| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk.
I.
- Meneer van Exloo? vroeg Carola Boscate, nadat zij of zij er dagelijks kwam, den ingang van het Ministerie van Koloniën aan het Plein was binnengewipt, Waar is z'n kamer?
- Wie mag ik aandienen? vroeg de bode correct.
- Aandienen? lachte Carola met den glimlach waarmee zij alle mannen onmiddellijk inpalmde. Wijs me maar even z'n kamer. Ik ben z'n nichtje, en ik kom 'm afhalen.
De bode knikte, en ging haar vóór, een trap op naar de eerste verdieping; hij wilde aankloppen, maar Carola was hem al voorbij.
Zij zwaaide de deur wijd-open, en toen Remil, die aan zijn schrijftafel zat, verschrikt opkeek, lachte zij schaterend.
- Jij? vroeg hij, en stond niet eens op, en op zijn gezicht was verrassing, - maar geen blijde! - te lezen.
- Wel! riep Carola. Je wist toch, dat ik zou komen?
| |
| |
- Om je de waarheid te zeggen, neem me niet kwalijk, maar ik was 't heelemaal vergeten.
Carola sloeg haar handen in de lucht.
- Vergeten?! dat is me nog nooit van m'n leven overkomen, dat iemand 'n afspraak met mij vergat! Enfin, dat is weer eens een nieuwe sensatie, en elke nieuwe sensatie is 't waard, om te worden doorleefd. Maar, weet je, jongen! dat ligt weer precies in je lijn!
- Wat? wat bedoel je? wat ligt precies in m'n lijn?
- Om iets prettigs te vergeten! Ik wil er wat om verwedden, dat je iets naars wèl zou hebben onthouden. Arm kind. 't Is hoog, hoog tijd, dat iemand zich over je ontfermt. En zit je nu maar dag aan dag hier in deze saaie kamer...
Remil's kamer, met één raam, dat uitzicht gaf op het Mauritshuis, was smal. Tegen den rechterwand, zoodat hij het licht links op zijn handen had, stond zijn schrijfbureu, hoog opgestapeld met liassen papieren, aan den anderen wand een geelhouten kast. Op een stoel was een kleine Mignon-schrijfmachine neergezet; aan een kapstok naast de deur hing zijn hoed en zijn stok aan den haak van rhinoceros-hoorn.
Carola stond rond te kijken.
Geen bloem... geen portret... geen plaat... Wat een omgeving.
- 'n Cel voor eenzame opsluiting, zuchtte zij. Na 'n week zou ik hier precies zoo worden als jij. Och, wat heb ik 'n medelijden met je.
Voor het eerst ontspande Remil's strakke mond zich in een glimlach.
- Medelijden! herhaalde hij.
| |
| |
- Ja, zeker! zei Carola ijverig. Ik heb medelijden met menschen, die niets van hun leven weten te maken. Jij kon zoo gelukkig zijn als 'n jolig, jong veulen... en jij, je lijkt wel 'n triest, oud man, van alles blasé. Jij hebt er niet 't flauwste idee van, wat 't medelijden van 'n lief jong meisje beteekent, anders zou je er niet zoo ironisch om lachen. Kom hier, ik heb medelijden met je.
Voor hij wist wat zij wou, had zij haar eenen arm om zijn hals gelegd, en hem een kus op het voorhoofd gegeven.
- Daar! zei ze, en lachte, omdat hij zijn hoofd terug-trok, nadàt zij hem al had gezoend. Je kan onmogelijk zeggen, dat dit niet aangenaam was: zoo'n lieve arm om je hals, zoo'n paar lieve, zachte lippen op je voorhoofd... Als ik je weer 's zoen, dan moet je probeeren, niet buiten de emotie te blijven, maar er in te komen... 't bizondere moment te savoureeren. Begrijp je?... Jij slokt 't leven nu met tegenzin op, kieskauwerig neem je de beten in je mond, 't eten vind je 'n vervelende taak, en daarom bekomt 't je ook niet goed, 't bezwaart je... je hebt geen eetlust, laat ik liever zeggen: geen eetwil, en daarom ook geen goede digestie. Maar ik zal je tot 'n fijnproever maken, 'n Lucullus, 'n gourmet!
Zij lachte als 'n kind.
- Heb je wel eens gehoord van menschen, die 'n kuur doen, ergens bij Dresden... en die dan korstjes van roggebrood te eten krijgen, en de harde buitenste bladeren van kool en zoo... 'n versch sneedje wittebrood is voor hen 'n delicatesse, en 'n | |
| |
taartje brengt hen in 't paradijs. Nu, jij hebt tot dusver vrijwillig zoo'n kuur ondergaan, - maar nu ga ik je leeren, 'n stukje wittebrood, 'n beschuitje met kaas verrukkelijk te vinden, en over 'n pasteitje in extase te raken!
- Wat ben je druk, zei hij. In vijf minuten praat je zooveel, als hier in 'n jaar niet wordt gezegd.
- Dat wordt van nu af aan wel beter, hoor! troostte zij belovend. Vertrouw maar op mij. En nu gaam we theedrinken. Neem je hoed, neem je stok...
Hij fronste zijn wenkbrauwen.
- Om je de waarheid te zeggen...
- Jij, met je waarheid. Zeg liever eens 'n hoffelijk leugentje; jou kan 't geen kwaad, en mij doet 't pleizier! Dus: Graag Rola! 't is allerliefst, dat je me bent komen halen! Ik voel me zeer vereerd... (dat mag je dan ook wel zijn, Remilius, want Carola heeft nog nooit 'n ander jongmensch van z'n bureau gehaald). En dan zeg je met 'n opgewekte stem: Waar zullen we gaan?
