| |
| |
| |
Derde hoofdstuk.
I.
De meisjeskamer in het groote huis aan het Willemspark werd schemerig-warm verlicht door twee staande, geel-rose omkapte lampen.
Ter weerszijden van het gezellig-knappende haardje zaten, in lage, aardige fauteuiltjes, Gabriëlle en Marthe.
Zij spraken niet veel.
Het was de dag na Olga's bruiloft, en de meisjes waren nog moe van al de feestelijkheden, en trachtten voor zichzelf hun indrukken te verwerken.
‘Zwei Seelen, nur ein Gedanke’, zei Tante Frédérique altijd van haar kleine nichtjes van Valckenhove, en Oom Henri Houwaert voegde er dan lachend bij:
- En die ‘eine Gedanke’ is dan nog van de kinderen d'r moeder!
Ja, het werd algemeen gedacht, dat Gabriëlle en Marthe geen eigen persoonlijkheid hadden...
Hun moeder was in alle opzichten ‘de’ voorbeeldige moeder geweest. Zoodra zij in het gelukkig bezit harer kleine meisjes was gekomen, die haar, | |
| |
een jaar na haar huwelijk, door hun geboorte hadden verblijd, had zij zich aan hun verzorging en opvoeding gegeven, met een liefde, met een ‘hartstocht’, zei Tante Frédérique, die onnavolgbaar waren.
Zij was dol op de kinderen. Zij speelde ermee als met poppen; immers zij trouwde zoo jong, dat zij maar noode afstand van haar speelgoed had gedaan, en verrukt was zij met haar twee levende ‘Käthe Kruse's’, de twee beeldjes van poppen, waaraan alles, alles snoezig was, de handjes, de neusjes, de blauwe oogen, de zijïg glanzende haartjes, de lenige teentjes, het blanke, zachte vel... En zij speelde er mee, en zong voor hen, en schaterde met hen den lieven, langen dag.
Drie kinderen, zei haar man. En het was steeds voor hem een alleraardigst gezicht, de drie blonde, gelukkige, mooie wezentjes te zien stoeien en lachen in onvermoeide pret.
Een harer grootste vreugden was het voor de moeder haar meisjes te kleeden met uitgezocht-sierlijken smaak. Eindeloos veel tijd besteedde zij aan het bekijken van modeplaten, het uitzoeken van stoffen, het bepalen der kleur. En geen grooter satisfactie kende zij, dan wanneer men haar op de wandeling staande hield:
- Wat zien ze er weer schattig uit, de lieverds!...
Ieder detail van hun kleeding was verzorgd. De kleur van de kousen harmonieerde met die van den hoed; de fijne handschoentjes pasten onberispelijk om de mollige handjes; de leukste schoentjes, lange slobkousen, vroolijk gekleurde scarves, een kleurige ketting completeerden het toilet. De spang, die het | |
| |
welige blonde haar samenhield was met kleine zijden rococo-roosjes bezet; echte zilveren filigrain-knoopen sloten de manteltjes, en zelfs de onderjurken waren exquis geborduurd.
‘Een schilderij’, zoo noemde men de bekoorlijke groep van de twee meisjes met haar moeder; in de opeenvolgende jaren waren zij dan ook tallooze malen gefotografeerd, en een bekend artiest had enorm veel succes op tentoonstellingen met zijn stuk, dat hij genoemd had: De drie Gratiën.
Toen zij opgroeiden bleef de toewijding der moeder haar dochtertjes omgeven. Zij hield toezicht op hun lessen, vergezelde hen naar hun cursussen, nam hen mee naar concerten, of zorgvuldig eerst gekeurde tooneelstukken en films; zij deelde in hun sport, en leerde met hen de nieuwste en ‘nieuwstere’ (een woord van Henric Houwaert) dansen.
Zij liet de meisjes nauwelijks gelegenheid eigen neigingen te cultiveeren; zij was er heilig van overtuigd, dat zij verplicht was, haar kinderen hun smaak, hun wenschen, ja, hun gevoelens en gedachten bij te brengen, en zij kweet zich van deze taak met de meest nauwgezette zorg.
Zij was er bovendien niet minder heilig van overtuigd, dat zijzelve een volmaakt verstand, een onfeilbaar gevoel, een perfect-ontwikkeld aesthetisch inzicht had, zoodat de meisjes zich gerust aan haar oordeel en wil konden toevertrouwen. Ook ging zij ‘mee met haar tijd’. Zij was steeds uitmuntend op de hoogte van de mode in kleeding, in meubelen, in muziek, in schilderkunst, in literatuur, in spijzen en dranken, in manieren en spreken.
| |
| |
Toen de groote tuinkamer voor de meisjes zou worden ingericht, omdat zij de nursery waren ontgroeid, had de moeder moeite noch kasten gespaard om deze volkomen naar haar zin in te richten.
Zij had een bekend kunstnijveraar bij zich ontboden, en in overleg met haar had zij hem de meubeltjes laten ontwerpen; aan een ander werd de uitvoering der lampen, het kroontje, de muur-candelabres opgedragen; het aanschaffen van behang en tapijten vorderde eindelooze besprekingen; de keuze van theetafel werd eerst na lang wikken en wegen bepaald, en eer het servies was gekocht!
De meisjes werden terloops even geraadpleegd:
- Kijk eens, deze twee serviesjes heb ik uitgezocht. Welke van de twee vinden jullie nu de aardigste?
Dit? Ja, hè, dat dacht ik ook, 't zal 't beste harmonieeren met de theerooskleurige lampekappen.
- Neen, kinderen, geen oud-Engelsche platen aan de muren! Daarvoor is deze kamer veel te modern. We zullen wel eens naar de tentoonstelling bij Kleykamp gaan, waar de modernste buitenlanders op 't oogenblik exposeeren...
De meisjes lieten hun moeder begaan.
Wanneer zij al eens van een andere opinie waren, - en dat gebeurde, sinds hun kostschool-verblijf te Ventnor op Wight heel vaak, - zij gaven altijd toe, volgens hun, bij onderlinge afspraak eenmaal aangenomen principe:
- Mama doet alles met zooveel pleizier, we mogen Mama's pleizier niet bederven.
| |
| |
- Gelukkig, dat Mama zooveel smaak heeft, anders... zuchtte wel eens Gabriëlle.
- Ja, anders werd 't moeilijk voor ons, stemde Marthe toe.
- Die goeie Mams, ze is zoo overtuigd van haar eigen voortreffelijkheid...
- 't Zou te wreed zijn haar uit haar droom te helpen.
- Dat mogen we nóóit.
- Neen, nóóit.
- Maar ik had wel graag dat schattige blauwe jurkje gehad, in plaats van de rose, die Mams heeft gekozen.
- O, ja, ik ook, maar de rose is niet zoo héél erg.
- Ach, neen, niet zoo héél erg.
- Maar Mams beschouwt ons nog wel wat te veel als kleine kinderen...
- Als onmondige kinderen...
- Die nog geen a van een b kunnen onderscheiden...
