| |
| |
| |
Eerste hoofdstuk.
I.
Het bruidsdiner was in vollen gang.
De met donker eikenhout beschoten eetzaal, met de massieve, antieke meubelen, de hooge, in bruin marmer gebeeldhouwde schouw, leek thans licht, uitbundig, feestelijk licht, door de witte weelde der lange, ovale tafel, met het blanke damast, de sneeuwige kanten, het flonkeren van zilver en kristal, en de profusie van witte anjelieren en witte seringen in de groote zilveren vazen.
Met voldoening keek de jonge bruid, Olga van Valckenhove, haar omgeving rond.
Zóó, precies zóó, had zij zich haar trouwdag gewenscht.
Alles had zij zelve, met de meest minutieuse zorg geregeld: de versieringen, het menu, de keuze en de plaatsing der gasten. Haar zuster Christiane zou liever een ‘rustiger huwelijk’ hebben gewenscht, omdat zij hun ouders verloren hadden; maar ja, dat was alweer zooveel jaren geleden, en zij, Olga, had nu eenmaal andere levensopvattingen, dan haar zuster, en zeker andere, dan haar broer Michaël.
| |
| |
Zij keek even, vluchtig, naar hem. Daar zat hij, de nog jonge man, maar met een ernst, op zijn gezicht ‘alsof hij de wereld torste’. Hoe kwam hij, knap van uiterlijk, innerlijk begaafd, onafhankelijk, gefortuneerd en gezond, toch aan zijn melancholische natuur?
Ook Christiane had geen vroolijk temperament; vooral in den laatsten tijd was zij droefgeestig en stil geweest. Waarom? Speet het haar zoo, haar zuster te moeten missen? Welneen, zij waren nooit heel ‘zusterlijk’ samen geweest, hadden elkaar nooit hun vreezen of verlangens of geheimen verteld... het kwam, omdat...
Zij keek van haar zuster naar haar bruidegom, den blonden langen jongen, met zijn buitengewoon innemend, opgewekt gezicht en zijn aantrekkelijke manieren. Hij charmeerde iedere vrouw; hij had háár gecharmeerd... èn... Christiane.
En terwijl zij naar hem keek, kwam er een verteedering in haar blik, en zij dacht: Maar ik houd werkelijk veel van je, veel...
De toon aan tafel, waaraan enkel de naaste familieleden aanzaten, was zeer geanimeerd. Tante Frédérique van Zenderen, Oom Henri Houwaert, en vooral diens zoon, een jolige student, onderhielden de conversatie, en Olga zelve was hoogst spraakzaam, wierp verschillende topics op, en mengde zich in de gesprekken der anderen met vroolijk entraîn.
- Olga, zei Oom Henri Houwaert, die naast haar zat, je bent nog nooit zoo mooi geweest, als vandaag.
- Dat moet ook, Oom!
- Toen ik je vanmiddag zag staan in de kerk, | |
| |
was je net 'n prachtig beeld, ik kon m'n oogen niet van je afhouden.
Olga lachte, geamuseerd en gevleid.
Zij kon het zich heel goed voorstellen, hoe zij daar had gestaan, in haar chiffon-fluweelen Renaissancekleed, met de ijle schoonheid van den kanten bruidssluier daarover heen. Zij wist, dat zij een onberispelijk figuur bezat, en dat haar rechte houding daar alle voordeelen van deed uitkomen; zij wist, dat zij mooi was, dat haar gezicht een boeiende bekoorlijkheid had, waaraan maar weinigen konden weerstand bieden... en zij voelde zich trotsch en tevreden.
- Ja, 'n beeld, ging Oom Henri Houwaert voort, en je lijkt sprekend op de Pandora, hier in de hall; 't is me nooit zoo opgevallen als vandaag.
Olga lachte. Het beeld van Pandora, in een nis van het trappenhuis geplaatst, en een jonge vrouw voorstellende, geknield op een doos, waaruit allerlei kleine monsters ontsnapten, was een historisch familie-bezit. De overlevering wilde, dat een der eersten uit het geslacht van Valckenhove met een Italiaansche was getrouwd, en dat deze Italiaansche het model was geweest der Pandora, een werk van den Italiaanschen meester Donatello. Of dit beeld echter werkelijk van den beroemden kunstenaar was, of van een zijner leerlingen, bleef steeds aan twijfel onderhevig.
Michaël had van Donatello's oeuvre een studie gemaakt. Hij kon het zich volstrekt niet begrijpen, dat deze meester, die wel uitsluitend christelijke kunst scheen voort te brengen, zulk een ‘heidensche’ voorstelling zou hebben gecreëerd. Zelfs de, in het marmer | |
| |
der kist uitgehouwen kleine letters Opera di Donatello, hadden hem niet kunnen overtuigen.
Doch toen hem bleek, dat Donatello ook verschillende andere werken had gemaakt, geïnspireerd op de Grieksche en Romeinsche denkbeelden: Amors in grooten getale, een vrouwenfiguur, Spes, de hoop voorstellende, verschillende bronnen en tuin-ornamenten, met wereldsche gestalten, begon hij het niet meer zoo onwaarschijnlijk te vinden, dat Donatello, die van zijn beschermheer Cosmo de Medici en andere edelen allerlei opdrachten ontving, misschien ook op bestelling van een van Valckenhove deze Pandora vervaardigd had.
- Eigenaardig, dat een familie-gelijkenis door zóoveel eeuwen nog nawerken kan!
Max Renselaer keek naar zijn bruid en van háar naar zijn schoonzuster, die aan de andere zijde naast hem zat.
- Jal zei hij, Olga lijkt op Pandora, maar... Christiane lijkt óók op haar!...
Aller aandacht keerde zich opeens tot Christiane. Bij de woorden van Max was er een schok door haar heen gegaan, die het bloed haar met een ruk naar het gelaat vliegen deed, en daarna vloeide het weg, en liet haar trekken zoo bleek, zoo strak, zoo koud, dat Oom Houwaert dacht: Neen, niet de bloeiende, levende Olga, - Christiane lijkt op een beeld.
Christiane haalde diep adem. Dit was alleen een der ergere, nog pijnlijker stekende momenten van dezen vreeselijken dag. Anders niets. Ook dit zou zij kunnen verdragen... diealgemeene, nieuwsgierige aandacht der aanwezigen. Het moest, en zij was sterk.
| |
| |
Critische opmerkingen over haar gezicht deden de ronde.
- Zeker, het is zoo.
- De familietrek is niet te ontkennen.
- De uitdrukking is verschillend, maar de aangezichtslijn...
- Ja, eigenaardig, ze lijken zooveel op elkaar, de zusters, en toch kan je je geen grootere gezichtscontrasten denken!
- Christiane, zei de naast haar zittende Henric Houwaert, de student, en zooals gewoonlijk was er in zijn stem, wanneer hij tegen haar sprak, een tikje ernst en een tikje scherts, Mas heeft gelijk: ook jij lijkt op Pandora, maar tusschen jouw gelijkenis en die van Olga is 'n groot onderscheid.
- Ja? vroeg zij werktuigelijk, en wendde het hoofd naar hem toe, blij haar oogen te kunnen onttrekken aan den vorschenden blik der gasten.
Hij dempte zijn stem een weinig, en zei:
- Olga is de Pandora van alle ondeugendheden... jij, Christiane, bent de Pandora van... de hoop.
