| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk.
I.
De werkelijkheid.
Dat was het heen en weder loopen door haar kamers, zonder rust, dat was het wanhopig de handen wringen, het krampachtige snikken met droge oogen.
De werkelijkheid:
Dat was de wilde, weeë pijn in haar borst, de angst in haar bonzend hoofd, om de zekerheid, dat alles nu nooit meer veranderen zou: zóó zou het blijven, altijd.
Maar dat kon toch niet? Zij kon toch zoo niet leven?
Zij viel op een divan neer, en drukte haar hoofd in de kussens, en klemde haar handen om haar slapen. Niet denken, smeekte zij zichzelve, rust... rust...
O! Olga...
Zij kromp in elkaar, als zij weer diep de laatste scène tusschen haar en Olga beleefde. Olga, die wist... Olga, die wist...
Het was of laaiende vlammen door haar lichaam schoten. Olga, die wist... En die nu glimlachend | |
| |
rustte in den arm van haar man, met haar hand in de zijne, met haar hoofd op zijn schouder...
Christiane steunde. Ik kan niet meer... ik kan niet meer, hokte zij. Ik kan zoo niet leven...
Zij dacht aan Michaël, die den angst voor den dood in haar had gaande gemaakt: Michaël, die het leven verfoeide, en die toch nooit met eigen hand een einde aan dat leven zou maken.
Ik geloof, zei hij, dat je, precies op 't punt, waar je 't leven neerlegt, 't in 'n later leven weer opnemen moet. Ik ben er van overtuigd, dat zelfmoord niets geeft, dat 't je van niets verlost, van niets vrijstelt... dat 't eenvoudig uitstel van executie is.
Je bent nu eenmaal op deze wereld zoovèr. Wat je hier beleeft, hoef je niet nog eens te beleven. De eenige wensch, die je voor je zelven kunt stellen, waar je waarlijk profijt van hebt, is: zoo oud mogelijk te mogen worden... èn hier op aarde zoo veel mogelijk te mogen lijden.
O! Michaël! bij hem vond zij geen troost. Hij verbood haar zedelijk, waar zij naar hunkerde, - weg te zijn, van niets meer te weten... door haar vóór te houden, dat de dood waarschijnlijk geen ‘weg zijn’, geen ‘niets meer weten.’ was.
Wat je hier op aarde doorleeft, zei hij, dat weet je nu eenmaal. Maar wat heb je er aan, vrijwillig andere, onbekende verschrikkingen tegemoet te gaan? Want ik geloof, dat iedereen individueel z'n taak van leed te vervullen heeft, volgens 'n eeuwige wet.
- En niet z'n taak van geluk? had zij eens gevraagd.
- Ook z'n taak van geluk. Natuurlijk. Maar ik | |
| |
geloof, dat die taak altijd ligt in 'n ánder leven dan dit aardsche leven.
Neen, bij Michaël was geen troost. O, god, o, god, arme, arme Michaël. En zijzelve? arme, árme Christiane...
Ga nu maar gauw wat rusten, had Tante Frédérique hartelijk gezegd, nu komt de reactie op al die drukke dagen; je bent óvermoe.
Rusten, rusten, kon zij dat maar. Doch hoe kon zij rusten, wanneer het bloed stormend golfde, overal, van binnen tegen haar huid, en elke golf, die daartegen klotste, dóorbonkte in haar hoofd. Hoor! bons! bons! als het doffe, verre gebonk van een machine, die niet ophield te werken en te stampen, bons! bons!... bons! bons! Zij luisterde er naar met open mond... zij zág het donkere bloed ópbotsen tegen den wand van haar huid... en opeens zonk zij neer op haar knieën voor een stoel, en borg haar hoofd in haar armen... ik ben zoo moe... klaagde zij, ik ben zóó moe...
Zij bleef liggen, lang, van afmatting verlamd. Hier lag zij, in het donker, en daar in de verte, in een lichte kamer, daar straalde de lampeschijn op een dierbaar blond gezicht, met oogen vol hartstochtelijke liefde, gericht op haar zuster.
Zij kon het visioen niet verjagen. Zij zag de uitdrukking op Olga's gezicht, den lach van trots, den lach van triomf... Olga... zij haatte haar.
Max... hoe lang was dat nu geleden? Max hield van háár, en niet van Olga. Hij was begonnen te houden van háár...
Hoe lang was dat nu geleden?
| |
| |
Zoodra zij hem leerde kennen, had zij Max liefgehad. De lieve blonde jongen, met zijn zonnig gezicht. Onweerstaanbaar trok hij haar aan; het was, of zij voelde, hoe zijn opgewekte natuur het noodige tegenwicht gaf aan haar zwaarmoedigen aard.
En hij...
Ook hij scheen te worden aangetrokken door het contrast van haar persoonlijkheid met de zijne. De oppervlakkige, drukke, éclatante Olga boeide hem niet. Toen niet.
Doch had Olga hem toen reeds liefgehad? En was zij jaloersch geworden? En had zij haar macht beproefd, die zij onweerstaanbaar wist, om Max te winnen?
Zij had gemakkelijk spel gehad, Olga. Want nauwelijks had zij Max' twijfelachtige houding bemerkt, of zij had zich onmiddellijk terug-getrokken in haar stugsten trots.
O! als zij had gewild. O! als zij haar kracht tegenover die van Olga had gesteld. Maar dat kon zij niet. Beter: dat wilde zij niet. Zij wilde niet vragen en vechten om iets, wat men haar niet vrijwillig gaf...
Dus Olga had de overwinning behaald.
En zij was tevreden met haar gemakkelijke zege.Zóó was Olga's natuur.
Toch geloofde zij, dat Max' liefde voor Olga een andere was, dan die hij zou hebben gehad voor háar.Maar wat kwam het er ten slotte op aan?...
Zij waren getrouwd.
Niets, niets had dit gruwelijke verhinderd. In kalme, welverzekerde gerustheid was Olga haar weg | |
| |
gegaan. Geen oogenblik had zij geweifeld, en nu... had zij haar doel bereikt.
En nu... waren zij aan elkander verbonden. En nu... lag zijn arm om haar heen en zijn hoofd boog zich naar het hare, en zijn mond sprak koozende woorden, en kuste haar... kuste haar... kuste haar...
Christiane sprong op, hijgend, de handen gebald op de borst.
