| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk.
I.
Marthe had haar voornemen gevolg gegeven, en was naar Christiane gegaan.
Haar hart klopte tot barstens toe en zij was het schreien nabij.
Ik zal niets kunnen zeggen, dacht zij. Ik zal wat beven en stamelen, en Christiane zal een paar vriendelijk-sussende woordjes tegen me zeggen als tegen 'n kind.
En als ik weg-ga, zal ik nog bedroefder zijn, en boos op mezelf, omdat ik zoo machteloos ben...
Maar toen zij bij Christiane zat in Christiane's eigen rustige, hooge kamer, werd zij kalm. Zij keek naar het mooi, droefgeestig gezicht, dat geleek op Olga en er toch zoo'n treffend contrast mede vermde; voor Olga ondervond zij een vreemde schuwheid, bij Christiane was het, of haar zenuwen bedaarden onder de aanraking van een koele, genezende hand.
Gabriëlle en zij waren zoozeer door de heele familie altijd als kinderen beschouwd, dat Christiane, ofschoon zij natuurlijk niet zoo heel veel ouder was, een soort van moederlijke genegenheid in zich voelde | |
| |
opkomen, toen het jonge meisje haar even had aangezien, met een om hulp biddenden blik.
Christiane's eerste gedachte was:
Het arme kind. Zou ze me weer over Michaël komen spreken? Zit het zóo diep bij haar...? Arm kind, dan zal ze nog veel moeten lijden...
Onwillekeurig zei Marthe:
- Wat heb je 't hier heerlijk, Christiane. Die donkere kleuren doen goed aan je oogen. Mooie antieke meubelen... Niets is er ‘snoezig’ bij jou, maar alles mooi...
Christiane glimlachte, en nam haar nichtje mee te zitten op een mahoniehouten canapé, comfortabel gebouwd en met hooge leuningen. Zij keek het meisje aan, dat met zoo'n eigenaardige smadelijkheid het woord ‘snoezig’ had gebruikt, en dacht aan de moeder, die het stempel van ‘snoezigheid zonder meer,’ zoo sterk op haar dochtertjes had weten te drukken...
- Ik kom bij jou, Christiane, omdat ik niemand, niemand anders weet aan wie ik dit zou durven zeggen.
- Je Mama...?
- Mama juist niet. 't Gaat over Mama.
- Zoo? vroeg Christiane verbaasd.
- Je verwondert je, hè? Maar dat komt omdat je je Gabriëlle's positie en de mijne onmogelijk indenken kunt. Jij bent altijd vrij en onafhankelijk geweest. Gabriëlle en ik weten niet wat vrijheid is, laat staan onafhankelijkheid.
Christiane begon iets te vermoeden van den zielestrijd dezer kinderen, en haar belangstelling in Marthe steeg.
| |
| |
En Marthe vertelde haar lijdensgeschiedenis, die menigeen oninteressant en zelfs een beetje belachelijk zou hebben geklonken, maar die Christiane met een diepe deernis vervulde.
De waarachtige goedheid dezer kinderen ontroerde haar, en zij voelde, hoeveel moed en hoeveel geduld er noodig was, om elken dag maar weer opnieuw dit, met hun naturen zoo tegenstrijdige lot te dragen.
- Ik vertrouw je volkomen, Christiane. Je zal nooit laten merken, hè, dat je alles weet. Enfin, al kostte 't moeite, we konden nog wel berusten. Maar ...nu wordt Gabriëlle 't hof gemaakt door Edward Berckendam... Ken je hem?
- Ja, ik heb hem meermalen ontmoet. 't Leek me 'n aardige jongen, vlot, levendig, zoo iemand, die z'n weg in 't leven wel maken zal.
- Ja, hè? vroeg Marthe verheugd. En toch, Mama heeft alles op 'm te zeggen... En... hoewel ze natuurlijk niets vermoedt van wat ik voor Michaël voel... drukte ze zich ook over hèm uit op 'n manier, waaruit ik duidelijk begreep, dat ze hem niet als 'n geschikte man voor een van haar dochters beschouwt.
- Dat kan ik me begrijpen, glimlachte Christiane. In de oogen van Tante is 'n somber man iemand die je vermijden moet als 'n misdadiger of 'n besmettelijke zieke...
- Enfin. Maar alles zou zoo erg niet zijn, als... als Mama...
- Ja, ga voort?
- Als Mama 't niet in haar hoofd had gekregen, dat Henric Houwaert zoo'n geschikte man voor een van ons tweeën zal zijn.
| |
| |
- Henric?
- Ja, hoe allerdwaast, hè? Ik dacht, Gabriëlle dacht 't óok, dat hij hield van jou. Aan Olga's bruidsdiner heeft hij dat zoo aardig gezegd: dat jij en Olga beiden op Pandora leken, maar dat Olga de Pandora was van alle ondeugendheden en jij de Pandora van de hoop.
- Heb je dat gehoord?
- Ja, toevallig... Maar Mama verbeeldt zich, dat Henric, hij heeft er bepaald met haar over gepraat, zegt zij, vues heeft op een van ons.
- En op wie?...
- Ja, dat schijnt hem niet te kunnen schelen. Mama moet maar voor hem kiezen, zegt hij.
- En wil je Mama...
- Ja, Mama heeft er met ons zeer gedecideerd over gesproken. Zij wil, dat een van ons beiden Henric nemen zal. Mama moest maar kiezen, in overleg met ons!
- Maar dat was toch zeker 'n grapje van Henric?
- Dat zeiden wij ook, maar neen, Mama zei neen. Hij heeft het werkelijk gemeend, zei zij.
- Ja... ik heb hem zèlf over jullie gesproken... zei Christiane.
- Jij, Christiane? o, dan is 't te begrijpen, dat hij dadelijk doet wat jij wil!
- Ach, neen, kindje, hij vindt jullie zelf óok allerliefst. Had ik geweten, wat je me nu vertelt, dan had ik natuurlijk wel gezwegen. Maar toen hij antwoordde:
- Ik geloof niet, dat ik tusschen die twee ooit 'n keuze zal kunnen doen, - dacht ik, dat 't thema | |
| |
was afgehandeld. Maar... hij zei toch nóg iets... Wat?... laat me 's even herinneren...
Christiane trachtte zich haar gesprek met Henric aan het bruidsdiner te binnen te brengen. Maar die uren waren voor haar een zoo groote marteling geweest, dat zij ze maar liefst uit haar gedachten verbande...
Hij had gezegd...
- Ik geloof niet, dat ik tusschen die twee ooit 'n keuze zal kunnen doen... tenzij...
O, nu wist zij het weer:
Hij had haar gewezen op de aanbidding, waarmee Marthe opkeek naar Michaël.
Zou zij dat zeggen aan Marthe? Ja, het zou haar zeker verlichting geven...
Zij nam de hand van het meisje in de hare.
- Ik geloof, dat jij wel gerust kunt wezen, hoor? zei ze hartelijk. Henric zag, hoe jij keek naar Michaël...
- O! zei Marthe, en bloosde donker-rood.
- Hij begreep dus, dat, àls hij kiezen moest, het wel Gabriëlle zou moeten zijn.
- Dat kan niet! riep Marthe heftig, Gabriëlle mag niet ongelukkig worden!...