Hij zag haar zoo trouwhartig aan met zijn ronde zwarte oogen in het ronde, jongensachtige gezicht, met het zwarte, in het midden gescheiden haar, dat zij zuchtte, van verlichting, van smart, zij wist het niet. En zij luisterde verder naar wat hij nog zei:
- Aan Olga zou ik me nooit durven toevertrouwen, fluisterde hij. Ik zou me geen oogenblik zeker voelen. De wereld zou om me draaien en schudden... hoe Max het aandurft; ik bewonder zijn moed. Maar met jou, Christiane, weet je altijd waar je aan toe zal zijn, jij bent de betrouwbaarheid, | |
| |
de bevrediging, de rust, de hoop. - Christiane...
Zij schudde weemoedig glimlachend van neen.
- Christiane, bleef hij smeeken, kan je niet, wil je niet...?
- Ik kan niet, geloof me, ik kan niet. Ik ben te oud voor je, Henric...
- Even oud als ik!
- Ik ben te oud in voelen, denken... ik... ben misschien nooit jong geweest. Zóó'n kindje past beter bij je, en zij wees even met een hoofdbeweging op de twee schattige bakvisch-bruidsmeisjes, wier geshinglede kopjes, blond, geonduleerd, precies ‘reclame-plaatjes waren voor een kapperszaak’, zooals Henric niet laten kon op te merken.
Zijn vader was juist bezig de mythe van Pandora aan deze twee te vertellen:
- Pandora is, wat men noemen kan de Grieksche Eva: de eerste vrouw op aarde.
- 't Is op deze Pandora, dat ik lijken wil! zei Olga.
- Ook als je weet, dat volgens de overlevering mèt deze vrouw, met ‘de’ vrouw, alle rampen en smarten op aarde zijn gekomen?
- Ook dan! juist dan!
- O, jij, jij, jij, lachte haar Oom; ik geloof waarachtig, dat je 't meent! En hij vertelde voort:
- Prometheus had 't vuur uit de hemel gestolen, en daardoor Zeus' toorn opgewekt. Zeus bedacht toen iets om op aarde te zenden, dat eerst een weldaad schijnen zou, maar later heel iets anders zou blijken. Hij liet Hephaestos een beeld maken, en alle goden en godinnen voegden er een gift aan toe.
Aphrodite schoonheid, Diana bevalligheid... ze | |
| |
kreeg fraaie kleederen van de Chariten en de Horen; behaagzucht, slimheid, ontvankelijkheid voor vleierij, kunstvaardigheid... alles was aan Pandora eigen.
Dit nieuwe schepsel, de eerste vrouw, werd door Zeus aan de menschen cadeau gedaan tot hun vreugde, zoowel als tot hun smart.
Een van de mindere godinnen, Eris, die men niet gevraagd had, om mede te helpen aan de samenstelling van Pandora... Pandora beteekent...
- Zij, die alle gaven mede-brengt! riep Olga lachend luid.
En Max drukte even, nerveus, haar hand:
- Ja, alle, alle gaven! Ik wil alles van je aanvaarden, Olga, vreugde zoowel als smart! zei hij zacht.
- Je meent dat, Max?
- Ja, met heel m'n hart!
- Dan is 't goed. En zij beantwoordde snel en krachtig den druk zijner hand.
- Eris dan, kwam met een doos, om Pandora mede te geven op aarde. Die doos zou zij nimmer mogen openen, maar natuurlijk kon Pandora het niet laten...
- Neen, lachte Tante Frédérique, dat is menschelijk!
- Vrouwelijk! lachte Oom Houwaert terug. Maar Pandora schrikte vreeselijk, toen zij merkte, dat alle mogelijke kwalen en rampen uit de doos ontsnapten; zij knielde op het deksel, om te probeeren dat nog dicht te drukken, maar 't was al te laat... op de bodem was alleen nog maar overgebleven: de hoop.
- En, vroeg Marthe, die naast Michaël zat, een | |
| |
van onze voorzaten zou dus voor de Pandora, die hier staat, hebben geposeerd... Michaël?
Beschroomd sprak zij tot hem, beschroomd-aanbiddend zag zij tot hem op, en Michaël keek in twee blauwe onschuldsoogen, die een triesten glimlach om zijn lippen brachten, zooals altijd het geval was bij hem, wanneer hij begreep, dat iemand nog op het leven vertrouwde.
- Ja, dat zegt men, antwoordde hij. Hoe grappigkinderlijk klonk dat ‘een van onze voorzaten’...
- 't Is 'n mooie legende...
- Mooi...?
- Ja... dat, ondanks alle verdriet, de hoop toch nog blijft...
De hoop... dacht Michaël... elpis: de ijdele hoop... maar hij sprak die woorden niet uit.
- Zoo'n kindje geschikt voor mij? herhaalde Henric Houwaert. Misschien heb je gelijk, Christiane. Misschien zal ik mettertijd tusschen deze beidjes kiezen. Maar wie... ze lijken me zoo absoluut gelijk. En 't vreemde is, dat als ik de eene zie, ik altijd de andere prefereer... Marthe... Gabriëlle... Gabriëlle... Marthe... 't is zonderling, hè? maar ik geloof niet, dat ik ooit tusschen die twee 'n keuze zal kunnen doen. Tenzij...
- Tenzij?
- Zie je niet, hoe Marthe met adoratie opkijkt naar Michaël?
- Och... 'n kinderlijke bevlieging. En bovendien: Michaël trouwt nooit.
- Dat kan je van te voren met zeggen, o! neen!
- Bij Michaël wel.
| |
| |
- Bij niemand. Ik heb 'n vriend gehad, die zei: Ik trouw nooit, nooit, m'n hand er op. Ik heb te veel van getrouwde menschen gezien, om naar 'n huwelijk te verlangen. Wed je met me? Om 'n kistje Corona's?
Jammer dat ik de weddenschap maar niet heb aangenomen. Want 'n half jaar later was hij geëngageerd.
Christiane zweeg. Zij wist, dat het geen oppervlakkige woorden waren, wanneer Michaël iets zei...
- Wacht, zei Henric, Olga heeft 't over mij, geloof ik, laat ons eens hooren wat 't mag zijn.
- Ik heb 't niet speciaal over jou, zei Olga, jij bent maar 'n bijkomstige omstandigheid. Maar je mag gerust luisteren, 't is heel interessant.
Olga, wonderlijk welbespraakt voor een bruid, was toevallig aan het praten geraakt over vóórnamen, en zij had gezegd:
- Er bestaat ook 'n mode in vóórnamen. De naam Henric is bij de Houwaerts de familienaam. Iedere oudste zoon heet Henric. Oom Henri ook. Maar in zijn tijd...
- Hoho, hoho, viel Oom Henri haar grappigbeleedigd in de rede, in zijn tijd... zijn tijd is de tegenwoordige, hoor!
- Ook, zei Olga onverstoorbaar; maar uw tijd was ook 'n dertig, veertig jaar geleden. Toen dweepten ze met Fransche namen; Karel werd per se Charles, Hendrik Henri... Maar let nu op: uw zoon wordt weer Henric genoemd: nu vinden ze al die oud-Hollandsche namen weer mooi: Derck, Godert, Jochem, Jeroen... Ook is er 'n voorliefde, om meisjes- | |
| |
namen op ‘ane’ te laten eindigen. Nu, 't is dan ook 'n feit, dat Juliane véél beter klinkt dan Julie, Georgiane dan Georgine, Christiane dan Christine...