- Wat zou 't. Dat is nu haar illusie: voor ons alles te doen.
- Natuurlijk laten we haar haar gang gaan, wat kan 't ons schelen.
- Nu, dat moet je niet zeggen. Joepie van Loo lacht ons soms vreeselijk uit!
- Nou ja, Joep!
- En Edward zei laatst:
- Ga even aan je moesje vragen, of je mee mag. 't Was met die auto-picnic, je weet wel.
- Vind je dat nooit vervelend, alles aan Mams te moeten vragen?
| |
| |
- Natuurlijk, 't is soms meer dan gek; maar ik doe 't toch, dat spreekt.
- Stel je voor: ze zei: Neen, meisjes, naar Hedda Gabler neem ik jullie niet mee. Ze moest eens weten, dat we 't stuk al long hadden gelezen.
- Als we zulke dingen niet wel 's stilletjes deden, hielden we 't immers niet uit.
- Neen, dat is zeker!
- 't Is wel 's moeilijk, dat je altijd zoo oppassen moet.
- Ja! maar gelukkig zijn we met z'n beiden.
- Dat scheelt veel. Hoe handig kwam je me laatst te hulp, toen Ma die doos odeur bij me vond...
- Die tabac blond?...
- Ik stikte bijna van 't lachen, toen je zoo verwijtend riep:
- Hè, Mams, heb je dat nou alweer gezien? 't Was 'n verrassing voor jou!
- Maar met dat al ben jij je odeur kwijt.
Gabriëlle schokte met de schouders.
- Ja, daar is niets aan te doen; 't spijt me anders vreeselijk: weet je, Edward zei:
- Als de odeur op is, dan gebruik je de doos om er je sigaretten in te bewaren. 't Was ook zoo'n leuke doos van goudkarton met die maïskleurigezijden kwast. En de sigaretten zouden een echt bizondere geur hebben gekregen. Enfin. Eén ding is gelukkig, dat Mammie er zoo lief uitziet.
- Waarom?
- Edward zei laatst:
- Ik kan alleen met 'n meisje trouwen, als de | |
| |
mogelijkheid bestaat, dat ik ook 'n tikje verliefd op haar moeder zou kunnen zijn.
We hebben allemaal vreeselijk gelachen, toen hij dat zei. Maar 't was heelemaal zoo gek nog niet: hij bedoelde, wanneer ik 'n meisje vraag, en de moeder ziet er nog zóó uit, dat ik zelfs op háár 'n tikje verliefd zou kunnen worden, dan geeft me dat 'n goede waarborg voor de toekomst, hoe m'n vrouw er uit zal zien, als ze de leeftijd heeft van haar moeder nú.
- O, ja, zoo is 't heel begrijpelijk, wat hij zei.
- Maar 't is jammer, dat Mams zoo precies weet, wat wij mooi moeten vinden, en wat niet. Ik vond bijvoorbeeld die lampekap bij Mariëtte werkelijk zóó mooi...
- Die lampekap van zwarte kant?
- Ja, echt origineel. Zoo iets zie je nu werkelijk nergens... maar Mams begon te lachen, en zei:
- Die ziet er net uit, of Mariëtte 'm heeft gemaakt van 'n japon, die ze niet meer draagt! Bovendien: wie heeft nu ooit gehoord van 'n zwarte lampekap! Die van jullie in je kamer zijn veel snoeziger, hoor!
- Ja, dat is 't juist. Alles bij ons, van ons is altijd ‘snoezig’...
- Wijzelf zijn ook ‘snoezig’... De ‘snoezige meisjes Valckenhove’ noemen ze ons.
Een dubbele, lange zucht.
- 't Is nu eenmaal zoo, Marthe. We moeten berusten.
- Ja, we moeten berusten. Maar... maar...
- Ach, laat dat ‘maar’. We willen toch zelf niet anders?
| |
| |
- Willen... we kunnen niet anders.
- Dat is 't zelfde.
- Neen, dat is niet 't zelfde. Enfin, ik wéét ook wel, dat we moeten berusten, maar... 't is werkelijk niet prettig, om voor iemand zonder eigen karakter, zonder individualiteit te worden gehouden...
- Neen, dat is ellendig. En als je dan nog eens iets zegt, wat heelemaal komt uit jezelf, dan beginnen ze te lachen, en te roepen: Hoor haar! de baby wil óok meepraten, zeg!...
- Ik heb 's geprobeerd m'n haar anders op te maken, om te zien, of ik dan ook wat pittiger, wat ouder, wat individueeler leek... Neen, hoor... 't gaf niets. We hebben nu eenmaal kindergezichten met 'n ingénue expressie, en door de manier, waarop Mama ons kapt en kleedt, wordt dat nog sterk geaccentueerd.
- Gelukkig zijn we met ons tweeën, en kunnen elkaar onze nood klagen.
- Ja, hemel, wat zou ik rampzalig zijn zonder jou...
- En ik zonder jou...
- Ik zou geen raad weten, als ik nooit iemand had tegen wie ik 's uitpraten kon...
- Neen, hè? dat zou niet uit te houden zijn.
- En, och, je wil dan ook niet met 'n vreemde er over spreken.
- Neen, nooit! ten eerste zou ik 't veel te vreeselijk vinden tegenover Mams, ze zou misschien dood gaan van verdriet, en dan... vind ik 't voor mezelf zoo vernederend, zoo iets om je over te schamen...
- O, neen, Marthe, dat niet, integendeel! 't Is | |
| |
goed en mooi, wat we doen! We offeren ons op voor onze moeder! neen, daar is niets vernederends in!
- Je hebt gelijk, zei Marthe, en kuste haar zusje. We hebben elkaar, dat is en blijft onze troost.
Zoo waren en eindigden dikwijls de gesprekken tusschen de tweelingen.
Maar vanmiddag, den dag na Olga's bruiloft, zaten zij stil, wat moe, bij elkaar.
Zij schenen beiden door iets gedrukt te worden, en daar toch moeilijk over te kunnen spreken, hoe vertrouwelijk zij overigens waren.
Ik hoop nu maar, dat Mama ons wat met rust laat, dacht Marthe, en Gabriëlle dacht hetzelfde.
Maar ook mevrouw van Valckenhove was nog vermoeid, en nam wat rust op haar kamer.
Eindelijk begonnen zij toch te praten, met inleidende woorden, die heenvoerden naar de bekentenis, die zij elkander wilden doen.
- Hoe vind jij Olga? vroeg Gabriëlle.
- Ik houd niet van haar!
- Ik ook niet. Ik kan niet precies zeggen waarom, - maar, neen, ik houd óok niet van haar!
- Houd je wèl van Christiane?
- Ja, die mag ik graag. Ofschoon... ze is al net zoo tegen ons als al de anderen: ze beschouwt zich mijlen ver boven ons kinderen verheven.
- Ze dènkt niet over ons, wij komen heelemaal niet in aanmerking.
- En toch begrijpen wij veel meer, dan ze vermoedt!
- Ja, ze moest eens weten, dat we heel goed weten...
| |
| |
- Arme Christiane. 't Is wel verschrikkelijk, hè?