- En jij dan?
- Och, ik... ik word immers toch niet gelukkig op 'n andere manier... Ik kan me, van ons beiden 't gemakkelijkste opofferen.
- Neen, kind! dat mag niet, dat zal niet gebeuren! Eer zal ik je Mama de oogen openen...
- O, neen! dat niet! ons heele leven mag toch niet vergeefsch zijn geweest?
| |
| |
Zoo smartelijk klonk die uitroep, dat Christiane nu eerst in vollen omvang begon te beseffen, hoeveel die twee arme, dappere kinderen moesten hebben geleden...
Zij peinsde. Wat kon zij doen, om haar nichtjes te helpen...
Zij peinsde... Zichzelve met Henric verloven... dat zou het eenige zijn.
Maar, neen, dat kon zij niet. Henric bedriegen, dien besten, lieven jongen, die van haar hield...
Neen, een schijn-engagement kon zij alleen met iemand aangaan, voor wien zij volkomen onverschillig was. Het zou voor Henric een te verschrikkelijke beproeving zijn... Het geheele engagement door moest zij een soort van ‘spectre bride’ voor hem wezen, en als de kleine meisjes veilig waren, dan moest zij hun verloving verbreken...
Het was eigenlijk vreeselijk, dat, om Tante van Valckenhove te sparen, die kinderen het zoo moeilijk moesten hebben in het leven...
Zij wist werkelijk niet, hoe zij hen helpen kon.
Henric royaal in het vertrouwen nemen, en hem vertellen, hoe de zaken stonden?
Maar op hetzelfde oogenblik, zei Marthe:
- Ik vertel je dit alles in 't diepste vertrouwen, Christiane. Niemand, niemand anders mag 't natuurlijk weten. Ze zouden Mama veroordeelen of belachelijk vinden, en dat willen we niet.
- 't Is 'n moeilijk probleem, 'n heel moeilijk probleem, zei Christiane met een flauwen glimlach. Aan alle kanten zijn we gebonden. Met je Mama mag ik niet gaan spreken... ook niet met Henric... en 't | |
| |
minste van alles natuurlijk met Edward Berckendam.
- Neen, riep Marthe verschrikt. Dat gaat in 't geheel niet!
- En toch zou ik jullie zoo graag, zoo heel graag willen helpen, zei Christiane met een zucht. Er is al zooveel natuurlijk verdriet op de wereld, dat we er heusch geen onnatuurlijk verdriet bij hoeven te hebben! Jullie zijn me sympathiek, jullie hebt 'n mooie moed... ik wou dat ik jullie kon helpen!
Zij bespraken samen verschillende plannen, die weer, als niet practisch uitvoerbaar, moesten worden verworpen.
En toen opeens ging de deur open, en binnen trad Michaël.
- Ik kom je hier de brieven brengen, zei hij tegen Christiane, die je zoo vriendelijk was voor me te willen copieeren. Ik hoorde wel, dat je bezoek had, maar toen ze me zeiden wie 't was, dacht ik: ik mag wel even binnen komen.
De arme Marthe voelde zich dermate blozen, dat het haar was, of haar wangen zoodanig zwollen, dat zij er niet overheen kon zien. Maar Michaël merkte dat niet, gelukkig dat hij nooit iets merkte... en praatte nog even met Christiane door over de brieven.
Toen deed hij aan Marthe een paar der gewone conventie-vragen: maken je ouders 't goed? En Gabriëlle?... en terwijl Marthe hem antwoordde, zag hij in de blauwe onschuldsoogen iets, wat hij er nog nooit had in gezien: een schaduw van een donker verdriet.
Hij was binnen-gekomen, omdàt hij hoorde, dat | |
| |
Marthe er was. Hij kreeg op eens het dringende verlangen die oogen wéer op zich gericht te zien met den puren, onbevangenen, argeloozen blik van een kind. Een seconde dacht hij:
Ik pas niet bij de jeugd. Wanneer dit kind de wereld nog werkelijk onargwanend beziet, dan is het verkeerd voor haar, zich aan mij te spiegelen. Laat ik haar tenminste die enkele jaren van naïeve levensvreugde gunnen; het lot zal haar gauw genoeg ontgoochelen...
Maar de verzoeking was hem te sterk geworden, en hij was binnen-gegaan, en hij had Marthe's kinderoogen op zich gericht gezien, en tot zijn verrassing had zij hevig gebloosd.
Wat werd het kind mooi opeens. Zij had er voor hem tot dusverre altijd uitgezien als een onbezielde pop, waarin alleen de oogen een eigen leven hadden, hoewel dan toch maar alleen het weinig-bewogene, inhoudslooze leven-van-kind. Nu bleek hem, dat er emoties omgingen in haar geest, dat zij sterke gevoelens had... en onwillekeurig vergrootte zijn belangstelling in haar.
Hij sloeg haar, onder het conventioneel gesprek met aandacht gade, en hij zag hoe haar lippen trilden, en zij haar handen nerveus bewoog. En eer hij het wist, had hij op hartelijken toon gezegd:
- Is er iets wat je hindert, kindje?
Tot zijn verwondering en Christiane's ontsteltenis brak Marthe in snikken uit.
Al de ontroeringen van den laatsten tijd losten zich op in een hartstochtelijk schreien, waaraan geen eind scheen te komen. En hoe meer zij zich trachtte | |
| |
te bedwingen, omdat zij zich werkelijk onnoemelijk schaamde, hoe heftiger zij los-barstte, en bijna kreunde in haar gesnik.
Dat kind heeft een waarachtig, diep verdriet, dacht Michaël. Dat zijn geen oppervlakkige meisjestranen, die even gauw worden opgewekt als weer gedroogd.
Misschien is zij bij Christiane troost komen zoeken? Ben ik soms op een ongelegen oogenblik binnen gekomen, en is het beter, dat ik maar weer ga?
Hij stond reeds op; zijn gewone terug-getrokkenheid deed het hem als een soort van onbescheidenheid voelen, dat hij getuige van deze droefheid was.
Maar snel-besloten hield christiane hem terug.
- Neen, Michaël, blijf, we zijn in 'n vreeselijk moeilijk parket; misschien kan jij ons helpen, en weet jij a way out.
Een schok ging door Marthe heen. Toen zonk zij berustend terug in zichzelf. Wat kwam 't er op aan, of Michaël alles wist?... Zij was het immers haar heele leven gewend geweest, dat er, over haar hoofd heen, over haar werd geredeneerd en gedelibereerd, alsof zij in wáárheid de gevoellooze pop was, waarvoor men haar hield...
Haar aangelegenheden, evenals die van Gabriëlle werden altijd openlijk behandeld; niemand geloofde, of vermoedde het zelfs, dat zij beiden een eigen binnenleven hadden, eigen gevoelens, eigen gedachten...
En of Michaël wist, dat zij van hem hield, wat zou 't? Zij had het hem toch al verraden door haar blos. Hij had daar geen notitie van genomen, en zoo zou | |
| |
de mededeeling van haar liefde hem ook onberoerend voorbij-gaan. Hij zou er niet om lachen en niet om schreien, hij zou het aanhooren, en... het over een uur zijn vergeten...
