| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk.
I.
Christiane stond voor het raam van haar kamer op Klein Valckenhove, en keek uit naar de sneeuw.
Hoe zalig was het hier, zoo zalig eenzaam, zoo zalig stil...
Elken morgen als zij opstond, was het met dankbaarheid, dat weer een blanke dag vóór haar lag, als een oneindigheid van vreugde. Zij genoot dien dag van uur tot uur, van minuut tot minuut... en daardoor leek hij haar lang, zóó onuitsprekelijk heerlijk lang, dat zij 's avonds, bijna schreiend van angstige dankbaarheid, de handen vouwde en dacht: Zóóvéél is mij vandaag weer gegund... kan mij nog meer, nóg méer gegeven worden...?
Zij stond, en keek. Haar ernstig gezicht had geheel de uitdrukking verloren, die Olga noemde: ‘het type der tragische heldin’. Er was een stille vrede in haar gezicht; de strakke lijn harer lippen was ontspannen in een serene expressie, die meer glans dan glimlach was.
Ik ben gelukkig... zuchtte zij menigmaal, en ik wensch niets anders dan dit stoorloos bestaan. Ik | |
| |
wil niets méér, ik zou báng zijn voor méér...
En stelselmatig onderdrukte zij alle gedachten, die haar maanden, dat zij in 't geheel niet gelukkig mocht zijn; en dat zij zich feitelijk zoo ongelukkig moest voelen als nog nooit in haar leven... maar zij haalde berustend de schouders op, - ik kan niet anders, zei ze in zichzelf; ik weet, dat ik niets wèrkelijks heb, dat ik me verblijd met een ijlen schijn, maar ik kan niet anders, ik kan niet anders, ik ben gelukkig.
De sneeuw bedekte den geheelen omtrek van het huis. De zwarte boomen, de witte sneeuw, de vage, violette mist in de verte, vormden een verrukkelijk clair-obscur, waarvan haar oogen onophoudelijk genoten. Nog nooit was ergens op de wereld de winterstilte zóó wondermooi geweest...
Met moeite onttrok zij zich nan de boeiende suggestie der witte wereld. Maar zij wist, dat elke schrede haar verder voerde naar gelukkiger uren, en met een zucht van diepe, innerlijke tevredenheid verliet zij haar kamer.
Beneden in het ontbijt-vertrek vond zij haar Tante Frédérique en Marthe, beiden als gewoonlijk bedrijvig bezig met het gereed maken der spijzen, de porridge voor Max, de bacon-and-eggs voor Michaël, de zachte eieren voor Tante Frédérique en Marthe, de toast voor Christiane...
Zij wisselden den gewonen rustigen morgengroet, en Christiane klutste de eieren, die door de porridge voor Max zouden worden geroerd.
- De post is er nog niet, zei Marthe. Laat, hè. Maar de bode zal er nauwelijks door kunnen; de | |
| |
sneeuw zeggen ze, ligt twintig centimeter hoog.
- Ik vind 't wel heerlijk, zoo geïsoleerd te zijn, merkte Christiane op.
- Eigenaardig gezegde voor 'n geëngageerd meisje, lachte Tante Frédérique. Nu doen Henric en jij gelukkig niet aan die dwaze, moderne gewoonte, om elkaar elke dag te schrijven, soms wel twee brieven en méér!! maar als je in eenige dagen niets van je ‘Herzallerliebste’ hebt gehoord, dan begin je toch al weer te verlangen, zou ik zoo denken.
Christiane zeide niet, dat zij niet naar een brief van Henric verlangde, en wel om een zeer speciale reden. Wanneer Henric een paar dagen niet had geschreven, dan was zijn eerste epistel gewoonlijk een aankondiging van zijn komst.
En wanneer zij hem niet zag, dan was het zoo prettig-gemakkelijk voor haar, hem totaal te vergeten... Wanneer hij er was, dan kwamen dadelijk wroeging en zelfverwijt... en... de dagen, dat Henric op Klein Valckenhove logeerde, waren voor haar verloren dagen.
Nu ja, troostte zij zich, wanneer zij voorwendsels zocht, om een wandeling of een autotocht met hem te vermijden, ik mag hem immers ook geen hoop geven? onze verloving is toch niets anders dan een zakelijke overeenkomst geweest?
Maar wanneer zij den blik zijner trouwhartige oogen ontmoette, dan klopte er een doffe onrust in haar bloed, en voelde zij een plotseling-sterk berouw, dat zij hem zoo weinig terug-gaf voor zijn groote goedheid, zijn groote liefde...
Op de houten trappen en in de houten hall werden | |
| |
voetstappen gehoord. Marthe opende de deur, en Max, licht leunend op Michaël, trad met dezen binnen.
Christiane wist het nog goed, hoe zij geschrokken was, toen zij de eerste maal Michaël Max zag ondersteunen. Nu... was zij er aan gewend. Nu... was zij er óok aan gewend, hem licht te hooren hijgen bij de kleinste lichamelijke inspanning, - te zien, hoe hij nauwelijks een stoel kon vertillen... aan een stabielen toestand, die niet zichtbaar verergert noch verbetert... raakt men gewend.
In het begin...
Toen had zij in de wanhoop van haar angst Tante Frédérique haar nood geklaagd. Maar deze, practische, nuchter-goedhartige vrouw, had gezond-verstandig geantwoord.
- Ja, wat wil je, kind. Max is hier om 'n lichte longaandoening, dat weten we allemaal. Laten we tevreden zijn, dat de kwaal tot staan is gebracht; dat is 'n groote reden tot dankbaarheid. De genezing zal met 't voorjaar wel komen.
