| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk.
I.
Met kloppend hart wachtte Christiane Henric's komst.
En toen hij kwam, en nog in zijn pelsjas, zijn armen om haar heen sloeg en haar kuste op beide wangen, - een begroeting, die hij niet wilde nalaten, ofschoon Christiane er zich zoo veel mogelijk aan onttrok, - en hij zoo opgewekt zei:
- 'n Koude omhelzing, hè? maar als champagne frappé, - de gloed zit van binnen, daar kan je zeker van zijn, - voelde zij, hoe moeilijk het haar zou vallen tegenover deze trouwhartige argeloosheid haar harde beslissing te stellen.
Zij nam hem mee naar een kleine zijkamer, en toen hij verwonderd keek, zei ze:
- Ja, Henric, ik moet je wat zeggen.
O, god, dacht hij aanstonds, daar heb je 't al. Nu oppassen, om niet sentimenteel te zijn...
Hij volgde haar zwijgend, en dadelijk begon zij, zonder hem aan te zien:
- Henric, je bent zoo onbeschrijflijk lief en goed geweest, om ons te helpen, en met mij 'n schijn- | |
| |
engagement aan te gaan - maar 't eerste oogenblik, dat ik 't zelf weet, ben ik verplicht je te zeggen, dat 't nu niet meer noodig is.
Het eerste oogenblik, dacht hij, en het was bitter voor hem dit te denken, grijpt zij aan, om een verbintenis te verbreken, die ons nooit nader tot elkaar heeft gebracht.
- Niet noodig meer? vroeg hij, met een bedwongen stem.
- Neen... Gabriëlle is geëngageerd met Edward Berckendam, en Marthe...
- En Marthe?
- Met Michaël.
- Met Michaël?
- Ja.
- Der Mohr hat seine Schuldigkeit gethan, der Mohr kann gehen.
De ongewone bitterheid in zijn toon, gaf Christiane een diepe ontroering.
O! waren zij deze ellendige comedie toch nooit begonnen. Maar alles ging zoo vanzelf... zij was als 't ware deze richting ingedreven... O, Henric, arme jongen...
Een snik ontsnapte haar.
In hetzelfde moment waren zijn armen om haar heen, en lag haar hoofd aan zijn schouder, en zij schreide, zij schreide, zij wist zelf niet waarom. Al de emoties van dezen dag, het fel-aangrijpende onderhoud met Max, het gesprek met Michaël, en nu haar woorden tot Henric, waren te sterk voor haar zenuwen.
Zij schreide... zij schreide. En zelf zeer aangedaan, | |
| |
streelde hij haar zachtjes over het hoofd, en drukte haar tegen zich aan in een broederlijk-troostende omarming.
- Vergeef me... vergeef me... 't spijt me zoo, dat ik je zoo'n verdriet moet doen...
Moet doen? dacht hij, maar hij sprak die woorden niet uit.
- Stil maar, stil maar, zei hij zacht. Ik voel wel, dat je ‘verplicht’ ben, zoo tegen me te spreken. Je vindt 't ‘eerlijker’, niet? om me niet langer in 'n waan te laten dan noodig is. Maar, och, die waan was toch mooi, - ... ik was er gelukkig in.
- Toch? vroeg zij schuchter, was je gelukkig?...
- Ja... ik wist, dat ik niet veel verwachten mocht... en ik was tevreden. Hebben we 't dan ook niet gezellig gehad?... hè? heb ik je ooit ergens bedroefd mee gemaakt? ben ik veeleischend of lastig geweest?
- Nooit! nooit!
- Maar 't is je niet gelukt, ook maar 'n klein beetje van me te houden?
- O, Henric! ik houd van je, - veel.
- Dat ‘veel’ is minder dan ‘genoeg...’
Ik houd van je, had zij gezegd, en Christiane voelde, hoe wáár het was, wat zij zei. Zij hield van hem, o, veel! en zij besefte opeens, hoe rustig en smartenloos haar leven zou zijn, wanneer zij het gaf aan hèm, dien lieven, goeden, - die voor haar zorgen zou en haar beschermen, die haar liefhebben zou met altijd dezelfde kracht, - maar een schok ging door haar heen, en zij maakte zich los uit zijn armen: zij had hem niet lief.
| |
| |
- Als je, zei ze met bevende stem, nog bereikbaar was geweest, dan had ik je liever geschreven, dan je dit persoonlijk te moeten zeggen.
- O, ja, dat was zeker gemakkelijker voor je geweest, alleen maar nog wat harder voor mij.
- Ja, Henric? vroeg zij beschroomd. Vind jij dit niet veel erger, dan...
- O, neen! ik heb m'n arm om je heen gehad, je hebt aan m'n schouder gehuild. Ik heb gezien, dat je verdriet hebt over je woorden...
- Dat heb ik, veel, veel verdriet...
- En toch had je liever, dat ik was weggebleven?
- Voor jou!
- Enfin, ik ben hier nu eenmaal, en ik kan vanavond niet terug. Had me nog maar één avond gegund, liefste!
- Dat kon ik, dat mocht ik niet, zei ze met bevende stem.
- Gún me nog een avond? vroeg hij, en vatte haar hand.
- Hoe?... vroeg zij verward.
- Gun me nog één avond? Laten we vandaag nog doen, of je niets hebt gezegd?
- Kan dat?...
- Als jij 't wilt... Gun me nog één gelukkige avond?... Morgen zal ik dan gehoorzaam uit je gezichtskring verdwijnen.
- Zou je 't heusch willen, Henric? En zal je verdriet dan morgen niet nog veel grooter zijn?
- Neen, je weet, hoe gemakkelijk ik me in 'n schijn weet te verblijden...
| |
| |
- Toe, wees niet bitter, Henric, dat doet me zoo'n pijn.
- Stem je dus toe?
- Als je 't werkelijk wilt?
- Ik verzoek er je vriendelijk om.
- Dan zal 't gebeuren. Vanavond spreken we nergens meer over. Maar morgen...
- Ja, ik weet 't. Wees maar gerust. Morgen voor dag en dauw ben ik al verdwenen. Dat beloof ik je.
| |
II.
Om den haard in de groote huiskamer hadden, als elken avond, de gasten van Klein Valckenhove zich verzameld in een gezellige groep.
Tante Frédérique was in haar element. Dat mocht zij zoo graag, veel vroolijke gezichten, veel levendigheid om zich heen. Marthe en zij zorgden voor de consumptie; vandaag hadden zij een proef genomen met borstplaat, en er door essences allerlei heerlijke smaken aan gegeven, sinaasappel, framboos en zelfs mocca en chartreuse.