- Waar zullen we gaan? herhaalde hij onwillekeurig, en Carola was wel zoo verstandig haar voldoening daarover te verbergen Zij bekeek zijn wandelstok met aandacht, en zei:
- Dat vind ik toch zoo mooi, hè, dat hoorn. Die opaque bruin-rosroode kleur is echt bizonder. Hè, als je nu eens heel lief was...
Zij keek hem kinderlijk vleiend aan, en Remil dacht: Haar temperament, haar karakter, haar heele type bevalt me niet, maar mooi is ze... ze heeft prachtige oogen...
| |
| |
- Wat dan?
- Ik durf 't haast niet zeggen... maar... ik heb zulke beeldige parasols gezien, met ronde knoppen, ook van rhinoceros-hoorn. 't Staat zoo gedistingeerd, hè?
- O! zei hij, wou je er zoo een hebben? Met alle genoegen, hoor. En hij herhaalde in zachte scherts: Waar zullen we gaan?
- Je bent 'n schat zei Carola verrukt. Kom mee, ik heb geen oogenblik langer geduld!
Hij sloot zijn bureau, borstelde zich af, wilde zijn handschoenen aantrekken... maar Carola was al op het portaal
Zij wandelden over het Plein naar de Poten. In den zonnigen dag was het vol in de stad. Carola genoot, als zij kennissen tegen kwam; haar oogen fonkelden van ondeugendheid, als zij een vragenden of nieuwsgierigen blik op zich zag gericht, zij knikte plagend, zij wenkte een groetje met de hand, lachte hard-op om het gezicht van Babs van Eerbeeck, die haar in het voorbij-gaan even bij de mouw vatte, en fluisterde:
- Zeg, is 't zoo? mag ik je feliciteeren?
- Nòg niet, fluisterde Carola lachend terug, en lachte nog méér, toen Remil zich eenigszins verbaasd-ontstemd naar haar toewendde:
- Waar heb je 't over?
- O, niets, niets, haastte zij zich te verzekeren. Die Remil was toch pienterder dan zij dacht, om zoo iets dadelijk te snappen! En zij jokte:
- Babs vroeg me, of ik al in dienst was bij Madame Récis.
| |
| |
- Wat?
- Ja, dat moet ik jou ook nog allemaal vertellen... maar dat doe ik straks wel onder 't theedrinken.
Wat een zonderling schepsel, dacht Remil. Ik wou, dat ze me met rust had gelaten...
Zonder glimlach op zijn gezicht lichtte hij den hoed, telkens als Carola hem waarschuwde. En het meisje dacht: Eigenlijk ben je 'n vervelende kwibus, ik zal veel geduld met je moeten hebben, oef!
Maar in den winkel was zij weer met hem verzoend, toen hij haar met aandrang ried de mooiste parasol te nemen. Zij vond het dol-gezellig, zich allerlei genras te laten voorleggen, en telkens als weer een zijden parasol strak-ritselend openvloog en voor haar oogen werd rond-gedraaid door de steeds gewillige handen der winkeljuffrouw, die één en al voorkomende vriendelijkheid was, knikte Carola goedkeurend of schudde zij afwijzend het hoofd. Zij merkte het best, hoe zij van alle toonbanken werd gadegeslagen, en hoe er romannetjes tusschen haar en Remil werden vermoed, en dergelijke dingen vermaakten haar altijd buitengewoon.
- Deze, zei ze eindelijk gedecideerd, en bekeek tevreden de shantung parasol, die geborduurd was met een rand van chenille bloemen, precies in de kleur van den hoornen knop.
- En wat zegt u van deze? 'n model-parasol, vroeg de juffrouw, en haalde een exemplaar tevoorschijn, dat nog in vloei stond gepakt.
- We hebben 'm nog niet eens geëtaleerd, hij is pas aangekomen.
| |
| |
En vol trots toonde zij Carola een parasol van witte struisveeren,
- De koningin van Engeland wil de Zuid-Afrikaansche handel in struisveeren bevorderen, en bestelde bij die farms daar 'n mantel van struisveeren, 'n schitterende mantel, u hebt er zeker wel afbeeldingen van gezien, - en 'n parasol.
- De parasols zullen natuurlijk de mode worden, en die zijn ook nog wel te koopen... driehonderd gulden... wat zoo'n mantel niet voor iedereen is. Voelt u eens: veder-licht, nietwaar.
En zij gaf Carola de parasol.
Carola zag zichzelve in den grooten staanspiegel. De parasol stond excentriek en paste in 't geheel niet bij haar eenvoudig meisjesachtig uiterlijk. Later! wie weet, later! wanneer zij als geposeerd jong vrouwtje in haar auto reed, dan!
- Meer eigenaardig dan mooi, te voyant naar mijn smaak, zei ze, en streek met haar vingers over de donzige pracht der veeren.
- Als je soms liever... zei Remil zacht aan haar oor.
Hij dacht, dat zij uit discretie deze parasol afwees. Carola en discretie! Zij moest er om lachen. Maar zij vond zijn woorden allerliefst, en zij keek hem héél vriendelijk aan.
- Werkelijk niet, hoor, ik heb deze véél liever, en ik neem 'm dadelijk mee.
Zij tripte naar buiten, en daar stak zij even haar hand door zijn arm en gaf er een drukje tegen, en fluisterde, met wéér zoo'n heel vriendelijken blik naar hem opziend:
| |
| |
- Dank je, dank je, hoor!
Remil lachte, en voelde een lichten blos zijn wangen kleuren.
Hoe vreemd, dacht hij, dat ik nog nooit verliefd ben geweest. Zoo'n aardig stemmetje, zoo'n paar lieve, mooie oogen, zoo'n vleiend drukje op je arm... is toch wel iets héél aangenaams...
