar niet, haar auto wachtte toch beneden... en Olga lachte... want alles leek haar zoo comisch en zoo wonderlijk... zij leefde buiten haar eigenlijke leven, en toch was alles gewoon...
Zij daalde de trappen af; nog klonken stemmen, weergalmend door de hooge ruimten, om haar heen.
- O, wat een bloemen! riep Eva Jong. Je kan ze onmogelijk allemaal meenemen.
- Ik wil er niets van meenemen; verdeel ze maar.
- O! meen je 't? dan neem ik die prachtige anjelieren...
- Olga, je hebt niet eens gemerkt, dat je collega's je ook 'n bouquet hebben gestuurd!
- Ach... hoe lief van jullie. Neem me niet kwalijk, dat ik 't niet heb gezien. Ik heb niets gezien...
- We begrijpen 't wel...
- Hier is-ie, zei Harro goedig, en drukte haar een | |
| |
geurigen ruiker van rozen en seringen in de hand.
- Dank! dank! lachte Olga.
Maar even schrikte zij, toen zij bij den uitgang Paul bemerkte, die op haar scheen te hebben gewacht, om haar in de auto te helpen.
- Ben je moe? vroeg hij, toen hij haar vreemden blik bemerkte.
- O! ik kan niet meer!
- Ja, zei hij, als je zóó hebt gespeeld! 't Was subliem!
Subliem. Het woord herklonk in Olga's hoofd als een bespotting. Bijna had zij de schouders opgehaald. Zij reikte hem de hand:
- Adieu.
- Tot morgen, antwoordde hij, en boog zich over haar hand, en kuste die met warme innigheid. Toen herhaalde hij met heftigen nadruk:
- Tot morgen.
Hij bleef staan, om te zien of zij hem uit de auto nog eens toewuiven zou, maar de bloemen verborgen voor hem haar gezicht.
Hij huiverde even in de nachtelijke koude, en ging langzaam de trappen op naar boven.
Daar waren de geluiden verstomd; de laatste stemmeklanken waren door de ruimte weg-gegalmd; de lichten had men gedoofd; de zaal en het tooneel lagen donker en verlaten.
Even bleef hij bij een nog-open loge-deur in het leege duister staren van de verlaten zaal. Nauwelijks een uur geleden was daar alles leven en beweging geweest. En zóo sterk voelde hij die herinnering, dat het hem een oogenblik was, als stond hij weer, te | |
| |
midden van het licht en het daverend rumoer; hij rook den geur der bloemen, en in zijn palm voelde hij de warmte van haar hand... Samen hadden zij daar gestaan, ten aanschouwe van iedereen, en morgen ging hij naar haar toe, en...
Morgen!
Een schok bonsde door zijn hoofd. En opeens stond hij weer in het alom-donker, dat zoo diep en ondoorgrondelijk was, dat het hem bijna verblindde.
Tastend sloot hij de loge, en bleef nog even, diepademhalend staan.
Ja, morgen. Maar daaraan vooraf moest eerst het onherroepelijke gaan: de breuk tusschen hem en zijn vrouw.
Hij knipte de schaarsche lichten, die nog voor hem waren blijven branden, uit, en begaf zich naar zijn eigen compartiment.
Neen, uitstellen wou en kon hij het langer niet.
Ten eerste was het Olga's wil, en dan ook, voor zijn vrouw, zoowel als voor hem, zou de toestand, indien deze nog langer voortduurde, absoluut ondragelijk zijn.
Maar... als zij soms naar bed was gegaan, dan...
Een oogenblik gaf deze gedachte hem verlichting, toen wierp hij haar met kracht van zich af.
Neen! er moest nu een einde aan komen.
Hij opende de deur van de huiskamer.
Zij was er niet.
Hij opende de deur van de slaapkamer... van die der kinderen...
Zij was er niet.
| |
| |
Een angst vlijmde door hem heen. Als zij... als zij eens...