- Ja hebt er, verbeeld ik me, wat te veel chartreuse in gedaan, Marthe'tje, zei Henric, terwijl hij een hap uit het ronde vormpje nam, - want de borstplaat had niet willen los-laten en moest dus met een lepel uit de vormen worden geschept, - en twijfelachtig de al te groene kleur bekeek en den al te anijsachtigen geur berook.
- Vind je 't niet lekker? lachte Marthe, ik heb nog wel zoo op jou gerekend; weet je wel laatst, toen | |
| |
je me óok zoo geholpen hebt met die verrukkelijke harde noga?
- Dat verbrande gaf er wel 'n typisch pikant smaakje aan, maar dit...
- Poor boy, probeer eens deze marasquin... 't Ziet er allemaal zoo verrukkelijk uit, vind je niet zei Marthe, die tevreden de beeldige borstplaatkleurtjes bekeek, rood en rose en geel en violet...
Zij zat, zooals altijd op het haardbankje, aan Michaël's knie, en pelde noten op een blauw porceleinen bord. Haar fijne vingertjes pluisden geduldig, totdat de geheele noot, blank en malsch, tevoorschijn kwam.
- Deze zijn bestemd voor noten-likeur, vertelde zij. Maar jullie mogen toch gerust er van eten, hoor, er zijn er genoeg.
Stil sloeg Christiane het spel van Marthe's bezige handen gade. Anders hielp zij haar altijd en graag, maar vanavond had een zoo groote machteloosheid haar bevangen, dat zij niet anders kon doen, dan stil liggen in haar stoel, en het tooneel vóor zich zwijgend beschouwen.
Hoog vlamde in den haard het vuur van zware eikenblokken, en de roode gloed deed wisselende glanzen glijden over de gezichten er om heen. Zelfs Max' gewoonlijk zoo was-witte trekken schenen levendig en geanimeerd. Wanneer Christiane naar hem keek, en naar zijn glimlachenden mond en zijn heldere oogen, dan zonk een machtig gevoel van alles-vereffenenden vrede in haar, en sloot zij haar oogen, om even in de rust van die sensatie te blijven... Want keerde zij tot de werkelijkheid terug, | |
| |
dan werd zij zoo bedroefd, zoo bedroefd, dat zij de tranen in haar keel voelde branden.
Ach, Henric... waarom had hij haar de marteling van dezen avond opgelegd, waarom had zij toegestemd in zijn verzoek?
Max had het haar zoo zacht gezegd, toen zij hem alles vertelde:
- 't Zou beter van niet zijn geweest... maar Max had ook erkend, dat de omstandigheden er toe leidden, omdat Henric vanavond immers niet meer weg had gekund.
Toch, als hij had gewild... Maar hij wilde natuurlijk niet. ‘Nog één gelukkige avond’ had hij gewenscht. En was deze avond gelukkig voor hem?
Het scheen wel zoo. Zijn ronde zwarte oogen straalden, en zijn lippen lachten ongeveinsd. Ook Max viel het op, hoe veel meer Christiane onder den indruk scheen te zijn dan Henric zelf. Had zij verdriet, om wat zij tot hem had moeten zeggen?...
Lang peinzen over deze gedachten kon hij niet. De toon was zoo opgewekt, en zelfs Michaël deelde er in, en onttrok zich niet aan het algemeen gesprek.
Niemand, dacht Max, zou merken, hoeveel gedachten er gaande waren in de hoofden van deze zoo gezellig samen zijnde menschen. Hijzelf... hij dacht aan Olga, die hem zoo vreemd was geworden... En juist nu zei Henric:
- Wat heb ik gehoord over Olga, Max? Ze gaat tooneelspelen, hè? Ze zeggen, dat er bij de tooneeldirecties 'n algemeene rush is van allerlei vrouwtjes, die Olga's voorbeeld willen volgen. 't Zal mij benieuwen, wat daarvan komt.
| |
| |
- Die Olga, die Olga, ze weet toch ook maar niet, wat ze zal verzinnen, lachte Tante Frédérique. Als kind al wou ze zich altijd verkleeden; als ze bij me kwam, zat ze altijd dadelijk op zolder bij de kist met oude kleeren; eens kwam ze beneden in 't jurkje van mijn grootmoeder, dat die in haar bruidsdagen gedragen had; 'n empire-jurkje van wit batist met groene bloempjes en lange groen-satijnen mouwen, en ze zag er uit om te stelen.
- Ik heb 'n idee, zei Henric. Ik ga 'n school oprichten, 'n ‘School voor getrouwde Vrouwen’, - mooie titel voor 'n tooneelstuk, wat? - want er zijn vrouwen, die moeten leeren, hoe ze zich in haar huwelijk hebben te gedragen.
- En wou jij aan 't hoofd daarvan staan? lachte Tante Frédérique. Jij zou heel goed zijn, om de vrouwtjes te leeren, hoe ze niet moeten doen.
- En dan laat ik prospectussen maken met 'n afbeelding van ‘de moderne wereld’, als afschrikwekkend voorbeeld, bijvoorbeeld zóó:
Hij nam een blaadje papier uit zijn blocnote en schetste in een ommezien een harlekijn, die een groote zeepbel blies. En in het transparant van die zeepbel zag men de vluchtige lijnen van twee mannen en twee vrouwen, die elkander bij de handen hielden, maar ieder een ander dan voor wie of wien ze schenen bestemd.
- Ondeugend ben je, ondeugend, ondeugend, zei Tante Frédérique.
- En in die School wordt alle tabak verboden en alle alcohol, en wordt 't gebruik van water gepropageerd, - op goede gronden.
| |
| |
- Die gronden wil ik hooren! riep Tante Frédérique strijdlustig, en allen lachten, want zij herinnerden zich, hoe op Olga's bruiloft, toen Oom Houwaert vroeg, of hij haar nog eens inschenken mocht, zij geantwoord had:
- Welzeker, Henri, we beginnen pas!
- Wel, ging Henric voort, de voortreffelijkheid van 't water is al door Pindarus aangetoond. Moezelwijn verwekt maagzuur en 'n slecht humeur. Rijnwijn, in groote hoeveelheden gedronken, maakt de tong onzeker, en brengt, 'n koortsachtige toestand te weeg. Port, madera, kleuren je neus en verzwakken je denkvermogen. Champagne maakt je opgeruimd, - maar ruimt tegelijk je geld op... 't Is dus duidelijk, dat water 't beste is.
Er werd nog een beetje voort-geschertst over alcohol-gebruik, en Christiane keurde het mengen van wijn in spijzen af.
- Onzin! onzin! beweerde Tante Frédérique, in schildpadsoep hóórt madera, in hazepeper roode wijn... maar soms heb je gelijk, truffels met champagne kan ik niet uitstaan; wel, Henric, wat zei je vanmiddag wel van m'n truffels aan tafel, nu, Henric, asjeblieft?