Die woorden had Christiane met gretige vreugde ingedronken. En alle vrees onderdrukte zij er mee. Want zij wilde zich geen stukje van haar geluk laten rooven... En wanneer zij zijn kuchje hoorde, wanneer zij zijn doorschijnende gelaatskleur zag... dan vernietigde zij met hypnotische kracht haar angst, en herhaalde in zichzelve als een biddend bevel: de genezing zal met het voorjaar wel komen...
Hij zag er niet veel veranderd uit; zijn gezicht was altijd vriendelijk geweest; en ook nu was de uitdrukking ervan zeer opgewekt; zijn oogen stonden | |
| |
helder, hij lachte veel, en praatte met de anderen mee, in luchtige vroolijkheid.
De maaltijden en de avonden waren op Klein Valckenhove gezellige bijeenkomsten. Voor het overige deel van den dag bleven de gasten gewoonlijk op hun kamers, voor zoover zij niet buiten konden zijn.
Marthe herhaalde haar woorden voor Michaël en Max:
- De post is er nog niet. De bode zal er nauwelijks door kunnen, ze zeggen, de sneeuw ligt twintig centimeter diep.
- Dan komt hij misschien wel heelemaal niet vandaag, zei Max. Interessant, zoo totaal van de wereld afgesloten te zijn!
- Jij ook al? zei Tante Frédérique. En voegde er hoofdschuddend-lachend bij: jij, 'n getrouwd man! 't Is typisch, dat ook Christiane dezelfde opmerking maakte...
En er volgde een grappige tirade over de moderne opvatting in de liefde, waarom Max hartelijk moest lachen. Maar Christiane had het warm voelen worden om haar hart: ook Max verlangde niet naar bericht...
De kleine Marthe was druk bezig, om voor iedereen te zorgen. Zij had voor Tante Frédérique bananen gebakken, en ze lagen keurig in stukken gesneden, goudbruin in de open-gespleten schil.
- Proeven jullie niet 's mee? ik kan ze je recommandeeren, zei Tante Frédérique. Ik houd anders niet van bananen. Maar weet je, waar dit op lijkt? als je 't sap van vruchten-compôte door jus van wild of gevogelte mengt, - zóó iets. Heel lekker!
| |
| |
Wat zag het kind Marthe er gelukkig uit, dacht Christiane. Alsof er voor haar op de wereld niets meer te wenschen overbleef. Hoopte zij? verwachtte zij iets? Neen! Christiane was er van overtuigd, dat Marthe niets hoopte of verwachtte. Zij was volkomen tevreden met het tegenwoordige, - zooals een natuurwezen, dat zonder reflecties, zonder achtergedachten, zonder voorbehoud, durft gelukkig zijn.
Wanneer zij en Marthe op Michaëls kamer ‘les’ van hem kregen in philosophie en literatuur, dan ook was Marthe geheel in het onderwerp, dat behandeld werd. Geen oogenblik dwaalde zij af, zij trachtte Michaël's woorden te begrijpen, wanneer hij hun een philosofisch stelsel uitlegde; zij deed intelligente vragen, en verraste hem telkens door haar frisch en pittig oordeel. Langzamerhand had zij, Christiane, zich aangewend, zwijgend toe te luisteren, en altijd werd zij geboeid door Michaël's en Marthe's gesprek.
Michaël was zeer verbaasd bij Marthe zooveel kennis en begrip te ontdekken, en zooveel werkelijke belangstelling. Zij rustte niet, voor zij de moeilijke dingen inderdaad begreep, en stelde zich niet tevreden met een oppervlakkig: o, ja. Zij werkte en studeerde met een intensen ijver, die Michaël verwonderde maar verblijdde.
En hij spaarde haar niet. Hij stelde haar van aangezicht tot aangezicht met de somberste philosofen, Schopenhauer en Hartmann, en drong in hun wijsbegeerte door met onbarmhartige kracht. Maar... of haar liefde haar zoo sterk en onkwetsbaar maakte? Marthe zèlf versomberde niet. Integendeel. Zij look óp in de atmosfeer van Klein Valckenhove, als | |
| |
een bloem, die te lang het licht heeft ontbeerd.
En ook in literatuur spaarde hij haar niet. Hij liet haar de boeken lezen, die als lood wegen op den geest; de van alle menschelijke vroolijkheid verstoken werken van Joseph Conrad; hij gaf haar Salammbô, de wreedste en onmeedoogendste schepping, die misschien ooit is geschreven, en die een beeld van de wereld en de menschen teekent, zóo afschuwwekkend vreeselijk, dat de lectuur den adem afsnijdt als een verstikkende damp... Hij gaf haar Shelley's The Cenci... hij gaf haar Barbusse's Le feu... hij gaf haar, ondanks Christiane's protest, het gruwelijkste van alle gruwelijke boeken: Louis Philippe's Bubu de Montparnasse... Maar Marthe werd er slechts diep-menschelijk door ontroerd; zijzelve versomberde niet, en bleef haar serene, onbevangen kalmte bewaren.
Wat hoopte zij? Niets. Wat verwachtte zij? Niets. Zij was gelukkig in het tegenwoordige.
- Wel! daar is tóch de post! riep Marthe opeens.
Door de ongereptheid van sneeuw naderde een donkere figuur.
- Wat zal ik hem laten geven, Tante? 'n groc of 'n warme kop koffie?
- Vraag hem, wat hij verkiest, lachte Tante Frédérique goedmoedig, en Marthe snelde weg, want zij verwachtte een brief van Gabriëlle.
Toen zij terug-kwam, bracht zij drie brieven mee:
- Voor jou, Christiane. Voor Max. Eu deze is voor mij.
- Straks lezen, kinderen! Eerst af-ontbijten! decreteerde Tante Frédérique, en allen gehoorzaamden, | |
| |
want dit was nu eenmaal het consigne op Klein Valckenhove.
| |
II.