Jammer, dat voor iemand van zijn temperament Carola niet het type was, om verliefd op te worden. Zij was te veel zijn autithese. Anders... het zou wel gemakkelijk zijn. Dan hoefde hij zelf in 't geheel nooit ergens moeite voor te doen...
Zijn lustelooze aard, zijn latente, maar nooit aflatende droefgeestigheid hadden hem tot dusverre altijd belet, werk van vrouwen te maken, Zij verveelden hem meestal, bijna nooit interesseerden zij hem, en hij dacht er niet aan, om een van hen te courtiseeren. Nu echter begon het in zijn onwillig en onverschillig brein te dagen, dat de omgang met een hupsch, aardig ding toch ook wel zijn charme had...
Het glanzend gezichtje van Carola tegenover hem, aan het blank-gedekte tafeltje in het overdrukke milieu van de theezaal, bracht werkelijk eenige animo in zijn geest. Hij hield niet van dergelijke gelegenheden, o, volstrekt niet, hij kwam er nooit, en kon zijn vrienden, jonge ambtenaren, officieren, volstrekt niet begrijpen, die iederen middag weer opnieuw in clubjes naar de mondaine inrichtingen trokken, om daar met dansen, kletsen en rondkijken, een paar uur klein te krijgen. Maar zoo'n enkele maal, en met Carola, die voor het gesprek zorgde, en de opgewektheid was in persoon...
| |
| |
- Wat prefereer je: 'n cocktail of thee? vroeg Carola, alsof zij de gastvrouw was.
- Ik prefereer 'n cocktail... maar daarvoor is 't me nu nog te vroeg. Die neem ik meestal vlak voor 't eten. Dus nu maar thee.
Toen de kellner kwam, orderde Carola:
- Thee... met caviaar-broodjes, gezouten amandelen, tartines russes, petits fours.
Zij lachte mee, toen zij zag, dat een glimlachje om Remil's lippen trok, en zei:
- Ik zal je wel leeren, met dankbaarheid van 't goede der aarde te genieten, - reken dat maar.
Zij schonk de thee in, en zei:
- Nu doe ik 't nog, maar dat moet jij óók leeren, Remil. Dan kan jij 't voortaan doen. Ik houd ervan me te laten bedienen!
Voortaan! dacht Remil. 't Dwaze kind. Maar hij maakte geen aanmerking; hij zat nu werkelijk gezellig-loom terug-geleund in zijn kleinen fauteuil, en het roezig gepraat, het geklinkklank van kopjes en glazen, het aangenaam-bescheiden geluid van het strijkje, bracht een droomerige welbehaaglijkheid in zijn geest... Doch opeens schoot hem iets te binnen, en hij richtte zich wat rechter-op:
- Wat zei je zooeven toch? Je beweerde dat je 'n betrekking... of...
- Ja! zei Carola met glinsterende oogen, En in volkomen onbevangen eerlijkheid vertelde zij hem van haar overeenkomst met Madame Récis, en wist àl zijn bedenkingen rad weg te praten; en om hem te amuseeren, knoopte zij er een humoristisch verslag aan vast van haar eerste bezoek aan het mode-magazijn.
| |
| |
En ofschoon hij eigenlijk haar handeling afkeurde, en het niets prettig vond, dat zij, zonder haar familie te raadplegen, een dergelijken stap had gedaan... voelde hij toch onwillekeurig een heimelijke bewondering, dat zij, een meisje, zoo krachtig haar leven in eigen handen nam.
carola had het druk met opmerkingen over de aanwezigen; zij kende iedereen, en iedereen scheen háár te kennen, want onophoudelijk moest zij groeten, en zij lachte en knikte onvermoeid.
- Kom, zei ze uitnoodigend. Neem 'n tartine Russe. Ze zijn goed, hier, pikant en toch niet te zont. Ik weet precies waar je zijn moet voor de lekkerste noix bohémiens, voor de beste marrons glacé's...
Ja, je zou 't niet willen gelooven, maar er zijn wezens, die ook moeten leeren eten. Als kind heb ik eens 'n katje gehad; 't was bij ons binnen-geloopen, en 't wou eenvoudig niet meer weg. Dat arme dier wist niet wat eten was; 't bedankte voor alles: vleesch, visch, zelfs voor sardines en garnalen. Toen heb ik 't leeren eten, en op 't laatst vond 't z'n maaltijden 't prettigste oogenblik van de dag. Als je maar wéét, dat de dingen prettig zijn, zie je, dáár komt 't op aan. Als je weet, dat de dingen prettig zijn, dan ga je ze ook wel waardeeren. En... zèg me nu eens: hèb je 't vanmiddag gezellig gevonden of niet?...
- O... ja... antwoordde hij. De kleurige, rumoerige drukte om hem heen begon zijn aan stilte gewende hersens te vermoeien, en hij verlangde nu naar het eind van den middag. Maar... zullen we nu eens gaan?
| |
| |
- Welneen! lachte Carola. Stel je voor. We blijven hier, tot we ergens gaan eten, en dan, daarna, naar 'n theater. Dat hadden we toch afgesproken? domme jongen, was je dat óók al vergeten? lachte zij, maar een angeltje van spijt prikte in haar hart.
- 'n Andere keer liever, verzocht hij, al had hij liefst geheel-en-al voor het voorstel bedankt. Maar Carola was niet tevreden.
- Toe, doe nu niet zoo saai, zoo ouwemannig, zei ze kort. En zij decreteerde: We gaan eten bij Royal. Weet je, we kunnen nu wel gaan, want we nemen daar dan eerst nog 'n cocktail.