- Er zijn weinig dingen, Tante, die voor mij gaan, boven versche truffels. In dat opzicht ben ik gelijk aan 't intelligente varken, dat z'n lekkerbeetje ijverig naspeurt, - maar gelukkig krijg ik geen tik op m'n gezicht zooals die stumper, als ik 't verorberen wil.
- Zes weken na Nieuwjaar, zei Tante Frédérique zijn de truffels nog goed. Dan zijn ze 'n ware delica- | |
| |
tesse. En alsjeblieft ze dan bijvoorbeeld niet geven à la crème met kaas! De zuivere truffelsmaak moet je kunnen genieten. Je moet zien, hoe ik ze behandel! Ik wasch ze en borstel ze, maar laat ze niet in 't water staan, dan verliezen ze hun parfum! en worden hard, maar ik droog ze zorgvuldig af, wikkel ze in beboterde papieren en braad ze dan 'n half uur in heete asch...
Hoe was het mogelijk, dacht Christiane, dat er over zóo futiele dingen kon worden gesproken, terwijl er in de hoofden zooveel ernstige ontroeringen omgingen. Max was onder den indruk van hun morgengesprek, zij zag het aan zijn glinsterende oogen en de verhoogde kleur op zijn wangen, een gezonde kleur, want de heete koortsplekken waren vervangen door een egaler rood, dat hem een jong en gelukkig aanzien gaf. En zijzelve... geen oogenblik vond zij innerlijke rust. En Henric... hij zei, zich te kunnen verblijden in een schijn... maar hoe kon hij dat meenen?... En Michaël, die was toch natuurlijk doordrongen van den ernst van zijn besluit... Alleen het kind Marthe... die was argeloos en volkomen gelukkig. Zou zij het morgen nog zijn...?
Christiane wenschte, dat de avond maar voorbij mocht wezen. En dan weer had zij angst voor het eindigen van deze uren... en opeens kon zij Henric wel goed begrijpen, die nog enkele oogenblikken van schijnbaar geluk verkoos boven een bruuske scheiding.
Een einde heeft altijd iets droevigs. En hij was zoo goed en lief, Henric... het smartte haar zoo, hem leed te doen...
| |
| |
Nu zong hij zachtjes bij zijn ‘maan-guitaar’, een rond, Chineesch instrument, waarop hij een ‘matador’ was, en waarmee hij elken avond als hij kwam, hun eenige genoegelijke momenten verschafte.
Zijn stem was volstrekt niet mooi, en kreeg, als hij haar uitzette, iets van een luide declamatie, meer dan van zang, maar als hij neuriede, zooals nu, dan hoorde Christiane er iets pathetisch' in, dat haar trof in haar diepste gevoeligheid.
Hij zong, maar het leek meer op droomen, zacht voor zich heen gezegd:
Waiting for the moon to shine and show me the way
Waiting for the moon to show me that light in your eyes,
Waiting for the moon to shine and show me the way,
Een snelle snik ontsnapte haar. Zij schrikte, en beheerschte zich onmiddellijk. Maar Henric had het gehoord...
De lange, lange avond was eensklaps voorbij. Als een flits ging nog eenmaal het beeld der bijeenkomst, zoo intiem en gezellig langs Christiane's geest. Nooit meer, nooit meer zouden zij zóó samen zijn, en iets als heimwee krampte door haar borst...
Toen was zij alleen met Henric.
| |
| |
En hij nam haar met innige liefderijkheid in zijn armen, en het was, of hij háár over hun afscheid troosten moest. Zij was in tranen uitgebroken, en haar smart zocht een toevlucht bij hem.
Hij drukte haar aan zijn hart, en suste haar als een kind in zijn armen. Hij vond de kracht, om zijn eigen verdriet meester te blijven, en zijn bevende lippen tot vastheid te dwingen, toen hij zei:
- Luister... je zal nóóit meer alleen zijn in 't leven... begrijp je dat? Altijd, als je me noodig hebt, dan zal ik er zijn. Je zal nooit vergeefs 'n beroep op me doen. Ik blijf aan jou toebehooren. Beschik over mij... ik ben... ik blijf van jou.
| |
III.
Den volgenden morgen was Christiane niet in staat, het lees-uur op Michaël's kamer bij te wonen.
Michaël en Marthe waren alleen.
Het meisje las voor uit l'Assommoir.
En Michaël zat met de hand onder het hoofd, en verstond geen woord. Hij beschouwde haar zwijgend, en dacht dieper over haar na, dan hij nog ooit had gedaan.
Hij had haar niet lief.
Zijn ziel had nooit de warme, levende passie gekend, zich streng onthouden van alles, wat naar emotie zweemde. Hij wilde de liefde niet kennen.
En zeker zou hij nooit een kind kunnen liefhebben als Marthe, zij, die een kind bleef, ondanks de wreedheid der opvoeding, die hij haar gaf.
Ja, wreed was hij tegen haar geweest, onnoemelijk | |
| |
wreed. In kalme onmeedoogendheid had hij haar zijn beschouwingen opgedrongen, haar verklaard, waarom hij het leven háátte. Hij had tegen haar gesproken op dezelfde wijze, als hij het dien avond tot Christiane had gedaan. Maar... Marthe was dezelfde gebleven.
Haar oogen waren nooit verdoft, haar trekken nooit versomberd. Eens had zij gezegd:
- Alles wat je zegt, is waar, Michaël. Maar toch maar de helft van de waarheid. De andere helft is precies 't tegenovergestelde: ons leven is 'n eenheid van tegendeelen.
En dit was háár levensopvatting, en daarvan week zij niet af.
En... hij was er evenmin in geslaagd, om haar niet meer van hem te doen houden. Hij merkte het wel, hij had een valsche berekening gemaakt. Hij kende de vrouwen niet...
Nu het te laat was, doorzag hij den toestand. Marthe's beschouwing over het huwelijk was een deel harer gehcele levensopvatting, en paste precies daarin: zij was van meening, dat een pessimistische man een natuurlijk-opgewekte vrouw moest trouwen, om een volmaakte ‘eenheid van tegendeelen’ te kunnen vormen.
Nu zou hij nog één poging wagen, om Marthe van haar liefde voor hem te genezen. Ook deze was verkeerd, beweerde Christiane. Maar hij kon dat niet gelooven... In elk geval, hij wou het probeeren.
Marthe las.
En zij keek even op:
- De kleine Lalie... zouden er zulke toestanden bestaan, Michaël?
| |
| |
- O! ja.
- Als ik rijk was...
- Al de rijkdom van de wereld kan zulk kwaad niet voorkomen. De menschen blijven menschen, en altijd zullen er Bijards zijn en Lantiers en Coupeau's.