Wat moest zij doen, om aan dit visioen te ontkomen, waarheen kon zij vluchten, waar de duisternis zwart genoeg was...?
Nergens... nooit... Er wàs geen rust meer voor haar.
Met wilde vlagen, als met gieren van wind bonkte het bloed in haar ooren. Vertwijfeld staarde zij voor zich uit... zij voelde het: een oogenblik nog, en dan, zou zij zich neerstorten op den grond, en krijtend gillen, in onbedwongen woestheid, zoodat zij aan allen in huis, haar smart verried.
Het zenuwtoeval woelde in haar hoofd, zij kon het niet meer bedwingen... en in razenden angst ijlde zij haar kamer uit, de trappen op, in een impulsieven drang, naar Michaël's vertrekken, en wierp zich met een snik in zijn armen:
- O, Michaël, help me, red me, bescherm me tegen mezelve...
Hij sloeg liefderijk zijn armen om haar heen, zonder iets te vragen, en liet haar tegen zich aanleunen op de bank, waar hij had gezeten bij haar binnenkomst, totdat haar snikken en sidderen bedaarde.
- Wat ben je koud, zei hij, en warmde haar handen in de zijne. Zeg maar niets, ik begrijp alles, ook mij is dit huwelijk ten hoogste antipathiek.
| |
| |
‘Zeg maar niets, ik begrijp alles’. Zóó was het altijd met Michaël geweest. De zwijgende, in zichzelf gekeerde jongen begreep altijd alles, zonder dat men hem ooit iets behoefde te vertellen of uit te leggen.
- Michaël, klaagde zij, ik ben zoo diep ongelukkig...
Hij legde zijn hand op haar hoofd.
- Dat is het leven, kind. We kunnen er ons niet tegen verweren, we kunnen ons alleen onderwerpen, en ons trachten te resigneeren.
Hij vroeg haar niets, hij sprak alleen met haar, alsof hij haar droefheid kende, en alsof het, daarover te praten heel natuurlijk was.
- 'n Huwelijk tusschen jou en Max had wel een goed resultaat gegeven, zei hij. Jullie temperamenten vulden elkander aan. De temperamenten van Max en Olga zullen elkaar afstuiten op den duur.
Olga heeft dat nu gewild. En ze heeft haar zin gekregen. Het is, au fond, niet zoo moeilijk, om je zin te krijgen. 't Is alleen de vraag: waarop richt je je zin, en is dat goed? is dat, voor jezelf en voor anderen goed?
Olga heeft de ziel van een Pandora. Ze kent 't onderscheid niet tusschen goed en kwaad. En daarom doet ze meestal 't kwade, instinctief, omdat 't kwade dikwijls 't voor de hand liggende en 't gemakkelijkste is. Olga zal nog veel kwaad doen in de wereld. Ze had beter niet geboren kunnen zijn.
Het kalmeerde Christiane naar zijn bedwongen, diepe stem te luisteren. Haar gedachten werden afgeleid, en hier bij hem liet het verschrikkelijk visioen van haar af...
| |
| |
- Ik houd niet van Olga, zei Michaël. Ik voel met haar geen saamhoorigheid. Zij heeft een natuur, die ik abhorreer. Niet omdat ze opgewekt is, en 't leven geniet. Dat doet Max óok, en ik mag hem graag. Dat doet Henric Houwaert ook, en ook hem mag ik graag. Neen, maar om haar brute zelfzucht, haar grenzelooze ijdelheid, haar absolute onverschilligheid voor 't wel en wee van anderen. Zij is 'n ‘sans scrupule’. En dat soort menschen vermeerdert 't quantum smart op de wereld op noodelooze wijze. 't Is ontzettend, ontstellend, dat er zulke wezens bestaan...
- Ik wist niet, zei Christiane, dat je zóó 't land aan Olga had. Toen wij afspraken, na de dood van Vader en Moeder om dit huis te blijven bewonen, heb je er ook niets van gezegd.
- Neen. Waarom? Wij geen van drieën wilden weg uit dit huis. Olga had moeten gaan. Maar dat wou ze natuurlijk niet. Stel je voor, 'n groote woning op 't Voorhout, met 'n poort naast 't huis, en 'n garage in de tuin, en al de statie en de waardigheid er aan van 't oude patriciërsgeslacht... Neen, Olga kon hier niet weg.
- Je zegt, dat Olga beter niet geboren had kunnen zijn. Maar... Michaël, is zij niet eigenlijk 't meest bij hen passende kind van Vader en Moeder geweest? Ik heb me dikwijls afgevraagd, hoe wij, jij en ik, aan onze zwaarmoedige, hypersensitieve naturen zijn gekomen. Onze ouders waren gezond, in goede conditie; ze hadden geen zorgen, geen smart, - hoe zijn wij dan zóó geworden?
Michaël haalde de schouders op.
| |
| |
- Ik denk, omdat wij de laatste loten zijn van 'n uitgeleefd geslacht. Henric Houwaert heeft wel eens tegen me gezegd:
- De Valckenhove's zijn geen van allen normaal. Zij zijn allemaal 'n beetje ‘te’.
- Ja, niemand kan begrijpen, waarom jij zoo melancholisch bent, Michaël.
- Dat is ook niet te begrijpen, zei Michaël met fijne ironie. Nietwaar, ik ben jong, ik ben rijk en gezond, de wereld staat voor me open.‘'t Komt door de studie’, beweert Oom Henri Houwaert, ‘je sluit je veel te veel op’. Vroeger heeft hij wel eens gezegd:
- Laat die jongen z'n gang toch gaan. De studie is de ‘garde-fou de la jeunesse.’ Nu vindt hij veeleer, dat ik gek ben geworden van de studie.
Enfin, hoe dat zij. Ik ben die ik ben, en ik kan mezelf niet veranderen.
- Haat je de wereld, Michaël?... haat je de menschen?
- Ik haat 't leven.
Hij staarde voor zich uit, en vergat een oogenblik Christiane's tegenwoordigheid.
En toen hij weer begon te praten, was het, of hij zijn gedachten uitte, omdat hij niet anders kòn.
- Ik haat, ik haat 't leven. Zoodra ik me bewust ben geworden, heb ik 't leven gehaat. Toen ben ik gaan zoeken naar troost. En ik heb de godsdiensten en de verschillende philosophieën bestudeerd.