Max lag op zijn ruststoel in zijn prettige, zonnige kamer.
Door de open ramen kwam de zuivere, koele boschlucht binnen, een weldaad voor zijn gehavende longen. Hij lag stil te kijken in de blauwe lucht, en hield den brief van Olga, dien hij had ontvangen, ongeopend in zijn hand.
De brieven van Olga...
Hoogst oppervlakkig waren ze, met een sporadische, hartelijke uitdrukking. Nooit waren ze lang, of interessant, of... lief...
Hij keek neer op den brief in zijn hand. Verlangde hij naar den inhoud? Neen.
Het was waar, wat hij straks tot Tante Frédérique had gezegd, dat een algeheele afgeslotenheid hem aangenaam was.
Hij rustte hier uit van zijn huwelijk.
Hij moest zelf glimlachen om deze gedachte. Zij was niettemin de waarheid. Zijn huwelijk... een dolle roes was het geweest; al zijn zenuwen waren voortdurend in trillende beweging... en de levensmanier, die voor Olga de eenig mogelijke scheen, ging verre zijn krachten te boven.
Eigenlijk ziek was hij niet. Maar hij besefte toch wel, dat zijn gezondheid een knak had gekregen. Hij was redelijk genoeg, om dit te constateeren, en begreep tegelijk, dat dit inzicht zijn beterschap bevorderen moest. Hij wilde niet méer dan hij kon, hij | |
| |
gaf zich lijdelijk over aan de voorschriften van den dokter, en nu hij niet meer in Olga's nabijheid was, hinderde zijn lichamelijke zwakheid hem weinig.
Hij behoefde zich niet ‘op te houden’, zich niet anders voor te doen dan hij was, geen genoegen te veinzen, waar hij alleen verveling en afmatting voelde... hij kon rusten... rusten... o, zaligheid!
En nu die brief.
Ja, hij moest hem toch lezen.
Met een lachje om zijn eigen besluiteloosheid, opende hij het couvert.
Toen Christiane bij Max binnen kwam, om hem, zooals zij altijd 's morgens deed, wat voor te lezen, vond zij hem zoo diep in gedachten, dat hij haar komst niet bemerkte, en zij aarzelend bleef staan.
- Stoor ik...? vroeg zij.
- O, neen, neen, neen, ik wil je juist graag spreken.
Zij begreep, dat het over den brief van Olga moest zijn.
Zij ging zitten, en luisterde.
- Weet je, vroeg hij, met een lachje, wat Olga nu weer heeft verzonnen?
- Neen?...
- Ga zitten, dan zal ik 't je vertellen...
Zij ging zitten, en keek naar zijn glimlachend gezicht, waarin zij tevergeefs naar iets van onrust of ontevredenheid zocht.
- Of neen, lees zelf maar haar brief.
- Vertel me liever, verzocht Christiane, den brief, dien hij haar toehield, terug-wijzende.
| |
| |
- Olga wil... actrice worden.
- Wat?!
- Ja. Ze schrijft 't me als iets doodgewoons. Ze is naar 't gezelschap Selecta gegaan, en heeft zich daar aangeboden, voor de laatste maanden van 't seizoen, zonder salaris, maar onder bedinging, dat ze haar eigen rollen mag kiezen, en ook de stukken, waarin ze zal optreden.
De woorden stokten Christiane in de keel. Zij had willen roepen: Schandelijk! krankzinnig! en schrijft ze je dat zóó maar, onvoorbereid?... Doch zij zweeg, en klemde slechts haar handen krampachtig ineen.
- En... is ze aangenomen? stamelde zij eindelijk.
- Aangenomen... neen. Dat ging zoo gemakkelijk niet. Ze staat nu onder leiding van mevrouw Virginie Larsen, die haar drilt als een sergeant-majoor, zegt ze... O, ze geeft 'n heel humoristisch verslag van haar eerste ondervindingen, zooals Olga dat kan. Maar...
Christiane zweeg.
Zij gruwde van Olga's ongevoeligheid. Nadat zij Max op Klein Valckenhove had gebracht en een paar dagen bleef, was zij hier niet meer geweest. Haar brieven kwamen ongeregeld en waren schaarsch. O!... zelfzucht, zelfzucht was het eenige gevoel, waardoor Olga gedreven werd...
Zij durfde niets vragen, niets zeggen. Natuurlijk trok Max het zich aan, en zij beefde er voor terug, zich te dringen in zijn huwelijksintimiteit.
Hij sprak voort, half tot háar, half in gedachten.
- Dat Olga dit doet, zonder er me eerst in te kennen... hindert me dat?... ik weet 't niet. 't Is | |
| |
zoo vreemd met me gesteld tegenwoordig. Geloof jij, Christiane, dat 'n andere omgeving je zelf óok anders maakt?
- Hoe... bedoel je dat?
- Wel... ik weet zeker, dat ik me Olga's gedrag in den Haag sterk zou hebben aangetrokken. Hier op Valckenhove... laat 't me tamelijk onverschillig. Begrijp jij, hoe dat komt?
- O! waarschijnlijk omdat je zenuwen hier zooveel rustiger zijn. In je Haagsche leven wordt er 't uiterste van je zenuwen gevergd... hier heb je rust.
- Misschien is 't dát, peinsde hij. Ik... voel me zoo los van Olga... Ik kan 't niet precies uitleggen, maar... 't is net, of ze me vreemder en vreemder wordt...
Christiane's lippen begonnen te trillen. Zóó moest hij niet spreken... o, om alles ter wereld, zoo niet...
- En... zei hij zachter, me dunkt, dat ik Olga ook vreemder en vreemder word...