- 't Is eigenaardig, zei Tante Frédérique, hoe 'n naam bij 'n persoonlijkheid schijnt te passen. Olga... kon niet anders heeten dan Olga, Christiane dan Christiane, Michaël dan Michaël...
- Och, zei Olga, 't hangt er ook veel van af, of je gewend bent aan 'n bepaalde naam voor 'n bepaald persoon. Ik herinner me van kostschool 'n meisje, dat altijd To werd genoemd, To Revers. Ik dacht, dat ze Cato heette, en vereenzelvigde die naam zóózeer met haar, dat, toen ik later toevallig merkte, hoe ze eigenlijk Antonia heette, 't me niet mogelijk was daaraan te gelooven. Voor mij was ze en bleef ze Cato Revers.
Tegenwoordig zegt men, dat 'n voornaam je verplichtingen oplegt, die 't je niet altijd mogelijk zijn te vervullen. Sommige namen zijn hard, krachtig, andere zacht of sentimenteel; en de gewoonte om namen òm te vormen, om Joek of Joep te maken van Johanna, Doppie van Adolphine, Top van Antoinette, Ankie van Jeanne, heeft, beweren ze tegenwoordig, de onderbewuste bedoeling, om ieder de naam te geven, die bij hem hoort.
Het gesprek werd algemeen. Allerlei voorbeelden werden aangehaald van menschen, die hun voornaam hadden veranderd, onder invloed van een dame, die occulte krachten bezat, en clairvoyant kon zien, welke naam men dragen moest, om in het leven te slagen. Een zekere Hendrika veranderde haar naam | |
| |
in Dagmar, een zekere Willem zou eigenlijk Mads moeten heeten...
En het geval werd besproken van een meisje, dat den oud-Hollandschen naam van Zwaantje droeg, en dien voor een Fransche wilde verwisselen.
- De oud-Hollandsche namen zijn soms wel aardig, zei Olga, maar ook wel eens vreeselijk leelijk. En ik tart iedereen om mij tegen te spreken, dat Gerardine welluidender klinkt dan Gerritje, Cornélie dan Keetje, Hélène dan Leentje, Jeanne dan Jansje... en ga zóó maar voort...
Al praatte zij veel, Olga hield ook het oog op de bediening, waarover zij zeer tevreden was. De drie gehuurde, goed-geschoolde knechts deden tezamen met hun eigen bediende uitstekend hun plicht. Wanneer een nieuw gerecht moest worden rond-gediend, serveerden twee der knechts den eenen kant van de tafel en de twee andere den overkant, zoodat in een ommezien alle aanzittenden tegelijk waren voorzien. Zóó moest het, vond Olga, het wachten, bij onvoldoende bediening, tot iedereen was gepresenteerd, was uiterst vervelend, en stremde den geregelden gang van het diner-discours.
Hoe vreemd, dacht Olga. Ik ben nu de bruid, en ik voel me precies als anders. Het is of ik een onzer gewone maaltijden presideer, zooals ik zoo dikwijls heb gedaan, - nu is het de laatste maal hier in huis; alles verandert voor mij, en toch, en toch... ik voel me heel gewoon.
Dat spijt me eigenlijk. Er wordt me een emotie onthouden, waar ik recht op heb. Ik houd er zoo van, me heelemaal in 'n situatie te voelen, om er | |
| |
alle ontroeringen van te ondergaan... en dat gelukt, me zoo zelden. Zelfs nu gelukt 't me niet. Ik moet altijd reflecteeren, alles van buiten-af beschouwen, mezelf zien, mezelf hooren... mezelf vergeten kan ik nooit.
Het is jammer. Nooit proef ik een sensatie ten volle. Het is misschien een deel der geestelijke erfenis, waarvan Christiane en vooral Michaël de zwaarste last hebben te dragen gekregen. Ik denk over alles na... maar zij grübeln en peinzen, totdat ze zenuwziek worden van levenspijn.
Gelukkig kunnen die twee nooit worden. Ik ben tenminste gelukkig! Omdat ik, dacht zij trotsch, gelukkig wil zijn!
Maar toch benijd ik zoo iemand als Max. Ik wou dat ook voor mij dit feest-diner een heimelijke kwelling was, dat het bijzijn van al die menschen me opprimeerde, dat ik wenschte, met hem alleen te zijn in stilte en eenzaamheid, sprakeloos, mijn hand in zijn hand, mijn hoofd aan zijn schouder...
In plaats daarvan amuseer ik me uitstekend, ik stel belang in alles wat er wordt gepraat, ik verheug me in den goeden gang van zaken, ik let op de gerechten, en geniet werkelijk van deze exquise sorbet... Max, de lieve, ik ben er zeker van, hij weet niet eens, wat hij eet, en 't kan hem ook volstrekt niet schelen... Ik wou, dat ik één dag, één uur jouw ziel kon hebben, Max...
- Liefste... fluisterde zijn stem, in dadelijk reageeren op haar blik, die even op hem had gerust.
Hoe innig zei hij dat ‘liefste’. Zóó zou zij het nooit kunnen zeggen, zoo overgegeven, zoo weg van | |
| |
de wereld, zoo onttogen aan al het dagelijksch gedoe. Een oogenblik vergat hij, waar hij was, wie hem omringden... hij zag alleen háár.
Zij vergat haar omgeving nooit. Zij vergat de menschen nooit en niet zichzelve. Wanneer zij tegen hem zei: Jòngen... met een liefkoozenden klank in haar stem, dan zeide zij dat, meer om hèm pleizier te doen, dan dat het haar een niet te weerhouden zielsbehoefte zou zijn.
En toch hield zij van hem. Zij gaf meer om hem, dan zij ooit van een ander gehouden had. Haar gevoel voor hem was anders, dieper, dan haar gehechtheid aan haar ouders, haar broer of zuster; haar hang naar absolute onafhankelijkheid wilde zij voor hem opofferen, haar tehuis voor hem verlaten.
Maar alles-in-alles was hij niet voor haar. O! neen! zij had buiten haar liefde nog zooveel aspiraties, zooveel verlangens, zooveel kleine belangstellinkjes... zooals op dit oogenblik bijvoorbeeld, hoe zij het best al deze menschen kon amuseeren...
En zij bedacht weer een nieuwe grap. Er was nu al zooveel getoast, zeide zij, nu wilde de bruid zelve eens een woordje spreken.
En de aanwezigen, vermaakt, verbaasd, verrast, genoten het ongewone schouwspel van een bruid, die volkomen kalm, een kleine toespraak hield, met aardige opmerkingen aan het adres der verschillende gasten. En zij eindigde haar kleine rede met eenige woorden van dank en het uitspreken van de hoop, dat nog twee andere bruiloften het gevolg van deze bruiloft mochten zijn.
- Bravo! bravo! daar drink ik op! riep Oom | |
| |
Henri Houwaert, en boog zijn champagne-glaa eerst naar Olga, toen naar Christiane, en daarna naar zijn zoon Henric, die zijn dronk met een hartelijken knik beantwoordde.
Bij de anderen, die zij met haar toespeling had bedoeld, verwekte deze heel andere gewaarwordingen dan erkentelijkheid, omdat zij dit onderwerp had geëntameerd. Michaël fronste de wenkbrauwen, in misnoegen over Olga's onkiesche, tactlooze brutaliteit; de arme, kleine Marthe keek zóó onthutst, als had iemand haar een onverdiend hard woord toegevoegd. En Christiane voelde in haar hart weer dezelfde sterke, nijpende pijn van straks, toen Max over de Pandora sprak...