Zij slaakte een snikkenden zucht, zooals kinderen doen, die, uitgeput, niet langer kunnen huilen; zij drukte haar zakdoek tegen de oogen, en verborg haar gezicht in een kussen.
Zoo scheen zij inert, en gevoelloos voor wat er werd gezegd, maar van wat Christiane zei, verstond zij ieder woord.
In het kort vertelde Christiane de verhouding van de twee meisjes tot haar moeder, en Michaël luisterde ten hoogste geïnteresseerd.
In zijn leven had de vrouw in het algemeen niets beteekend. Hij stelde geen belang in haar en van jonge meisjes had hij niet het flauwste begrip. Hij qualificeerde hen eens en voor altijd in zijn geest als ‘onbeduidend’ en dacht verder niet over hen na.
Maar Christiane's verhaal ontroerde hem. Tot zooveel eenvoudigen moed, zooveel geduld, zooveel zuivere opofferingszucht waren jonge meisjes in staat?
Hij begreep de situatie geheel. Wanneer Tante van Valckenhove plotseling zou hooren, dat zij haar heele moederleven in een waan had verkeerd, dat haar kinderen nooit gelijk met haar voelden, maar tegenover haar stonden in alles, dan kon dit haar wel eens een doodelijken schok geven, zooal niet voor haar lichaam, dan toch voor haar verstand.
En dat wilden de heldhaftige kinderen natuurlijk niet riskeeren, hij begreep het ten volle.
| |
| |
Nu kwam Christiane aan het eigenlijke onderwerp.
Zij vertelde van Henric Houwaert's aanzoek ‘in commissie’, en even gleed er een zweem van een glimlach over Michaël's gezicht.
Maar dadelijk daarna schudde hij het hoofd: de machtswellust van die moeder ging toch te ver...
- Geloof jij, vroeg hij aan Christiane, dat Henric dat werkelijk heeft gemeend, of was 't weer een van z'n gewone grappen, die Tante, omdat 't met haar plannen strookt, voor ernst heeft opgenomen?
- Ik heb hem op Marthe en Gabriëlle gewezen, bekende Christiane. Ik heb hem gezegd, dat een van die twee 'n geschikte vrouw voor hem zou zijn.
- Dat leek ook zoo, gaf Michaël peinzend toe. Je wist toen nog niet, dat die meisjes zoo heel anders waren dan ze lijken. Overigens... Henric is 'n door en door beste, goeie kerel, en ik geloof niet, dat bijvoorbeeld Gabriëlle ongelukkig met hem zou worden.
Marthe's hart sprong óp in haar borst; hij noemde Gabriëlle... en niet háár...
Maar Michaël ging al weer voort:
- 't Lijkt me toe, - zeker weet ik 't niet, want ik ken Gabriëlle te weinig, - dat hun beider temperamenten wel overeen stemmen.
- Misschien wel, gaf Christiane toe, als tenminste Gabriëlle's hart nog vrij was. Maar dat is niet 't geval.
- O! zei Michaël. Dan wordt 't moeilijker. En jij, Marthe, vroeg hij langzaam, hoe denk jij over Henric?
- Ik... ik... stamelde Marthe. Doch toen kwam Christiane haar liefderijk te hulp:
- Neen, van Marthe kan óok geen sprake zijn.
| |
| |
Zij behoefde natuurlijk niets meer te zeggen, want Michaël had haar al begrepen: ook Marthe's hart was niet meer vrij.
- Hebben die jonge dingen hun keus nu al bepaald, zei hij, en hij schudde het hoofd. En weet jij ervan, Christiane, is hun keus 'n verstandige keus?
- Van beiden ja! Maar... wat geeft 't, of ik dat al vind? Tante Valckenhove is 't er niet mee eens.
- Heeft ze dat gezegd?
- Ja, toevallig heeft zij zich over alle twee uitgelaten op 'n wijze, die geen twijfel overliet.
- 't Is 'n ingewikkelde toestand, zei Michaël. Hoe moeten we uit dit labyrinth geraken.
‘We’ had hij gezegd. Marthe vond dit zoo innig lief van hem, dat zij een aanvechting kreeg, om haar hoofd aan zijn schouder te leggen, en weer opnieuw te gaan schreien... van geluk... maar van droefheid ook, omdat Christiane had verzwegen, op wien zij haar keus had bepaald...
Vreemd... eerst was er een wilde schrik door haar heen gevaren, bij de gedachte, dat Christiane haar hartsgeheim zou verraden. Toen was zij berustend geworden... en nu... speet het haar, dat Michaël niets wist. Zij wou, dat hij haar liefde kende, - gedeeltelijk om hemzelf, omdat dit bewustzijn hem misschien een lichte troost in het leven zou zijn, - gedeeltelijk om haarzelf, omdat zij toch niet in staat zou wezen, altijd haar gevoelens voor hem verborgen te houden.
Hij had het hoofd geschud. Hebben die jonge dingen nu al hun keus bepaald?... En is hun keus een verstandige keus?...
| |
| |
Zij keek tersluiks naar hem, maar hij zag haar niet aan.
Hij zat met zijn kin in de hand geleund, en dacht ernstig na.
- Ja! zei hij eindelijk. Zoolang de opoffering van Marthe en Gabriëlle hun geen kwaad deed, was 't niet zoo erg. Maar nu er levenskwesties aanhangig zijn, wordt 't iets anders. Ik vind, dat tante aan 't verstand moet worden gebracht, dat ze nu te ver gaat.
- Wie zal haar dat aan 't verstand brengen? vroeg Christiane.
- Me dunkt: haar man. Wil ik eens gaan praten met oom?
- 't Zou niets geven, zei Marthe. Papa heeft zich nooit met Mama's daden bemoeid.
- Ja, maar wanneer 't zóó iets ernstigs geldt?
- Toch niet! toch niet! Papa zal zeggen: je moeder weet wel, wat goed voor je is, gehoorzaam je moeder.
Michaël vroeg:
- En wordt Gabriëlle's liefde beantwoord?
- Ja. Degene, die haar 't hof maakt, wacht waarschijnlijk alleen op zijn promotie, om z'n aanzoek te doen.
Michaël zweeg.
Hij vroeg niet:
- En wordt Marthe's liefde beantwoord?
Dit verblijdde Marthe diep-innerlijk zoozeer, dat zij den moed had om zèlve te zeggen, zacht:
- Maar mijn liefde wordt niet beantwoord, zal nooit beantwoord worden... daarom kan ik me opofferen...
| |
| |
Maar Michaël viel haar in de rede:
- Hoe weet je dat, kind?
- Ik weet 't. Mijn liefde wordt niet beantwoord, zal nooit beantwoord worden!
In den klank van Marthe's stem was zoo'n waarachtige smart, dat het Michaël ontroerde. Kind! kind! kon ik je helpen, dacht hij, je bent nog zoo jong...
En toen...
Een angst krampte in zijn borst. Hij herinnerde zich de blikken, waarmee zij hem aangezien had, - hij herinnerde zich de toespeling van Olga op het bruidsdiner, hij herinnerde zich Marthe's blos van zooeven, toen hij binnen-kwam... en, het zou dwaasheid zijn, het voor zichzelf te ontkennen: hij was het, dien dit arme kind liefhad, hij.
Hij zat stil met over elkaar gekruiste armen, het hoofd wat gebogen op de borst.