Maar hij bedacht zich, dat hij al dien tijd, wachtende op Olga, bij den uitgang had gestaan; zij kon het gebouw niet hebben verlaten.
Waar was zij dan?
Toen zag hij licht in het kleine vertrek, dat was ingericht tot zijn privé kantoor, waarde boeken werden bijgehouden, en hij zijn particuliere brieven schreef.
Daar was zij dus.
Zij zat diep gebogen over het bureau ministre, en boekte de ontvangsten van dien avond in.
Toen hij binnenkwam, hief zij haar gezicht tot hem op; en het was hem, of hij nu eerst zag, welk een verwoesting de laatste weken bij haar hadden teweeggebracht.
De vale, gele huid lag strak om de jukbeenderen; het was een vreemd, strak masker, dat zij hem toewendde, waarin de oogen zwarte gaten hadden gebrand. Zij had iets onlevends, iets spookachtigs over zich gekregen... vooral door haar bewegingloosheid, waar zij anders vibreerde als een te sterk aangeraakte, trillende snaar. Zij keek hem aan, als wachtte zij op een woord van hem; toen zei ze zelf, met een doffe, lage stem, en wees op het boek:
- Dat heb ik nog voor jou gedaan. Ik wou nog vanavond weten, hoe de toestand is. 't Resultaat is schitterend. Je kan tevreden zijn.
Nog sprak hij niet. Hij bleef roerloos in een vreemden ban. Haar ongewone kalmte hypnotiseerde hem, en hij was niet tot spreken in staat. Hij hoefde dus zelf niets te zeggen?...
| |
| |
Zij stond op.
- En nu, zei ze, met steeds hetzelfde levenlooze gezicht en dezelfde uitdrukkingslooze stem, nu is mijn taak hier afgeloopen en kan ik gaan.
Zij ging hem, die daar nog altijd roerloos stond, voorbij, en trad de huiskamer in; en toen hij, met geweld de looden verdooving van zich afschudde, en haar volgde, zag hij, hoe zij bezig was, eenige voorwerpen in een reistasch te pakken.
Het was, of hij daardoor opeens de felle realiteit van den toestand begreep. Tot dusverre had hij niet de werkelijkheid van hun scheiding gevoeld; nú besefte hij, wat het zeggen wou, als iets wat zoo lang samen is geweest, uit elkaar wordt gescheurd...
Zij vervolgde haar bezigheden met een automatische bedaardheid, die haar stil als een schaduw zich door de kamer deed bewegen... maar eensklaps, zóo plotseling, dat hij wankelde als onder een slag, bleef zij voor hem staan, en krijschte hem in het gezicht:
- Ga weg, ga wèg, ik kan je niet meer zien!! wat sta je daar als de steenen gast me aan te staren, ga weg, ga wèg!...!
- Bertha, zei hij, en met moeite vormden de woorden zich in zijn brein, ik kan je zoo niet laten gaan. Ik wil je danken...
- Danken! steunde zij, en sloeg de armen in de lucht, en opeens schreide en snikte zij met hysterisch lachen er tusschen door. Danken! danken! dat ik m'n leven voor jou opgeofferd heb, dat ik oud en grijs ben geworden vóor mijn tijd! Ja, ja, ik ben oud! ik ben grijs! en nu ik óp ben, nu ik dood ben | |
| |
van de zenuwen, nu kan ik gaan! O, 't zal je nog wel eens berouwen, je zal spijt hebben als haren op je hoofd. Niemand is onmisbaar, zeggen ze, maar ik ben voor jou onmisbaar, en dat zul je gauw genoeg merken, maar ik gun 't je, ik gun je alles, wat je mij doet lijden, egoïst! o, ellèndige egoïst...
Zij kreunde hoestend, stikkend in haar verdriet; zij wierp zich neer op den divan, maar sprong weer op, te rusteloos om ook maar één minuut te kunnen blijven liggen, zij liep door de kamer op en neer, stortte bij een stoel op de knieën en legde haar hoofd op haar armen, en snikte, woest, met lange halen, in een onbedwingbaar zenuw-acces.