Troost? troost? heb ik nergens gevonden. De godsdiensten heb ik leeren beschouwen als de steun voor de wankele mensch, als de kruk voor de kreupele. | |
| |
Gezonde, sterke beenen kunnen ze je niet geven... wèl hulp, wèl steun, maar geen enkele godsdienst neemt 't levenslijden weg. Integendeel, ze erkennen allen, dat 't leven op aarde verschrikkelijk is, armzalig en ellendig, en geven daarom hoop op een later, beter leven.
De philosophieën... ze beweren allen ‘de’ waarheid te hebben, maar ze zeggen allen iets anders. De waarheid! de waarheid!... ik erken, dut in vele stelsels 'n kern van waarheid is, - maar op die kleine kern gaan ze 'n heel systeem van levensverklaring bouwen, en dan kan ik verder niet meegaan. Helaas!
Er is geen troost voor 't leven. Liefde, bevredigde eerzucht, roem... tijdelijke verdoovingsmiddelen, die de levensziekte wel even onvoelbaar kunnen maken, maar haar toch nooit genezen.
Lijden... lijden... dat is de grondtoon van 't leven. 'n Mensch is niet tegen 't leven bestand. Noch geestelijk. Noch lichamelijk. Geestelijk is hij niets anders dan ‘'n snikkend wicht in eenzaam duister’... hij wordt altijd geplaagd door onvervulde wenschen, of worden ze vervuld, dan plaagt hem z'n wenschenloosheid als een niet te dragen verveling. En physiek? 'n Mensch kan nog geen stofje in z'n oog krijgen, of 'n splinter onder z'n nagel, of hij is geheel ontredderd en radeloos...
Ik heb eens gebladerd in 'n medische encyclopedie. Ik werd tot in m'n diepste wezen geschokt; zooveel ziekten, zooveel kwalen, de een al ellendiger dan de andere, afschuwelijk! afschuwelijk! Denk eens! denk eens: daaraan is de menschheid voortdurend blootgesteld, dag na dag, uur na uur; iedereen wordt | |
| |
onophoudelijk door de grootste gevaren bedreigd; éen enkele kleine bacterie is voldoende om het sterkste gestel te sloopen, éen kleine infectie, en de gezondheid is voor eeuwig vernietigd...
En niet alleen de ziekten bestaan. Ook de angst ervoor kwelt de menschen tot waanzinnig wordens toe. De een is bang voor dit, de ander is bang voor dat. Vreeselijke, schreeuwende angst hebben ze allen, allen.
En het einde van de levenskwaal is altijd, altijd de dood. Je houdt van iemand... dood stort hij voor je oogen. Zelf wil je graag blijven leven om de een of andere reden... zonder erbarming word je weggerukt.
Ziekte van het lichaam, lijden van de geest en tot slot: de dood.
O, ik haat, ik haat 't leven. Ik haat alle leven... 't Leven is 'n vergissing, - a tale, told by an idiot...
Werken voor je brood, weenen om je nood, wachten op je dood... zóó hoorde ik eens iemand 't leven definieeren. Werken voor je brood... degenen, die dat moeten doen, zijn er nog 't beste aan toe, ofschoon werk ook maar 'n tijdelijk verdoovingsmiddel is...
Terwijl zij luisterde, en opgenomen werd in Michaëls' gedachtensfeer, voelde Christiane haar eigen smart langzaam uit zich weg-vloeien. Zij luisterde, en het was haar, of zij van de donkere aarde een brandende klacht hoorde opstijgen, een wilde, bittere chaotische klacht, een áánklacht, een woest verwijt...
Wat was haar eigen droefheid, vergeleken bij dezen universeelen nood... haar eigen schreien bij dit ontzaglijk geween, dat opsteeg van de ellendige | |
| |
aarde, voortdurend, eeuwig... Een eindeloos vragen: Waarom? een smartelijk, smachtend: Ach!...
Wat treurde zij om haar eigen nietig verdriet. Als een droppel in den oceaan loste het zich op, en het beteekende niets.
Zij schaamde zich bijna, te hebben toegegeven aan haar wanhoop, nu zij overweldigd werd door het besef van het eeuwige wereldwee. Zij vatte Michaël's hand en blikte naar hem op, en hij was verrast een wat rustiger uitdrukking in haar oogen te zien.
Hij had zich laten gaan in een onwillekeurig élan; hij had haar tegenwoordigheid bijna vergeten; wat hij haast nooit uitsprak, was hem vanavond vanzelf van de lippen gebarsten, onder den druk der emoties, door Olga's trouwdag in hem opgewekt.
Hij keek haar aan. Hij zag in haar bleek gezicht de zwarte oogen zachter glanzen; de wilde smart was tot weemoed verkalmd; en hij dacht: Er zit iets groots in haar. Olga is alleen maar klein. In alles klein... Christiane is in staat, haar gevoel te objectiveeren.
En opeens begon hij weer over Olga te spreken:
- Begrijp je nu, waarom ik zoo 't land aan iemand als Olga heb. Haar oppervlakkige gevoelens repugneeren me. Ze is getrouwd zonder diep sentiment... en in de toekomst, ook zonder diep sentiment, krijgt ze 'n kind...
O, god! o, god! 'n kind! hoe durft ze! hoe kan ze! 'n kind... je eigen vleesch en bloed te willen blootstellen aan wat ik je zooeven heb opgenoemd... Als ik de schuld was, dat er op aarde 'n nieuw leven moest ontstaan, dan!... dan!...
| |
| |
Hij stokte. Zijn opgewondenheid zonk. En toen hij zweeg, was hij blij Christiane te hooren zeggen:
- Ik dank je, dat je je eens tegen me hebt uitgesproken, Michaël. Toen ik hier bij je kwam, was 't in uiterste wanhoop, - ik wist niet, waar ik 't zoeken moest, ik voelde me te ongelukkig...
Maar nu... 't is of m'n eigen pijn niets meer beteekent. Hoe durf ik nog klagen, ik, met m'n klein verdriet tegen over 't ontzettende lijden van heel de wereld...
- Laten we maar eens meer samen praten, zei hij: We hebben toch ook alleen maar elkaar...
Zij kusten elkander. En toen zij de kamer verliet, voelde Christiane, dat zij haar eigen smart voortaan anders zou bezien, en dat zij die daardoor beter zou kunnen dragen.
| |
II.
Olga nam uit haar zilveren tasch het kleine zilveren spiegeltje, hield het in de palm van haar hand, en bekeek zich critisch.