Allen waren Tante Frédérique dankbaar, toen zij de dreigende ontstemming brak, door een tegenrede, waarin zij Olga uit haar ondervinding raad gaf, hoe zij haar man behandelen moest:
- Mijn man en ik, zei ze, zijn heel gelukkig samen geweest, héél gelukkig, omdat ik, Olga, van den beginne aan, het heft in handen genomen, en het heft in handen gehouden heb. 'n Man heeft leiding noodig, Olga, maar... hij moet niet mèrken, dat hij wordt geleid; dan wordt hij recalcitrant, en gaat de verzenen tegen de prikkels slaan. Ik heb nooit dingen van mijn man gedaan gekregen door vleien of dreigen. Dat achtte ik beneden mij. Maar ...ik liet hem eenvoudig doen wat ik verlangde onder de schijn, dat 't zijn eigen wenschen waren. Zoo herinner ik mij, dat wij eens logeerden in Bussum, bij de familie van mijn man. Al die menschen zouden het zóó gezellig vinden, als we daar | |
| |
óók kwamen wonen. En 't was in Bussum zoo dit. En 't was in Bussum zoo dat. En je Oom liet zich beïnfluenceeren, en stemde al zoo half en half toe. Ik dacht bij mezelf: 't Gebeurt niet, geen kwestie van, ik wil niet uit den Haag. Maar ik was verstandig genoeg, dat niet te zeggen. Ik praatte zoo'n beetje mee, want ik wist veel te goed: tegen al die menschen kan ik-alleen niet op. Ik wachtte tot ik met je Oom boven op de logeerkamer was.
- Hoor 's hier, zei ik, dat is allemaal mooi en goed van dat in Bussum wonen. Maar heb je wel bedacht, dat je dan je Witte mist, en je middagpartijtje in de Tent in 't Bosch, en je theater en je concerten, en je omgang met al je vrienden, en de zaken, waar je je kleedt, en je dagelijksche wandeling, hoe wil je die in Bussum doen, vraag ik je, als de sneeuw dertig centimeter hoog ligt... enfin, ik praatte zoo redelijk, dat m'n man vanzelf omdraaide. En toen begon hij over mij. Ik had mezelf heelemaal buiten spel gelaten, maar hij, heel genereus, praatte over m'n jours en m'n modeshows en m'n gezellige visites en m'n shopping, en m'n toiletten, die alleen maar in den Haag goed tot hun recht konden komen... en dat wederzijdsche pleidooi, - 't werd bijna 'n combat de générosité, - werkte zóó uitstekend, dat we aan 't eind van 't gesprek beiden overtuigd waren, den Haag nooit vaarwel te kunnen zeggen.
Christiane zat stil, met neergeslagen oogen te luisteren. Hoe vreemd voelde zij zich. Uren... eeuwen lang zat zij nu al hier aan de feestelijk getooide tafel... en zij snakte naar het einde, en had | |
| |
toch doodelijken angst voor het einde. Zij zat als in een halve verdooving, het rumoer om haar heen, het geroes der stemmen, de kleuren, het licht... het scheen een droom, die, hoe gruwelijk ook, toch beter nog was dan de werkelijkheid...
Het was haar, alsof zij niet leefde in deze oogenblikken. Alsof haar zintuigen anders werkten, alsof haar gezicht en haar gehoor verscherpt en verdoft waren tegelijkertijd, alsof zij een pijn leed, die slechts bij momenten brandde en stak, omdat zij er den anderen tijd door de te groote intensiteit van haar lijden, bijna bewusteloos door werd...
Vlàk naast haar zat Max. In lieve intimiteit sprak hij met haar, en glimlachte zijn zonnigen jongenslach. Hij fluisterde haar vertrouwelijk toe, en keek haar aan met een zachten, broederlijk liefhebbenden blik. Hij was nu een harer náast bestaanden geworden, voor altijd aan haar verbonden door een nauwe familie-relatie... en toch, en toch was hij nú juist voor eeuwig van haar gescheiden, voor eeuwig, eeuwig... o, god, o, god, Max...
Zij ontwaakte weer even tot een acute, diepere pijn. Zou het dan nooit gedaan zijn, deze helsche kwelling, mocht zij nooit meer alleen wezen, in donker, in eenzaamheid...
Zacht en licht werd even haar hand aangeraakt. Al de anderen luisterden naar Tante Frédérique's humoristisch verhaal, ook Olga lachte... maar Max wendde zich tot Christiane met een smeekende vraag:
- Zouden we nu nog niet weg kunnen gaan, Christiane? Geef jij Olga 's 'n wenk. Toe, neem haar mee. Hadden we maar niet afgesproken met de | |
| |
auto te gaan; gingen we maar gewoon met 'n trein, dan mòesten we nu wel weg... 't Duurt zoo onnoemelijk lang. Al die menschen, 't licht... 't vermoeit me zoo, 't maakt me zoo nerveus. Toe, sta jij op, en neem Olga mee...
- Ik!? moet ik?!
De heete schrik in Christiane's oogen verwonderde den jongen. Was Christiane bàng voor Olga? durfde zij haar niet dwarsboomen in haar wenschen en besluiten?... Was het dan zoo iets ernstigs, zoo iets gewichtigs, wat hij van haar verlangde, en mocht hij dit aan Olga's zuster niet vragen?
Juist wilde hij zijn verbazing in woorden uiten, toen Christiane zich al weer had hersteld.
- Zeg jij aan Olga, dat je nu weg wilt gaan, dan zal ik alvast opstaan; als Olga dat ziet, gaat ze vanzelf wel mee.
Zij stond onmiddellijk op; zij wilde niet hooren, wat Max tot Olga zeggen zou. Zij keek naar de bruidsmeisjes, wie zij meenemen zou naar boven... want al ware het om haar leven gegaan, zij kon nu niet alleen zijn met Olga...
Maar van de twee zusjes was Marthe al opgesprongen, en had zich bij haar gevoegd. En samen wachtten zij op Olga, die lachend, nog een laatste schertsend woord wisselend met dezen en dien der aanwezigen, zich uit haar zetel verhief.
| |
II.
Olga stond voor den grooten kleed-spiegel in haar toilet-kamer, en bekeek zich, bewònderde zich.
| |
| |
Zij ging zóó geheel in de beschouwing van haar eigen persoonlijkheid op, dat zij die critisch kon bekijken, als stond zij tegenover een vreemde.
Mooi ben ik, dacht zij, in welvoldanen trots, mooi! mooi! maar dat niet alleen. Ik heb ook charme... èn... het besef van mijn macht.
Zij keek naar haar gezicht, en bewònderde het. Al haar trekken waren regelmatig en in harmonie met elkaar. Haar oogen, verrassend blauw bij haar zwarte haar, waren helder en frank, en kregen diepte, doordat zij met lange zwarte wimpers waren omzoomd. Wonderlijk klaar waren haar oogen, zoo klaar als blauw kristal, en hun blikken speelden een verrukkelijk spel, het spel van onschuld, het spel van schalkschheid... het spel van passie, het spel van haat en toorn... het spel van vleiende lieftalligheid, het spel van hartstochtelijke kracht...