Wat moest hij doen. Wat kón hij...?
Arm kind. Arm, goed, lief kind, onschuldig kind...
Een diep medelijden met haar greep hem aan. Hij wou haar redden. Hij wilde niet, dat dit mooie, jonge leven reeds in den aanvang gebroken zou zijn. Hij moest iets doen... er moest iets worden gedaan... om dien gruwel te beletten.
Dit meisje, voorbestemd, om een gelukkige vrouw en moeder te worden in den gewonen zin des woords, beging in den aanvang van haar bestaan de noodlottige vergissing, liefde op te vatten voor een man, - die de liefde uit zijn leven geschakeld had als een verdervend kwaad.
Arm kind. Nog nooit had hij zich voor een ander | |
| |
zoo ontdaan gevoeld, zelfs niet op den avond, toen Christiane in den nood harer wanhoop tot hem was gekomen. Dit jonge leven, dit bloeiende jonge leven...
Het was waarachtig niet zijn schuld. Hij behoefde zichzelf niets te verwijten. En wanneer hij ook van een ander meisje zou hebben gehoord, dat verliefd op hem was, dan had hij even de schouders opgehaald, en er verder volstrekt niet meer aan gedacht.
Maar Marthe... maar Marthe.
Hij wist nu, door haar verhouding tot haar moeder, dat zij niet oppervlakkig was, maar daarentegen diep en gevoelig. Zij was niet van het soort, dat vlindert van den een naar den ander, die vandaag een acteur aanbidt en morgen een aëronaut... en die ook wel eens een vluchtige bevlieging krijgt voor een somberen zonderling zooals hij.
Neen, bij Marthe was het ernst, een diepe, doodelijke ernst.
Zij móest worden gered.
Maar hoe?...
Wanneer hij Christiane vroeg, Marthe van het zinnelooze van haar liefde te overtuigen, dan zou Christiane daartoe onmiddellijk zijn bereid. Maar... het zou immers niets geven? Bij Marthe zou het niet geven...
Integendeel, wanneer er tegen haar liefde werd gepleit, zou zij argumenten zoeken en vinden, om haar liefde voor zichzelf te rechtvaardigen, en in plaats van te verminderen zou haar liefde juist worden versterkt.
Bij Marthe was er iets anders noodig.
| |
| |
En was hijzelf niet de aangewezen persoon... was hij niet de eenige, die haar helpen kon?
Hij richtte zich op, vastbesloten.
- Marthe... zei hij, en zijn woorden waren een antwoord op haar uiting van droefheid: ‘mijn liefde zal nooit beantwoord worden...’ want zóo kort maar hadden zijn overdenkingen en zijn inwendige strijd geduurd... Marthe, als je dat zeker weet... als je zeker weet, dat je liefde nooit zal worden beantwoord... dan is er maar éen ding voor je, wat je kan doen, om te maken, dat je leven niet in 't begin al, voor altijd ongelukkig wordt.
- En wat is dat... dat eene?...
- Je moet je liefde overwinnen.
Er ging een schok door haar smalle schouders. En de energieke manier, waarop zij haar hoofd achterover wierp, en hem aanzag, trotsch en sterk, charmeerde hem ongemeen.
Er zit pit en ras in haar, dacht hij; er zit karakter in haar...
- Maar ik begrijp: dat kan je niet alleen, Marthe.
- Ik wil 't niet!
- En als je aan jezelf wordt overgelaten, dan wil je 't ook niet. Er moet iemand zijn, die je helpt, iemand in wie je vertrouwen hebt. En... als je 't me toestaat, zou ik je willen helpen.
- Jij?... Michaël...?
- Ja, ik, zei hij vast, niet lettende op Marthe's gloeienden blos en haar gestamelde woorden, geen acht ook slaande op een verschrikten uitroep van Christiane.
- Ik wil je helpen. Ik wil je afleiding geven, door | |
| |
je hersens te laten werken. Ik heb met Christiane afgesproken, haar, op mijn manier, 'n cursus te geven in philosophie en literatuur. Wil jij daarbij zijn, Marthe?
- O! zei het kind gesmoord.
Maar Christiane, den lichtenden glans ziende, die er over haar gezichtje ging, dacht:
Hoe slecht kent de menschenkenner Michaël ons vrouwen. Hij beseft niet, dat het herhaaldelijk mogen zijn in de sfeer van den geliefden man, al een oneindige vreugd voor ons is...
En hoe slecht kent de menschenkenner Michaël zichzelf. Hij verbeeldt zich, dat, als Marthe hem beter leert kennen, haar liefde verdwijnen moet. Want hij heeft haar liefde voor hem blijkbaar geraden, en is edelmoedig genoeg, om haar te willen redden... Maar hij kiest daartoe het onmogelijkste middel. Hij weet het niet, dat, hem beter te leeren kennen, is: meer van hem te gaan houden.
Maar Michaël had het woord gesproken... het verkeerde woord.
| |
II.
Toen Marthe was heen-gegaan, overstelpt door een emotie, die haar als op wolken deed wandelen, en rustig in het besef, dat Christiane en Michaël iets zouden bedenken, om aan de moeilijke situatie, waarin zij en Gabriëlle verkeerden, een eind te maken, zooals zij haar beloofden, - toen ontviel het Christiane, ondanks zichzelf.
- Hoe kon je dit voorstel doen aan Marthe, Michaël?
| |
| |
- Ik wil haar redden.
- Maar je hebt toch begrepen, dat jij haar liefde bent, heb je niet?
- Ja, dat heb ik, helaas. Daarom wil ik haar helpen. Ik ben 't aan haar verplicht.
- Maar merkte je dan niet, hoe verrukt ze was bij 't idee, dikwijls met je samen te zijn?
- Dat is niets. Ze zal er gauw genoeg niet meer verrukt over zijn.
- O, Michaël, wat ken je jezelven slecht, wat ken je ons vrouwen slecht.
- Ik geloof 't niet, Christiane. Ik vind 't noodzakelijk, dat ze goed ziet, goed weet, hoe ik eigenlijk ben, zei hij eenvoudig.
- Maar geloof je dan, Michaël, dat als 'n vrouw je heelemaal kent, ze niet meer van je kan houden?
- Dat geloof ik, ja.
- Dan moet ik je zeggen, dat je je vergist. 'n Natuur als die van Marthe wordt niet door je melancholie afgeschrikt. 'n Oppervlakkig meisje zou zich gauw bij jouw ernst vervelen. Maar Marthe niet. Marthe is niet oppervlakkig. Integendeel. Ze zal, hoe dieper ze je somberheid beseft, te meer verlangen je te kunnen troosten, iets liefs en goeds in je leven te brengen.
- Ik moet 't probeeren, Christiane. Ik geloof niet, aan wat je zegt. Daarvoor is Marthe te jong. Wanneer ik een sterk, onverbiddelijk visioen voor haar zet, van wat haar toekomst met mij zou zijn... als ik met haar spreek, zooals ik dat met jou heb gedaan op de avond van Olga's trouwen...
- Michaël! dát zal je toch niet doen!...
| |
| |
- Ik moet.
- Je weet 't, ik ben er sterker door geworden, zei Christiane. Maar Marthe zal 't breken.