- O!
- Ze hield zich goed, maar hoe tragisch was haar gezicht.
- Wat gek, dat Max ophield van háár te houden, en toen verliefd werd op Olga.
- Dat is heel best te begrijpen. Olga heeft hem van Christiane weg-getroond...
- Maar begrijp jij dan, hoe 'n man zich dat láát doen?
- Och, 'n man!
- Als jij van iemand hield, zou dan 'n ander je daar ineens af kunnen brengen?
- Nooit!
- Mij ook niet! Maar, och, 'n man!
- Ja, dat is heel iets anders dan 'n vrouw. 'n Vrouw is nooit zoo variabel, zoo onstandvastig als 'n man!
- Neen, dat zie je aan Christiane.
- Hoe dat? vroeg Gabriëlle.
- Wèl, zei Marthe. Ze houdt van Max, en dat blijft natuurlijk zoo, haar heele leven. Daarom zal ze ook nooit Henric Houwaert nemen...
- Henric Houwaert, is die dan...
- Ja, hij is verliefd op Christiane. Heb je 't niet gemerkt?
- Neen, zei Gabriëlle. Want...
Maar zij zweeg, en Marthe ging verder voort:
- Hij maakte haar aldoor 't hof, maar Christiane ging er niet op in. Heb je 't niet gemerkt?
- Neen... want...
- Want...?
| |
| |
- Ik dacht eigenlijk, dat hij mij 't hof maakte.
- Jou?
- Ja, toen jullie boven waren met Olga maakte hij allerlei gekheid met mij, en...
- Houd jij van Henric?
- O! neen! riep Gabriëlle verschrikt.
- Neen, hè? want ik dacht... Is 't niet zoo?
- Ja, zei Gabriëlle zacht. Waarom zou ik er met jou niet over spreken? Jij bent m'n tweede ik.
- En Edward houdt ook van jou, zei Marthe met overtuiging.
- Ach... Neen?
- Ja! ja! daar hoef je niet aan te twijfelen!
- Geloof je? lachte Gabriëlle verrukt.
- Hij is dòl op je. Hij wacht alleen op z'n promotie, om zich te declareeren.
- Geloof je?
Gabriëlle viel Marthe om den hals, en kuste haar onstuimig.
- 't Zal vreemd zijn, je te moeten missen, zei Marthe, en hield den arm om haar zusje heen.
- Je zal me nooit moeten missen! Je deelt me maar, zei Gabriëlle.
- Alles zal dan toch wel heel anders zijn... maar, enfin, je moet geen oogenblik denken, dat ik je je geluk niet gun!
- Dat weet ik wel. En wie weet, hoe gauw jij je geluk óók vinden zal, Marthe.
- Ik? ik trouw nooit!
- Och, dat is zoo 't gewone gezegde van meisjes, die de ware Jozef nog niet hebben gevonden. Of...
| |
| |
Marthe antwoordde niet, en schoof haar zusje zacht van zich af.
- Toe, toe, lieveling, vertrouw mij óók, zeg me...
- Neen, neen, wat zou ik moeten zeggen, er is niets... er is niets... zei Marthe met afgewend hoofd.
- Jij... houdt van... Michaël?
Marthe begon zachtjes te snikken.
- Nee, huil niet, huil niet, schat, lieve schat, toe, ga nu niet huilen...
- Kan ik anders?... Michaël... en ik... Je ziet toch zelf, je begrijpt zelf...
- Ik zie alleen, ik begrijp alleen, dat Michaël dol en dol-gelukkig zou mogen zijn, als hij zoo'n schat van 'n vrouwtje krijgen kon als jij. Maar je bent veel te goed voor hem, hij is je niet waard!
- Gabriëlle!
- Neen! neen! hij is je niet waard! hij is zoo'n lieveling als jij bent, niet waard!
- Hoe dwaas van je, om zoo iets te zeggen... ik... en hij!
- Wat zie je voor grootsch' in hem? Hij is somber en dus interessant, en dat trekt heel jonge meisjes aan...
- Hij is zoo knap...
- Bedoel je van uiterlijk, of van verstand...
- Ik bedoelde van uiterlijk, bekende Marthe met een blos, maar knap van hoofd is hij óók... Professor van Arcken moet laatst hebben gezegd, dat Michaël best in zijn plaats op de katheder kon staan.
- En wat heeft hij aan die knapheid? Wat heeft hij aan z'n mooi gezicht? Wat heeft hij aan z'n rijkdom, z'n jeugd, z'n gezondheid, z'n onafhankelijk- | |
| |
heid? Niets! niets! Hij waardeert niets van wat hij heeft. Hij is melancholisch, hij is me-lan-cho-lisch... o! hoe hij dat durft!
- Gabriëlle!
- Hoe hij dat durft, zeg ik. Schande! schande! om niets te waardeeren van al je voorrechten! Er is genoeg misère op de wereld, maar als je daar vrij van ben gebleven, wees dan dankbaar, wees dan vroolijk, wees dan aangenaam in de omgang, wees dan blij en opgewekt... Zoo als hij is 't 'n schande, 'n schande!
- Wat ben je heftig!
- O, maar ik kan 't ook niet uitstaan, 't is niet aan te zien, hoe iemand z'n leven moedwillig vergeudet, hoe zeg je dat in 't Hollandsch? enfin, dat weet ik niet zoo gauw, maar hij versmijt z'n leven, verspilt z'n leven in rusteloos pessimisme...
- Je weet toch... hoeveel philosofen...
- Och! wat! philosofie! heeft één philosoof 't wereldraadsel opgelost, laat staan benaderd? 't Is om te lachen! Toen Schopenhauer z'n ‘Wereldwil’ had gevonden, liet hij zich 'n zegel maken: 'n sphinx, die zich in de afgrond stort. Eurèka! hij had de verklaring van 't levensmysterie gevonden. Maar ik vraag: wie, of wat, brengt die wereldwil in beweging? wie laat die wereldwil willen? Kan jij je 'n ‘wil’ zonder meer, voorstellen? Geloof jij aan loopen zonder beenen? geloof jij aan eten zonder mond of maag?
Ondanks zichzelve moest Marthe lachen.
- Jij houdt nu eenmaal niet van philosofie, en ik... ook niet... zei ze aarzelend, maar tot in de | |
| |
grijze oudheid zijn er altijd menschen geweest, die hebben gezocht, gezocht... en... haast al die menschen waren pessimisten. De éénige opgewekte philosoof was Demokritos...
- Maar vind jij 't dan niet ellendig, zoo iemand als Michaël te zien! die letterlijk van niets kan genieten? Je weet wel: Freud' und Leiden liegt in einer Schale... in dezèlfde schaal, waarom dan alleen 't lijden te erkennen en de vreugde te negeeren? Ik zeg nu niet, dat ik Michaël haat, maar in 't algemeen gesproken haat ik menschen, die zijn, zooals hij!