- Maar even goed zijn er ook Jeanne's als uit Une page d'amour en Pauline's uit La joie de vivre...
Bijna had hij gelachen, en hoofdschuddend gezegd:
- Je bent onverbeterlijk, Marthe.
Maar hij was nu te veel ingenomen met zijn nieuwe plan. En hij kon er niet langer over zwijgen.
- Marthe, ik moet je wat zeggen.
- Ja? vroeg zij, dadelijk vol belangstellende aandacht.
- Heeft 't je nooit verbaasd, dat Christiane en Henric zoo opeens waren geëngageerd?
- Neen... ja... Eigenlijk niet zoo erg, want Gabriëlle en ik hadden wel gemerkt, dat Henric heel veel van Christiane hield.
- Maar Christiane niet van Henric. Hadden jullie dat niet gemerkt?
Marthe zweeg peinzend. Wat wilde Michaël zeggen?
- Ik wil 't je nu vertellen. De verloving tusschen Henric en Christiane was 'n schijn-verloving, om Gabriëlle en jou te redden.
- O! Michaël! riep Marthe onstuimig. Nu zie je toch, dat er ook in 't werkelijke leven niet alleen Bijard's en Lantiers en Coupeau's bestaan!
- Maar, ging hij voort, zonder op haar blijde scherts te letten, maar... nu 't engagement van Gabriëlle in orde is, wou Christiane wel graag 'n eind maken aan haar engagement.
| |
| |
- Dat begrijp ik. 't Moet 'n vreeselijke tijd voor haar zijn geweest. Die lieve Christiane!... Natuurlijk moet ze 't doen!
- En jij dan, Marthe?
- Ik?
- Ja, begrijp je dan niet, dat, als Henric weer vrij is, je moeder alle pogingen in 't werk zal stellen, om jullie tweeën samen te brengen?
- O! zei Marthe onthutst, en zag er meer dan ooit uit als een kind.
- Maar... er is wel 'n middel, om daaraan te ontkomen.
- O?... ja?...
- Eén middel, maar 't is niet prettig voor jou.
- Wat kan dat zijn?
- Dat jij en ik nu samen 'n schijn-verloving aangaan, Marthe.
- Jij... en ik...?
Zij keerde langzaam haar gezichtje naar hem toe, en nooit had hij zoo'n glanzend geluk in menschelijke oogen gezien.
- 'n Schijn-verloving, herhaalde hij met nadruk.
- Ja... ja... ik heb 't heel goed begrepen...
Zij bleef hem aanzien met haar lichtenden glimlach, haar stralende oogen...
- Ik... zei hij, en verloor voor de eerste maal van zijn leven iets van zijn welbewuste zekerheid, ik was bang je met dit voorstel te beleedigen, Marthe.
- Hoe... kan dat?...
- Ik dacht, dat je trots erdoor gekwetst zou zijn.
- Mijn trots?! maar ik heb toch geen trots tegenover jou!
| |
| |
Zij juichte het bijna uit. En zei:
- Michaël... Michaël... nu ben ik, geloof ik, te gelukkig...
Christiane had dus toch gelijk?... Hij had opnieuw gefaald en nog veel erger dan te voren?
Zijn toon werd strak en koel.
- Je weet niet, wat je zegt. Dit engagement, hoe noodzakelijk 't ook is, zul voor ons beiden 'n penitentie zijn.
Zij keek hem aan, en schudde schalks lachend het hoofd:
- Noch voor jou, noch voor mij, Michaël.
- Marthe, kom tot jezelf. Geef niet toe aan kinderlijke opwellingen, begrijp de ernst van dit geval.
- Maar dat doe ik! dat doe ik juist. 't Is ernstig, heel ernstig, en dat is wat ik besef, en dat maakt me zoo blij.
Zij lachte, toen zij zag, hoe hij de schouders ophaalde. En werd toen zelve serieus:
- Michaël, zei ze, ik weet iets, wat jijzelf nog niet weet.
Hij keek haar vragend aan.
- Ik weet, zei ze zacht, en vestigde haar klare kinderoogen met oneindige liefde op hem, dat ik je niet onverschillig ben, Michaël... dat je...
Zij aarzelde even, maar toen, moedig, zei ze het:
- ...dat je van me houdt.
Zijn gezicht werd strak en hard als een masker. Hij opende de lippen, om te spreken, doch zij viel hem snel in de rede.
- Stil! zeg niets! want 't zou de waarheid niet zijn. Ik zal je bewijzen, dat 't waar is, wat ik zeg.
| |
| |
- Hoe zou je dat kunnen!
- Ik kan 't. Luister. Toen Christiane hoorde, dat Gabriëlle veilig was geëngageerd, wilde ze haar schijn-verloving met Henric verbreken. Ze dacht toen natuurlijk niet aan mij. Toen je 't me vertelde, dacht ik óók niet aan mij. Maar... jij hebt wèl aan mij gedacht.
Michaël's hoofd zonk een weinig neer. Dit was in elk geval waar. Maar had zij gelijk, om daaruit deze conclusie te trekken?
- Michaël, als ik niet diep-in voelde, dat ik gelijk had, dacht je, dat ik dan ooit zoo tegen je zou durven spreken, als ik doe? De zekerheid, dat je van me houdt... maakt me dapper, en doet me alles durven. Vroeger.... was ik bang, 'n woord in je tegenwoordigheid te zeggen. Nu niet meer! Ik ben niet meer bang voor je, liever gezegd, ik heb niet meer dat bange ontzag. In deze weken zijn we elkaar zóóvéél nader gekomen. Ik voel me vrij en gelukkig, wanneer ik bij je ben. En jij...
Hij luisterde naar haar, in een verbazing, die steeds verminderde, en langzaam plaats maakte voor een heel ander gevoel. Hij had de kleine Marthe steeds als een kind beschouwd, al verraste het hem vaak, te ontdekken, dat zij zoo schrander en zoo ontwikkeld was. Nu merkte hij, dat haar vrouwelijke intuïtie haar dingen deed raden, die hem absoluut onbewust gebleven waren...
- En ik...? vroeg hij, geboeid door de uitdrukking van haar gezicht, den toon harer stem, den innigen blik harer oogen.
- En jij... Je kan m'n gezelschap velen, terwijl | |
| |
ik niets beteeken bij jou vergeleken. Ik mag bij je zijn, terwijl je de eenzaamheid vroeger boven alles verkoos. En je vindt 't...
- Ik vind 't goed, ik vind 't buitengewoon prettig, als je bij me bent!
Ondanks hemzelf waren deze woorden uit hem gewrongen. Maar toen, wat gebeurde er?