De auto zoefde voort, met waarschuwend geroep van den claxon, door de avond-verlichte straten. In de zoldering van den wagen brandde een kleine electrische bol, en bij dien schijn zag Olga haar mooi gezicht, met den juist voldoenden blos en den geanimeerden trek om den mond, en, zooals altijd, wanneer zij zichzelve bekeek, was zij tevreden, en raakte uitstekend in haar humeur.
Nu dacht zij ook aan Max, en opeens met eenige verwondering, omdat hij, sinds zij hun ‘huwelijks- | |
| |
reis’ waren begonnen, nog in het minst geen notitie van haar had genomen.
Hij zat wat van haar afgewend, naar buiten te staren, in het van snelle lichten doorspikkelde donker, maar zóo geabsorbeerd in zijn gedachten, dat hij het niet eens bemerkte, hoe zij hem gadesloeg.
Zij bleef even naar hem kijken, toen voelde haar ijdelheid zich beleedigd, omdat hij zich volstrekt niet om haar bekreunde.
- Max! riep zij impulsief.
Hij keek haar even aan, maar met afwezigen blik, en hervatte toen aanstonds zijn staren naar buiten.
Wat hééft hij? dacht zij verbaasd.
Maar nog was zij niet boos. Hij is te veel onder den indruk van zijn geluk, dacht zij. Hij is er door overstelpt... of... hij weet niet goed, hoe zich in dezen toestand te houden; hij is een emotioneel mensch, en dus een beetje verlegen; het is een feit, dat ik in onze verhouding altijd de leiding heb gehad en gehouden.
Toen kreeg zij een edelmoedige opwelling, en streek zachtjes met haar hand over de zijne. En toen hij wéér opkeek, lachte zij tegen hem met beminnelijke vriendelijkheid.
Een zucht ontsnapte hem, en zachtjes maakte hij zijn vingers los uit de hare.
- Max!
Het klonk verwonderd, vragend, een heel klein tikje dreigend ook, misschien.
Hij antwoordde niet.
- Max! herhaalde zij, nog wat verwonderder, wat vragender, en misschien wat dreigender ook.
| |
| |
- Och, laat me even, wil je? vroeg hij, met zijn lieve, innemende stem.
- Hè?!
- Ik moet even tot mezelf komen...
- Maar waarom! wat heb je dan! wat bedoel je! wat is er gebeurd?
Haar drukke vragen hinderden hem. Hij keek haar aan; zou zij nu werkelijk niet vermoeden, waarom hij zoo was?...
- Olga, begrijp je dan niet, waarom ik zoo ben?
- Neen?
- Ik... ik ben geschrikt.
- Geschrikt?
- Maar, god, Olga, je hebt toch gezien, hoe Christiane was!
Zij lachte even, kort. Christiane! hemel, had dat kleine voorval zóó diep op hem ingewerkt, dat hij Olga voor Christiane vergat?!
- En?
- En? moet je dat nog vragen? Zij is ongelukkig... zij is diep ongelukkig!
Onwillig schokte Olga met den schouder.
- Hoor eens, zei ze bijna bits. Ik zou me over Christiane's gemoedstoestand maar niet zoo bekommeren. Ik vind, dat ik eerder aanspraak op je aandacht mag maken!
- Olga... zei hij, ik wou zoo graag gelukkig zijn, zoo dólgraag... maar ...als ik denk aan Christiane... dan... dan... Zijn stem stokte, en weer wendde hij het hoofd naar buiten.
Zij zat verstomd. Dat hij medelijden had met Christiane, soit. Dat had zij uit principe niet, maar | |
| |
hij hád nu eenmaal een ‘gevoelig gemoed,’ Maar dat hij er zich zóó door liet beïnfluenceeren, dat hij er het begin van hun huwelijksreis door bedierf, dat was onvergeeflijk gewoon!
De meest verschillende woorden woelden haar reeds door elkaar naar de lippen...:
- Dus je geeft meer om Christiane dan om mij?
- O, goed, hoor, best, blijf jij maar in jezelf gekeerd, ik heb je niet noodig.
- Verbeeld je niet, dat 't me wat kan schelen, wat je doet, hoor?
- O, wou je nu voor de tweede maal gaan kiezen tusschen Christiane en mij?!
- Ga je gang. Ik wil je met genoegen aan je lot overlaten. Maar denk niet, dat ik je nog eens voor de tweede keer tegemoet komen zal!
Doch zij zeide niets van dat alles; haar ijdelheid kon zich onmogelijk voorstellen, dat zoo'n enkele impressie zóo sterk bij hem nawerken zou, dat hij voor haar toenadering blijvend ongevoelig zou zijn.
Zij vatte opnieuw zijn hand, en trok hem naar zich toe.
- Dwaze, dwaze jongen. Tob toch niet over zoo iets onbeduidends. Wat is er gebeurd? Christiane heeft geen zoen van je willen hebben. En dat is alles.
- Maar zag je dan haar oogen niet? die blik van haar, zal ik die ooit kunnen vergeten?
- Maar ken je Christiane dan nóg niet, Max? Weet je dan nóg niet, dat ze in de eenvoudigste omstandigheden altijd dramatisch doet? Dat ligt in haar aard. Ze kan 't niet helpen. Maar ze over- | |
| |
drijft alle dingen, ja, dat doet ze. De onbelangrijkste kleinigheden worden voor haar direct levenskwesties.
Hij antwoordde niet. Hij kon geen woorden vinden. Deze zaak was te kiesch, om openlijk te bespreken, en dan met Olga nog wel!
Olga voelde een ongeduld tintelen door al haar aderen. Wat een houding voor een bruidegom op zijn huwelijksreis!... bijna had zij dit hard-op, hoonend, gezegd.
Doch zij beheerschte zich. Nu ja, Max was een gevoelige jongen, en Christiane's terugdeinzen voor zijn kus had hem plotseling geopenbaard, wat voor hem verborgen had moeten blijven. Hoe kon Christiane zich zoo verraden! Had ze dan geen trots, geen zelfrespect? O, zij kon geen achting hebben voor een vrouw, die haar diepste gevoelens prijs gaf aan iedereen! En die Max, die de dupe werd van Christiane's onuitstaanbare aanstellerij...
Een kleur van opwinding steeg haar naar het hoofd.