Remil wist niet, of hij boos zou worden of lachen moest. Hij zei:
- Aangezien je deze campagne begonnen bent te mijnen pleziere, - nietwaar? ben ik toch zeker wel vrij om te zeggen, dat ik... je nu liever thuisbrengen zou.
- Alle begin is moeilijk, lachte Carola. Drinken is niet prettig in 't eerst, rooken is niet prettig in 't eerst; je weet wel, alles moet worden geleerd. Je moet dus maar door de zure appel heenbijten, die overigens niet zoo erg zuur is, geloof me!
Lusteloos en verveeld slenterde Remil naast Carola's veerkrachtigen pas over het Voorhout. Hij voelde zich vermoeid en een lichte hoofdpijn begon hem te kwellen.
- Eten moet je toch, merkte Carola nuchterlogisch op. Of je nou met mij alleen eet, of aan de lange tafel in de Witte, dat blijft 't zelfde. Tenminste wat de tijd betreft. Overigens is 't heel iets anders. O! heel iets anders! heel iets anders!
| |
| |
Het breede huis met de lange rij ronde groene palmpjes op het hek van de stoep, zag er uitlokkend gezellig uit, zei Carola. En Remil vond het aangenaam dat de ruime voorzaal nog vrijwel verlaten lag.
Met een zucht, die Carola wel opmerkte, maar wijselijk negeerde, liet hij zich neer op een stoel, steunde met zijn schouders tegen de leuning, stak zijn handen in de zakken, en strekte de beenen ver voor zich uit. Hij had moeite een geeuw te onderdrukken, en keek met saamgetrokken wenkbrauwen in het leege niets.
Carola zag dit schouwspel aan met ironischen blik. Wacht maar, jongetje, dacht zij, dat alles zal gauw genoeg veranderen, vertrouw maar op mij.
Zij delibereerde met den kellner lang over een cocktail.
- Neen, niets met ei, dank je, liever vermouth of sherry... of Flash of lightning... wat doen jullie daarin?... cognac... citroensap... frambozenstroop... goed. En niet te vergeten 'n paar korrels cayenne!
Carola had haar hoed en zwart satijnen mantel in de vestiaire afgegeven; zij zag er nu méér dan schattig uit in haar japonnetje van lavendel-blauwe faille taffetas; het lijfje, zonder mouwen had een klein strookje om den rond-uitgesneden hals, en was verder geheel glad en recht; de rok, in een bouffant model, was geborduurd met aardige bouquetjes in pastelkleuren.
Maar die bespottelijke Remil merkte niets van het ‘hemelsche’ harer verschijning. Hij keek gewoon over haar of langs haar heen... met oogen, die | |
| |
absoluut zonder uitdrukking waren. En toch... nu zij zich zoo met hem bemoeide, vond zij hem wel haar belangstelling waard. Er zat veel meer in hem, dat wist zij, dan bijvoorbeeld in Gijs; hij had een fijn gezicht, met spiritueele trekken... een eigenaardig jong-oud gezicht door de plooien van de magere wangen langs den mond... En er kwam een prikkelend-dwingende lust in haar, om die koppigonverschillige oogen naar haar te doen òpvlammen in een vlaag van onweerhoudbare passie...
- Kom, zei ze vleiend-lief. Schik je nu eens in de omstandigheden... 't is toch niet zoo erg wat ik van je vraag: 'n beetje gezelligheid, 'n beetje vriendelijkheid... Ik vind 't hier zoo heerlijk. Ik geniet van zoo'n uitgangetje. Wees dan maar tevreden in 't besef, dat ie mij 'n pleizier doet, Remil.
Hij keek haar aan, in het stralend gezichtje, en begon zich een beetje te geneeren. Hij ging behoorlijker zitten, en verweet zichzelf: wat was hij toch voor een saaie piet, een houten klaas, om er het tegendeel van opgetogen over te zijn, dat een mooi meisje zooveel notitie van hem nam... en, wrokkig en mokkend te zitten kniezen... Hij moest haar bewonderen dat zij haar goed humeur zoo behield... want eigenlijk was zij een kleine heks, driftig en bruusk, - dat wist hij veel te goed...
- Wees 'n man, lachte Carola. Wees 'n jònge man, laat je cocktail je smaken, en merk eens op, hoe snoezig ik er uitzie!
Hij keek, en zonder dat hij het wist, kwam er een geanimeerde glans in zijn oogen. Zij had gelijk: zij zag er ‘snoezig’ uit... en après tont was het | |
| |
toch werkelijk niet zoo naar om hier met haar te zitten...
Hij was bereid, met haar samen het menu te kiezen:
- Eerst bouillon met selderie-wafeltjes, na de hors d'oeuvre. Dan... gestoofde duiven. Kalfstong met asperge-punten. Kreeft-mayonnaise... Fromage, fruits, dessert!... zoo is 't uitstekend, hè?
Het stilleven van de groote schaal hors d'oeuvre boeide haar aandacht,
- Wat 'n verrukkelijke kleuren... dat malsche groen van de sla, 't zalmrose van de garnalen, 't porceleinen, glanzige wit van 't ei, 't ros-rood van de salami... En wat 'n geraffineerde inventies... ik vind 't altijd zoo leuk, als je raden moet, wat je eet, raden wáármee de tomaten zijn gefarceerd..., o, ik proef 't: sardines en kaas... Verbeeld je, laatst kwam er eens op een menu voor: salsifis au gratin. En ik wist toch maar niet, wat dat was: salsifis. Weet jij 't?
- Neen, moest hij bekennen.
- Nu, stel je voor: schorseneeren.