- Neen! dan ken je haar niet. Ook zij zal er sterker door worden, en ze zal van me weg gaan a sadder but a wiser woman.
- Ben je niet te wreed, Michaël?
- Ik kan niet anders. Ik voeg me in de wil van 't leven. 't Heele leven is wreed...
Christiane zweeg.
Door Michaël's woorden, die wel zeer verstandig, maar absoluut ongevoelig waren, kreeg zij de sterke overtuiging, dat Michaël Marthe niet liefhad en haar nooit liefhebben zou. Zij voor zich was bang, dat hij de verkeerde genees-methode koos, en dat hij aan Marthe een noodelooze wreedheid beging. Want het trouwe natuurtje van Marthe zou blijven liefhebben, ondanks alles en tegen beter weten in. Maar het baatte natuurlijk niet, of zij nog verder betoogde. Michaël had zijn besluit al genomen, en het immers ook reeds aan Marthe meegedeeld. Zij moest dus maar hopen, dat alles zich voor Marthe ten beste zou schikken...
Maar het doel, waarmee Marthe tot haar gekomen was, werd nog niet bereikt. Zonder hulp, om uit haar moeilijke positie te raken, was Marthe weg-gegaan, alleen met een belofte.
- En wat zullen we nu doen, om Marthe en Gabriëlle te helpen? vroeg zij.
- 't Eenige, wat ik hierop gevonden heb, zei Michaël, is, dat we spreken met Henric Houwaert, en hem, zoover mogelijk, alles vertellen.
| |
| |
- Vind je dat 't beste?
- 't Lijkt me 't eenige. Ik weet er niet anders op. En om te voorkomen, dat Henric nog verder gaat, en bijvoorbeeld met tante Valckenhove gaat spreken, lijkt 't me noodzakelijk, hem direct bij ons te vragen. Vind je dat goed? Dan bel ik hem even op, om te zien of hij thuis is.
Zeer toevallig was Henric thuis, en zeide onverwijld te zullen komen.
- De reden, waarom ik je verzocht heb, hier te komen, zei Michaël, zoodra Henric, levendig, opgewekt, zooals altijd in de kamer verscheen, is...
Maar Henric wuifde met beide handen Michaël's woorden weg.
- Kan me niet schelen! alleen 't gevolg ervan gaat me aan, namelijk dat je me hier hebt laten komen, en dat ik zoo gelukkig mag zijn, weer eens 't gezelschap te genieten van mijn charmante nicht. Heb s.v.p. elke dag een van die redenen, maar vertel ze me niet, vertel ze me nooit, want ze kunnen me niets... schelen!
- 't Is 'n serieuse kwestie, Henric, zei Christiane.
- Zoo? vertel jij 't me dan maar. Uit jouw mond kan ik alles verdragen.
- Wel... je hebt met tante van Valckenhove gesproken over...
Henric begon te lachen.
- Over de raad, die jij me zelf gegeven hebt, liefste Christiane.
- 't Is zoo, maar ik wist toen natuurlijk niet, welke conflicten daaruit konden ontstaan. Zooals je weet beheerscht tante van Valckenhove 't leven van | |
| |
haar kinderen, en de meisjes zijn gewoon zich in alles aan haar te onderwerpen.
- De lieverds, ja, ik weet 't.
- Daarom, toen jij je ‘aanzoek’ bij Tante deed...
- 'n Aanzoek was 't niet. Alleen... 'n aanloop tot 'n aanzoek, 'n... voorzichtig polsen... 'n hard-op uitspreken van 'n zich vormende gedachte...
- Goed, maar Tante is er dadelijk enthousiast op ingegaan. Ze vind je 'n uitstekende partij voor een van haar dochters...
- Waarachtig zeer vereerd!
- En ze heeft er de kinderen over gesproken, en gezegd, dat een van beiden je aanzoek aannemen moest.
- ‘Een van beiden’. Is 't niet kostelijk? Je reinste kluchtspel.
- Maar 't dreigt 'n tragedie te worden, Henric.
- Och.
- Ja, want... ik moet je de waarheid maar zeggen...
- Zeker, zeker, uit jouw mond kan ik alles verdragen... snel!
- 't Hart van Marthe, noch dat van Gabriëlle is meer vrij.
- Hemel! hoe zal ik dat overleven! Troost me, Christiane!
- Maar Tante Valckenhove weet dat niet. De meisjes durven, willen 't haar niet zeggen. En nu is er tusschen Marthe en Gabriëlle 'n combat de générosité ontstaan, om zich op te offeren...
- Ai! combat de générosité... dat klinkt leelijk | |
| |
voor mij. Twee blauwe schenen tegelijk... troost me, troost me, Christiane!
- Wees even ernstig, Henric, wil je?
- Dat ben ik, liefste. Ik hèb troost noodig, heusch. En hij keek haar daarbij zoo trouwhartig aan, dat zij dacht:
Ik vraag hem nu om ernstig te zijn, maar eigenlijk is zijn schèrts beter voor mij... èn voor hem.
- Dus, Henric, je begrijpt, dat je aanzoek de arme kinderen in groote moeilijkheid heeft gebracht.
- Maar waarom zeggen ze niet eenvoudig tegen hun moeder, dat ze mij niet willen hebben?
- Dat durven ze niet, dat... willen ze niet. Ze zijn bang hun moeder verdriet te doen.
- Snoezig. Maar... 'n béétje karakterloos. Neen, dan is 't misschien beter, dat ik van hen afzie.
- Karakterloos, zei Michaël. 't Kon wel eens zijn, dat het juist 't bewijs was van 'n sterk en flink karakter.
- Mij om 't even, zei Henric. Maar hoe 't zij: ik ben 't zeker, die die ferme karaktertjes uit de brand helpen moet?
- Ja... daarvoor hebben we je gevraagd te komen.
- Hoe zal ik dat doen? Ik kan toch niet naar tante Valckenhove gaan, en zeggen:
- Ik heb 't zoo niet bedoeld...? dan zou ik voor eeuwig met de familie zijn gebrouilleerd, en wat erger is: tante's toorn zou me wel eens in m'n carrière kunnen benadeelen. 'n Advocaat, die in 't begin van z'n loopbaan zoo'n onvergeeflijke flater maakt!!
| |
| |
- Ja, 't is niet gemakkelijk, Henric, dat weten we wel...
- Maar... 'n advocaat moet er toch wat op weten te vinden...
Hij keek Christiane aldoor aan, terwijl hij sprak.
- Is 't je ernst, Christiane, om die arme schepseltjes te helpen?
- Ja, natuurlijk.
- Wil je er ook iets voor doen?
- Ja... zeker.
- Kijk eens: dan is 't het allerbeste, dat jij en ik ons samen enga...
- Henric!
- Voor de schijn! voor de schijn! stel je gerust. Ik ga dan naar Tante Valckenhove, en zeg, dat mijn eerste liefde, Christiane, zich goedgunstig te mijwaart heeft gekeerd, dat ik dat nooit had durven hopen, en daarom aan Marthe of Gabriëlle dacht. Dan is ze niet gefroisseerd, want iedereen weet, geloof ik, wel, hoe ik jou altijd heb vereerd, Christiane. En bovendien zal ze denken: nu blijft die goeie Henric toch in de familie.