Nooit had zij het zóó goed gezien, hoe zij èlke gewenschte expressie aan haar oogen kon geven. Heerlijk, die gave te bezitten... en onwaardeerbaar voor een actrice...
Zij lachte, en daardoor viel haar aandacht op haar mond. Ook haar mond was precies zooals die moest zijn. Niet te groot, maar vooral ook niet te klein... een te kleine mond stond popperig en gemaniereerd. De lippen rood en gevuld, maar niet te rood en niet te gevuld; de bovenlip was ‘bevallig’ gewelfd, en haar tanden waren blank en gelijk, en áansluitend geplaatst.
De rechte kleine neus, de ronde, toch karakteristieke kin waren volkomen in overeenstemming met het ‘ensemble’ van haar gezicht, en statig werd het | |
| |
fijne, blanke hoofd gedragen door den fraaien hals.
Zij vond, dat haar type geen kort haar verdroeg, en had het dus niet laten shinglen; wèl had zij het eenigszins als een shingle gekapt, zoodat het weelderige haar heur voorhoofd en wangen omgaf in een soupele, glanzende lijst. Een enkel vlossig krullokje op het voorhoofd deed dit nog blanker schijnen.
Van haar ooren kwam niets te zien, en lange oorhangers droeg zij niet.
Met moeite maakte zij haar blikken los van de bekoring van haar gezicht. Zij gleden lager naar haar gestalte, en ook deze bewonderde zij.
Nooit kwam haar figuur beter uit, dan in deze, nauw haar vormen na-modelleerende Renaissancejapon. Zij keerde zich even terzij, om zich in profiel te zien... o, juist, zooals het mòest zijn: slank, maar niet te onnatuurlijk smal, waardoor het hoofd met het zware haar te groot lijken zou... In alle opzichten evenredig geproportionneerd... de armen, goed uitkomende in de lange, nauwe mouwen, fijn, en rond, en meisjesachtig... de handen...
- Olga!
Christiane's stem had zóo waarschuwend-verwijtend geklonken, dat Olga uit haar contemplatie opschrikte met een lach.
Achter haar eigen beeld zag zij, als een tragisch masker, Christiane's gezicht. Hoe zwart brandden de oogen... hoe wit was zij, als een doode zoo wit...
Zij lachte nog even voort, Olga, maar nu, om Christiane gelegenheid te geven, haar gezicht weer te trekken in den gewonen plooi. Want die uitdrukking van intense smart was natuurlijk niet voor háár | |
| |
bestemd geweest om te zien. Zij had die niet mógen zien.... enfin, zij wist immers tóch wel, hoe het met de arme Christiane was gesteld...
Vreemd dat zij zoo weinig medelijden had met haar zuster. Medelijden had zij overigens nooit. Medelijden is zelfvernietiging, was haar principe. Doch dit principe behoefde zij nooit tegen zichzelve te verdedigen, en nooit moest zij ‘zachtere gevoelens’ met geweld onderdrukken, want die zachtere gevoelens kwamen nooit in haar op. Eens had zij in gezelschap gezegd:
- 'n Heerlijke sensatie is 't, om, verzadigd van exquise spijs en drank, warm en sierlijk gekleed, op straat 'n armoe-type tegen te komen, en... voorbij te loopen.
Een koor van protest was opgegaan, want hóezeer de vrouwen zich ook trachten te vermannelijken in hun uiterlijk, had zij hoonend gedacht, ze willen innerlijk toch vrouwelijk schijnen. En zij had gezegd:
- Doe maar niet zoo aanstellerig alsof in jullie vrouwelijke gevoelens beleedigd. Elk van jullie loopt 't armoe-type voorbij, de een omdat 't haar te veel moeite is, haar taschje open te maken, en haar beursje er uit te halen, de ander omdat 't te koud is, om stil te staan, een derde vindt 't armoe-type te griezelig, 'n vierde te vies... Maar geen van allen zijn jullie zoo origineel, zoo individueel, om de sensatie die je daarbij hebt, te voelen, laat staan die te analyseeren en te definieeren!...
Overigens weten jullie heel goed, dat ik graag philantropisch ben. Ik houd er van, om veel, veel | |
| |
geld weg te geven. Maar ik ben niet áltijd tot weldoen gestemd; ik wil ook wel eens hard wezen ‘als een steen’; ik kan niet eenzijdig zijn, ik moet de meest verschillende zielsondervindingen leeren kennen.
Vreemd dat zij zoo denken kon over onbeduidende, onverschillige dingen... terwijl haar eigen zuster verdriet had, en er zich ‘een drama afspeelde in haar hart’. Maar nu ja, Christiane overdreef altijd; dat lag in haar natuur om te romantiseeren en te sentimentaliseeren... zij zag zichzelf te graag in tragische toestanden, dat maakte haar interessant, - al was zij zich zelf natuurlijk ook niet bewust, dat zij haar eigen leven tilde op een ander plan, dan waarop het in werkelijkheid was geplaatst...
- 't Is goed, dat je me waarschuwt. Als ik eenmaal bezig ben, mezelf te bekijken, dan weet ik zoo gauw niet van eindigen. Dat is toch ook heel begrijpelijk, hè? Je eigen persoonlijkheid staat je zelf 't naast.
Zij begon haar japon los te maken, en wierp een vluchtigen blik door de kamer.
Zwijgend stond Christiane den kanten bruidssluier op te vouwen. Straks, vóor het diner, toen zij dien Olga afnam, om hem door een der nichtjes naar boven te laten brengen, - Olga zèlf had het kind vermaand: Voorzichtig er mee, hoor! 't is kostbare kant! - toen hadden haar handen getrild. Nu, terwijl zij de ijle kant voorzichtig in vouwen legde, trilden haar handen wéer...
- Nu ik hier zoo sta en rond-kijk, zei Olga, - het eenige, wat zij voor haar zuster kon doen, was | |
| |
heel gewoon zijn, alsof zij niets aan haar merkte, - denk ik onwillekeurig aan die bekende, ‘beeldige’ plaat, van de bruid, die haar meisjeskamer verlaat, nog even rond-kijkt, en zegt;
My dear old home, farewell!
- Als ik die plaat zag, dacht ik altijd: Hoe zou de bruidegom er wel uitzien? ging zij voort op haar luchtigen toon. Nu weet ik, hoe de bruidegom eruit ziet! zei ze, en lachte.
Christiane lachte niet terug. Natuurlijk, dat kon zij niet. Maar ook de kleine Marthe lachte niet terug. Waarom niet? Hoe stilletjes was zij bezig een en ander klaar te leggen voor de bruidsreis... handschoenen, en...
- Huil je, kind? riep Olga eensklaps, met haar, zelden door eenige gevoeligheid gedempte stem. Dat kind huilt! bevestigde zij zelve, want Marthe, nu zoo opeens de aandacht op haar gevestigd was, brak uit in snikken.
- Wat scheelt er aan? vroeg Christiane vriendelijk, blij, even aan zichzelve onttrokken te zijn.
Maar Marthe schudde heftig het hoofd, en haar tranen, blijkbaar al te làng bedwongen, vloeiden te heftiger.
- Kan je 't niet zeggen, vroeg Christiane, en stak haar arm door dien van het meisje.
- Hij werd bóós, toen Olga dat zei, kreet Marthe, en jammerde: Ik kon 't toch niet helpen! Ik kon er toch niets aan doen!