Hij luisterde naar haar frissche stem, onwillekeurig door haar opgeruimdheid bekoord. Wees een man... wees een jonge man... had zij gezegd. Een goede raad...
- Ik moet om je lachen, zei hij, zooals jij van alle kleinigheden geniet... Ik heb nooit bizonder op hors d'oeuvre gelet, ze altijd maar gedachteloos opgegeten...
- Ja, dat is 't nu juist! Jij bent nooit verrukt over zoo'n prachtig-opgemaakte schotel, met die rand van oesters; van die exquise savoury-taartjes, sterren | |
| |
van kreeftensla, gevulde horentjes... o, jij bent nooit in 't oogenblik, Je leeft eigenlijk niet. Je laat je door 't leven als 'n onwillig kind bij de hand voort-trekken, en al 't goede, mooie, lieve, interessante ga je roekeloos voorbij. Ja, roekeloos!... O! als ik in jouw plaats was, wat zou ik gelukkig zijn!
- Denk je? vroeg hij met een mat glimlachje.
- O! zeker!... Ten eerste zou ik nooit eenzaam wezen. Ten tweede zou ik nooit dènken. In eenzaamheid zitten denken, is voor jou 't noodlottigste wat er bestaat. Iemand, met jouw natuur, jouw onveerkrachtig temperament, moet dan wel zwaarmoedig worden. En weet je, wat 't fatum is voor zulke menschen als jij? Ze gaan hun pessimisme beschouwen als iets verhevens, iets moois, Ze achten zich hooger dan andere menschen, dieper, sensitiever, fijner bewerktuigd, minder banaal. Ze zien neer op menschen die lachen, ze doen hautain tegenover onschuldig pleizier... dat vinden ze minderwaardig... o, die menschen, slèchte menschen zijn 't, misdadigers, ze moesten gestraft worden, totdat ze zich verbeterden!
Haar woorden prikkelden hem tot verzet, maar haar opgewondenheid deed zijn eigen opkomende drift bedaren.
- Och, zei hij, je praat als 'n kind, al naardat je verstand hebt, Carola. Je wéét te weinig, je hebt nooit gestudeerd, je hebt geen lectuur... De grootste wijsgeeren, de diepste denkers, de machtigste dichters zijn altijd droefgeestig geweest...
- En de beste menschen zijn altijd opgewekt geweest, viel zij heftig in. Die hielpen anderen tenminste 't leven dragen, die wezen hun op de zon, die er | |
| |
toch is, - of soms niet?... dat zijn de weldoeners der menschheid, die de stumpers weer uit de put haalden, waar ze door je denkers, je wijsgeeren op de gemeenste wijze waren ingeduwd... la douleur est un péché!
Hij moest lachen om haar toon, en een lach vond hij het beste antwoord; hij dacht er eenvondig niet aan, om een discussie met dat oppervlakkige wicht te beginnen... en dan nu! en dan hier!
- Ik wil graag aannemen dat jij tot de ‘beste menschen’ behoort, schertste hij.
- En dan die steek van jou, dat ik niet ‘gestudeerd heb’, en nooit iets gelezen! Alsof je je levensopvatting van anderen moet leeren, alsof 'n zelfstandig individu niet z'n eigen levensopvatting maakt! Alsof je levensopvatting wordt gevormd door je domme, bekrompen verstand, en niet ontstaat... hier!
Zij legde bij dat hier! zoo theatraal de hand op het hart, dat Remil alwéér moest lachen. Maar tegelijk dacht hij: zij is schranderder dan ik dacht. Dat antwoord zit goed in elkaar. Zij is toch misschien niet alleen de onbeduidende pop, waarvoor ik haar hield...
Onmiddellijk merkte Carola den dieperen blik van belangstelling in zijn oogen op. En direct kalmeerde zij. Zoo, - uitstekend. Voorloopig was het genoeg.
- Weet je wat typisch is? zei ze. Je gaat je heele leven met elkander om, je speelt als kinderen samen, en toch kan 't zijn, dat je elkaar in 't geheel niet kent. Door 'n toeval leer je elkaar dan kennen... èn daardoor beter waardeeren!
| |
| |
- Ja, stemde hij toe, en hij keek haar aan, want werkelijk, het was hem, of hij haar nu eerst leerde kennen... èn beter waardeeren... 't Is werkelijk zoo, als je zegt...
Zij knikte hem vroolijk toe.
- Maar...
- Maar? vroeg zij coquet.
Hij had willen zeggen: ‘Maar al waardeer ik je nu dan ook beter, je bent geen gezelschap voor mij. Je bent me veel te druk, te wuft. Ik zou daar geen week tegen kunnen.’ Maar laat ik haar dezen enkelen dag nu maar gunnen, dacht hij. En hij sprak zijn gedachte niet uit.
- Maar... zei hij, 't Duurt wel eens heel lang, eer je elkaar volkomen kent...
- Nou ja, zei ze nonchalant; zij vond het onderwerp nu voorloopig genoeg besproken. Zij hief haar wijnglas naar hem op, en keek hem daarover heen aan met oogen, tintelend van uitdagenden spot:
- Op m'n gastheer! en op z'n toekomstig geluk! Hij boog, en klonk met haar: hij was den moodainen conversatie-toon niet genoeg meester, om dadelijk een aardige repartie te kunnen vinden.
- En nu kunnen we wel gaan, - vind je niet?
- Waarheen? vroeg hij ironisch.
- Naar de comedie. Er moet 'n leuk stuk worden gegeven in de Princesseschouwburg, heb ik gehoord. En avant!
Hij gehoorzaamde. Dezen een en dag zou hij haar gunnen...