Wat een allerbespottelijkste situatie. Belachelijker kon het niet. Een idyllische huwelijksreis van twee knappe, jonge, gelukkige menschen verstoord door een toevallige bijomstandigheid, die den bruidegom al heel erg, veel te erg, scheen te interesseeren...
- Max! heb je me niet verstaan? Of wil je me soms niet gelooven?
- Ik... natuurlijk geloof ik je, ik wil niets liever dan je gelooven. Maar... maar...
- Maar... maar... praatte zij hem spottend na. Ga voort!
- Ik... 't is zoo moeilijk voor mij... hoe zal ik | |
| |
't je uitleggen, maar... ik... ik kan m'n geluk niet voelen bij de gedachte, dat Christiane zielsongelukkig is. En dàt zelfs mag ik eigenlijk niet zeggen, want...
- ...dan beweer je, dat ze verliefd op je is, en dat mag 'n man niet zeggen van 'n vrouw, dat ‘strijdt met z'n eergevoel’, hè? Maar waarom? Is 't 'n schande, verliefd te zijn? Wordt 'n mensch daardoor verláágd? Ik wil je met pleizier al de mannen opnoemen, die verliefd op me waren, of zijn! Je kent ze zelf: van...
Hij hief even zijn hand.
- Olga... ik vraag je vriendelijk: wees nu serieus. Dit is geen ding om en bagatelle te behandelen. Begrijp je dat niet? Voel je niet met me mee, hoe verschrikkelijk 't voor me is, te moeten denken, dat Christiane lijdt, en lijdt door mij...?
- Maar wat wil je dan? vroeg zij driftig. Wat wou je dan! wat wou je dan! wou je ons huwelijk ongedaan maken, om...
- Olga!
- Ja, kom, zeg dan, wat je wil! Dat sphinxachtige zwijgen kan ik niet verdragen. We zijn man en vrouw, en behooren elkaars gedachten te kennen. Of niet soms?
- Zeker, zeker, natuurlijk, maar dit is zoo'n bizonder geval... ach, Olga, begrijp toch, ik kan er niet over spreken!
- O! die ‘ridderlijkheid’, die ‘fijngevoeligheid’, bitste zij ongeduldig. Ik wil je hooren uitpraten, ik mag 't eischen, ik heb er recht op. Of niet? ben jij van 'n andere opinie? Zoo ridicuul is zeker nog nooit | |
| |
'n huwelijksreis begonnen. Hoe is 't nu eigenlijk met je. Heb je berouw?
- Olga!
- Aan ‘Olga’ heb ik niets. Ja?... of neen?...
- Natuurlijk neen. Maar je moet dat zoo categorisch niet vragen. 't Woord berouw komt hier heelemaal niet te pas.
- Wat dan?
- Toe, wees niet zoo opgewonden. Ik heb 't toch al zoo moeilijk. Ik... ik zou hier werkelijk liever niet verder over praten...
- Och! werkelijk? en hoe moet 't dan tusschen ons?
- Als je me maar even, even aan mezelf overliet...
Zij lachte, en hoorde zelf, hoe onaangenaam het klonk. Dat wilde zij niet. Moest zij, terwijl hij op het oogenblik geheel vervuld was van Christiane, zich van haar onaardigsten kant laten kennen? Zoo dom was misschien de eerste de beste impulsieve vrouw, maar niet een Olga van Valckenhove, o, neen, een Olga Renselaer.
Zij kon het zich eigenlijk heel goed begrijpen, dat Max aan het tobben was. Niet zoozeer om het feit, dat Christiane verliefd op hem was. Maar... maar... hij voelde zich eenigszins schuldig tegenover haar. En dát was de kwestie.
Och, jongen, dacht zij geringschattend-ironisch. Als er van schuld sprake is, dan ga jij zoo goed als vrij uit. Als er van schuld sprake is, - dan ben ik de schuldige en niet jij: En ik, Max! ik ben sterk genoeg, om de verantwoordelijkheid van mijn daden te dragen.
| |
| |
- Even aan jezelf overlaten. En dan? waartoe zou dat dienen? Ik ben de eenige, die je uit deze stemming helpen kan...
Hij keek haar aan, zoo gekweld en innerlijk gekwetst, dat zij zich diep beleedigd voelde.
Hoe was het nu eigenlijk. Hield hij van Christiane... hield hij van háár... zij zou het werkelijk wel eens willen weten. Dit was geen ziekelijke nieuwsgierigheid, maar de gerechtvaardigde wensch der wettelijke vrouw.
Zij was innerlijk heel boos. Teleurgesteld, bezeerd in haar ijdelheid, gegriefd door zijn nonchalance, boos, boos was zij, haar wangen gloeiden ervan, haar oogen brandden hel, onstuimig klopten haar polsen. Neen, zij kon hem niet met rust laten, neen, onmogelijk, onmogelijk...
Een dringende drift was er in haar, om hem al zijn gedachten te doen uitspreken, om hem te dwingen, zich geheel aan haar te openbaren.
Zij had daar toch ook recht op, nietwaar?
Zij zou het nog éénmaal probeeren met gemoedelijkheid.
- Max, ik heb je gezegd, dat Christiane altijd overdrijft. Dat heeft ze haar heele leven gedaan...
Al hád Christiane overdreven, dan was het nog erg genoeg, dacht hij, maar natuurlijk zei hij dat niet.
- Waarover zit je nu eigenlijk te tobben? Vertel 't me, vertrouw me.
- Jou vertrouwen, natuurlijk doe ik dat, Olga, maar...
- Maar... ‘dit is niet alleen mijn geheim!’ spotte zij theatraal. Je tobt erover, dat Christiane | |
| |
verliefd op je is. Maar je bent natuurlijk te ‘teergevoelig’, te ‘ridderlijk’ om dat te zeggen. Je vindt 't zelfs te crû, dat ik het waag daarover te spreken.
- Waar dient 't voor? wat geeft 't?
- Ik houd niet van achteraffe gedachten, ik vind 't royaler alles vrij-uit met elkaar te bespreken, - vooral als de twee partijen man en vrouw zijn. Maar dat schijn jij te vergeten op 't oogenblik.
- O, god, neen, Olga, ik...
Hij besefte, dat hij veel beter zou hebben gedaan, zijn gevoelens te verbergen. Maar hij had het niet gekund. De schrik had hem een moment totaal overheerscht, en daarna kwam de smartelijke zekerheid van zijn schuld.