- O! zeg dat niet!
Het klonk als een kreet, en Max keek Christiane aan, en hij zag haar bleekheid en haar sidderenden mond...
- Ik heb tegenwoordig zooveel tijd om na te denken. Vroeger... kon ik onbedachtzaam zijn, zorgeloos, roekeloos... nu kan ik dat niet meer. In deze weken van gelukkige afzondering ben ik vanzelf verstandiger, rijper, óuder geworden. En... ik durf nu dingen onder de oogen te zien, waarvoor ik vroeger zou zijn terug-geschrikt.
Zij ademde zwaar. Zij wilde hem wel bidden te zwijgen. Maar zij kon niet, zij was machteloos... en | |
| |
zij moest zijn woorden over zich laten komen, als een oneindige verrukking, een oneindige pijn...
- Ik... zei hij, ben niet de man, die Olga blijvend gelukkig kan maken. En Olga... is niet de vrouw, die mij blijvend gelukkig kan maken.
Het was gezegd. Doodstil bleef het in de kamer. Christiane was niet in staat, zich te verroeren of eenig geluid te geven, zij zat daar als verlamd.
Hoe lang de stilte duurde, wist geen van beiden. Max was de eerste, die het zwijgen verbrak:
- Verbloemen, schipperen, de dingen anders voorstellen dan ze zijn... wat heb je er aan? Als je eenmaal door de illusie héén hebt gezien, kan je jezelf niet meer bedriegen. En... waarvoor zou 't dan nog dienen? Dan is waarheid 't eenige, wat je nog helpen kan. Alles eerlijk erkennen, je vergissing inzien... en je leven niet langer vergooien aan 'n waan.
Hij staarde in de verte, alsof hij zijn eigen leven daar zag, - en het in objectieve oprechtheid bekeek.
Toen zei hij:
- Ik was verliefd op Olga, - maar ik had haar niet lief.
Zij waren gezegd, de woorden, die nu nooit meer, nooit meer herroepen konden worden...
- En zij... waarom ze met me is getrouwd? Ze mocht me graag... maar ze had me niet lief.
O! God! steunde het in Christiane, laat hij nu zwijgen, ik kan niets meer verdragen...
- Ze heeft me nooit liefgehad. Zij... ik geloof, dat Olga niet weet, wat liefde is...
- Neen! barstte Christiane dof-hartstochtelijk | |
| |
uit; zelfzucht, zelfzucht is 't eenige gevoel, waardoor ze altijd gedreven is...
- Deze brief... deze brief heeft me zoo duidelijk getoond, hoe onverschillig ik haar ben. Ze heeft me niets vooruit van haar plan geschreven, niet omdat ze bang was, dat ik er tegen zou zijn, want Olga gaat toch haar gang, - maar uit pure nonchalance. Zij heeft me niet lief. Weet zij, weet zij, wat liefde is?
Hij staarde nog steeds peinzend voor zich uit, en Christiane was daar dankbaar voor, want zij had haar gezicht niet in bedwang... als hij haar aankeek zou zij vergaan in tranen...
- Jij... je zal vragen, of ik nu verdriet heb. Neen... verdriet heb ik niet. Een vreemd en leeg gevoel... alsof ik 'n nevel voor 'n vaste vorm had gehouden... Ik geloof, dat Ik, vóor ik ziek werd, wel anders zou staan tegenover dit geval... Maar nu... alles is anders geworden. 't Is... 't is... of ik náást m'n eigenlijke leven sta, en in alle kalmte alles kan bezien. Wanneer je je lichamelijke kracht verliest, dan schijnt je geestelijke kracht te rijpen. Wanneer je niet meer, door materialistische belangen belemmerd wordt, dan ben je in staat, de klare wáárheid te zien. Ik... heb verkeerd gedaan, om Olga te trouwen.
Het werd donker voor Christiane's oogen. Zij voelde aan den rand van een duizeldiepen afgrond te staan... wat op deze woorden volgen kon, was alleen maar de dood of de hel.
- Isti, zei hij heel zacht. Laat ik je alles mogen zeggen. Je weet, ik ben ziek. Je weet, ik zal nooit meer worden als andere mannen, vol wil en kracht. | |
| |
Vergun me daarom, dat ik spreek, zooals ik in normale omstandigheden nooit zou hebben gedaan. Wanneer iemand in mijn toestand is, een toestand, dat hij voortdurend tusschen twee werelden zweeft... dan wordt alles zoo licht; woorden komen zoo gemakkelijk; alle conventioneele schroom valt van je weg... je wil niets zijn dan 'n zuiver mensch... eerlijk in woord en daad.
- Isti... geef me je hand.
Zij gaf hem haar hand. Was er dan nog een derde mogelijkheid, behalve hel en dood... Bestond er... ook nog... geluk?
- Weet je 't, vroeg hij, heel zacht, dat ik jou... altijd heb liefgehad?
- Ja... sidderde het van haar lippen, ja... Max...
Hij klemde haar hand vaster in de zijne, ten diepste ontroerd door haar goddelijke eerlijkheid. Hij voelde zich met haar in een hoogere sfeer dan de aardsche... geen menschelijke verlangens waren er tusschen hen, maar vrede... rust... en harmonie.
- Ik dank je, fluisterde hij, dat je dit, hebt gezegd. Och, ik was 'n jongen, 'n onbesuisde, doldriftige jongen, opgewonden door 'n tijdelijke roes, toen ik Olga vroeg. Maar o, Isti, die avond van mijn trouwen, toen... toen je terug-deinsde voor m'n zoen... toen is me al de verkeerdheid van m'n daad geopenbaard.
- Toen?...
- Ja, toen al; en ik was zoo overweldigd door m'n inzicht, dat Olga 't merkte.