In den avondlijken schemer stak zij vertrouwelijk haar arm door den zijne.
| |
| |
- Was 't nou niet leuk? vroeg ze vleiend. Zeg nu 's eerlijk: heb je je verveeld?
- Neen, zei hij eerlijk; integendeel.
- Zie je nu wel! zei ze verheugd. Ce n'est que le premier pas qui coüte!
In de zaal - Remil begreep het niet van zichzelf, want het stuk was ‘oerflauw’, vond hij, - lachte hij toch met de anderen mee, misschien wel omdat Carola's lach zoo hartelijk, zoo overtuigend, zoo aanstekelijk klonk.
Het diner had hem niet, zooals hij gevreesd had, vermoeid. Hij was blij, dat de dreigende hoofdpijn zich niet had doorgezet; en toen, in de pauze, zij naar den foyer waren gegaan, en daar zaten als het middelpunt van eeu kleinen, gezelligen kring, dacht hij: och, zoo'n enkele maal is zoo iets heusch wel aardig...
Carola was van plan geweest, het hierbij te laten, en nu naar huis te gaan, maar haar blijkbaar succes steeg haar naar het hoofd; zij wist niet meer van ophouden, en zij stelde voor, om met een clubje naar Saur te gaan, en daar een oestertje te eten.
Haar voorstel vond onstuimigen bijval, en Remil kon zich niet onttrekken. Hij was heusch eenigszins in de stemming... de oesters smaakten hem, en hij weigerde niet, toen Carola lachend hem uitnoodigde voor een ‘tour de valse...’
De champagne, dien hij gul liet schenken, deed hem zelf het meeste goed; en in het smalle zaaltje manoeuvreerde hij Carola zoo handig tusschen de tafeltjes door, dat hij er zelf om moest lachen.
Hij telefoneerde om een auto, en wilde er niet | |
| |
van hooren, dat Carola hem in het Noordeinde aan zijn kamers afzetten zon: o, neen, neen, hij bracht haar thuis.
- Zoo'n rit duurt altijd te kort, zuchtte Carola, toen zij de Marconistraat naderden. Ik ben dol op 'n auto...
Zij leunde zich tegen hem aan, en fluisterde:
- 't Is allerprettigst geweest, en ik dank je, boy. Tot morgen!
Vóór hij het wist wat er gebeurde, had zij hem rechts en links op de wangen gekust, en was uit den wagen gesprongen.
Hij reed terug in een soezig-welbehagelijke stemming. Zijn hoofd lag achterover tegen het kussenbeschot, zijn oogen waren gesloten. Hij dacht niet veel... alleen voelde hij nog steeds op zijn wangen de warme, zachte aanraking harer lippen...
Zoo'n meisje... zoo'n lief, aardig meisje... wat lief, zoo'n spontane kus...
Hij sliep bijna, toen hij zijn wonig had bereikt. Hij ging direct naar bed, en sluimerde onmiddellijk in.
Doch midden in den nacht schokte hij op, ontwakend als uit een koorts. Alles klopte en brandde aan hem en een woedende pijn bonsde in zijn achterhoofd tot in de spieren van zijn nek.
O! het was te veel geweest. Hij was het niet gewend te fuiven, hij hield er ook niet van... o! hij walgde ervan!
Nooit meer, nooit meer, kreunde hij, terwijl hij zijn gloeiend hoofd in het kussen begroef.
Zijn oogleden waren pijnlijk en zwaar als van iemand, die lang heeft gehuild, zijn lippen koorts- | |
| |
heet en droog, en in zijn hoofd stak het en brandde, met een wilde pijn.
Uren lag hij machteloos te lijden. Hij wist het immers, dat hij, als hij zich maar even buiten zijn gewende leven begaf, hij het moest bekoopen met zware hoofdpijnen, waaraan hij altijd geleden had.
Eerst tegen den morgen bedaarden de hevige aanvallen, maar een dreinende migraine bleef knagen in zijn slapen.
Loom en vermoeid kleedde hij zich. Hij voelde zijn bloed als een trage, grauwe massa door zijn aderen kruipen, en lusteloos begon hij den nieuwen dag.
Juist maakte hij zich gereed om naar ziju bureau te gaan, toen de telefoon-schel ging.
- Hallo, Remil. Mèt Carola. Heb je óók zoo heerlijk geslapen?
- Heerlijk geslapen? Beroerd, beroerd, bromde hij. Ik heb 'n verduivelde kop-pijn. Ik kan geen steek uitvoeren, vandaag.
Hij hoorde Carola lachen.
- De ongewoonte! zei zij. Maar nu moet je homeopathisch te werk gaan...
- Ik zou je danken! riep hij haastig. Nooit van z'n leven meer, dat bezweer ik je.
Zij lachte weer.
- Vanmiddag kom ik op je bureau.
- Dàt zal je wel laten! gromde hij.
- Ik moet zien, hoe 't met je is!
- Dat heb ik je al gezegd. Je moet me vandaag met rust laten, Carola.
- Dat vandaag geeft me moed: lachte zij. Want je moet niet denken, boy, dat, nu we elkaar | |
| |
eindelijk hebben ‘gevonden’... je me ooit weer ‘kwijtraken’ zal... !
| |
II.
In den ruimen, comfortabelen salon van Madame Recis was een élite-gezelschap bijeen.
Het maakte den indruk van een mondaine ‘thee’, en volstrekt niet van een zaak waar hoeden werden verkocht. Dit, dit was het precies, wat mevrouw Récis had gehoopt, wanneer zij haar toekomst-droomen droomde, welker verwezenlijking zij toen echter nog o, zoo ver in de nevelige verte zag...