En nu Olga er zoo op aandrong, dat hij spreken zou, maakte zij het hem nog veel moeilijker. Was ooit een man in een ellendiger positie dan hij...?
- Je bent met mij getrouwd, Max, zei Olga, fijn-sarcastisch-scherp, alsof zij hem een feit in de herinnering bracht, dat hij blijkbaar niet meer wist, en ik verbeeld me, dat je 't peinzen over 'n andere vrouw nu gevoegelijk kunt laten.
- 't Is de kwestie niet, dat ik aan Christiane denk...
- O, neen? Wat doe je dàn? Ik geloof, dat je overweegt, of je niet beter zou hebben gedaan, Christiane te hebben ‘genomen’.
- O! Olga!
- Wat klinkt dat verontwaardigd! Zij lachte hoonend, en ook hoonend ging zij voort:
- En tóch is dat je gedachte!
- Neen, neen, protesteerde hij haastig, je bent | |
| |
altijd zoo absoluut, Olga. Alles is zoo verward in me. Al m'n blijdschap is in me neergeslagen. Ik kàn m'n geluk op dit oogenblik niet voelen, 't is me bijna, of ik niet màg. Begrijp je in 't geheel niet, Olga, wat ik nu voel?
- Och, zeker, zei ze achteloos, maar ik houd nu eenmaal niet van menschen, die de onbeduidendste dingen opblazen tot wereld-drama's. Wat is hier au fond voor verschrikkelijks gaande? Je hebt toevallig gemerkt, dat Christiane verliefd op je is. De beste dienst, die je haar als gentleman kan bewijzen, is, die ontdekking zoo gauw mogelijk te vergeten. In plaats daarvan pieker je er over, en verwaarloost ondertusschen je eigen vrouw. Dat is geen toestand, wèl?...
Als 't alleen was, dat Christiane verliefd op hem was geworden... Maar... hem kwelde een besef van schuld, dat hij niet kon onderdrukken...
- Christiane's liefde voor jou is 'n heel ongelukkige bij-omstandigheid, maar hoeft ons beiden toch óók niet ongelukkig te maken?
Hij voelde met een steeds wassende vrees, dat Olga het er op aanstuurde, hem een bekentenis te laten doen, - die zij hem nooit zou vergeven. Hoe kon hij daaraan ontkomen? Hij wist het niet. Zijn kracht beteekende te weinig tegenover Olga's wil, hij besefte dat al te goed...
- Kom, zei hij, er is nu genoeg over gepraat. Willen we er nu maar over zwijgen?
- Genoeg? er is te veel over gepraat èn te weinig. Je móet nu verder gaan.
Verder gaan? wat wilde zij toch van hem? Wilde | |
| |
zij van zijn eigen lippen hooren, dat hij het eerst belangstelling voor Christiane had gehad, en dat een vreemde ommekeer in zijn gevoelens, hem in Olga's richting gedreven had? Wilde zij dát? Maar voelde zij dan niet zelve het noodlottige van haar wensch?
- Jij, zei Olga insinueerend, hebt Christiane altijd graag gemogen. Ik geloof zelfs, dat jij begónnen bent met verliefd te worden op háár...
- Ga niet verder, smeekte hij, ik vraag 't je zoo ernstig voor ons beider zielsrust, laten we er nu mee eindigen.
- O, neen! 't is veel te interessant! 'n onderwerp voor 'n roman, zeg! 'n Bruidegom op de huwelijksreis, die aan z'n bruid bekent, dat hij eigenlijk houdt van 'n andere vrouw!
Zij lachte, en hij hield de handen voor de ooren, zoo'n pijn deed hem dat geluid.
- Olga!... Olga!
- Zeg nu maar alles. Je hebt Christiane liefgehad?
Het was niet haar bedoeling geweest, deze directe vraag te doen. Zij had hem willen plagen, denkende: later zal hij mij dit wel betalen. Nu maak ik er nog maar een spel van, dat me prikkelend amuseert...
Maar ondanks zichzelve wond zij zich hoe langer hoe meer op. Het viel haar bitter tegen, dat hij haar niet aan zijn borst klemde, om Christiane in haar armen te vergeten... Haar toon werd steeds bitser en agressiever...
- Antwoord! antwoord! eischte zij, - ofschoon... zijn zwijgen was haar al antwoord genoeg!...
| |
| |
- Olga! ik smeek je...
- Wat, wat smeek je me!? Ik wil je antwoord: heb je Christiane liefgehad?
- Ik... ik weet 't niet! riep hij radeloos. Ik weet niets meer... Ik... Olga, laten we dit gesprek eindigen, smeekte hij, waar dient 't voor onszelf zoo te kwellen...
Zijn oogen, zijn stem... alles werkte verzachtend op haar. Maar zij wilde niet toegeven aan haar weekere stemming, zij moest zich wreken over zijn veronachtzaming, want het was heusch te erg, te erg...
- Kom, tartte zij, beken: je hebt Christiane liefgehad, en je hebt nu berouw, omdat je haar ‘wanhoop’ hebt gezien, die ze niet fier genoeg was om te verbergen! Je hebt gewetenswroeging, niet? gewe-tens-wroe-ging...
- O, god, riep hij, dat houd ik niet uit. Zwijg, zwijg in 's hemelsnaam, bederf onze eerste oogenblikken van samenzijn niet...
Dit waren juist de woorden, die zij niet wilde hooren. Haar woede bruiste nu zoo heftig op, dat haar oogen vlamden.
- Ik? bederf ik onze huwelijksreis? vroeg zij vlijmend, ben ik 't, die denkt aan 'n ander?
Hij kromp ineen. Zijn zenuwen waren tegen een dergelijke scène niet bestand. Hij voelde een aandrang om in tranen uit te breken, maar in hartstochtelijken schrik bedwong hij zich. Wel sloeg hij de handen voor de oogen, om de furie van haar gezicht niet meer te zien.
Zij lachte opnieuw haar smalend lachje, en hij | |
| |
boog zijn hoofd nog wat dieper in zijn handen, want het was, of hij haar blik op zich voelde drukken, haar blik vol minachting, hoon en... haat.
Inderdaad was zóó Olga's blik. Zij voelde zich buiten zichzelf van woede, en haar machteloosheid tegenover zijn houding, die haar geen aanleiding gaf, om hem iets directs te verwijten, deed den wilden lust in haar ontstaan, hem door elkaar te schudden als een kind en hem te sláán desnoods...