- Heeft... Olga...
- Ja, ze heeft 't gemerkt. En die eerste oogen- | |
| |
blikken van m'n huwelijksreis zijn de pijnlijkste geweest van m'n heele leven.
Ach, Isti... ook Olga heeft altijd geweten, dat niet zij 't was, die ik liefhad, maar...
- Ja, ze hééft 't altijd geweten, zei Christiane gesmoord.
- En ik vraag me af: was dat de reden, waardoor ze geprikkeld werd, om mij verliefd op haar te maken?
- Ja, dát was de reden.
Christiane sprak dof, machinaal, alsof een ander de woorden uit haar drong. Zij voelde, dat zij, in dit uur van opperst vertrouwen, niet anders dan zoo spreken kon.
Max slaakte een diepen zucht.
- Hoe wreed is 't leven, hoe wreed is de vrouw. En hoe zwak is de man, die zich willoos 'n verkeerde richting indrijven laat. Olga speelde 'n wreed, 'n roekeloos spel, maar ik... ik ben niet minder te laken, dat ik zóó met me spelen liet.
- Max... neen...
- 't Is niet te verdedigen, wat ik heb gedaan. En dáárom zoo vreeselijk, omdat 't onherroepelijk is. De verloren tijd in mijn leven kun ik nooit meer inhalen, nooit.
- Stil... spreek zoo niet...
- Ik ben in dat jaar 'n heel stuk ouder geworden. M'n eigenlijke leven heb ik achter de rug. Mij rest nog... mij rest nog...
De ontroering overmeesterde hem. Al had hij nooit met bewustheid aan den naderenden dood gedacht, hij had wel altijd geweten, dat een algeheele genezing | |
| |
voor hem was uitgesloten. En nú besefte hij, dat hij, van zijn waarschijnlijk korte leven, het schoonste deel had verkwist.
En toch... voelde hij geen smart. Met Christiane's hand in de zijne, in deze reine, onwereldsche atmosfeer... voelde hij... geen smart.
- Als maar eindelijk 't volledig begrijpen komt, zei hij, dan... ondanks alles... voel je geen smart.
Het was ook geen smart, die zij voelde, het was de acute pijn van een te groot, te groot geluk...
- Hoe vreemd is 't leven. Door welke kracht word je gedreven, om de daden te doen, die je later betreurt? Begrijp jij dat, Christiane?...
- Ik weet 't niet, zei ze met een zucht. Je geeft gehoor aan 'n impuls... je kan niet redeneeren, je wilt niet wachten.
- De levensdrift, zei hij, is in onze jeugd zoo sterk, dat je niet beseft, hoeveel prachtige tijd je verspilt. Je hebt immers je heele leven nog vóor je, en hoe lang is dat niet: je hééle leven. O! als 'n mensch altijd z'n dood voor oogen had, - ik bedoel niet als 'n abstracte gedachte, maar in concrete vorm, - hoe anders zou de wereld dan zijn. Hoeveel onverstandige daden zouden niet worden gedaan... en ook: hoe anders zou de omgang wezen van de menschen onderling. Hoeveel direct verdriet zou er worden voorkomen, - en hoeveel later berouw.
Zij luisterde.
Hij sprak als een, die zijn leven achter zich heeft, die boven de dingen staat... hij sprak als iemand, die wèl den dood in coucreten vorm voor zich ziet, en toch... toch voelde zij geen smart.
| |
| |
Het was, alsof zijn hand, die de hare vasthield, haar medevoerde naar een hooger vlak dan het alledaagsche leven, en of hij haar iets gaf van de geesteskalmte, die hij verworven had...
- De meeste menschen, zei hij, beschouwen de dood als iets te ergs. De dood is in zekere zin 'n einde, dat weten we, maar waarschijnlijk is hij ook 'n begin. Dat weten we niet, - maar we voelen dat het wáár kan zijn. Denkt Michaël óok niet zoo?
- Ja... hij gelooft, dat ons leven 'n oneindige reeks van levens is, en dat we ons volgend leven precies zullen moeten opnemen, daar, waar we dit hebben neergelegd.
- Zooiets geloof ik ook. De dood is alleen vreeselijk door de angst van de menschen. Doodsangst. Maar waarom? Je weet, wat Maeterlinck zegt:
- De dood zelf is niet vreeselijk. Slechts wat er aan voorafgaat, kan vreeselijk zijn.
En ook heb ik dit altijd van hem zoo treffend gevonden:
Hij zegt: gesteld, dat twee ongeboren kinderen met elkaar konden communiceeren, en elkaar vertellen, dat ze binnenkort hun veilige, stille, warme, donkere plek zouden moeten verlaten voor 'n wereld van donderend rumoer en overweldigend licht... wat zouden ze dan bang worden en hot geboorte-moment even ellendig vinden als wij 't moment van de dood.
De dood is niet vreeselijk, Christiane. Als je maar daarvóór... 't zij nóg zoo kort... 't geluk hebt gekend.
Hij klemde haar vingers vaster, en Christiane voelde hetzelfde als hij. Le bonheur! le bonheur! et la mort après, et la mort avec!...
| |
| |
Zij had geen smart. Zij dacht niet aan een mogelijke, komende scheiding. Zij wist alleen, dat zij nu bij hem was, en dat hij met haar sprak, als was hij alleen met zijn ziel.
- 't Geluk, zei hij. Dat is voor mij: zóó met jou samen te zijn, te voelen, dat onze geesten elkaar ontmoeten in 't zelfde verlangelooze verlangen... geluk, dat is voor mij: de vrede, de rust, met jou.