Hij keek haar aan, hij keek haar aldoor aan, terwijl hij sprak, en de mengeling van ernst en scherts in zijn toon had iets pathetisch', dat Christiane in haar al te groote gevoeligheid trof.
Zelve had zij deze comedie als een uitredding gezien... maar nu Henric het voorstelde, kreeg zij nog meer angst ervoor.
Zij zuchtte.
- 'n Man, die aarzelt, is half verloren, zei Henric, | |
| |
'n vrouw, die aarzelt, is half... gewonnen. Toe, zeg nu maar ja, Christiane.
- Ik ben zoo bang, Henric, dat... dat je...
- Dat ik je toestemming als ernst opvatten zal? Daar hoef je niet bang voor te zijn. Ik zal je in alles eerbiedigen, jouw wil zal voor mij 'n wet zijn, ik zal me in alles aan jou onderwerpen. Deze... laten we zeggen... zes maanden... drie maanden? hoe lang zullen we de meisjes tijd laten om hun liefdesaffaires in orde te brengen? enfin, in die tijd zal je nooit last van me hebben, alleen pleizier; ik zal je opvroolijken en afleiding geven... enfin, ik zal alles doen om je aangenaam te zijn...
- Neem je niet 'n te groote taak op je, Henric, vroeg Christiane zacht, als je nooit eens een belooning krijgt voor je goedheid en liefheid, want, zei ze nog zachter, je weet...
- Ik weet, dat je niet van me houdt, ja. En dat je na die zes maanden of drie maanden, ons schijnengagement niet tot 'n werkelijk engagement maken wil. Dat weet ik. Dus laten we daar nooit meer over spreken. Ik wil me alleen in die drie maanden of zes maanden ‘zonnen’ in het besef, dat je voor de wereld de mijne bent; daar zal ik zóo trotsch op zijn, zoo overweldigend trotsch, dat ik daarmee tevreden zal wezen, en jou innig dankbaar.
Hij stak zijn hand naar Christiane toe, die háar hand in de zijne legde met een ontroerden glimlach.
Haar innerlijke aarzeling was nog niet overwonnen, maar na deze woorden wist zij geen reden meer, om zijn voorstel te weigeren.
- Goed! riep Henric. En hij bedisselde ijverig:
| |
| |
- Ik blijf hier eten, dat mag wel, niet? en daarna ga ik direct naar Tante van Valckenhove. Kom, Christiane, laten we onze eerste gezamenlijke daad gaan verrichten en telefoneeren om bloemen voor de tafel en 'n verrukkelijke taart. Ik vraag je vriendelijk: verbeeld je even in de situatie van verloofde, en vraag met 'n lief stemmetje:
- Van welke taart houd je 't meeste, Henric? 'n confituur-taart, 'n rum-taart, 'n...
- Polonaise met slagroom? vroeg Christiane, glimlachend meegaande in het spel. Er ging van Henric een vitale kracht uit, waaraan het hoogst moeilijk was, te weerstaan. En waarom zou zij? Zij had nu eenmaal toegestemd, en waarom zou zij van dezen tijd niet, evenals hij, trachten het beste te maken?...
Zij schertsten over het verdere dessert, - pruimen? goed, als 't werkelijk pruimen zijn, maar niet, als je ze schillen moet als appels, zoo hard als ze zijn. Wat heb je nog meer voor vruchten in Januari? Aardbeien, druiven, grapefruit... houd je van grapefruit, Christiane...?
Witte bloemen, hoor! witte bloemen. Zeg er bij: 't is voor 'n verlovingsdiner. Toe, zeg dat nu...
En terwijl zij samen nog bezig waren aan de telefoon, werd er gebeld.
- Gauw naar boven, bezoek! decreteerde Henric, en stak zijn arm door dien van Christiane, en dwong haar vlug de trappen weer op. Zelfs Michaël, Christiane zag het aan zijn gezicht, mocht Henric wel, en was graag in zijn gezelschap, want hij was nog niet naar zijn eigen kamer ge- | |
| |
gaan. Dat deed haar pleizier, zij wist zelf niet waarom.
De deur ging open, om Olga en Max binnen te laten.
- Wel, ziedaar, 't lijkt wel 'n familie-reunie, zei Olga, op haar altijd wat spottenden toon.
- Ha! jullie komen als geroepen! riep Henric; hij nam Christiane's hand, en legde die op zijn arm. Wensch ons geluk: Christiane heeft me zooeven haar jawoord gegeven.
- Wat! viel Olga uit.
- Wat! klonk zachter Max' stem.
- Ja, ja, ja, ja! zei Henric met een buiging, en hij wees op zichzelf: mag ik je voorstellen de gelukkigste mensch van de wereld?
Hij ging naar Olga toe, en gaf haar een broederlijken kus.
- Dank je! dank je! riep hij, alsof Olga hem chaleureus had gelukgewenscht, al had zij ook niets gezegd, en Christiane, die stil, met neergeslagen oogen stond, en haar hart voelde kloppen als zou het breken, en, ware het om haar leven gegaan, niet naar Max kon kijken, begreep, dat Henric alleen zoo luidruchtig deed, om haar tijd te geven, wat over haar gêne heen te komen, en zij was er hem dankbaar voor.
Zij voelde Max' koude hand om de hare, maar woorden verstond zij niet; daarna drukte Olga haar een vluchtigen zoen op de wang:
- Ik hoop, dat 't tot je geluk zal zijn.
En zij voegde er bij op haar nonchalant-belangstellende wijze:
| |
| |
- Hoe ben je dáar zoo ineens toe gekomen?
Zij was te vol van haar eigen aangelegenheden, anders zou zij natuurlijk niet hebben gerust, eer zij alles had uitgevorscht van deze onverwachte verloving, en was niet tevreden geweest, vóor zij Christiane had laten bekennen, dat zij Henric alleen nam uit raison, liever nog zou zij willen hooren, dat zij hem nam uit dépit...
Maar nu interesseerden Christiane's aangelegenheden haar niet zoozeer als haar eigene.
- Blijven jullie eten? vroeg Christiane.
- Natuurlijk, natuurlijk... we zijn gekomen om eens rustig met jullie te praten, dus goed, we blijven eten.
- Dan zal ik even orders geven, zei Christiane, blij dat zij zich een oogenblik terug-trekken kon. Zij verliet de kamer, en buiten bleef zij staan, en dacht: Hoe vreemd, hoe vreemd is het leven. 't Is te vreemd, het overweldigt mij...
Toen merkte zij, hoe haar linkerhand haar koude rechter trachtte te verwarmen. Ja... zoo koud, zoo koud was haar hand, sinds het moment, dat Max kille vingers de haren raakten. Zoo koud, zoo koud... Zij huiverde, en hield haar hand tegen haar wang en tegen haar oogen. O, Max, zuchtte zij, ach, Max, Max...
Olga was onmiddellijk begonnen te spreken over het onderwerp, dat haar ten zeerste vervulde.
- Stel je voor, zei ze, daar heeft die vervelende Max 'n verkoudheid opgedaan, waar hij maar niet afkomen kan. Hij hoest, hij kucht de heele dag...
- Ja, 't is vervelend, zei Max, en hij lachte bij | |
| |
Olga's woorden, die niet vriendelijk, eer als een beschuldiging hadden geklonken, ik zou liever een ongesteldheid hebben, die niet zooveel gerucht maakte, maar wat zal je er aan doen?