Zij beheerschte haar milieu volkomen; wereldsche Parisienne, gewend met een aristocratische cliëntèle om te gaan, speelde zij hier in den Haag haar rol van beminnelijke gastvrouw op voortreffelijke wijze. Zij wist alleraardigst te praten, levendig, belangstellend, enthousiast; met uitnemenden tact wist zij haar plaats te bewaren; en het werd allengs een gewoonte der 's middags shoppende dames, om als slot van hun emplettes, ‘een kopje thee te gaan drinken bij Madame Récis’.
Men gaf elkaar daar rendez-vous: om vijf uur, Lizzie, denk er aan, bij Madame Récis, ging er 's middags een boodschap over de telefoon-lijn, van mevrouw A, naar mevrouw B. Afspraakjes werden gemaakt tusschen jongemeisjes en jongelui om elkaar ‘en club’ te ontmoeten op het Voorhout. Den heelen dag had mevrouw Récis weinig aanloop, maar zij wist, dat de middag alles goed maken zou.
Over- en overtevredeu zag zij dagelijks den kring | |
| |
harer klanten zich uitbreiden. Haar hoeden waren in de residentie ‘de groote mode’ geworden; iemand die geen hoed droeg van Madame Récis was niet ‘dans le train’.
Met oogen, die fonkelden van blijdschap en trots bewoog mevrouw zich tusschen haar ‘gasten’; zag toe, dat hun niets ontbrak:
- U, mevrouw, drinkt geen thee? Misschien 'n sorbet, 'n café glacé? En onmiddellijk gaf zij haar, aardig in billard-groen gekleed chasseurtje bevel, ‘mevrouw een sorbet fe serveeren’.
De consumptie was natuurlijk à discrétion, maar mevrouw noodde zelf zoo vriendelijk tot gebruik maken van haar ververschingen, dat niemand zich geneerde, en men het chasseurtje gewoon een bestelling deed:
- Wat is er vanmiddag? Plombières? O, coupes Jacques. Goed, breng mij 'n coupe Jacques.
De verkoop der hoeden schéén volkomen bijzaak. Mevrouw bemoeide er zich nauwelijks mee, liet schijnbaar alles over aan Carola en haar drie demoiselles, maar haar scherpe blik waakte; en zoodra het noodig bleek, was zij aanstonds hij de hand, hetzij om een aanmerking te niet te doen, hetzij om de weifeling van een klant in een beslissing te doen overgaan, hetzij om een gelaat in oogenschouw te nemen, waarvoor een hoed moest voorden ontworpen.
En de bewerkster van dezen loop der dingen, Carola, zich zeer goed van haar waarde bewust, - Carola, met haar natuurlijk aplomb, haar durf, haar zekerheid van optreden, voelde zich in deze omgeving geheel in haar element.
| |
| |
Geen oogenblik bad zij zich in haar nieuwe functie verlegen of misplaatst gevoeld. Direct had zij de zaken ferm en op de juiste wijze aangepakt; zij was al haar kennissen gaan bewerken, om ‘eens op een middag te komen kijken, alleen maar te kijken’, en allen lieten zich gemakkelijk overhalen, omdat zij hevig werden geprikkeld door nieuwsgierigheid. Zelfs de echtgenooten, vaders of verloofden, die niet veel voelden voor de vulgaire drukte van een openbare theezaal, lieten zich gewillig meevoeren naar de gezellige beslotenheid van mevrouw Récis' salons, vooral omdat er hier nooit eenige dwang tot koopen werd uitgeoefend, en men alleen met de uiterste minzame délicatesse werd geholpen, wanneer men zèlf neiging toonde zich een hoed te willen aanschaffen.
Bovendien had mevrouw Récis, wier formidabele prijzen menigeen afschrikten er iets op gevonden, om iedereen tevreden te stellen. Wanneer zij merkte, dat een dame onwillig neen schudde, wanneer haar een prijs werd genoemd, zei ze:
- Deze hoeden bevallen u niet. U hebt groot gelijk. U moet 'n hoed hebben die speciaal voor uw gelaat is ontworpen. Ik zal u vanmiddag bestudeeren, en aan 't eind zeggen, wat ik voor u in mijn geest heb gezien.
Zij ‘zag dan in haar geest’ voor deze dame een zeer eenvoudig hoedje, bijna zonder garneering, tegen een prijs, waarvoor de cliënte geen bezwaar hebben kon; en deze, uiterst tevreden, nu een ‘Récis’ te hebben, speciaal voor haar ‘gebouwd’, decideerde onmiddellijk, en liet den hoed voor zich maken.
| |
| |
Carola, met haar gratie en charme, steeds in haar schitterendst humeur, gekleed als een modepopje, - want madame, innig tevreden over den gang van zaken, schonk haar ‘helpstertje’ in gulle bereidwilligheid nu eens een japonnetje, dan weer een casaqueblouse, of een paar ‘verrukkelijke’ schoentjes, - Carola, steeds het stralende middelpunt van het gezelschap, paste de hoeden op, en paradeerde er mee, alsof zij het ‘voor de aardigheid’ deed.
Zij had er zelve schik in, hoe schattig al die hoeden haar stonden, en hoe haar pittig gezichtje alle avantages ervan naar voren bracht. Samen met Madame Récis bedacht zij de namen voor de hoeden, en zij verzon ook wel eens détails, die door mevrouw erkentelijk werden geapprouveerd.
- Kijkt u eens: op deze Casque grec, met de kam van dofblauw, over 't grijs van de helm, zetten we vooraan dit turkooizen ornament, 'n scarabee.