En aldoor voerde de auto hen verder de duisternis in. Signalen klonken, lichten flitsten, zwarte schaduwen spookten voorbij... en maakten van dezen tocht een bange onwerkelijkheid.
De snelheid, waarmee de auto hen verder voerde, droeg er toe bij, het nerveuse tempo hunner gedachten te verhoogen; zij konden zich niet bewegen zooals in een kamer, zij vonden geen rust zooals in een kamer, want om hen heen was gedreun en geraas, was gillend geluid en schimmige werveling... en hun zenuwen trilden mee, en hun polsen klopten, en het flakkerde voor hun oogen. En de crisis in hun verhouding nam daardoor ongehoorde afmetingen aan. De hinder, dien zij ondervond door in deze kleine ruimte opgesloten te zijn, de belachelijkheid van hun positie om te twisten in een auto, die zij onuitstaanbaar vòelde, verhaalde zij onwillekeurig op hem, doordat deze bijkomstige onaangenaamheid haar prikkelbare drift verhoogde.
- Zie me aan, beval zij, of durf je niet? beet zij hem toe.
- Olga! wat wil je toch van me... nogmaals, ik smeek je, maak niet ook mij ongelukkig, zooals...
| |
| |
- Zooals... zooals...!
- ... zooals Christiane ongelukkig is.
- Dat wou je niet zeggen! Je wou zeggen: zooals je ook Christiane ongelukkig hebt gemaakt!
- O! Olga! néén!
- Ja! jawel! probeer 't niet te ontkennen!
Door alle onverwachte voorvallen van het laatste uur was Max zóó ontredderd en zijn geest zóó verward, dat hij er niet eens toe kwam, om Olga op het onlogische van haar woorden te wijzen. Zij had immers eerst gezegd:
- Je hebt gewetenswroeging! en nu insinueerde zij, dat hij háár verweet, Christiane ongelukkig te hebben gemaakt.
Hij voelde zich niet tot denken in staat; hij was zóó ellendig, als hij nog nooit in zijn heele leven was geweest...
En aldoor in deze oogenblikken zag Christiane, in een heldere hallucinatie, zijn dierbaar gezicht, dat zich neerboog over haar zuster, wier hoofd aan zijn schouder lag, terwijl zijn arm liefkoozend om haar heen was geslagen...
- Olga! Olga! neen, zóó niet!... Max greep haar handen, in een uiterste poging, om haar tot bedaren te brengen.
Maar zij rukte zich los.
- Neen! ik ben geen kind! dat je zoet houden kan met leugens en lieve woorden! 't Is misschien goed, Max, dat dit nu dadelijk is gebeurd, nu weet ik tenminste, waaraan ik me heb te houden.
| |
| |
En voor hij nog iets kon zeggen, had zij zich gebogen naar de spreekbuis voor den chauffeur.
- Waar zijn wij?
- ...
- Wat zeg je?
- ...
- Goed! ken je hier een hôtel?
- ...
- Rijd daar dan onmiddellijk heen.
Een hôtel. Het was goed, dat zij het initiatief had genomen, om aan dezen helschen tocht een einde te maken. Hij merkte nu opeens, hoe hij snakte naar de rust en de veiligheid van een kamer, waar, in de stilte, haar stem vanzelf minder vlijmend luid klinken zou...
Zijn hoofd klopte en gloeide. En naast zich hoorde hij haar hijgende ademhaling, terwijl zij gejaagd haar kleine bagage bij elkander zocht.
- Goddank, dat er aan deze tocht een einde komt, zuchtte hij.
- Ja, goddank! en eensklaps wendde zij zich met een bruuske beweging tot hem:
- Wat wensch je: voort te gaan met de auto? of óok 'n kamer te nemen in dit hôtel?
- Olga! ben je krankzinnig!
- Nog niet, zei ze koel, ofschoon het bloed bonzend sloeg tot in haar keel.
- Natuurlijk ga ik mee. Om godswil, maak toch geen schandaal, bezin je, Olga, - Olga, Olga, als je iets om me geeft...
Een schandaal! Daar sprak hij uit, wat zij vaag had gevoeld: ja, een schandaal zou het geven, een | |
| |
reuzeschandaal, wanner zij hem noodzaakte, alleen verder te gaan...
Maar was een ‘schandaal’ niet juist, wat zij in haar diepste innerlijk verlangde? Het éclat maken, het in opspraak komen... het middelpunt zijn van ieders belangstelling, van elks verbazing.
Doen wat nog nooit iemand had gedaan! durven, wat niemand durfde!
Wanneer Max haar volslagen onverschillig was geweest, dan zou zij haar diabolische neiging om hem tot bloedens toe te tergen, ongetwijfeld hebben botgevierd, dan had zij haar gedrag van de laatste momenten volmaakt, door haar plaaglust op de spits te drijven en hem, - op hun huwelijksreis! - te verlaten.
O! hoe ‘beroemd’ zou zij opeens zijn in hun kring! De verleiding was groot om deze daad te wagen...
Maar plotseling kwam er een gedachte in haar, die haar wilde wenschen dompte met één enkelen slag: wanneer zij dit schandaal veroorzaakte, dan zou er óok worden gevorscht en gespeurd naar de reden hunner scheiding. En... die zou gauw genoeg zijn ontdekt. En dan zou het praatje gaan:
Max was verliefd op Chiristiane, maar zij had hem aan haar zuster afhandig gemaakt.
En daar ‘men’ over het algemeen niet erg van haar hield, zou dit praatje met boosaardige vreugde worden verspreid...
Neen! dat was al te vernederend voor haar! Dat zou zij niet verdragen, in der eeuwigheid niet!
Zij haalde de schouders op bij zijn dringende bede, | |
| |
maar weigerde niet, toen hij de auto verliet, en haar zijn hand toestak, om haar van de trede te helpen.
Hij trilde over al zijn leden, toen hij een paar woorden sprak tot den chauffeur, en dezen zijn instructies gaf. En in de hall van het hôtel was hij zoozeer zijn contenance kwijt, dat Olga, met een blik op zijn bleekheid, die haar toch even ontroerde, sprak met den gérant, hun namen teekende, en zoo rustig als zij kon, twee kamers, een zit- en een slaapkamer bestelde.