Zij keken elkander aan met oogen, die niet meer het aardsche zagen, maar staarden in de klaarheid der eeuwige rust, waarin zij samen opgingen, een enkel, gewijd moment.
- Christiane, vroeg hij met zijn zachte, innemende stem, ben jij nu ook gelukkig?... Zeg 't me... zeg 't me...
- Ja, ja, ik ben gelukkig...
Zij glimlachten elkander toe in opperst begrijpen. Zij voelden: dit geluk werd maar door weinig menschen bereikt...
- Ik geloof niet, zei hij, dat ik nog iets verlang. En toch...
- En toch? vroeg zij, met haar geëmerveilleerden, zacht-glanzenden lach.
- En toch... ben ik nog méer mensch, dan ik me verbeeld. Ik geloof... dat ik... jaloersch ben op Henric, Christiane.
- Op Henric?!
In deze oogenblikken was zij zóózeer aan de wereld onttogen geweest, dat haar verhouding tot Henric totaal uit haar geheugen was verdwenen. Hij bestond | |
| |
niet meer voor haar. Wát bestond er voor haar, behalve Max?...
- Ja, begrijp je dat niet... Och, Henric is 'n trouwe, beste jongen, - en ik zou je aan niemand liever gunnen dan aan hem, maar... maar...
Zij glimlachte. Haar engagement had voor haar altijd zoo weinig beteekenis gehad, dat Max' ‘jaloerschheid’ haar absoluut onbegrijpelijk leek.
- Geloof jij, Christiane... en wijt deze vraag niet aan onbescheidenheid, maar alleen aan 't besef van onze volkomen geestelijke eenheid, - geloof jij, dat je eerlang met Henric trouwen kunt?
- Met hem trouwen? Met hem trouwen?!...!
Het was haar ontsnapt, eer zij het wist. Zij lachte, toen zij het had gezegd, en kleurde, en lachte nog méér om zijn verbaasd gezicht.
- Luister, zei ze, ik zal je alles vertellen. 't Is 'n geheim, - maar jij mag alles weten, - jij moet alles weten.
En zij vertelde hem de heele geschiedenis van Tante van Valckenhove en van Marthe en Gabriëlle.
- Is dat 't, zei hij, ik had ook al nooit begrepen, hoe jij Henric aannemen kon. Ik zeg niets ten kwade van hem, - maar jij en hij... jullie passen, verbeeld ik me, zoo weinig bij elkaar. Ik dacht, dat je bang voor je eenzaamheid was...
Maar, luister, Christiane... is 't noodig, dat dit schijn-engagement nog altijd voortduren blijft?
- Ik weet 't niet... Wanneer Marthe me zegt, dat 't in orde is met Gabriëlle en Edward Berckendam... maar dan is Marthe zelf toch nog niet beveiligd.
| |
| |
- Maar 't is toch te dwaas, dat jij jo opoffert voor dat kind...
- Tot dusverre, zei Christiane eerlijk, heb ik van dat opofferen nog niet veel gemerkt. Henric is zoo goed voor me, zoo hartelijk en zoo geduldig...
- Maar 't is toch 'n onnatuurlijke toestand. Hij houdt van jou... en gaat natuurlijk hoe langer hoe meer van je houden. Hoe verder je de verloving laat duren, hoe meer verdriet hij er van hebben zal.
- Dat is zoo, zei Christiane peinzend, maar...
- Hij heeft je 'n brief geschreven vandaag?
- Ja, hij heeft juist z'n komst op vandaag aangekondigd.
- O! Christiane! als je hem dan eens zei, dat 't nu maar uit moest zijn!
- Zoo gauw al, Max?
- Ja, je ziet er tegen-op, dat begrijp ik wel, maar hoe langer je wacht, hoe pijnlijker 't wordt.
- Dat is zoo. Maar ik kan niets doen, zonder Michaël en Marthe er in te hebben gekend. Ik moet hun vragen, hoe de zaken nu staan.
- Dat begrijp ik. Maar àls er geen bezwaren zijn, zal je hem dan deze keer zeggen, dat 't uit moet zijn, Christiane?...
Zij aarzelde.
- 't Is niet gemakkelijk, neen. Maar zal je 't doen?
Zij keek hem aan. En onmiddellijk vlood al haar twijfel en al haar angst. En toen hij nogmaals vroeg:
- Zal je 't dan doen, Christiane?... antwoordde zij zonder verder aarzelen, en vastbesloten:
- Ja.
| |
| |
| |
III.
Marthe was met haar brief naar haar kamer gesneld.
Zij verwachtte goed nieuws van Gabriëlle, en inderdaad, het was ook goed nieuws.
Edward Berckendam had zich gedeclareerd.
Marthe staarde glimlachend voor zich uit.
Hoe anders was alles nu dan een paar maanden geleden.
Zij herinnerde zich nog zoo duidelijk al haar verdriet... o! het leek onoverkomelijk, en nu...
Zij glimlachte, glimlachte. Zij was zóó gelukkig, als niet één meisje op de wereld kon zijn, neen, - zelfs Gabriëlle niet, die nu openlijk verloofd was, onder goedkeuring van Mama.
Arme Mama. Die altijd in een waan had geleefd, en altijd bedreigd werd door de mogelijkheid, dat die waan zou moeten wijken voor een vreeselijke werkelijkheid.
Enfin, Gabriëlle en zij hadden alles gedaan, om Mama te sparen, - ofschoon Mama hevig ontsteld was geweest door het onverwacht engagement van Henric en Christiane.
Hij was het zelf komen aankondigen, op den avond van dien dag, den gedenkwaardigsten dag van haar leven.