- Hij werd boos op mij, maar niet op jou, kind! zei Olga. Hij werd boos op mij, hij vond me onbescheiden, hij is zoo'n kruidje-roer-me-niet. Trek er | |
| |
je maar niets van aan, hoor. Hij dacht niet over jou, laat staan, dat hij boos op je was.
Hij dacht niet over jou... klonk het in Marthe's hoofd. O, had ze zich maar bedwongen, en niets tegen Olga gezegd. Misschien deed Olga 't niet expres, maar ze zei dikwijls dingen, die je zoo vreeselijk pijn konden doen...
- Lach er om, kind! zei Olga nonchalant. Dat is heusch uit de tijd, hoor, te schreien en te snikken om niets!
- Huil maar niet meer, fluisterde Christiane. Ik vond Olga's woorden ook niet aangenaam. Maar we moeten ze niet al te gewichtig opvatten, dan worden ze 't gauwste vergeten. Ik weet, dat Michaël je graag, heel graag mag, en natuurlijk is hij niet boos op jòu.
Zij nam Marthe mee naar de toilet-tafel, en liet haar het gloeiend gezichtje verfrisschen met vinaigre de toilette, en Marthe bedaarde, maar het verdriet bleef in haar schrijnen. Als Michaël ooit... maar dat zou hij toch niet, dacht zij moedeloos, - doch telkens keerde de gedachte terug: als Michaël ooit het minste of geringste om me gegeven heeft, dan is dat nu uit, voor goed. Hij is geschrikt van Olga's woorden, hij is er bóós om geworden... hij zal niet meer onbevangen tegen me kunnen zijn, hij zal me vermijden... ach, alles is uit... alles, wat er dan mag geweest zijn, is uit...
- Geef me 's dit... geef me 's dat... riep Olga telkens, alsof er nu genoeg woorden vespild waren aan deze onbeduidende kwestie, en Christiane en Marthe hielpen haar... en wéér had Christiane de | |
| |
eigenaardige gewaarwording, dat de tijd tegelijk stil stond en wervelend voorbij vlood...
Zij wilde de minuten voort-jagen en tegenhouden... zij zag met, ontzetting, dat Olga bijna gereed was met het zich verkleeden in haar reiscostuum... en tegelijk dacht zij in een wanhoop, die haar de keel dichtsnoerde: dus... er gebeurt niets, om dit te verhinderen...?
Nu eerst werd zij het zich helder bewust, dat zij al die laatste dagen, en vandaag van uur tot uur, had verwacht, dat er iets gebeuren zou, om dit te verhinderen. Want immers, het kon niet, het kon niet, het mocht niet...
Maar onverbiddelijk voltrokken zich de momenten. En het was, of zij innerlijk aldoor wat meer verstierf... En allengs werd de werkelijkheid een droom. Het gaan naar stadhuis en kerk was een droom... het bruidsdiner een droom... alleen nú kwam de werkelijkheid aangeslopen, en sloeg haar met een verlammende kilheid. Nu werd alles werkelijkheid... want daar stond Olga reeds, gekleed in haar reiscostuum... nog enkele seconden, en het heengaan van Max en haar werd een feit. Dan kon zij niet meer hopen te droomen... dan werd alles onbarmhartige, wreede, doodende werkelijkheid...
En weer stond Olga voor den spiegel, en zij dacht: Wat ben ik mooi. Het reiscostuum van cendres de rose kasha stond haar voortreffelijk; zij had altijd een goede keuze van kleur, en lijn, en vorm; zij trok het haar bij de ooren wat onder het hoedje uit... zij had een type, dat niet gauw verouderen zou, gelukkig.
| |
| |
Zij keek om naar haar met leer gevoerden bonten mantel, dien Marthe voor haar ophield.
- Die goeie Max, zei ze. Toen we over onze trouwdag spraken, zei hij:
Laten we half December trouwen, ik zou zoo graag Kerstmis met je vieren.
Nu, 't zal me benieuwen, waar we met Kerstmis zijn. Ik vind 't wel leuk, 'n reis per auto, dan kan je zoo gezellig aan alle invallen toegeven.
Heb ik nu niets vergeten? Neen. Nu, anders zou 't nog zoo erg niet zijn. M'n handschoenen, Marthe. M'n sac-à-main.
Zij keek nog even rond. Speet het haar nu, deze omgeving voor altijd te verlaten? Neen. Zij wist zeker van niet. Zij zou immers niet zijn getrouwd, ware dit het geval geweest?
Zij verlangde naar een verandering. En wou het nu eens, dacht zij, met het huwelijk probeeren.
Maar het huwelijk was voor haar geen einde. Integendeel! Zij kreeg er verschillende kansen door, die zij, als ongetrouwde, niet in staat zou zijn geweest te verwezenlijken. Een getrouwde vrouw was als een vrije vogel, die naar alle zijden breed de vleugels uitslaan kon!
Zij wist wel: dit was niet de geijkte opvatting omtrent een getrouwde vrouw. Eigenlijk precies het tegenovergestelde! Maar, dacht zij, in de laatste jaren is het leven der vrouw niets dan een cliché geweest, - ik wil mijn eigen gedachte, mijn eigen gebaar, mijn eigen daad vinden!
Zij daalde de trappen af; Christiane en Marthe volgden haar. En Christiane, met half-gesloten | |
| |
oogen, met haar hand de leuning vast-houdend, dacht:
Dit is de werkelijkheid niet. Nog niet. Nog niet. Het is nog altijd de droom. Er zal nog iets gebeuren...
Beneden wachtte Max. Hij strekte Olga de beide handen toe, en zijn blij, blond gezicht lachte haar tegen.
- Ga niet meer naar binnen, vroeg hij, laten we nu eindelijk gaan!
- Ik denk er niet over, om nog naar binnen te gaan, zei Olga. Dat traditioneele, theatrale afscheid nemen van 'n bruid heb ik altijd zóó comisch gevonden!
Hij trok haar arm door den zijne. Een bediende opende de voordeur, een oogenblik later drong het geluid van een aangezetten motor naar binnen.
Neen! neen! dacht hartstochtelijk Christiane. Nog is dit de werkelijkheid niet. Er kan, er kan nog iets gebeuren!
Olga's arm niet los-latende, keerde Max zich om:
- Dag, Marthe, nieuwe nicht, dank voor alles, geef me 'n zoen.
Hij kuste het jonge meisje, en wendde zich tot Christiane, om ook haar een kus te geven. Maar zoo wild en snel deinsde Christiane terug, dat Olga het merkte. En haastig, met een eigenaardigen blik op Christiane, trok zij Max met zich mee.
Dit was de werkelijkheid. Verschrikkelijker dan zij had gevreesd in haar droom. Met een scherpen schok was de werkelijkheid op haar neer-gestort als een valbijl, die ongeneeslijk kneust.
| |
| |
Olga had het altijd geweten. Dat zij... dat zij Max...
Dit... dit was de werkelijkheid.
| |
III.
Toen Christiane naar binnen ging, waar zij stemmen-gerucht hoorde, merkte zij, dat het gezelschap de eetzaal verlaten, en zich in de beide, daarmee parallel loopende salons had verspreid, om er de koffie en de likeur te gebruiken.