- Maar heb je dan in 't geheel geen medelijden met hem! Hij kan 't toch niet helpen, dat hij zoo is? 't Is 'n kwestie van bloedmenging, van temperament...
- Medelijden! als je met hem medelijden had, dan zou hij verontwaardigd wezen, want hij acht zich mijlen ver verheven boven jou, boven mij, boven alle menschen, die 't leven aandurven. 't Is toch veel ‘hooger’ om te zitten treuren en kniezen, dan te lachen en te dansen in de zonneschijn...
- Ik... zei Marthe, heb zoo'n ontzaglijk medelijden met hem. Ik kan er niets aan doen. Ik zou hem zoo waanzinnig graag gelukkig zien...
- Goed schepsel, goed, lief schepsel, dat kan je immers niet? Michaël wil ongelukkig zijn, dat is dichterlijk, dat is interessant; je brengt hem toch niet van z'n pessimisme af; niet met je liefde, niet met je goedheid, - zelfs als je hem zoende, zou hij niet willen voelen, hoe verrukkelijk 't is, als zoo'n schat zich verwaardigt hem te liefkoozen!
- Wat draaf je door! ach... ik kan er niet zoo | |
| |
over redeneeren. Ik houd van hem... ik houd van hem. Er bestaat voor mij op de wereld geen andere man dan hij...
- Arm kind!
- Ja, arm kind! en toch ik moet van 'm houden, ik kan niet andere. Ik ben van hèm.
- En als... tastte Gabriëlle voorzichtig, als... als hij...
- Als hij nooit van me gaat houden, dan blijf ik ongetrouwd.
- Marthe, jij? die zoo geschikt ben, om iemand gelukkig te maken?...
- Als hij niet van me houdt, dan blijf ik ongetrouwd.
Marthe zei het met zoo'n droevige beslistheid, dat Gabriëlle niet meer probeerde, haar af te brengen van haar besluit.
Zij streelde alleen even zachtjes over Marthe's hand en deze stille betuiging van sympathie was Marthe genoeg. Zij begrepen elkaar zoo volkomen...
- Geloof je, zei Gabriëlle na een poos, dat je met Michaël ooit gelukkig zou kunnen zijn?
- Als ik hèm gelukkig maakte!
- Ik vrees, dat hij zich niet gelukkig wil laten maken...
- Ik voel, dat ik 't zou kunnen, zei Marthe, en haar geloovige oogen en de serene uitdrukking van haar gezichtje overtuigden Gabriëlle. O!... dacht zij, als Michaël wist, wat een schat van liefde een engel van een meisje bereid is hem te geven, zou hij dan niet veranderen, en wat levender, wat menschelijker worden?... Maar hoe zal hij het ooit te | |
| |
weten komen? Zij zien elkander bijna nooit; in elk geval hebben ze nooit eens een gesprek met elkaar, waardoor ze elkaar nader zouden kunnen komen... En juist terwijl zij zoo dacht, zei Marthe moedeloos:
- Maar hoe wil ik hem ooit nader komen? Ik zie hem bijna nooit. In elk geval spreek ik hem nooit...
- Daar zat ik juist óok over te denken. Als hij je beter kende...
- Weet je, waar ik van droom...? vroeg Marthe, en haar kinderlijk gezichtje werd geheel van een mooi rood overstroomd, en haar blauwe oogen schitterden met een glans van extase, ik droom er van, om naar hem toe te gaan, en eens rustig bij hem op zijn kamer te zitten, en met hem te praten. Hij weet niets van me, hij beschouwt me als 'n pop, zonder hersens of gevoel, zooals iedereen dat doet. Hij heeft er niet 't flauwste begrip van, dat ik óok wel eens iets heb gelezen... dat ik, dank zij de lessen van meneer Vessner, begrip heb van philosofie, en er veel meer van weet, dan meisjes gewoonlijk doen... enfin, hij weet niets van me... niets, niets... o, ik wou zóó graag, dat 't anders was... Eén bezoek... één uur samen praten zou hem 'n heel ander idee van me geven... Maar hoe zal dat ooit mogelijk zijn? Hoe zal dat ooit gebeuren?
- En Edward beschouwt mij óok als 'n pop, zuchtte Gabriëlle verdrietig. Hij stelde me laatst voor 'n rit met 'm te maken op de duo van z'n motorfiets. Toen hij m'n verschrikt gezicht zag, heeft hij vreeselijk gelachen. Maar... dat is nu, waar ik van droom, Marthe... 'n rit met hem op de duo van z'n | |
| |
motorfiets. En dan gaan naar Rotterdam of Haarlem of Amsterdam, en samen met hem lunchen... ergens samen lunchen, hij en ik samen alleen... Edith heeft me verteld, dat ze met Otto naar Amsterdam is gereisd voor de repetitie bij mevrouw van Noorden, toen, met die liefdadigheidsuitvoering, en ze hebben samen geluncht bij Ledeboer, en hij zocht allerlei heerlijke dingen voor haar uit, gebakken paling, en oesterpasteitjes, en profiterolles met ananas, en zwezerik en ik weet niet, wat al meer, en hij noemde haar ‘kindje’, en was engelachtig voor haar...
- Otto en Edith zijn nu geëngageerd...
- Ik... zei Gabriëlle, en ook háár kindergezicht werd door een mooi rood geheel overdekt... ik zou dan misschien óók wel geëngageerd raken met Edward...
Een lange dubbele zucht.
- Het is nu eenmaal zoo, zei Marthe. We moeten berusten.
- Ik kan niet berusten. Ik wil wel graag, maar ik kan niet. 't Komt hoe langer hoe meer in opstand in me. Onze jeugd vergaat, en dan? wat moeten we dàn? We hebben er niet van geprofiteerd. Juist door onze jeugd kunnen we veel bereiken, - en we bereiken niets.
- Ja... 't is nu eenmaal zoo.
- Maar 't hoeft toch niet zoo te zijn? Luister... luister eens, Marthe...
- Ja?
- Willen wij elkaar helpen?
- Elkaar helpen... hoe?
- Dat zal ik je zeggen. Jij helpt mij in mijn | |
| |
geval met Edward, en ik help jou, om in nader contact te komen met Michaël.
- Hoe zou dat kunnen?
- Dat zal ik je zeggen. Wij gaan zoo dikwijls samen uit...
- Ja?
- Eens op 'n dag spreek ik met Edward af. Dan gaan we samen uit, jij en ik. Ik ga met Edward verder, en jij...
- En ik...?
- Jij gaat bijvoorbeeld naar Scheveningen, of zoo... Jij blijft daar dan; ik kom je halen, en we gaan samen naar huis.
- O!...
- En... op 'n andere keer breng ik jou bij Michaël. Jij verzint wel 'n voorwendsel om naar hem toe te gaan. En op 'n afgesproken tijd kom ik je daar weer halen...
- O!... Gabriëlle! zou dat mogelijk zijn?
- Mogelijk is 't. Maar we moeten eerst goed alles samen overleggen en afspreken.
- Maar bedriegen we Mama dan niet?...