Een soupele meisjes-gestalte was bij hem neergeknield. Een paar zachte armen sloegen zich om hem heen, en een innige stem fluisterde aan zijn oor:
- Ik houd van je, ik houd van je... en jij... houdt van mij...
En toen, wat gebeurde er? Een warme meisjeswang drukte zich aan zijn gezicht... een nooitgekende bedwelming sloop door zijn hersenen... en toen... wat gebeurde er... voor hij wist, wat hij deed, en dat hij het deed, had hij zijn hoofd gebogen, en haar op de lippen gekust... gekust... gekust...
Zij lag dicht tegen hem aan, in zijn armen, volkomen verlangeloos-gelukkig. Zij betoogde niet meer, zij redeneerde niet meer... het was alles gegaan, zooals het logisch moest komen...
En hij... zijn verstand was overwonnen door zijn gevoel, in zijn hoofd klonken nog brokstukken van frasen, die hij zoo vaak had gebruikt: ik haat 't leven... ik haat de liefde... doch hij staarde er tegenaan, verbijsterd, en hij begreep ze niet...
Dit... dit was de werkelijkheid, die hij in zijn armen hield, de warme, levende werkelijkheid... en dit éene moment van zelfvergeten geluk overwon alle grauwe theorie...
| |
| |
Hij keek op het hoofdje, dat zoo vertrouwensvol aan zijn schouder lag, neer in diepe verteedering. Laf was hij altijd voor het leven terug-gedeinsd... dit kind, dit kind had den prachtigen moed gehad, om hem aan zichzelf te openbaren... Zij, in haar schuldelooze naïeveteit wist meer, dan hij in zijn levenslang vergaarde wijsheid bevroedde.
Hij dacht nog niet. Hij vreesde er niet voor, dat hij later berouw krijgen zou. Dit kind zou lachen met haar zaligen, wetenden glimlach, als hij sprak van ‘berouw’. En waarom zou hij zich niet aan haar toevertrouwen?... Het was veilig en vredig bij haar...
- Michaël, fluisterde haar zoete stem is 't goed... dat ik heb gedurfd?
- Ja... ja...
- Vind je 't goed... dat ik van je houd?...
- Ik ben er je... zoo dankbaar voor.
- Dankbaar... waarom?
- Omdat ik... omdat...
- Waarom?
- Omdat ik je liefheb... Liefste! liefste! omdat ik krankzinnig, dol, van je houd!...
| |
IV.
Olga volgde sinds eenigen tijd de repetities van het nieuwe stuk, dat werd ingestudeerd.
Dat was leerzaam voor haar, beweerde mevrouw Larsen, die met altijd dezelfde hardhandigheid haar opvoeding had op zich genomen. En nu en dan moest Olga een der rollen vervullen; nu eens voor dienstmeisje spelen, en vlak daarop de oude douairière, | |
| |
of de brutale bakvisch vertolken, en dan ineens weer optreden als de ‘heldin’ van het stuk.
En ten duidelijkste bleek, hoe versatiel Olga was. Met het grootste gemak gleed zij van het eene karakter in het andere. Zij bezat weliswaar volstrekt geen routine, en maakte onophoudelijk ‘de stomste fouten die zelfs een kind haar zou kunnen verbeteren’, maar zelfs mevrouw Larsen moest erkennen, dat Olga in hooge mate een natuurlijken aanleg bezat, die haar door vele moeilijkheden heen-hielp.
Voorts had zij een mooie houding, enorm veel aplomb en een groote zelfbeheersching, zoodat zij van een rol nog altijd wel iets maakte. Soms had het nest de pretentie een der volleerde actrices te willen verbeteren, en bracht nuance'tjes aan in haar rol, waar die rol, het móest worden erkend, veel meer relief door kreeg, en eens deed ze Angeline Mercier zóó overdreven na, dat deze, door de charge begreep, hoe zij het niet moest doen.
- Harro! riep zij eens, hoor je nu niet, dat je aldoor zegt:
- Maar ben je dan niet telefonisch aangesloten!
Je moet natuurlijk zeggen:
- Maar ben je dan niet telefonisch aangesloten!...
Ja, ja, dat nieuwkoopje begon een aardigen toon aan te slaan. Mevrouw Larsen deed alle moeite om haar neer te zetten, te dempen, haar er onder te houden, maar dat wicht sprong telkens weer als een stalen veer omhoog. Zij leek wel in 't geheel niet geïntimideerd door háár aanmerkingen, waar ze de eerste maal echt beduusd door was geworden, - nu lachte zij, of neuriede ongegeneerd, en kon haar | |
| |
aankijken met een blik, die onweerstaanbaar herinnerde aan de insolente kalmte, waarmee een kat kijkt naar zijn prooi.
Waarachtig, mevrouw Larsen voelde soms iets van haar innerlijke, rustige zekerheid verdwijnen tegenover dit usurpeerende schepsel, dat zich wonderlijksnel aan hun milieu had aangepast. Van huis-uit een actrice.
Wat zij ook deed, om haar klein te houden, juffrouw Olga groeide haar boven het hoofd. Zij stond machteloos tegenover dezen vreemden invloed, die zich bij hen had ingedrongen... en het ergste was: zij kon niet ontkennen, dat Olga Renselaer een aanwinst voor hun gezelschap was.
Olga een gevaar voor haar zielsrust! Neen! dat niet! Met Paul was dit schepsel tenminste niet verder gekomen, en als zij de bedoeling had gehad hem te veroveren, als een nieuw, pikant spelletje voor haar oververzadigden geest, dan slaagde zij dáarin tenminste niet. Dat was een troost. Zij had haar man nog altijd onder hetzelfde bedwang.
Maar dat zij het land aan dit wezen had, - aan niemand nog ooit zoozeer. Voor de eerste maal in haar carrière vond zij iemand tegenover zich, die haar ‘stond’. Die haar opzettelijke grofheden beantwoordde met een felle, satirische fijnheid, die haar soms ging door merg en been. Enfin. Zij zou Olga exploiteeren, en uit haar halen, wat zij kon, en dan: adieu!...
Olga had een verrukkelijken tijd. Zij vermaakte zich dol met de heterogene elementen van dit gezelschap. Zij kon met allen goed overweg, zij was | |
| |
gezellig, goedlachsch, had voor ieder een schertsend woord, dat, al hield het ook een aanmerking in, toch een ‘hemel was, vergeleken bij de verfoeilijke être-achtigheid van Virginie’, zooals Eva Jong zich uitdrukte; zij gaf gaarne raad en hielp iedereen met inlichtingen, zij bracht bonbons mee en tartines russes en gaf ‘zoo maar’ een flacon odeur, Le Jade, het nieuwste van Roger et Gallet aan Betty Balmers weg, en legde eens zoo lief een beeldige Liberty écharpe om de schouders van mevrouw van Harpen:
- Moet je houden, hoor, zal je veel te aardig staan in je rol van Lady Bloomsbury.