Hier en daar zat een gezellige groep; Tante Frédérique van Zenderen was zooals gewoonlijk het middelpunt van vroolijke praters, Henric Houwaert trachtte Michaël wat op te monteren met grappige verhalen, maar nauwelijks zag hij Christiane, of hij snelde naar haar toe, installeerde haar in een prettigen fauteuil, gaf haar een kussen onder de voeten, plaatste een staande lamp achter haar, zoodat het licht haar niet hinderen kon, en zette op een tafeltje naast haar een kopje mocca en een zilveren bekertje likeur.
- Triple sec, hè? je drinkt nooit andere likeur dan triple sec, hè? zei hij, en liet haar verder met rust, en hervatte direct zijn gesprek met Michaël.
Eerst toen zij rustig zat, begreep zij zijn lieve bedoeling. Hij had haar zóó geplaatst, dat zij niet als vanzelf door anderen in hun gebabbel kon worden betrokken, en in deze van menschen volle kamers was zij zoo goed als alleen.
Hij had gezien, hoe vermoeid zij was. O, doodelijk, doodelijk moe was zij... zóó moe, dat zij op het | |
| |
oogenblik niets anders dan haar vermoeidheid kon voelen.
Het was bijna weldadig zóó moe te zijn, ook al was de afgematheid in haar hoofd, haar armen, al haar leden als een knagende pijn; zij kon nu niet denken; haar hersenen waren leeg, en het gepraat der aanwezigen schoof als ijle, geluidlooze beelden aan haar geest voorbij...
- Je hebt wel gehoord van onze besloten club Carpe Noctem?
- Ja? antwoordde Michaël. Inderdaad had hij gehoord van de rumoerige studenten-vereeniging Carpe Noctem, die Horatius' voorschrift Carpe Diem, pluk den dag, had meenen te moeten veranderen in: pluk den nacht! Heele nachten brachten zij door met gastmalen en spelen, en het was een wedstrijd onder hen, wie het de meeste nachten zonder slaap volhouden kon...
Uit beleefdheid luisterde Michaël, maar Henric wist toch wel, dat hij van wege zijn temperament weinig aandacht voor dergelijke heldenstukjes had...
Henric wist dat natúúrlijk, en wilde heel iets anders vertellen.
- Nou, goed. 't Gebeurt maar hoogst zelden, dat er 'n introducé wordt toegelaten. Maar is dat 't geval, dan moet je eerst op allerlei vragen antwoorden, voor je de vriend meebrengen mag.
Ik wou 's iemand meebrengen, maar wou geen enkele vraag beantwoorden.
- Hoe oud is hij?
- Gaat je niet an.
- Waar komt hij vandaan?
| |
| |
- Gaat je niet an.
- Hoe heet hij?
- Daar zal ik eerst recht niet op antwoorden!
- Wat voert hij uit?
- Gaat je niet an.
- Is 't 'n student?...
- Lui, zei ik, vertrouw me. Jullie kent me genoeg, om me te kunnen vertrouwen. 't Is 'n reuzetype, meer zeg ik niet. Later zullen jullie begrijpen, dat ik niet meer heb kunnen zeggen.
't Werd'n rumoer van je welste. Iedereen schreeuwde door elkaar. Er moet aan 't reglement worden vastgehouden, beweerden ze. Enfin, om kort te gaan, ze waren allemaal afgerazend nieuwsgierig, wie ik op 't oog had. De meesten dachten natuurlijk, dat 't m'n doel was, heimelijk 'n vrouw binnen te smokkelen, misschien zelfs wel als jongen verkleed... Zouden ze me m'n gang laten gaan? Ja! Neen!
- Is 't 'n fatsoenlijk mensch?
- O!...!
- Respectabel?
- O!... in de nde macht!
- Zullen we er geen spijt van hebben, als we toestemmen?
- Nooit! daarop verpand ik m'n eer! Jullie zullen me dankbaar zijn en 't de meest kapitale mop vinden, die we ooit hebben beleefd.
Er werd gestemd. En ik kreeg m'n zin. En wie was 't nu, die ik meebrengen wou? Hij zit hier in levenden lijve... en hij gaf een hoofdknik in de richting van zijn vader: daar heb je 'm.
Ondanks zichzelf moest Michaël even glimlachen. | |
| |
Die Henric was te dwaas. Precies een clown. En die ‘oude heer’ van hem, - sprekend leken die twee op elkaar, - viel ook wel heel erg buiten zijn levensopvattingen. Enfin, wat kwam het er op aan? wat kwam het er op aan?...
- 'n Reuzesucces. Er ging 'n hoera'tje op, toen ze Henri herkenden. Nooit is 'n gast zóó gevierd. En hij... geamuseerd heeft hij zich als 'n jongen. 'n Satisfactie, dat ik heb gehad!... ik heb er nòg pret om. Vooral ook om 't origineele idee. In vroeger eeuwen werd de zoon door de vader ‘in 't groote leven’ gebracht. Tegenwoordig is 't andersom. Wij moeten onze achterlijke vaders initieeren, dat is onze taak, onze plicht.
En zeg me nu eens: is dit geen schitterend onderwerp voor een modern blijspel? Ik wed, dat menige tooneelschrijver 't als een trouvaille zal beschouwen.
Henric lachte, en zag met voldoening, hoe hij zijn doel: het Christiane wat gemakkelijker te maken, bereikte.
Zij lag met haar hoofd tegen de leuning van haar stoel, en haar oogen waren gesloten, alsof zij sliep.
Maar zij sliep met. Hij zag dat aan haar oogleden, aan haar lippen, die nu en dan trilden, aan haar handen, die gehoorgevend aan een zenuw-impuls nerveus zich telkens bewogen. Arm schepsel. Zij had een te sensibele natuur en de minste emotie sloeg haar uit het lood.
Nu weer die bruiloft aan huis, nadat de bruidsdagen in een roes van feestelijkheden waren doorgefuifd. Hij begreep wel, dat het 't drijven van Olga | |
| |
was geweest, maar waarom gingen Christiane en Michaël er in mee?...
Hij praatte voort, want telkens als hij naar Christiane keek, werd de uitdrukking van haar gezicht wat rustiger. Oprecht gesproken, hij was van haar geschrokken, toen zij straks binnen kwam.
Zij zag er uit als een martelares... als iemand die ten doode toe gefolterd is... en al vond hij, dat zij haar gevoelens overdreef, - want, lieve hemel, immers dagelijks zien zusters hun zusters trouwen... de Valckenhove's hadden nu eenmaal allen ‘een slag van den molen beet’, zooals zijn vriend Mertens zich ongegeneerd uitdrukte. Zij waren allen in het een of andere opzicht een beetje ‘te’; de een te uitbundig, de ander te zwaarmoedig, de een te ernstig, de ander te wuft; maar normaal waren ze geen van allen, ze gingen allemaal te ver over de schreef. Zelfs de kleine Gabriëlle en Marthe waren niet, zooals ze moesten zijn, ze waren te ingénue, en vooral in den tegenwoordigen tijd viel dat bizonder op.
Enfin, hij hield nu eenmaal van Christiane, hij kon er niets aan doen. Hij zou haar zoo graag eens echt gelukkig zien lachen... maar, hemel, was de bereiking van dat mooie doel voor hem ooit weggelegd?
Zijn luchthartigheid deed hem blijven hopen, ook tegen beter weten in. Ook nu was hij al heel tevreden, dat hij haar een moment van respijt had bezorgd, waarvoor, hij wist het zeker, zij hem dankbaar zou zijn.