- Bertha, ik smeek je...
- God, ga wèg, spaar me, spaar me, sta daar niet als 'n beul naar m'n tranen te kijken... ik moest je m'n pijn niet toonen, je zal er later om lachen... met háár!
Zij gilde dat ‘háár’ er zoo hoonend uit, en lachte zoo krankzinnig-wild, dat hij bang werd voor haar verstand, en niet wist, of hij blijven mocht, of moest gaan.
Hij begreep, dat zijn tegenwoordigheid haar opwond tot het felste exces, en toch kon hij haar zóó niet alleen laten... het gewoonste menschelijke medelijden verbood het hem.
- Bertha... zei hij zacht.
Er ging een schok door haar heen.
- O, laat hij dat niet doen, kreunde zij, niet die toon... Laten we als vijanden tegenover elkander staan... als vijanden, die elkaar haten.
En opeens was zij weer overeind, en beet hem dat woord toe met opgetrokken lip:
| |
| |
- Haten! versta je dat! ik haat je! En gá nu! 't Is genoeg. Je hebt al veel te veel van m'n verdriet gezien, dat had ik je niet gegund. Je had 't niet mogen zien. Maar ga nu... gá... of ik slá je in je gezicht!...
Zoo dreigend trad zij tot vlak vóor hem, dat hij zich afwendde met een moedeloos gebaar, en terugtrad in het kantoortje.
Hij liet zich vallen op zijn bureaustoel, en toen zijn oog toevallig in het groote boek haar keurige cijfers zag, schoof hij het met een gebaar van machtelooze drift op zij.
Een papier kwam te voorschijn.
En hij las in kille verbazing:
Aan Paul Larsen van Bertha Larsen - Vermeer.
Het papier bevatte een korte, zakelijke opsomming van Bertha's wil.
Zij zette het zwart op wit: dat zij nooit haar toestemming tot een scheiding zou geven. Zij verwachtte van hem, nu zij vrijwillig ging, een maandelijksche toelage voor haar en de kinderen. Zij had het bedrag nauwkeurig bepaald, uitgerekend naar de vermoedelijke rente van het kapitaal, dat zij ‘in den loop der jaren, door haar werkkracht voor hem had verdiend’. Zij gaf het adres op, waarheen haar ingepakte goederen moesten worden verzonden: het kleine zomeroptrekje, dat zij bezaten te Noordwijk aan Zee. Zij gaf de manier aan, zooals zij het geld wilde toegezonden krijgen, met de data er bij... en onderteekende het geschrift, met haar getrouwden naam: Bertha Larsen.
Hij zuchtte diep, toen hij het stuk had gelezen.Het was hem of hij nú eerst in vollen omvang be- | |
| |
sefte, wat hij verloor, - besefte, hoe thans zijn heele leven veranderen ging op een verschrikkelijke wijze.
Al deze dagen had hij niet nagedacht, niet willen nadenken; hij had zich blindelings laten drijven door zijn hartstocht, en niet durven realiseeren, wat er de consequenties van zouden zijn. Hij wist alleen, dat het leven met Bertha onhoudbaar werd, en dat het hem een verluchting zou zijn, als er een einde aan kwam.
Het einde... was hem geen verluchting. Het was een loodzware druk.
Maar hij moest er zich aan onderwerpen. Hij had dezen toestand zelf over zich geroepen. Het was zijn eigen schuld.
En Olga...
Wat zou zij ooit voor hem zijn?
Wat zou zij hem geven ter vergoeding van wat zij hem ontnam?
Hij wilde de heimelijke stem niet hooren, die hem vóorzeide: niets, niets...
Geen enkele belofte had Olga hem gedaan. Alleen geëischt...