Olga toonde een leuke kameraad te willen zijn, zij liet zich nergens op voorstaan, en bewaarde al haar hautainheid, haar dolle brutaliteit, haar vinnige, vlijmende ironie voor Virginie.
Wanneer er 's morgens en 's middags moest worden gerepeteerd, dan deed Olga als de anderen, en bracht haar twaalf uurtje mee. Het werd dan op het tooneel een gezellige boel, want Paul en Virginie waren naar boven om koffie te drinken, en de jonge menschen lachten en haalden allerlei grappen uit, en amuseerden zich met Olga's ‘onthullingen uit de groote wereld’. Zij noemden haar allen bij den naam, en Olga deed wederkeerig hetzelfde.
Olga had altijd het warmste plekje en den gemakkelijksten stoel, en terwijl zij haar sandwiches at, vertelde zij humoristisch, of deed met een plotselingen uitval Virginie na, dat de anderen stikten van het lachen. Zij zagen in Olga geen ernstige concurrente, zij waren, evenals mevrouw Larsen, ervan overtuigd, dat Olga geen ‘blijverdje’ was, dat ‘haar | |
| |
bevlieging wel even gauw weer zou verwaaien, als die was opgekomen’, en daarom waren zij ook niet jaloersch op haar, en genoten van haar prettigen omgang, haar vermakelijke verhalen, haar gulheid, haar goed humeur.
Vandaag was het vrije uur zeer interessant, want Harro en Olga hadden samen een tooneelstuk geschreven, dat Harro zou voorlezen, en dat, zeer kunstig, alleen woorden bevatte met een e. Het was niet lang, een ‘éen-scène-spel’, maar reuzegeestig, en bij het schrijven waren de auteurs telkens zelf ‘omgetold van het lachen’, zooals Harro beweerde.
- Zijn jullie klaar, dan beginnen we, verkondigde hij, en ving aan met den titel te lezen. Het stuk heet:
| |
Dégénéré.
Eén-scène-spel
Gesprek der Edelen Ernst Egbert Erkelens en Evert de Schepper.
Eerste Edele: Ernst Egbert Erkelens. Bleeke, evenwel tevreden trekken. Versleten, echter netjes verstelde kleeren. Heeft geen degen. |
Tweede Edele: Scheel. Sterke knevel. Met weelde gekleed. Heeft een degen. |
Hé! Ernst! Schenkt ge me een beker Xeres?
| |
| |
Eerste Edele (een beetje gegeneerd):
Neen, 'k heb geen geld, beste Evert. Wenscht ge evenwel een kelkje jenever?
Nee. - En zeg, eet ge wel eens eend?
Neen, we eten zelfs geen versch vleesch, we eten steeds pekelvleesch, met gele peentjes, en eens per week lekkere flensjes met krenten. Hebt ge trek eens mee te eten?
Tweede Edele (gebelgd, met schelle stem):
Verrèk, kerel! Scheert ge den gek met me! Hebt ge geheel geen centen meer?... Vreet het zelf!
Eerste Edele (gekrenkt en effen):
Zeer beleefd, meneer!...
De toehoorders proestten het uit.
- Wat oergeestig, zeg!
- Hoe halen jullie 't bij elkaar.
- O, zei Olga, met glinsterende oogen, we konden niet uitscheiden, toen we eenmaal begonnen waren. Ik wou bij 't middagmaal nog ‘enkele weeke beentjes’ hebben, maar Harro zei: You must not overdo it, 't is zoo al leuk genoeg.
| |
| |
- Ja, en bovendien zitten er in pekelvleesch geen beentjes.
- Neen?
- Nee, dat weet je natuurlijk niet; maar wij hebben na afloop van 'n voorstelling wat dikwijls broodjes met pekelvleesch verstouwd, fijn.
- Is 't 'n soort spek?
- Neen, 't is vleesch, 't wordt heel dun gesneden, ziet er uit als ham, zei Rien van Berge; iedereen was altijd bereid Olga in te lichten.
- In de oorlog was 't zoowat 't eenige, wat je krijgen kon, we smulden ervan.
- Maar, zeg, wie is nu eigenlijk de Dégénéré?
- Natuurlijk die scheele, die zelf ‘met weelde gekleed’ is, en van de arme Ernst, nog Xeres en eend wil hebben!
- Of de bleeke Ernst, die nog zoo teeder antwoordt: hebt ge trek eens mee te eten?
- Zeg, Harro, lees 't stuk Virginie eens voor. Dan zal 't blijken, of ze zin voor humor heeft.
Virginie en Paul kwamen juist daar aan.
En Harro, met zijn leuk gezicht, vertelde in een paar woorden van zijn en Olga's creatie, en vroeg verlof het even vóor te mogen lezen.
En toen zei Paul:
- Dat één-scène-spel?...
Er ging een schok door Olga heen èn door Virginie.
Hoe kan de domoor zich zoo verraden, dacht Olga. En Virginie: Hoe kent Paul dat? Hij heeft Olga nooit gesproken buiten mijn tegenwoordigheid... Of... of... is hij bij haar aan huis geweest, zonder het mij te zeggen...?
| |
| |
Zij voelde haar gezicht zich verspitsen en verstrakken. En haar stem klonk schril, toen ze zei:
- Niet eeuwig en altijd gekheid hier. D'r is bij jullie 'n futiele toon gekomen in de laatste tijd, die me alles behalve bevalt. Op je plaatsen! en attentie asjeblieft! Betty, begin!
Betty, gehoorzaam, begon haar rol.
Mevrouw Larsen klemde haar nerveuse vingers om het regie-cahier. Zij wilde niet zien, dat Olga het trapje naar de zaal was afgesprongen en dat Paul haar was gevolgd. Jezus, jezus, wat ontdekte zij daar opeens... Paul... en die vrouw... neen, neen, een leugen...
Zij keek niet om, zij trachtte niet hun gefluisterde woorden op te vangen, maar een hel brandde er in haar borst, en een kramp voer door haar armen... o, zou zij dat valsche schepsel niet kunnen aanvatten met haar eigen handen, en haar buiten de deur smijten, en haar overladen met schimp en hoon...?
Olga was ergens in de zaal gaan zitten, buiten gehoor van het tooneel. En toen Paul bij haar kwam, keek zij schalks lachend naar hem op, en fluisterde schertsend-verwijtend:
- Domme, domme jongen, hoe kan je je nu zoo verraden?
Hij was naast haar neer-gevallen op een fauteuil, en sloeg zich de hand voor het hoofd.
- God, Olga, steunde hij, lach er niet om, 't is vreeselijk, vreeselijk...