- En Henri heeft zich geamuseerd! Je had hem | |
| |
moeten zien. Hij heeft payé de sa personne, hoor. Er is onmiddellijk geballotteerd, en hij is met algemeene stemmen tot lid benoemd. Ze vonden hem machtig aardig, en dat kan hij ook wezen, als hij 't op z'n heupen heeft. ‘Gelukkig de kinderen, die voldoening van hun ouders beleven!’
Aan den anderen kant van den salon hield tante Frédérique haar familie bezig op baar humoristische manier.
- Ik vond 't bizonder, bizónder aardig van Weliën nog eens te ontmoeten. Ik... ja, Gabriëlletje, kijk me maar niet zoo aan, jij zal ook wel 'n keer of tien verliefd zijn geweest, vóór je de rechte treft!... ik mocht 'm graag, dol-graag, toen ik nog 'n jong meisje was. Maar, och, hij was geen partij... tweede luitenantje zonder fortuin. (Nu is hij kolonel, de oorlog heeft hem 'n reusachtige opstoot gegeven, en hij heeft fortuin getrouwd.) Goed, daar staan wij op de receptie opeens tegenover elkaar!
- Ben jij 't, Albert?
- Freddy, jij?
En we stonden maar verrast tegen elkaar te lachen, en waarachtig, 't had geen haar gescheeld (ik ben altijd 'n spontane flapuit geweest), of ik had gezegd:
- Ik heb, toen ik jong was, nog 's 'n nacht van jou gedroomd.
Maar vóor ik 't zeggen kon, had hij al gezegd:
- Vroeger... in m'n jeugd... heb ik van jou gedroomd, Frédérique.
Dat vond ik zoo aardig van hem, dat ik maar lachend tegen hem knikte, en vooral was ik zeer voldaan, toen ik zag, hoe hij van mij keek naar z'n | |
| |
vróuw, 'n rol-ronde matrone, en toen hij zoo van harte zei:
- Je bent niets veranderd, Freddy, ik zou je overal dadelijk hebben herkend. Ik zon willen weten, zei hij, wat je doet, om je zóó te conserveeren, en wéér keek hij naar zijn eigen vrouw.
- Wat ik doe, om me te conserveeren? Nooit komt er verf of poeder aan m'n gezicht, - dat is goed voor de moderne jeugd, en daar laat ik 't graag aan over, - 't eenige wat ik doe, is: elke dag 'n wandeling in de frissche lucht, elke dag 'n koud bad, elke dag vruchten, elke dag tien minuten gymnastiek.
Dat laatste deed de deur dicht. Hij keek bedenkelijk naar zijn vrouw:
- Gymnastiek? Wat doe je dan?
- Ik? ik zwaai aan de ringen, en ik heb 'n trapeze en 'n rekstok, en ik maak allerlei oefeningen... áán te bevelen, hoor! als je 't maar elke dag volhoudt, en vroeg begint, - boven de veertig is, dunkt me, wel wat laat!
Hij zuchtte, en zei:
- Laten we nog even gezellig praten. En we vonden 'n hoekje in de eetzaal, waar we wat gebruikten, en naar hartelust herinneringen ophaalden:
- Jij, Albert, had vroeger de gewoonte, om heel pedant met je neus in de lucht te loopen. Wij jonge meisjes noemden je altijd: meneer neus-in-de-lucht. En eens, toen je me iets vroeg, had ik haast geantwoord: ja, meneer neus-in-de-lucht. Je hebt nooit geweten, waarom ik opeens zoo proestte, je nam 't me wèl kwalijk, en je stak nog veel hooger je neus in de lucht.
| |
| |
- En weet je nog wel, hoe je me beloofde 'n sigaretten-koker van raffia voor me te maken, als ik met de cotillon-orde, die je me gegeven had, de volgende morgen naar 't Ministerie van Oorlog zou gaan, waar ik toen werkzaam was?
- En heb je dat gedaan?
- Natuurlijk! 't Heeft me 'n woedende reprimande van m'n chef bezorgd, maar... je sigarettenkoker heb ik gekregen... en... zei hij, en hij kreeg bijna een kleur: die heb ik nog.
- Ja, kinderen, zei Tante Frédérique, met een lach en een zucht, souvenirs in 't leven is toch maar alles.
Roerloos had Christiane vele oogenblikken liggen luisteren. Het was als een verdoovingsmiddel voor een acute pijn; langzaam, langzaam voelde zij haar hersens verdoffen, en een weldadige rust drukte haar brandende oogleden neer. Zij had altijd veel van Tante Frédérique gehouden, niet zoozeer omdat zij zoo goed en lief was, want haar goedheid en liefheid was meer een nonchalance in haar, zooals zij het zelve noemde, dan een onweerstaanbare innerlijke drang, - maar omdat zij in staat was, al heette zij ook van Valckenhove, het leven te dragen. Zij was een gelukkige uitzondering op het overdreven gevoelige geslacht, en Christiane beurde zich op aan haar kracht, en was gaarne in haar gezelschap. Het leven had Tante Frédérique niet met overweldigend geluk gezegend; zij kreeg den man harer keuze niet, zij had nooit kinderen gehad, waar zij veel van hield, zij was jong weduwe geworden. Toch bezat zij een veerkrachtige tevredenheid, die Christiane | |
| |
haar benijdde, maar waarom zij haar liefhad óók.
- Zoo'n kleine ontmoeting brengt me voor dagen in m'n humeur, zei Tante Frédérique, en Christiane wist, dat zij het meende.
‘Souvenirs in 't leven is toch maar alles’.
Zou dat waar zijn... Bestond er anders... niets?
- Wordt 't geen tijd, ouwe Henri, hoorde zij Henric's stem, de zitting eens op te heffen? Jij zit daar maar zoo bij de jonge meisjes...
Ja, daar heeft hij me toch gisteren verteld, dat de ouwe de Lesseps op z'n achtenzestigste jaar nog met 'n meisje van achttien is hertrouwd. Ik vroeg 'm toen natuurlijk, of hij plannen had, maar hij zei... Ja, vertel 's, wat je zei, ouwe heer?
- Ik zei, vertelde Henri Houwaert, en zijn rond gezicht glom van voldoening, - dan heb ik nog zestien jaren de tijd!
Onder het algemeen gelach drukten de aanwezigen elkaar de hand.
Henric nam Christiane's hoofd in zijn beide handen, en gaf haar een vriendelijken kus.
- De volgende week kom ik eens naar je kijken, hoor. Als je uitgerust bent. Goed?
Zij knikte, te machteloos om te spreken.
En toen werd het een kleurige, bewegelijke film voor haar oogen.
Even schemerde het bleeke gezichtje van Marthe langs haar heen, en zij had nog wel wat tegen haar willen zeggen, maar zij was te machteloos daarvoor...
De krachtige arm van Tante Frédérique om haar schouders deed haar goed, en zij had wel even haar hoofd tegen dien sterken schouder willen leunen... | |
| |
maar zij glimlachte mat in haar kus, en vroeg en zeide niets.
Zij werd gezoend en de hand gedrukt... het zoo aan Henric's gezicht gelijke ronde gezicht van Oom Henri hief zich tot haar op... en telkens kwamen er nog anderen afscheid nemen...
Maar eensklaps was alles stil om haar heen. En als een schrik was de gedachte:
Tot hiertoe is alles maar een droom geweest. Nu komt de werkelijkheid.
|
|