- Bedriegen... We nemen eenvoudig de vrijheid, die ze ons niet geeft. Ja, als we onszelf en elkaar niet helpen, Marthe, dan komt er niets van ons leven terecht.
- Dat is zoo...
- Willen we 't doen? zullen we?... zullen we...?
- Ja... zuchtte Marthe.
| |
| |
| |
II.
De deur ging open.
- Ik kom 'n kopje thee bij jullie halen, meisjes!
De opgewekte stem van mevrouw van Valckenhove.
Marthe sprong op. Gabriëlle sprong op.
- Is u daar, Mammie?
- Waren jullie 'n beetje aan 't soezen? lachte mevrouw van Valckenhove. Geen wonder, jullie zijn afgewonden na al die drukke dagen... Ik ook, ik ben nog moe. Ik had geen zin om uit te gaan, en kom bij jullie wat gezelligheid zoeken.
Gabriëlle maakte de theetafel in orde, Marthe zette water in het eleetrische keteltje op... Gabriëlle haalde het zilveren mandje met bonbons... Marthe sneed cake met het zilveren mes...
- Ik heb 'n snoezig cake-bakje gezien, dat ook voor toast is te gebruiken. Zilver... vierkant, langwerpig vierkant. Dat krijgen jullie 's van mij.
- Graag, Mammie.
- Graag, Mams.
Mevrouw van Valckenhove had zich bevallig neergevlijd in een cosy fauteuil, en dacht er, zooals altijd, over, welk een bekoorlijke groep zij met haar dochters vormde...
Marthe gaf haar het gele, gebatikte kussen in den rug, Gabriëlle schoof haar het platte vloerkussen onder de voeten... Snoesjes, die kinderen...
- Ik ducht zoo: we moesten ons nog eens laten schilderen...
- Ja, Mammie?
| |
| |
- Alwéér, Mams?
- Ja, 'n intérieur-groep door Hetta van Exloo. Ze zou er iets snoezigs van kunnen maken...
- O, ja, iets snoezigs...
- Deze kamer is zoo lief. Maakt zoo'n gezellige indruk. Weet je wel, Amélie zei laatst:
- Is er iemand jarig?... En Tante Frédérique: Wat ziet 't er hier feestelijk uit.
De meisjes keken de groote kamer rond.
Ja, werkelijk, er ontbrak hier niets, om den bezoeker een intiem-gezelligen indruk te geven. Snoezig zag het er hier uit...
- Ja, ik heb er wèl satisfactie van, glimlachte mevrouw van Valckenhove voldaan.
- O, ja, Mammie.
- O, ja.
- Ja, als jullie je Moeder niet had en je beide oogen...
- Ja, Mammie, dat is zoo.
- Dat is zoo, Mammie.
- Maar ik zeg óók, als ik m'n kinderen niet had... zei mevrouw van Valckenhove hartelijk. En toch, lieverds, als een van jullie of beiden trouwden, zou ik jullie geluk nooit egoïstisch in de weg willen staan.
De meisjes kregen een schok. Was het niet, of Mama het vooraf door hen gevoerde gesprek had gehoord?
- Ik ken wel moeders, hoor, o, genoeg! die jaloersch zijn, zoodra hun dochter geëngageerd raakt. Mevrouw van Rave was zóó boos, ze heeft geen receptie aan huis willen hebben, en als er bloemen voor Amy kwamen, dan liet zij ze in de kelder | |
| |
zetten... en mevrouw Weeve werd ziek, toen Bertha trouwde, ze heeft geen enkele feestelijkheid bijgewoond, - maar zoo ben ik niet, o, neen!
Niet? De meisjes ademden diep op, eindeloos verlicht. ‘Ik zou jullie geluk nooit egoïstisch in de weg willen staan’. Goeie, goeie Mammie, - schat!
- De meeste moeders zijn ijverzuchtig. Ze kunnen niet velen, dat hun kinderen zich ergens anders amuseeren, of van andere menschen houden. Heb ik jullie in dat opzicht ooit aan banden gelegd, lieverds?
- O, nee, Mammie!
- O, nee!... u is 'n schat.
Mevrouw van Valckenhove glimlachte tevreden. Ja, zij geloofde wel in alle bescheidenheid te kunnen zeggen, dat zij een volmaakte moeder was geweest, - en wàs.
- Mevrouw van Duinen zei eens tegen me:
- Ik heb 't altijd zoo dwaas van mevrouw van Rave gevonden, dat ze jaloersch was, wanneer Amy vriendinnen had, maar nu Ernestine verloofd is, en altijd alles 't eerste aan Alfred vertelt, nu weet ik wat jaloerschheid is!!
- Maar, zooals ik zeg: daarvoor hoeven jullie bij mij nooit bang te wezen, meisjes! Ik zal me oprecht verheugen in jullie geluk.
- O, Mams!
- Ja, dat gelooven we, Mammie. U is zoo lief...
Mevrouw van Valckenhove bleef glimlachen in weltevreden zelfbehagelijkheid.
- En ik zeg dat zoo, omdat... omdat... er iets op komst is...
- O!
| |
| |
Een dubbele kleine kreet, direct verstikt, omdat het wilde, plotselinge bonzen van het hart den adem afsneed.
- Er is... er is... een groote... verrassing op til.
Vier oogen keken in brandende spanning, in angst, in verlangen naar mevrouw van Valckenhove's schalks-lachend gezicht. De mondjes waren in verwachting open gegaan, maar gaven geen geluid.
- Ja, ja, ja, ja! mijn kleine meiskes hebben iemand gecharmeerd... Stel je voor, zulke kinderen, och, ach! is 't eigenlijk niet om te lachen?
Noch Gabriëlle, noch Marthe durfden een woord te uiten. Zij werden verscheurd van vrees voor het hooren van den naam, en sidderden van hoop...
- Gisteravond... gisteravond... ging mevrouw van Valckenhove geheimzinnig-lachend, gezellig haar relaas rekkend, voort, gisteravond heeft hij met me gesproken...
Gisteravond? dan kon het Edward niet zijn. Michaël?!... Michaël?...!
- Jullie mogen hem óok graag, dat weet ik. Hij is hupsch, vroolijk, vol humor en blijgeestigheid...
...Vol humor en... Dus niet, dus niet... Michaël...
- Wie is 't dan, Mams? vroeg driftig Gabriëlle, wie Marthe's lijdensgezichtje pijnigde.
- Moet je dat nog vragen? 't Is anders gemakkelijk genoeg te raden. 't Is... 't is...
- Toe! toe!
- ...Hen...ric...
- Henric Houwaert!
Een angstige kreun van Marthe, een lach van Gabriëlle.
| |
| |
- Henric Houwaert! Hoe comisch! hebt u niet hartelijk gelachen, Mama?
- Gelachen, waarom?
- 't Idee! Henric en een van ons!
- Lach niet zoo mal, Gabriëlle. Henric Houwaert is in alle opzichten de jonge man, zooals ik er een voor m'n schoonzoon zou wenschen.
- Maar heeft hij dan... één van ons ten huwelijk gevraagd? Hebt u ooit zoo iets ridicuuls gehoord!!