Maar Olga lachte wèl. Zij had het onbeschrijflijk comisch gevonden: het diabolisch veranderen van Virginie's trekken, en dat niais-gezicht van Paul...
| |
| |
Zoodra hij dien middag was gekomen, om haar examen bij te wonen, had zij begrepen, gewonnen spel te hebben. En inderdaad had het haar ook niet zoo héél veel moeite gekost, om hem over te halen, haar, bij haar aan huis, ‘een paar lessen te komen geven’. Dat zou haar zóovéel verder helpen, dan het onderricht van zijn vrouw. ‘Want dat was wel goed, natuurlijk, absoluut degelijk en zoo, maar haar manieren waren niet aanmoedigend...’
Dat moest Paul toegeven, en hij had er in toegestemd om te komen; maar, had hij er bijgevoegd, dan moet mijn vrouw het niet weten, want het zou net wezen, of wij haar leiding niet vertrouwden, en dat is natuurlijk niet zoo.
De verstolen oogenblikken, waarop Paul bij haar ‘durfde’ komen, vond Olga verrukkelijk. Zij liet hem zien, wat een mooie, elegante, ontwikkelde vrouw was, in een comfortabele, smaakvolle omgeving; zij spon een fijn web om hem heen van geslepen coquetterie en intrige, waarin hij vast gevangen zat, eer hij er iets van wist.
Maar Olga, de geraffineerde, wist het wèl. Nauwkeurig lette zij op de steeds meer veranderende uitdrukking zijner oogen; neen! nu keek hij niet meer langs haar, óver haar heen; zijn blik was donker en dringend en kreeg soms de expressie van weg-vande-wereld zijn, die zij zoo dolgraag in mannenoogen zag.
O! zij was tevreden met den gang van zaken, met dit zóó spoedig resultaat! Want zelve voelde zij haar neiging voor Paul zich verdiepen, zij vond hem een alleraardigste afwisseling met de mondaine jongelui, | |
| |
die zij altijd ontmoette, en die haar vreeselijk verveelden, omdat zij hen te goed kende, en precies wist, wat zij van hen te verwachten had in wijze van behandeling en conversatie.
Paul was aan den eenen kant durvender, aan den anderen schuchterder; soms kleurde en stamelde hij, dan weer was hij stoutmoedig, en kuste haar de hand. O! het was een verrukkelijk spel! Het prikkelde haar zenuwen met de aangenaamste sensaties, het hield haar gedachten bezig, en maakte haar prettig luchtig en opgewekt. En de zekerheid, dat eenmaal Virginie iets van Paul's ‘afdwaling’ ontdekken zou, was als een pikant-aromatische toevoeging aan haar gevoel, die den smaak ervan verhoogde.
En nu opeens was het zoover. Virginie had lont geroken, en Paul zat in den put, als de typische lafaard-echtgenoot, die hij was.
- Vreeselijk, vreeselijk, herhaalde zij, en lachte in haar hoon. Flauwerd, om dadelijk zoo in je wiek geschoten te zijn!
- God, begrijp je dan niet!
- Zeker begrijp ik! 't Is de ‘alte, alte Geschichte’ van de vrouw-tiran en de man-lafaard! Wees toch wat moediger!
- Moediger? wat moet ik... wat kan ik... Je begrijpt niets van de verhouding tusschen m'n vrouw en mij.
- O! of ik die begrijp! Je bent in vele opzichten afhankelijk van je vrouw, en daarom heb je haar lief. Enfin, ga naar haar toe, en maak 't in orde, boy!
Maar hij zat verslagen. Hij wist werkelijk niet, wat hij tegen zijn vrouw moest zeggen. Hij had wel eens | |
| |
meer een tijdelijke bevlieging gehad, maar door haar ironiseerenden spot hielp zij hem daar altijd gauw genoeg over heen. Nu was het ernstiger. En dat zou zij óók voelen, natuurlijk.
- Hoor eens, Paul, je bent werkelijk te laf. Wat is er gebeurd? Je vrouw is er achter gekomen, dat je mij wel eens bezoekt, zonder er haar iets van te zeggen. En dat is alles! Idioot, om daar zoo'n tragedie van te maken. O! 't is om te lachen, te lachen! Hoor eens, - willen we er om liegen? Zeg dan maar, dat je éens bij me bent geweest, en niet meer. Is dat nóg te veel? Zeg dan maar, dat ik je geschreven heb. Mag dat óok niet? Mag je geen brief krijgen, zonder dat je vrouw 't weet?...
Zij proestte het uit.
- Nu, red dan jezelf maar, hoor. Of wil ik haar zeggen, dat er geen ‘onvertogen woord’ tusschen ons gewisseld is? Dat is toch de waarheid?
Ja! goddank, dat was de waarheid. Hij look wat op uit zijn diepe moedeloosheid. Wat had hij eigenlijk te vreezen? Hij had tegen Olga geen woord van liefde geuit...
- Zou jij nu maar niet weg-gaan? vroeg hij aan Olga.
- Waarom? ik ben me van geen schuld bewust. Kom, ik ga eens op 't tooneel kijken. Sterkte, boy.
Zij liep luchtig van hem weg, en ging buiten-om naar het tooneel, waar zij tusschen de coulissen keek, en even een woordje sprak, zoodat het den schijn had, of zij daar al lang had gestaan.
De oogenblikken, dat zij haar man met Olga in de zaal vermoedde, had mevrouw Larsen op de pijn- | |
| |
bank gelegen. Haar hyper-nerveuse gedachten tooverden haar de ontzettendste tooneelen voor... zij ademde op, toen zij Olga tusschen de schermen ontwaarde. Zij beefde overigens nog over haar geheele lichaam, en haar stem schoot sneller en schriller dan ooit over de planken.
Maar eindelijk toch was de repetitie gedaan. Doodop sleepte zij zich naar boven; de beide kinderen waren uit school gekomen, het spichtige, donkere meisje en de wat breedere blonde jongen. Zij liet zich even het verslag van den dag vertellen, want bij al haar functies vervulde zij ook die van moeder op de voortreffelijkste wijze, zooals zij wist, - gaf een woordje van lof, berispte even, en zond ze toen naar de kinderkamer.
In het kleine studeervertrek vond zij, zooals zij wel had gedacht, haar man alleen.
- En wat heb je me nu te zeggen?
- Ik?... jou te...
- Ja, ja, ja, beken maar direct: jij zoekt dat schepsel op, en...
- Eéns ben ik bij haar geweest... gisteren... ja, gisteren, toen ontmoette ik haar... ze sprak me over 't E-spel, en wou me dat even voorlezen...