Mama was boos, bedroefd geweest, ja, alles tegelijk, - maar Henric had zoo lief en trouwhartig gesproken, en had met zooveel tact Edward Berckendam in het gesprek ingevoerd, dat Mama, toen hij weg-ging, veel kalmer werd.
| |
| |
Zij had er zelfs in toegestemd, dat Edward voor een betere kennismaking, geregeld bij hen aan huis komen mocht, en het goed-gevonden, dat zij, Marthe, voor haar voortdurende hoofdpijnen, wat rust zocht op Klein-Valckenhove.
Hier... had zij nooit meer hoofdpijn gehad.
Zij vond het hier volmaakt. In alle opzichten volmaakt. Zij voelde zich als een kind, dat vacantie heeft, en elken dag een nieuwe vreugde voorziet.
's Morgens ontwaakte zij in het blijde besef: ook deze dag met al zijn uren is weer van mij. En 's avonds voor het inslapen, was haar laatste gedachte: Morgen, o, verrukkelijk! morgen!
Zij analyseerde haar mooie stemming niet. Zij bedierf haar geluk niet door redeneering, zij zocht niet angstvallig naar redenen, die iets konden afnemen van haar vreugd. Zij was geen reflectieve natuur, zij leed niet aan verbeeldingsverdrietelijkheden; als zij zich opgewekt, voelde, kende zij geen ‘maar’... zij bezat een gelukkig temperament, dat het heden aanvaart zonder zorg voor de toekomst; dat in het oogenblik te leven, en daarvan alles te maken weet.
Zij verlangde niet meer dan wat zij had. Zij verwachtte niet altijd iets anders. Het verblijf met Michaël onder hetzelfde dak, terwijl hij haar zóóveel van zijn belangstelling gaf, overtrof haar stoutste fantasie. Meer hoefde zij niet te hebben, meer wilde zij niet.
Michaël...
Hij was een melancholicus, en de aard van zijn karakter dreef hem, om altijd den somberen kant | |
| |
der dingen te zien. Maar wat zou dat? Zij had hem lief, en zijn pessimisme was een zóo integreerend deel van zijn wezen, dat het haar onmogelijk hinderen kon. Het drukte haar zelfs niet neer. Al zijn er ook nog zooveel droevige ellenden in de wereld, daarom kan je toch wel genieten van 't mooie en goede. Je erkent 't bestaan van vergiftige planten, - je moet wel, want ze zijn er, - maar even goed zijn er ook violen en rozen...
De lectuur, die hij haar gaf, en die Christiane wel eens huiverend uitroepen deed:
- Ik kan er niet over heen! maakte háár niet innerlijk anders dan zij was. Met de ongelukkigen en misdeelden op de wereld had zij een menschelijk medelijden, maar haar eigen ziel veranderde niet, wanneer zij hoorde van misdaad en laster en ziekte en verdriet.
Zij was zóó onuitsprekelijk gelukkig, wanneer zij bij Michaël mocht zijn, wanneer hij haar leerde, en in toegewijde belangstelling haar allerlei dingen verklaarde, dat het haar niet deerde, al koos hij ook de somberste onderwerpen, ook al toonde hij haar zoo onbarmhartig mogelijk de donkere keerzij des levens.
Zij was gelukkig! gelukkig! En nu Gabriëlle den man harer keuze gekregen had, en zij dus gerust mocht wezen over haar zusje, ontbrak er niets, maar ook niets meer aan haar geluk!...
De deur ging open, en Christiane trad de kamer in.
- Ik kom eens hooren, je hebt bericht van thuis gekregen, Marthe?
- Ja! en prachtig bericht! Edward is acces komen vragen, en geaccepteerd!
| |
| |
- O, hoe heerlijk voor Gabriëlle. Is ze gelukkig?
- Stralend, natuurlijk. O, Christiane, 't is, of 'n last van me is afgevallen, nu ik die zekerheid heb. Mama was wel in de laatste tijd niet meer zoo tegen 'm, maar je kon toch nooit weten, hè?
Christiane gaf Marthe een zoen, en ging naar Michaël, om hem het nieuws te vertellen.
- Is 't kind nu blij?
- Ja, Marthe is innig blij. Hoe meer ik haar leer kennen, hoe meer ik van haar ga houden. Is 't geen schat?
- 'n Lief kind is 't, ja.
Christiane keek Michaël aan, maar op zijn rustig, ernstig gezicht was geen enkele diepere ontroering te lezen. De omgang met een zoo lief en liefhebbend kind had hem niets gedaan. Hij waardeerde haar, zeker, maar zijn diepere gevoelens werden niet door haar gewekt.
Arme Marthe. Of arm... daar zij toch niets meer verlangde?...
Maar haar eigen aangelegenheden wogen op dit moment bij haar zoo zwaar, dat zij niet verder over Marthe kon denken.
- Ik wou eens met je praten, Michaël.
- Goed. Over Henric?
- Ja. Raad je dat dadelijk? Je weet, hoe ons engagement tot stand is gekomen, - hoe ik me opofferde om Marthe en Gabriëlle te helpen. Henric is goed en lief, - hij heeft 't me zoo gemakkelijk mogelijk gemaakt, maar... maar...
- Je voelt je niet prettig in die verhouding.
- Neen, omdat...
| |
| |
- Omdat Henric van je houdt. Zoo iets is voor 'n vrouw drukkend en onaangenaam, ik begrijp 't.
- Zou ik... er nu niet 'n einde aan kunnen maken? Tante Valckenhove is nu toch in zooverre tot rede gebracht, dat ze heeft toegestemd in 't engagement van Edward en Gabriëlle.
- Zeker, in zooverre is dat nu in orde. Maar Marthe?
- Marthe?
- Ja, begrijp je niet? Wanneer jij je verloving met Henric verbreekt, en Henric dus weer vrij is, en Marthe is vrij... zal Tante Valckenhove dan geen pogingen doen, om die twee tot elkaar te brengen?