En hij had met zich laten spelen als ware hij een willooze pantin. O, god, o, god, wat had hij van zijn leven gemaakt...
Hij hield niet meer in liefde van zijn vrouw. Maar honderd banden bonden hem aan haar... en roekeloos had hij die los-gerukt in het wild élan als van een verliefden knaap...
O, Olga... Olga... Als je maar een beetje van me hield, dan...
Dan zou ik mijn opoffering niet tellen, ik wil me | |
| |
aan je wijden met al wat ik heb, met al wat ik ben, - maar wil je dat?... mag ik dat?... Olga!...
Hij zat in elkaar gedoken, als een verslagene. Niet als een veroveraar, die het hoogste geluk heeft gewonnen.
Zoo dacht zijn vrouw, die te fel innerlijk bewogen, om hem met rust te kunnen laten, in de open deur verscheen.
En opeens zei ze, bijtend-scherp:
- Je moet niet denken, dat 't ooit nog weer tusschen ons goed worden kan!
Hij was opgeschrikt uit zijn gepeins, en zag haar daar staan, een donkere, uitgedroogde figuur; haar gezicht was werkelijk leelijk nu, met de ingezonken, rood-omrande oogen, en de magere, verbeten trekken... zij had het uiterlijk van iemand, die door een jagenden hartstocht wordt verteerd... nooit was zij minder aantrekkelijk geweest, dan nu in de woede harer wanhoop, die haar niet stil maakte, maar agressief, - zij had zich bedwongen, straks, maar was daarna te feller los-gebarsten. Zij had nu het comble van drift bereikt, en éen verkeerd woord van hem zou haar op hem doen afvliegen om hem te sláán.
En toch voelde hij voor haar een zoo grenzeloos medelijden, dat het op genegenheid leek. Hij kon niet hard tegen haar zijn, al ware zijn leven ermee gemoeid geweest. En toch had het misschien de situatie gered.
Want zijn zwijgen, zijn passiviteit scheen haar dol te maken; haar stem verhief zich weer tot den schrillen zenuwklank, die hem de hersens doorvlijmde.
- Nooit! nooit wordt 't weer goed tusschen ons! | |
| |
En je hoeft niet bij me te komen, als de andere je aan de dijk heeft gezet! Wat verbeeld jij je? Dat ze van je houdt?! Maar, man, dan ben je de onnoozelheid zelve! Dat schepsel houdt niet van jou, ze houdt niet van haar man, ze houdt alleen van haar eigen ongelukkige zelf, en van anders niets! Ze is egoïst op 't idiote af! Wat jij bij haar denkt te vinden, is me 'n raadsel, 'n ráádsel! Ze zal je niets geven, ze zal je nooit iets geven, omdat ze eenvoudig niets te geven heeft. O, stomme, stomme kerel, dat je dat niet ziet! Zoometeen ga je haar vervelen... haar spel staat nú al op de kentering, 't mooie spelletje, dat ze zoo allemachtig handig in elkaar heeft, gezet. Voor actrice deugt ze niet, dat heeft ze zelf óók gemerkt; wat zij vanavond had, was méér dan trac, dat was de innerlijke, afkeerige oppositie van de vrouw, die niet van aanleg hóórt op 't tooneel. Als spelletje comedie-spelen, dat zou ze kunnen, maar in ernst, kan ze 't niet. Wat jij met haar wil, - ik begrijp 't niet. Geeft ze je niet onmiddellijk prijs, dan voert ze je je ondergang tegemoet. En gooit ze je dadelijk overboord, dan ben je óók verloren. Je hebt op de verkeerde kaart gewed. Maar je hebt 't zelf zoo gewild. Ik kan er niets aan doen. Je hebt me belogen en bedrogen... je hebt me beloofd niet meer naar haar toe te gaan, je hebt me gezegd, dat, ik je vertrouwen kon... Jou vertrouwen! o...! steunde zij, en drukte de handen op de borst, als leed zij daar een duldelooze pijn. Bedrieger! valsche bedrieger! En ik heb je vertrouwd, o, god!