Gabriëlle barstte opnieuw zoo dol in lachen uit, dat mevrouw van Valckenhove haar tot de orde moest roepen.
- Gabriëlle, gedraag je. Lach niet zoo als een bakvisch, zei ze, een beetje sec. Henric is in alle opzichten alleraardigst geweest. In wat hij zei, was niets bespottelijks.
- Maar wat zei hij dan!
- Hij kwam bij me zitten, en praatte vertrouwelijk met me. Hij zei:
- Tante, ze zeggen, dat 't tijd voor me wordt om te trouwen. Ze zeggen óok, dat niemand beter voor me geschikt is, dan een van uw kleine meisjes.
- Dat was natuurlijk gekheid! riep Marthe, die zich gelukkig weer voldoende had hersteld.
- Neen, neen, neen, neen, 't was volstrekt geen gekheid. Volstrekt niet. Volstrekt niet. Hij zei:
- Ik mag ze allebei even graag. Marthe en Gabriëlle. Gabriëlle en Marthe. Wilt u me niet 's helpen in m'n keuze, Tante? En ik zei:...
- Wat?!
- Wat hebt u gezegd?
| |
| |
- Ik zei: Graag, jongen. Met veel genoegen. Graag!
- God, moeder!
- En dat zei u maar zoo, zonder ons te hebben geraadpleegd! riep Gabriëlle onstuimig, even uit haar rol van lijdzame pop gevallen.
- Gabriëlle, wat mankeert je. Wat scheelt je vanmiddag? Zoo opgewonden, zoo recalcitrant heb ik je nog nooit gezien.
- Is 't 'n wonder? Als u zóó maar, zonder ons er in te kennen, over onze toekomst beschikt!
- Zonder er jullie in te kennen? En wat doe ik anders? Ik breng jullie woordelijk over, wat Henric Houwaert heeft gezegd.
- 't Was 'n grapje van hem.
- Zeker niet. Stellig niet. Hij wàs in ernst. Hij wil te zijner tijd met éen van jullie trouwen.
- En met wie!
- Dat is aan mij te beslissen.
- Aan ú!?...!?
- Aan mij, in overleg met mijn dochters, freule Mondjegauw.
- Maar ik, ik wil Henric Houwaert niet...
- Ik wil Henric Houwaert niet... klonk flauwer Martha's echo.
De moeder lachte.
- Willen! hoort eens aan! Dat heb ik jullie nog niet dikwijls hooren zeggen. En in zoo'n gewichtige aangelegenheid zou je je moeder niet laten beslissen!
Mevrouw van Valckenhove sprak voort, vriendelijk-betoogend, volstrekt-rustig-minzaam, want er | |
| |
was natuurlijk geen sprake van, dat de meisjes niet zouden toegeven...
Maar alles in Gabriëlle was in wilden opstand. Zij luisterde niet naar haar moeders woorden, want in haar hoofd hoorde zij het klinken met hartstochtelijken drang: Nú! nú! Dit is het oogenblik! niet langer gewacht, maar aan de bespottelijke slavernij een einde gemaakt!
En ook in Marthe woelde de strijd. Tot dusverre had zij haar moeders dwang kunnen dulden. Nu voelde zij, dat het niet langer ging. Er moest een einde komen aan hun belachelijke gebondenheid...
En toen opeens verstond zij weer, wat haar moeder sprak...
- ...mijn kinderen hebben me altijd vertrouwd. Ze hebben altijd geweten, dat ik alles deed voor hun best. Dat ik alleen voor hen heb geleefd. Zoodra ik mijn kinderen had, leefde ik niet meer voor mijzelf... ik heb nooit meer iets voor mezelf gevraagd, alles, alles was voor hen...
Dat was waar. Arme Mama. Helaas, dat was waar...
Zij keek naar Gabriëlle; haar zuster zat daar met neergeslagen oogen, de handen in elkaar gewrongen. En een angst kwam in Marthe, een wilde angst, dat Gabriëlle zich niet zou kunnen beheerschen, en in een élan van passie zich zou laten gaan... Want terwijl haar moeder voortsprak in volkomen argeloosheid, kwam er een ontzettend medelijden in Marthe op, omdat zij eensklaps voelde in onafwendbare zekerheid, dat het weten van de waarheid in de verhouding tusschen haar en haar dochters niet | |
| |
een kleine, voorbijgaande smart voor Mama beteekende, - neen, dat het haar leven vernietigen zou...
- Mammie, begon zij met bevende stem, om Gabriëlle tijd te laten, eenigszins tot zichzelve te komen, en zij hoopte, hoe dan ook, dat Gabriëlle wel zou begrijpen, dat zij niet spreken mòcht, - waarom juist Henric Houwaert, er zijn toch...
- Waarom te wachten op een eventueele ‘betere’ partij, als zich een ‘goede’ presenteert? Ik ken Henric Houwaert, ik weet precies, hoe hij is... wat ik van de meeste andere jongelui niet zeggen kan. Ik weet, dat hij een door en door betrouwbaar mensch is, goedhartig in de hoogste mate; daarbij is hij door en door gezond, heeft 'n allerprettigst humeur, is van goede stand, en... rijk. Wat zouden we meer kunnen verlangen...
- Dat we hem liefhadden, een van beiden! viel Gabriëlle uit, en dat doen we niet, noch Marthe, noch ik, wij... we...
- Toe, toe! niet zoo'n toon. Tegen wie spreek je, meisje? Liefhebben, och, ja, 't klinkt zoo mooi en romantisch. Maar bekijk de liefde eens van wat dichterbij. Marianne en Victor wouden en zouden elkander hebben. Goed, ze kregen elkaar. In minder dan geen tijd waren ze gescheiden. Emma van Elden werd door haar Papa naar 'n Zwitsersche kostschool gestuurd, omdat ze niet wou afzien van Adolf Weesberghe. 'n Jaar later komt ze terug, verlooft zich met Etienne de Beaumanoir... en Adolf wàs al getrouwd met Elize Revers. Neen, - als de meisjes nog zoo heel jong zijn, dan doen ze 't best, zich rustig aan de zorg van hun ouders toe te vertrouwen.
| |
| |
- Maar... er is toch geen haast... zei Marthe, nog altijd met dezelfde zachte, bevende stem.
Mevrouw van Valckenhove zeide niet, welk een liefelijk visioen zich in haar hersens had afgespeeld, zoodra Henric Houwaert met haar had gepraat. Het huwelijk van een harer dochters. Welk een vooruitzicht! eerst de besognes van het uitzet en het inrichten van het huis. Dan... later misschien... een kleindochtertje... dat háár een tweede jeugd schenken zou... o, een verrukkelijke eindeloosheid van geluk opende zich voor haar...
- Haast... in zooverre, dat Henric zich binnenkort vestigen wil. 't Vroolijke jonggezellen-leven begint natuurlijk óok te vervelen op den duur. Hij is nu advocaat; er is 'n kans voor hem om zich te associeeren met Meester van Maethuyzen...