- Liegt hij nu, of liegt hij met. Ik kan er geen hoogte van krijgen. Was dat de eenige maal, dat je bij haar bent geweest?... Was dat de eenige maal? herhaalde zij, en stampvoette van drift.
- Ja.
Mevrouw Larsen zonk neer op een stoel. Een doffe angst belette haar, verder te vragen. Hij loog misschien; misschien ook niet. Zij kon de waarheid uit | |
| |
hem persen als zij wou... maar, god, zij was zoo bang... Want vreemd, tegenover deze Olga voelde zij zich machteloozer, dan zij zich ooit tegenover welke vrouw ook, had gevoeld...
Toch kon zij ook niet zwijgen. Haar rustelooze drift dreef het bloed met adem-benemende heftigheid door haar polsen. Haar hart bonkte met korte, harde bonzen in haar borst. O, neen, zwijgen kón zij niet...
- Ben jij verliefd op Olga?
- Ik? welneen.
- Waarachtig niet? Kijk me aan, kijk me aan!
Hij keek haar aan, doch sloeg onmiddellijk zijn oogen weer neer.
- O! kreet zij, daar is 't weer! de eerste de beste knappe vrouw, zonder hoofd, zonder ziel, verkies je boven mij! Ik ben niet knap, hè, ik heb m'n fraîcheur verloren, maar waardoor heb ik die verloren? zeg me dat! zeg me dat! Wat zou je zijn zonder mij? Zonder mij kon je je gaan verhuren als acteur bij 'n ander gezelschap! Dacht jij, dat jij zonder mij 'n eigen schouwburg en 'n eigen troep hebben zou!
- O, god, dat weet ik immers wel! Ga me nu niet...
- Dag en nacht ben ik voor je in de weer, ik eet me op van de zenuwen, ik besta alleen voor jou en je zaak...
- ...ga me nu niet al je weldaden verwijten. Ik weet alles, en ik ben er je dankbaar voor. Dat weet jij óók.
- Dankbaar! gilde zij, een zenuwcrisis nabij. Jij! je weet niet wat dankbaarheid is! 'n Egoïst ben je, 'n wilde, woeste egoïst en anders niets! Jij denkt | |
| |
alleen om jezelf en nooit om mij, nooit, nooit, nooit...
- Stil! schreeuw zoo niet!
- Stil! schreeuw zoo niet! snikte en lachte zij. Dat is alles wat hij te antwoorden heeft, wanneer hij me beleedigt op 'n manier, die menige andere vrouw niet zou verdragen! Ja, dat verzeker ik je! Menige andere vrouw zou 't bijltje er bij neer gooien, en adieu zeggen, adieu, adieu!
- Toe, lieve, bedaar nu wat. Er is toch niets gebeurd...
- Waarom heb je me niet gezegd, dat je bij dat schepsel ben geweest?
- 't Was niet de moeite waard, en...
- Je durfde niet! kreet zij hem vijandig in 't gezicht.
- En als dat nu eens zoo was? Je maakt van 'n muis 'n olifant. En ik háat scènes. Nu zie je, wat er van komt, als je 't merkt, dat ik ééns bij Olga ben geweest. Je windt je op tot krankzinnig wordens toe. En ik moet me kalm houden, ik moet optreden vanavond, dus ik verzoek je...
- Ja! ja! daarmee sla je me altijd dood! Ik moet optreden! Ja, jawel, maar die rol kan je wel droomen, je speelt 'm mechanisch, véél te mechanisch, dat heb ik je trouwens al honderden malen gezegd, er gaat niets meer van je uit, geen gloed, geen kracht, je staat maar te dreunen...
Hij zuchtte. Feitelijk had zij gelijk. Hierin. En ook dat zij jaloersch op Olga was. In alles had zij gelijk. Maar dat maakte het debat zoo moeilijk. Want hij voelde, hoe er ook van zijn verdediging geen gloed uitging en geen kracht...
| |
| |
- Willen we nu maar eindigen, zei hij moe. Je hebt me weer van alles verweten...
- Zonder recht?
- 'n Vrouw, die liefheeft, verwijt niet altijd, denkt niet altijd kwaad, zoekt niet overal spijkers op laag water...
- Welzoo, meneer, wou je nu de zaken eens omdraaien? M'n heele huwelijksleven is één bewijs van mijn liefde. Wou je dat ontkennen?
- O, neen, natuurlijk niet, maar...
- Ga ik naar andere mannen, verberg ik iets voor je...
- O, neen, jij bent volmaakt...
- Dat ben ik! dat ben ik! riep zij, en nog eens, in haar gevoel van gekrenktheid, laaide haar furie op. In m'n huwelijk ben ik volmaakt geweest!... maar dat zeg ik je! en zij kwam vlak voor hem staan, nu is 't genoeg! ik verdraag niets meer van je! En als ik merk dat je die Olga nu voortaan niet links laat liggen, dan is 't uit, versta je, dan is 't uit!
- Wind je toch niet zoo op...
- Dan is 't uit! Dan kom je op 'n zekere dag hier boven en vindt mij en de kinderen gevlogen! Dan moet je maar zien, hoe jij je redt!
Hij schrok. Zij was er toe in staat. In haar geweldige overspanning wás zij in staat, om met alles te breken, hoeveel spijt zij later misschien ook hebben mocht... En in dit oogenblik voelde hij, hoezeer hij aan haar gehecht was, aan haar, aan zijn kinderen, zijn comfortabel thuis, zijn directeurschap...
- Dreig toch niet zoo dwaas. Er is immers niets...
- Niets?!
| |
| |
- Neen, neen! riep hij ongeduldig. Hoe dikwijls moet ik je dat verzekeren! Ik heb niets tegen haar gezegd, wat jij niet had mogen hooren.
- En ga je nu nooit meer naar haar toe?
- Mag 't ook niet, als ik 't dadelijk biecht? vroeg hij met een zwakke poging tot spot.
- Dan mag 't, zei ze snijdend, als ik tenminste maar op je eerlijkheid kan vertrouwen.
Hij haalde de schouders op.
- Altijd die insinuaties! Zeg nu maar heelemaal wat je wil. Willen we Olga weg-sturen?
- O! dat zou zeker 't beste zijn!
- Dus dat zal ik haar zeggen? En dan maar niet dat ‘Cobra’ in studie nemen, waarvoor nota bene zooveel reclame is gemaakt?
Zijn vrouw stiet een harden zucht uit. Het engagement van Olga Renselaer-van Valckenhove had een geweldig éclat verwekt... en een stuk, waar zij in optrad, beloofde een enorme Schlager te worden...
- Dat moet natuurlijk zoo blijven, zei ze dof. Maar... kan ik je vertrouwen, Paul?
- Dat kan je! zei hij hooghartig. Dat spreekt vanzelf!...
|
|