- O! zei Christiane gesmoord. Ja, dat zal wel...
- Dus daar moeten we aan denken. We hebben ons nu eenmaal als ‘redders’ voor die kinderen opgeworpen...
- Maar ik kan toch niet...
- Ja, half werk doen is niets gedaan. We moeten nu voortgaan, of 't was beter, dat we maar niet eens waren begonnen.
- Maar ik kan toch niet... Michaël, dat mag niemand van me vergen.
- Neen, dat kan ook niet. Jij hebt al zooveel, te veel misschien gedaan. De eerste keer, dat je Henric ziet...
- Hij komt vanmiddag.
- Dan moet je hem ‘z'n woord terug-geven’.
Een blijde rust deed Christiane zeggen met een zucht van verlichting: Hè, gelukkig!... maar dadelijk daarop, drong haar natuur haar weer aan anderen | |
| |
te denken. Maar... vroeg zij verward, hoe moet het dan verder gaan?
- Laat dat maar aan mij over. Jij hebt al zooveel gedaan. Nu is de beurt aan mij.
- Maar wat bedoel je.... wat wil je... wat kan je doen...
- Ik wil met Marthe 'n schijn-engagement aangaan.
- Michaël!
- Dat is de eenige oplossing.
- Maar, god, besef je dan niet!...
- Ik besef alles heel goed. Ik heb lang en serieus over Marthe nagedacht...
- Maar heb je dan niet gemerkt, dat al je pogingen om haar niet van je te doen houden, hebben gefaald? Je bent er niet in geslaagd, om haar 'n tegenzin in je te doen krijgen, zooals je verwachtte. Ze houdt meer van je dan ooit!
- En daarvoor zal dit schijn-engagement nu juist goed zijn. Marthe zal beseffen, dat ik nooit met zoo'n voorstel aankomen zou, als ik haar ook maar in 't minste liefhad.
- Maar geef je dan niets om haar?
- Neen!
Christiane zat verbijsterd. Honderden gedachten woelden haar door het hoofd...
- Wat ken jij de vrouwen slecht, Michaël. Door dat voorstel zal Marthe verrukt zijn.
- Door 'n schijn-engagement?
- Ja!... ja!... Ze is nog zoo jong, en kan razend gelukkig zijn met 'n schijn. O! doe 't niet, Michaël. Als je eenige deernis hebt met Marthe, en van plan | |
| |
ben, toch eerlang van haar te scheiden, bind haar dan niet eerst nog vaster aan je, - laat haar liever nú, dádelijk gaan!
Michaël schudde het hoofd.
O, neen, dat kon hij niet. Niet voordat hij Marthe er onomstootelijk van had overtuigd, dat zij samen nooit in liefde vereenigd zouden zijn.
Het was waar... hij was daar door zijn eerste poging niet in geslaagd. In de uiterste oprechtheid had hij zich aan haar getoond, zooals hij was, zooals hij zich innerlijk voelde; hij had haar geen enkele zijner pessimistische opvattingen onthouden, zij kende zijn hopelooze levensbeschouwing, en toch... en toch... neen, zij had geen afkeer van hem gekregen, integendeel.
Daarom... daarom... wilde hij nu een sterker middel toepassen. Hij wilde een zwijgend beroep doen op Marthe's trots. Wanneer hij een zóo volslagen onverschilligheid betoonde, om een schijn-engagement te willen aangaan, dan... zou zij dan nóg niet tot inkeer komen?
- Neen! Michaël! 't gaat niet! Dat mag je niet probeeren!
- Ik moet 't probeeren. 't Is 'n vreemde, 'n ingewikkelde zaak. Zoo'n dwaze situatie is zeker nooit in 't leven voorgekomen. Maar we zijn er nu eenmaal mee begonnen en moeten dus tot 't laatst de consequenties dragen...
Wat kan ik toch zeggen, dacht Christiane, om hem af te brengen van dit onzinnige plan? Hij, door zijn geïsoleerd leven, weet niets van de vrouwen, hij beoordeelt, ze naar een abstractie, hij verwacht, dat | |
| |
ze zullen beantwoorden aan de theorie, die hij zelf heeft gemaakt!
Maar zij kende hem, en wist, dat hij een eenmaal opgevat plan niet zoo gauw weer liet varen...
O! zij had iets gevonden:
- Maar al is 't 'n schijn-engagement, toch heb je de toestemming van Tante Valckenhove noodig, en denk je, dat ze je die óóit zal geven?
- Waarom niet?
- Omdat ze je pessimisme abhorreert, dat weet je toch wel?
- Zoo kleingeestig zal ze niet zijn.
- Zoo kleingeestig is ze wèl. Als ze niet kleingeestig was, hadden we deze heele comedie toch niet hoeven te beginnen.
- 't Is mogelijk, dat ik haar niet de begeerlijkste pretendent voor haar dochter lijk. Maar... als ik iets wil, - dan krijg ik 't ook wel gedaan.
Christiane drukte even de hand voor de oogen. Al haar emoties van dezen dag overduizelden haar. Zij voelde zich niet meer in staat, veel tegenwerpingen te maken.
- Ik heb je gewaarschuwd, dat je plan, om Marthe tot inkeer te brengen, niet lukken zou. De uitslag heeft me gelijk gegeven. Nu waarschuw ik je wéér.
Michaël ging naar haar toe, en legde haar de hand op 't hoofd.
- Wees maar gerust, en vertrouw op mij. Vandaag, als Henric komt, verbreek je je engagement, en morgen zijn Marthe en ik...
- O, Michaël, bedenk je je niet?
- ... zijn Marthe en ik verloofd... in schijn.
|
|