Zij stak zelfs haar arm door den zijne, en liep naast hem de trappen op. Maar hij kon zich later nooit meer herinneren, hoe hij de kamer had bereikt, vóor hij daar zitten kon, en de stilte, de stilte hem weldadig-verkoelend omving.
Zij haalde diep adem. Ook háar kalmeerde de stilte, en zij voelde zich opeens doodmoe, alsof zij zich langen tijd te overmatig ingespannen had.
Maar zij behield haar volkomen correcte houding van vrouw van de wereld, bestelde in de zitkamer een klein souper:
- 'n Paar koude schotels, en 'n glas wijn.
Max hief zijn zware oogleden op, en keek haar aan.
Wat was zij zelfbeheerscht en sterk. Maar hij was dankbaar, dat zij tenminste zoo kon zijn...
Zij lette niet op hem, terwijl zij haar mantel en hoed aflegde, en voor den spiegel heur haar wat verschikte.
Hemel, hoe interessant zag zij er uit. De opgewondenheid van het twist-gesprek had een geanimeerden blos op haar wangen gebracht; haar lippen glansden vol en rood, en haar oogen, haar oogen...
| |
| |
Bijna zwart leken zij door de vergroote pupil, maar, om het zwarte midden, was een blauwe rand zichtbaar, wonderhelder, licht als kristal.
Neen, zulke interessante oogen had zij nog nooit gezien. Zij bleef er, geboeid, naar staren... totdat zij opeens achter zich, Max zag zitten, met de hand onder het hoofd.
Eigenlijk hield zij volstrekt niet van mannen, die zich lieten intimideeren door een vrouw. Het was haar wèl zoo lief geweest, als Max nu was opgesprongen, haar krachtig bij de armen gevat, en haar toegebeten had:
- En nu tusschen ons beiden. Wat wil je nu van me, hè?... hè? Wat durf je te zeggen? Verbeeld jij je soms, dat je mij kunt overheerschen, jij?
Maar Max had zoo'n lief gezicht. Hij was heelemaal zoo'n lieve jongen... Zij had grooten lust hem te vergeven... hem tenminste veel te vergeven...
En, als hij tegen haar deed als een bruut, als een rustre, dan... zou zij zich immers stellig hebben verweerd, hem misschien wel in zijn gezicht geslagen.
Hij zag, hoe de uitdrukking van haar gezicht veranderd was. Straks hadden haar oogen geflakkerd van wilde drift, en hij was bang geweest voor de woorden, die haar zouden kunnen ontsnappen in haar onbeheerschten toorn.
Nu... was de expressie heel anders geworden, er was... iets van ironie in gekomen, ironie over hèm, over zichzelve...
Zou zij hem willen antwoorden, als hij iets vroeg?
Hij mòest het probeeren.
- Waar zijn we hier...?
| |
| |
- In 't Hôtel de la Station in Utrecht.
Haar dadelijk antwoorden gaf hem een onnoemelijke ontspanning. De voorbije gebeurtenissen kregen iets van een boozen droom...
Het kamermeisje kwam het een en ander gereed zetten, een chaudfroid van duiven, zalm-sla... en Olga keek toe, en knikte van neen, toen het meisje vroeg, of mevrouw nog iets verlangde?...
Mevrouw! het was de eerste keer, dat zij ‘mevrouw’ werd genoemd. Toch wel grappig om te hooren. Gisteren was zij dat nog niet: mevrouw. Neen, zelfs vanmorgen nog niet... Curieus.
Opeens werd haar gedachtengang verstoord. Twee armen werden vast om haar heen geslagen, een stem zuchtte aan haar oor:
- Olga... Olga... liefste...
Deze spontane daad vertéerderde haar eensklaps. Zij vond het allerliefst van hem, dat hij kwam, dat hij zóó was gekomen... En zij was doodmoe van haar kunstmatig opgedreven woede...
Doch alleen de ironie in haar oogen werd dieper.
- Zoo?
- Wees weer goed op me... Ben je weer goed?...
- Zal ik je maar vergeven?
- O, ja, vergeef me... vergeef me...
Steeds meer verteederde hij haar. Want wat had zij hem eigenlijk te vergeven?... Maar het was goed zoo, heel goed...
- Je hebt me veel verdriet gedaan, Max...
- Vergeef me...
- Was 't aardig van je, om me zoo te verwaarloozen, en je in je eigen gedachten te verdiepen...?
| |
| |
- Neen, neen... maar spreek er niet verder over...
- Mocht jij, mag jij aan 'n andere denken, nu je met mij bent getrouwd, zeg?
- Neen, neen, vergeef me...
- Houd je van me?
- O, ik...
Hij drukte zijn lippen op haar hals, maar zij legde haar hand op zijn voorhoofd, en schoof hem zachtjes terug.
- Van mij alleen?
- Van jou alleen!
- En heb je ook nooit...
Hij werd onrustig; zij merkte het direct, en vroeg verder, belust hem opnieuw pijn te doen:
- En heb je ook nooit van Christiane gehouden?
- Zooals van jóu nóoit!
- Dus toch!
- O! barstte hij uit, laten we niet opnieuw beginnen! Pijnig me niet langer, Olga, of ik word gek!
- Jij pijnigt mij!
Maar zij hoorde zelf, hoe valsch-theatraal haar woorden klonken, na zijn echt uit zijn diepste hart opgestooten klacht.
En wéér dacht zij: hoe jammer toch, dat ik nooit in een situatie kan wezen. Als ik nu voelde zooals hij, zou mijn leven toch veel rijker zijn...
Er was wel een zekere voldoening in, een man als was in je handen te weten, en dan zoo'n lieve, lieve jongen, die zei:
- Neen, ik pijnig je niet, dat kan ik niet, ik heb je lief...
| |
| |
- Zeg dan, zeg dan: heb je nooit van Christiane gehouden?
- Neen...
- Is ze je volkomen onverschillig, - ja of neen?
- Ja...
- Kan 't je volstrekt niet schelen, of ze ongelukkig is?
- Neen, neen...
- Zeg dan, zeg dan, dat 't je spijt, zóó tegen me te zijn opgetreden, als je hebt gedaan...
- 't Spijt me! 't spijt me!
Zoo dringend-onderworpen klonk zijn stem, dat zij dacht: sommigen zouden je karakterloos noemen, om je toegeven aan mijn wil, maar voor mij toon je er 't liefste, 't mooiste karakter door.
- Vraag me dan om vergeving?
- Vergeef me... vergeef me... vergeef me...
|
|