- Edward Berckendam is óok bijna advocaat...
- Edward Berckendam, - praat me niet van die vreeselijke jongen...
- Waarom vreeselijk?!
- Niet zoo fel, niet dadelijk zoo fel... Edward Berckendam heeft 'n reputatie...
- Niet minder dan Henric!
- Ik ken Henric. Ik weet precies, hoe hij is. Edward heeft op z'n kamers 'n roulette... enfin, - wat praat je zoo over Edward? Je maakt me ongerust, ik geloof, dat Henric juist op 't goede moment is gekomen...
Mevrouw van Valckenhove sprak nog voort over andere pretendenten der meisjes, want die twee snoezige schepseltjes werden zéér geëntoureerd, - en in een paar woorden brak zij hen af, om telkens | |
| |
en telkens terug te komen op Henrie. Zij roemde hem op alle mogelijke manieren, vergeleek hem met andere jongelui, noemde ook terloops Michaël...
- En zet hem nu eens naast onze andere neef: Michaël, dan komt Henric pas voordeelig uit! Wat een contrasten! Ik heb al genoeg als ik Michaël maar áánzie. Dán voel je, wat 'n voorrecht 't moet zijn, om altijd samen te wezen met 'n persoonlijkheid als Henric; hij is als 'n verfrisschende wind, Michaël lijkt 'n kniezerige, druilige regen... O! Michaël... ik houd niet van hem, neen, eigenlijk gezegd, ik kan hem niet uitstaan... wat is dat voor 'n jonge man, die zóó z'n leven vergooit in me-lancho-lie...
- Och, Mama, zei Gabriëlle, maar zij voelde zelf hoe nutteloos en dwaas haar woorden moesten klinken voor een oppervlakkigen geest als die harer moeder, hoe kunnen wij daar nu over oordeelen; Michaël is 'n wijsgeer, en wijsgeeren zijn altijd droefgeestig...
- Dan ben ik maar blij, dat ik geen wijsgeer hoef te zijn, en jullie niet, en Henric niet, zei de moeder luchtig. En Gabriëlle zweeg moedeloos; zij wist natuurlijk wel, dat het niets geven zou, maar zij had zóó graag Marthe willen helpen... ach, zij voelde zich zelf zoo ellendig; wanneer zij niet voorzichtig was, dan zou zij uitbarsten in een scène, die al het geduld en de verdraagzaamheid van achttien jaren te niet zou doen. Een vreeselijke scène, die alles uit elkander zou rukken en vernietigen, waar zóóveel kracht toe noodig was geweest, om het in stand te houden, al dien tijd...
| |
| |
O, moeder, als je eens wist, wat je ons aandoet, zuchtte zij innerlijk, en keek bezorgd naar Marthe, wier bevend stemmetje nu geheel verstikt scheen, in de snikken, die zij met zooveel heroïschen moed bedwong.
- ...de wereld is er beter aan toe met menschen zooals Henric en jullie en ik... Enfin, ik heb jullie nu alles gezegd... en ik wil, dat jullie er eens ernstig over nadenken zult...
Ja, goed, goed, maar ga nu weg! vloog het door Gabriëlle's hoofd, en Marthe dacht: als moeder nog lang hier blijft, zal ik 'n zenuwtoeval krijgen...
Met veel woordjes nog, en raadgevingen, om ‘vooral kalm te zijn’, en ‘niet onberaden te beslissen’, en ‘goed te overleggen, wie van beiden Henric zou nemen’, opdat de andere ‘later geen spijt hebben zou’, stond mevrouw van Valckenhove eindelijk op; en nauwelijks had zij de deur achter zich gesloten, of de zusjes vielen elkaar in de armen, en Gabriëlle snikte niet hartstochtelijker dan de altijd kalmere Marthe.
- O, Gabriëlle!
- O, Marthe!... Als 't moeder niet was, dan zou je zeggen: ze is krankzinnig... en opeens brak Gabriëlle uit in een zenuwlach: 't is te gek! te gek! 't lijkt een comedie! Dat idiote ‘aanzoek’ van Henric, en 't méer dan idiote verlangen van moeder, dat we samen zullen uitmaken, wie van ons tweeën hem nemen zal!...
Haar lichaampje schokte van het lachen, het snikken, en Marthe trok haar dichter naar zich toe, en trachtte haar te sussen:
| |
| |
- Stil! stil! ze mocht het eens hooren!
Dat was, zoolang zij volwassen begonnen te worden, hun wachtwoord geweest. Stil! stil! ze mocht het eens hooren! wanneer hun verdriet om den ondraaglijken drang eens moest worden uitgewoed of uitgeschreid.
- En wat moeten we nu! zuchtte Gabriëlle, en drukte haar zakdoekje tegen haar gloeiende oogen.
- Ja, wat moeten we nu...
Marthe geloofde niet, zich in haar heele leven nog ooit zóó ongelukkig te hebben gevoeld. Er zweefde een noodlot rond, dat haar rampzalig zou maken, indien het haar trof... maar dat haar evenzeer rampzalig zou maken, als het Gabriëlle trof...
Zich opofferen voor Gabriëlle... ach, zij kon het niet. Maar Gabriëlle zich voor háár laten opofferen... dat kon zij nog veel minder...
- Hoor eens, zei Gabriëlle. Mama gaat nú te ver. Ze begint nú de boog te strak te spannen. Die breekt te eeniger tijd, ik voel 't. En waarom dan maar niet ineens aan alles 'n einde gemaakt...
- Als we... Papa...
- Papa? och, je weet, hoe die is. Hij beschouwt Mama als 'n kind... als 'n lastig kind, dat altijd moet worden toegegeven. Hij zal zeggen:
- Kom, kom, niet zoo tragisch. Je moeder weet wel, wat goed voor je is...
- Willen we er om loten, wie Henric nemen zal? vroeg Gabriëlle, in geforceerde scherts, toen Marthe zweeg, omdat zij voelde, hoe inderdaad haar vader iets dergelijks antwoorden zou.
| |
| |
- Laten we rustig blijven, vroeg Marthe. We zullen wel al onze krachten noodig hebben...
- Maar is 't dan noodig, dat wij ons opofferen voor Mama?
- Zeg... geloof jij, dat 't niet noodig is? geloof jij, dat 't anders zou kunnen...
- Als er iemand ongelukkig moet worden, waarom dan jij of ik, en waarom niet Mama... We zijn al lang genoeg slachtoffers van Mama geweest.
Marthe kromp ineen.
‘Slachtoffers’, ja, dàt was het woord, het woord. Maar mocht Mama dat weten? het werd haar dood...
- Wij... we zijn jong... zei ze met haar pathetisch bevende stem. Ik geloof... dat we ons voor haar opofferen moeten. Zouden we 't onszelf ooit vergeven, als... als... er eens iets met haar gebeurde door ons...?
- Neen! zei Gabriëlle. Daarin heb je gelijk. We zouden dat onszelf nooit vergeven...
- En 't is noodeloos om te probeeren haar tot rede te brengen...