Zij snelde de huiskamer weer in, en hij hoorde haar daar stampvoetend snikken, zij smeet een stoel, die | |
| |
haar in den weg stond, omver... en nóg eens kwam zij bij hem terug:
- Als 't niet om de kinderen was... dan verdween ik naar 't buitenland, en niemand hier zou nog ooit iets van me hooren. Nu moet ik hier in Nederland blijven; wat dat voor me is, besef je niet. Bekletst te worden, beroddeld te worden, ik! ik! die m'n heele leven m'n plicht heb betracht. O, de kinderen... arme kinderen... die hun vader moeten verafschuwen, haten!
- Bertha!
Het ontsnapte hem als een kreet. Hij had haar niet willen antwoorden, maar zijn diepste gevoel kwam in opstand nu.
- Ja! zeg ik je! riep zij, in razende voldoening, omdat zij hem bleek te hebben gekwetst. Wat kan je anders verwachten? Door deze verkeerde coup van jou heb je alles verloren: je vrouw, je kinderen; en ook je záák zal te niet gaan, - ik voorspel 't je!
Zij stond daar zegevierend, als de belichaamde wraak, en hij kromp ineen onder haar woorden, die als geeselende zweepslagen waren. Hij voelde, dat zij gelijk had... en hij boog zich als onder een noodlot voor zijn eigen daden.
- Als zij je liefhad, dàn! Maar zij is niet tot liefhebben in staat. En bovendien ben jij voor haar niets dan 'n caprice, 'n tijdelijk spel. En dat wéét je, diep in je ziel ook wèl, want zóó dom ben je niet. Anders zou je nu wel gelukkiger zijn! nu ik je vrij laat, om je verlangen te volgen, nu ik je vrijwillig uit de weg ga, - maar je ziet er uit, je ziet er uit, alsof je gebroken bent!
| |
| |
De hoonende triomf in haar stem deed hem de handen voor de ooren drukken.
- Bertha, zei hij met een bedwongen stem, doch die toch hoorbaar beefde, in godsnaam, martel me langer niet. Ik heb schuld tegenover jou, 'n groote, groote schuld, en ik vraag je ten diepste vergeving, maar laat me nu met rust! ik smeek 't je!
- Vergeving! lachte zij smadelijk, 'n al te gemakkelijk woord! Nooit zal ik je vergeven, al lag je op je knieën voor me! Nooit! nooit! en dat zweer ik je! Je hoeft nooit meer bij me te komen, want wat je mij hebt aangedaan, dat zal ik nooit vergeven, omdat ik 't nooit vergeten zal!
Hij kon niet meer. Als mokerslagen hamerden haar woorden hem op het hoofd. Hij kon nu niets meer verdragen. Of hij zou haar aanvatten en haar wegduwen uit de kamer... of hij schreeuwde het uit...
- Zwijg nu, zei hij; nu vraag ik jou: ga weg. Je foltert ons beiden... ik kan niet meer. Ik ben óp. En jij... jij kan óok niet meer...
- Goed, zei ze, ik zal gaan. Ik heb ook niets meer te zeggen. Dus je wéét 't? ik heb 't je duidelijk genoeg gezegd?
- Ja!... ja...
- Dat je van mij niets meer hebt te verwachten, en dat je nooit op 'n verzoening rekenen moet?
- God! ja!
- Noch van mij, noch van de kinderen hoef je ooit iets te hopen. Tusschen jou en ons... is 't uit. Je weet 't dus goed?...
Hij antwoordde niet meer, maar begroef zijn gezicht in zijn handen.
| |
| |
Nog even toefde zij op den drempel; toen zei ze met sterken nadruk:
- Adieu.
Hetzelfde woord, dat Olga straks tot hem zei...
En nog eens hoorde hij:
- Adieu, Paul. Voor altijd adieu...
|
|