- Wat zal je er aan doen? je moet er iets aan doen. Zóo gaat 't langer niet.
- Is 't dan zoo erg? vroeg Michaël, die wel vond, dat Max er anders uitzag dan gewoonlijk. Zijn gezicht was onnatuurlijk, wasachtig wit, met kersroode vlekken op de wangen onder de oogen, en zijn oogen zelf schitterden als in koorts. Max was ziek, zieker misschien dan hij zelf vermoedde.
- Welneen, 't is niet zoo erg, Olga overdrijft, zei Max, en wat had hij er niet voor willen geven om er bij te kunnen voegen: zij overdrijft... uit den angst harer liefde.
- Hoe komt hij er aan? vroeg Michaël.
- Verleden herfst heeft hij eens in de regen geloopen, is doornat geworden en heeft zich niet verkleed. Sinds die tijd is hij zeer onderhevig gebleven aan verkoudheid en hoest. Maar 't is zoo lastig in gezelschap of in de comedie. In de laatste tijd gaat hij nergens met me heen.
Olga's toon klonk steeds verwijtend, alsof het Max' willekeurige schuld was, dat hij niet beter werd. En inderdaad was haar natuurlijke bezorgdheid voor hem, omdat zij van hem hield, met een zeer groote dosis kwalijknemen gemengd, omdat zij nog veel meer hield van zichzelve...
Het wàs ontzettend vervelend een man te hebben, die nergens tegen kon, die zich hierin moest ontzien, en zich daarvoor sparen... die dadelijk vermoeid was | |
| |
en dan verhooging kreeg... Zij was niet veeleischend, en naast zijn leven met haar, mocht Max gerust zijn eigen leven leiden, maar een gezonde man was wel het minste, wat je kon verlangen, en daar meende zij dan ook recht op te hebben.
- Je ziet er niet goed uit, zei Michaël, je moet je heusch in acht nemen, Max, oppassen, dat je verkoudheid niet ontaardt in iets ergers...
- O, wat dat betreft, zei Max, tuberculose komt in m'n heele familie niet voor, in dat opzicht heb ik dus 'n gunstig precedent.
- We hoeven niet dadelijk aan zoo iets te denken, zei Michaël, toch is voorzichtigheid in zulke gevallen eisch.
- Ik heb hem gevraagd, of hij niet 't beste deed, te gaan overwinteren in Davos, zei Olga. Hij houdt van wintersport, en zal 't daar dus leuk hebben...
Toen Christiane binnen kwam, verstond zij juist deze woorden. Wintersport... Davos... zij dacht, dat Olga nieuwe amusementsplannen maakte. Maar door een onschuldige vraag van Henric werd zij op verschrikkelijke wijze uit dien waan gewekt.
- Maar dan ga jij toch mee, Olga; is 't niet net iets voor jou?
- Ik heb 't niet noodig, zei Olga, en meer nog dan de woorden, deed de booze onwil in haar toon Christiane beven. Olga ‘had het niet noodig’, om naar Davos te gaan, maar Max... Max dan wèl...?
Zij kon zich niet bewegen; met al haar zinnen luisterde zij, luisterde zij, naar wat er verder zou worden gezegd. Maar opeens kreeg zij het besef, hoe vreemd zij daar stond bij de deur. Zij deed snel een | |
| |
paar schreden naar de andere kamer, en, alsof zij een glas port voor Henric wilde halen, ging zij naar het buffet; zonder het te weten zonk zij neer in de knieën, en hield zich aan een der deuren vast.
Toen hoorde zij, hoe Michaël zei:
- Als Max 't noodig heeft, en hij moet zich zoo gauw mogelijk laten onderzoeken, dan ga jij natuurlijk mee naar Davos, Olga.
Het was dus waar.
Max... Max moest zich laten onderzoeken, want...
Een kilte kroop op door al haar ledematen, haar hoofd werd leeg en koud. En het scheen haar, of haar hart ophield te kloppen, en zij langzaam, langzaam stierf...
Een verward geluid van stemmen drong onbewust tot haar door.
- ... hem brengen, ja. Niet blijven...
- ... dat is ook niet noodig.
- ... raadplegen...
- ... gauw bij zijn...
En toen deze toestand van halve beseffeloosheid eindeloos-lang, eindeloos-kort had geduurd, hoorde zij weer Henric's goede, weldoende stem:
- Natuurlijk moet Max zich laten onderzoeken. Maar Davos! stel je voor! dat is natuurlijk niet noodig. Hij ziet er heelemaal niet zoo ‘erg’ uit. Jullie moeten niet overdrijven.
Toen ontwaakte Christiane uit haar tijdelijken dood. Zij rees op zonder steun, en bracht Henric zijn port, en zorgde voor de thee, en praten kon zij niet, maar om haar lippen lag een glimlach, als bij wien een onnoemelijk lijden heeft doorstaan.
| |
| |
Zij had toch zeker, gedurende haar even dood-zijn, gedroomd, nietwaar? want Olga smaalde Henric omdat hij nog ‘port’ dronk; daar zijn wij overheen, hè, Max; wij prefereeren 'n cocktail, maar daar hoef je bij Christiane niet naar te vragen. De meesten trouwens vinden cocktails 'n last, met al die verschillende ingrediënten, en 'n shaker moet je hebben, en 'n weegschaaltje voor de kruidnagels, de nootmuscaat, de cayenne... ik vind 't wel leuk, en verzin allerlei nieuwe combinaties; maar als je zelf heelemaal geen moeite wil hebben, dan kan je uit Engeland 'n kastje laten komen, ik heb 't gezien bij Léonie, met cocktails in shaker-bottles van bevroren glas met schroefkurken. De cassette bevat, als 't voordeksel neergeslagen is, zes verschillende merken: Piccadilly, Perfect, Fifty-fifty enzoovoort. Think of it! to be able to pour out a perfectly mixed cocktail! without a battery of bottles and fuss!
- Je krijgt van mij zoo'n cassette cadeau als verlovingsgeschenk, Christiane, lachte Henric, en Christiane knikte zwijgend, met haar vergeestelijkten glimlach.
Zou zij gelukkig zijn, dacht Max. Hij keek voortdurend naar haar, die niet keek naar hèm. Zij zag er uit, als iemand, die het gansche leven van moeite en strijd heeft achter zich gelaten, en een hoogvlak van rust heeft bereikt, waar geen leed haar meer kan genaken. Haar gezicht was bleek en sereen in haar glimlach... zou zij gelukkig zijn?...
Christiane en Henric. Hij waardeerde Henric om zijn vele goede qualiteiten, maar toch... die twee leken te groote contrasten. Zou zij gelukkig zijn...?
| |
| |
De middag ging voort, de onwezenlijke, droomvolle middag, die Christiane doorleefde, als was zijzelve verweg op een andere planeet, en zag zij alles gebeuren. Van tijd tot tijd kwam zij even terug in de werkelijkheid... maar nog steeds niet lang genoeg, om méer over Max' toestand te vragen. Want wat wist zij nu?... zij wist niets...
De toon aan tafel was, door Henric's aanwezigheid, geanimeerd. Olga praatte altijd veel, en Max scheen opgewonden, als in een lichten aanval van koorts.