- Natuurlijk. Ten eerste weet ze 't zelf altijd beter, en ten tweede zal onze ‘recalcitrance’ haar dubbel begeerig maken, haar doel te bereiken.
- 't Eenige is dus, dat een van beiden zich opoffert, zei Marthe.
Driftig sprong Gabriëlle op, en driftig liep zij de kamer op en neer.
- Ik wil me met opofferen! en ik wil niet, dat jij je opoffert voor mij!
- Maar een van ons beiden moet toch...
| |
| |
- Waarom ik? ik wil niet, zeg ik je. En ik wil niet, dat jij je opoffert voor mij!
- Gabriëlle, kom 's hier.
- Ja?
- Kom 's hier, hier bij me...
- Waarom? ik weet al, wat je zeggen wil...
- Neen, kom nu, kom nu hier.
Gabriëlle, hoewel onwillig, kwam.
- Luister 's, lieveling, zei Marthe, en sloeg haar armen vast om Gabriëlle's schouders heen. Jij houdt van Edward...
- En jij houdt van Michaël!
- Ja... maar... Edward houdt óok van jou... en Michaël houdt niet van mij.
- Dat weet je niet.
- Dat weet ik wèl. En daarom...
- Neen, neen, neen, ik wil niets meer hooren!
- Je moet, zei Marthe, en maakte met zachten dwang de handen los, die Gabriëlle voor de ooren geslagen had. Michaël houdt niet van mij. Dat staat vast. En óok staat 't vast, dat Edward wèl houdt van jou.
- Dat weet je niet!
- Dat weet ik wèl! En jij weet 't immers ook. Laten we dáar niet verder over praten, 't vermoeit me zoo... Ik wou alleen maar zeggen, dat 't dus vanzelf spreekt, dat ik me opoffer.
- Jij? Dat wil ik niet. Denk je, dat ik gelukkig kan zijn, als jij rampzalig bent! Dat begrijp je toch wel?
- En moet je dan ook Edward ongelukkig maken?
| |
| |
- Edward... och...
Gabriëlle haalde de schouders op.
- Edward is 'n wereldsche, oppervlakkige jongen, hij zal zich gauw genoeg troosten. Dat begrijp je toch? Er is nooit iets tusschen Edward en mij geweest. Zijn liefde zit natuurlijk niet diep. Zoo'n beetje verliefd is hij op mij... nu ja. Neen, - wil ik je eens wat zeggen? Michaël heeft veel meer jou noodig, dan Edward mij!
Marthe zweeg.
Michaël haar noodig. Als dat eens waar was? O! wat zou zij er niet voor geven om hem gelukkig te mogen maken. Om hem te leeren, het leven anders te bezien. Niet alleen van den ellendigen kant. O... Michaël...
Maar zij schudde dapper het hoofd.
- Neen! zei ze, laten we niet nutteloos droomen en hopen. Michaël en ik... 't is 'n onmogelijkheid. Dat heb ik gisteravond al zoo sterk gevoeld, toen Olga die onbescheiden allusie maakte, en ik hem z'n wenkbrauwen zag fronsen... Neen! Michaël en ik... 't is 'n volslagen onmogelijkheid.
- Als... hij je beter leerde kennen...
- Ach, ja... straks heb ik even die waan gehad. Maar... je hebt zelf gehoord, hoe Mama over Michaël oordeelde. Daar kan nooit iets van komen. Laten we ons dus bij de werkelijkheid houden. Ik... ben bereid... me aan Mama's wil te onderwerpen.
- Neen! neen! riep hartstochtelijk Gabriëlle. Ik wil 't niet! dat zeg ik je toch!
- Maar wat moeten we dan?
- Ik weet 't niet... ik weet 't niet!
| |
| |
- Kunnen we niet aan Mama zeggen, dat Henric verliefd is op Christiane?
- Dat gelooft ze niet. Hij heeft toch zelf over ons met Mama gesproken. En bovendien, toen jij naar haar kamer was met Olga, maakte hij mij 't hof, en dat heeft Mama natuurlijk gezien.
- Maar Henric is toch verliefd op Christiane?
- Ja, dat is zoo. Maar hij is overtuigd, dat hij haar toch niet krijgen zal, en daarom denkt hij over een van ons.
- Maar als Christiane blijk gaf hem wèl te willen...?
- Hoe zou ze dat? Ze houdt immers van...
- Dat weet ik wel. Maar 'n vrouw is trotsch. Ze houdt ervan, om zich onverschillig te toonen, als 'n man niet van haar houdt...
- Wat? zou je dan denken... dat...
- Ik acht 't niet onmogelijk, dat Christiane zich te eeniger tijd naar Henric toewenden zal.
- Zou dat de oplossing zijn?!
- Juich niet te gauw. Dat zou op den duur 'n oplossing kunnen wezen, maar wij moeten dadelijk worden gered.
- Zullen we naar Henric gaan, en hem hoop geven omtrent Christiane?
- Dat mogen we niet. We mogen niet over Christiane beschikken.
- Neen, maar wat dan?
- Als... als...
- Ja?
- Als wij 's met Christiane gingen spreken...
- O!... zou je dat durven?
| |
| |
- Ja, ze is goed. Ze is gisteravond ook lief voor me geweest. werkelijk lief. Ik... zou wel durven.
- Jij?... Marthe!
- Ja, ik zou wel durven. Ik doe 't niet alleen voor mijn eigen geluk, maar vooral voor 't jouwe. En daarom zal ik durven.
- O!...
- Zij is de eenige, aan wie ik me durf toevertrouwen. Ze zal medelijden met ons hebben, en ons, als ze kan, willen helpen.
- Zou je 't willen probeeren?
- Ja; 't is 't eenige, eenige, wat ik bedenken kan.
- Ga je liever alleen, dan dat ik met je meega?
- Ja, ik ga liever alleen. Dat is beter, veel beter.
- Maar wat zal je zeggen...
Marthe zuchtte.
- Daar moet ik goed over denken. Of... misschien laat ik 't aan 't toeval over. Je neemt je soms voor, dingen te zeggen, waar je in 't gesprek zelf volstrekt niet toe komt.
- O, hoe lief van je, dat je wilt gaan. Hoe mooi, hoe moedig...
- 't Kan niet anders. 't Moet. Iemand moet ons helpen op de een of andere wijze.
- Ja, we kunnen ons niet als lammeren naar de slachtbank laten voeren!...
- Dat voel ik ook. Als we de poppen waren, waarvoor men ons houdt, dan was 't iets anders. Maar nu we denkende, voelende menschen zijn, nu kunnen we ons niet klakkeloos onderwerpen.
- De toestand is te onnatuurlijk...
- En wij zouden er ziek van worden. Ik voel | |
| |
tenminste, dat ik de spanning niet lang meer zal kunnen verdragen. Zoodra ik wat kalmer ben, ga ik naar Christiane.
- Goed kind, goed, lief schepsel, dat je bent...
- Voor jouw geluk... durf ik veel, zei Marthe, en kuste haar zusje op het voorhoofd.
|
|