De bloemen geurden; de slagroom in den schuimrand der polonaise verspreidde een subtiel aroma van zoete vanille en marasquin; de vruchten waren tot een kleurig stil-leven opgebouwd in de zilveren jardinière; een buitenstaander zou een gezelligen indruk gekregen hebben, als van een intieme feestelijkheid... en Michaël, die peinzend dit tooneel gadesloeg, dacht:
Hoe vreemd, hoe vreemd is het leven. Hier zitten wij bij elkaar, vijf allen verschillende menschen, in een vluchtige gemeenzaamheid vereend. Maar alles is schijn, onheimelijke, fantastische schijn... onnatuurlijke schijn...
Het zou natuurlijk wezen, als Olga hield van Max. Dat doet zij niet. Zij maakt er hem een verwijt van, dat zijn gezondheid niet in orde is. En Max... hij houdt van Olga, dat wil zeggen, hij is verliefd op haar. Maar heeft hij haar lief? Hoe kan hij dat, hij, met zijn veel diepere natuur?
En Henric, arme Henric, die van Christiane houdt...
En hijzelf, Michaël, die de mooie liefde van het | |
| |
meisje Marthe niet aanvaarden wou, uit levensafkeer, uit levensonwil.
En Christiane...
Hij vermeed het, naar haar te kijken. Haar aanblik deed hem pijn. Toen hij straks den blik harer vergeestelijkte oogen ontmoette, en dien ijlen glimlach zag om haar mond... was een kramp van angst door zijn borst gevlijmd, en hij dacht: zou haar geest bestand blijken tegen deze al te groote pressie, die er op uitgeoefend wordt? Of zal zij bezwijken, de arme?
Hij begreep wat het voor haar moest zijn, zoo onverwacht de tijding van Max' ziekte te hooren. Och, waarom mocht zij haar geteisterde ziel nu niet lucht geven in stroomende tranen... Zou zij de kracht hebben, om het nog even vol te houden...?
Henric hielp haar onbewust, door te praten op zijn gewone, onderhoudende, humoristische manier.
Olga hielp haar onbewust door op de haar eigen welverzekerde wijze verhalen te doen over allerlei onbelangrijke onderwerpen.
Max hielp haar onbewust door geen oogenblik te zwijgen, en hij hielp haar expres, door het gesprek zoo veel mogelijk gaande te houden. Maar het scheen hem, of met iedere minuut haar gezicht bleeker, haar glimlach navranter werd.
Het was na het diner.
Zij zaten allen in den grooten salon.
Olga vond het noodig, dat er nu eindelijk eens een plan omtrent Max werd vastgesteld. En zij overlegde druk met Michaël en Henric, terwijl Max zelf vermoeid achterover lag in een diepen stoel.
| |
| |
Toen werd hij opeens de stille aanwezigheid van Christiane gewaar. En hij richtte zich op, met een vraag op de lippen, die hij haar al den heelen middag had willen, maar niet kunnen doen... doch eer hij had kunnen spreken, was zij hem al vóór met háár vraag, die zij hem den heelen middag had willen, maar door haar onmacht niet had kunnen doen. Nu voelde zij, dat zij kon...
- Max, zeg me toch... zeg me toch... ben je ziek?
Haar belangstelling gaf hem een zachte vreugde.
- Ziek? neen, ziek ben ik niet. 'n Verkoudheid, waar ik niet af kan raken. Maar je weet, hoe Olga is. Als ik eens niet met haar mee kan gaan naar 'n diner, of bedanken moet voor 'n bal, dan vindt ze dat vervelend. En dat is ook natuurlijk vervelend. Nu denkt ze, dat ik 't gauwste van m'n hoest bevrijd zal zijn, als ik flink word aangepakt. Iemand, die hoest, moet maar direct naar Davos. Ik verbeeld me, dat ik al heel veel opknappen zou, als ik eens een poosje in 'n rustige omgeving kon zijn; want je begrijpt, ook m'n zenuwen lijden onder deze toestand. Hoor, hoor, Olga 't nu eens druk hebben...
- ...Grindelwald, St. Moritz, Gstaad, Andermatt 't is overal leuk; maar je moet er wel 'n ijzersterk gestel voor hebben; 'n heele dag op ski's, - je moet 't niet uitspreken met 'n k maar met 'n h, shi's, moet je zeggen... dan 's avonds dansen tot middernacht, en dan 'n sprookjesachtige tocht in 'n lange sliert sleedjes, door 'n paard getrokken, met bellen en lampions, en dan 's morgens om zes uur weer op, en...
| |
| |
- Neen, dat zou me te veel zijn, glimlachte Max zacht. Ik droom van 'n stil, eenzaam huis... niet lang zou ik daar hoeven te wezen, veertien dagen, 'n maand... en ik zou al veel beter zijn.
Christiane sloot even de oogen. Zij dacht aan het kleine buitenhuis te Doorn, Klein-Valckenhove, een bezit der familie, en dat toevallig juist lag te Doorn, zoo heilzaam voor een zieke als Max...
- Maar 't is nu nog winter... zei ze, en staarde voor zich uit als naar een mooi, een wondergoed visioen... Max, in die vredige omgeving genezend... door de onvermoeide, toegewijde zorgen van... van... háár...
- O, winter... dat is niets... stilte, stilte verlang ik... rust...
Het klonk vreemd uit een zoo jongen mond. Maar eer Christiane nog iets kon zeggen, kon Max zich niet langer weerhouden, en vroeg:
- Zeg me toch... zeg me toch, Christiane... hoe kom je zoo opeens met Henric verloofd?
Haar eerste impuls was, hem onmiddellijk de volle waarheid te zeggen, en hem te bekennen: dit engagement is maar schijn. Doch zij schrok van haar eigen gedachte; dat mocht zij toch niet verraden?
Zij zweeg.
En hij probeerde uit de expressie van haar gezicht de reden te raden. Hij dacht: zij heeft naar iemand verlangd, die haar onttrekken kon aan haar droefgeestige eenzaamheid. En zij heeft Henric gekozen...
Doch toen schokte een onwil in hem op, dat zij, Christiane, zich zoo achteloos prijs geven kon... En voor hij het wist, had hij gezegd:
| |
| |
- Isti, Isti, hoe heb je dat kunnen doen!
Zij kromp ineen. Zijn vraag verstond zij niet. Alleen het innige, vertrouwelijke woordje: Isti... Isti... zooals nog niemand haar ooit had genoemd... En weer raakte haar besef aan het dwalen... zij stierf af van de werkelijkheid... zij hoorde aldoor dezen eenen naam... die tastbaar en zichtbaar voor haar werd... Isti... Isti...
Isti...
Zij droomde weg in een onwerkelijkheid, waarin haar geheele omgeving verdween. Zelfs hij verdween, wiens woord haar aan het gewone leven had ontrukt, en die haar gadesloeg met een ontroering, die al zijn polsen deed kloppen.
Haar geest zweefde weg in een wereld, waar alle leed vereffend was en alle worsteling uitgestreden, waar geen onrust meer was, of pijn, of smart... waar alles goed was geworden door de muziek van dat ééne woord:
Isti... Isti... Isti...
einde van het eerste deel.
|
|