Zij voelde zich als een jonge, mooie actrice op het tooneel, die zeker weet, dat elk woord van haar, elke blik, elk lachje, ieder gebaar, succes hebben zal, omdàt zij nu eenmaal de lieveling is van het publiek. Zij vond het allerleukst, om den eenen hoed na den anderen op te passen, en grappig te vragen:
- Qu'en dites-vous? er bijvoegende dat de hoed zoo héétte. Een zwarten hoed met ijle groene numidies, had zijzelve l'Original gedoopt; Bersaglieri, een model in den geest van den hoed der Italiaansche soldaten met een groene, afhangende voeren pluim; la Victoire, een zwarte hoed met oranjerooden rand en een zwarte paradis; Soirée d'automne, een cloche, geheel overdekt met chrysanteblaren; Chantecler, | |
| |
een hoedje, gemaakt van haneveeren; Manon Lescaut, een zwarte hoed, met kort, zwartkanten voile-randje er om heen, en twee azalea-roode vleugels; Grisette, een rond modelletje van vieux rose satijn, overdekt met zijden rosetten in dezelfde tint...
Carola's vrienden en kennissen, die eerst gegnuifd of openlijk gelachen hadden, die hun neuzen optrokken en in minachtende woorden hun afkeuring over haar te kennen gaven, waren allen geëindigd haar initiatief te bewonderen; Carola maakte de situatie volmaakt aannemelijk; zooals zij haar taak opvatte, bijna als ‘dochter des huizes’, was er niets vernederends in; integendeel, het leek een aantrekkelijk spel, en menig meisje, dat begonnen was over Carola te smalen, of zich geïndigneerd te toonen, benijdde haar thans van ganscher harte...
De sofa's, de fauteuils, de kleine tabouretten waren allen bezet. Carola zag rond met stralenden blik. Dat was toch maar háár werk... dat allen, die aanvankelijk onwillig deden, zich nu hier verzameld hadden: mevrouw d'Orly, die eerst hautain geweigerd had, met een samen-trekken van haar fijne lippen:
- O, neen, dat is niets voor mij!... zij zat daar nu toch maar, en had zich zoo juist door mevrouw Récis in hoogst eigen persoon een toque laten ‘aanmeten’, zooals zij het zelve typisch uitdrukte, van dof goud-brocaat met een zwarte ‘héron’. Zij zou er daarmee uitzien, dacht Carola, als een Oostersche vorstin met een tulband, en inderdaad wàs mevrouw d'Orly, met haar gebiedstersgezicht en haar domineerende, donkere oogen, het voorbeeld van een Oud-testamentische Koningin, die over het wel en | |
| |
wee harer onderdanen naar willekeur beschikt. Dat had Madame Récis wel héél goed gezien: zij had werkelijk den keurenden, speurenden, artistiek-gevoeligen blik van een schilder, - zelve noemde zij zich wel eens lachend ‘clairvoyante’.
En daar zat haar zoon Daluan met zijn fiancée... die sinds haar verloving een air had gekregen als had zij de wereld in haar zak; tenminste tegenover haar vriendinnen... want, vreemd! zoodra zij haar verloofde aankeek, kwam er een heel andere uitdrukking in haar ondeugende zwarte oogen; zij zag hem aan, - ja, hoe? zij zag hem aan... soumis, gedwee... terwijl Daluan's gezichtsmasker altijd dezelfde starre onbeweeglijkheid behield. Wat voor betoovering oefende die onmogelijke jongen op Venetia uit? Het praatje ging, dat zij elken dag verliefder op hem werd... er gingen nog heel andere praatjes: dat hij occulte krachten bezat... dat hij Venetia hypnotiseerde, haar onder zijn suggestie had... wat ervan aan was, niemand wist het natuurlijk... maar hoe belachelijk het scheen, zij leek wel gelukkig te zijn, en niet alleen, omdat zij zoo zonder slag of stoot een goede partij had veroverd!
Hoe het zij... Carola's krankzinnige jaloezie op Venetia bestond niet meer. Want langzaam maar zeker slaagde zij er in Remil in te palmen. O! wat had de jongen zich verzet! Hoe had hij haar afgesnauwd als zij hem ‘alwéér lastig kwam vallen’, - ja, haar trots had menigen duw te verdragen gehad! maar daarom niet getreurd, - zij vorderde, en dat was het voornaamste.
Zijn oogen, die, als hij met haar in gezelschap | |
| |
was, zoo doelloos rond-dwalen konden, rustten nu vaak op haar met een geïnteresseerde uitdrukking, die nog maar weinig verwijderd was van... verliefdheid. De geheele wereld dacht, dat zij geëngageerd waren; men begon hen samen te inviteeren; op diners plaatste men hen naast elkaar; ‘Remil eo Carola’, die namen schenen bij elkaar te behooren; en alsof het vanzelf sprak zei men: ‘we zullen die en die vragen’ en dan: ‘Remil en Carola’.
Remil was er de man niet naar om hier veel van te merken. Maar als het eens een enkele maal gebeurde, en hij wrevelig uitviel: wat mankeert die menschen! dan antwoordde zij zoo nonchalant:
- Kan 't je schelen? ik geef er niet om. Er wordt immers altijd gekletst over alles en iedereen! dat hij er niet verder op doorging.
O! zij was hoogst tevreden. Vooral omdat zij, in den vertrouwelijken omgang hem was gaan apprecieeren. Het was niet meer alleen doelbewust overleg, dat zij hem ‘zocht’. Zijn melancholie, waarmee zijn heele wezen doortrokken was, maakte hem afkeerig van oppervlakkig wereldsch gepraat, gaf aan zijn gesprekken een dieperen inhoud, en legde een uitdrukking in zijn oogen van ernst, zooals zij nog bij geen anderen man had gezien. Het was wel iets waard, een dergelijke persoonlijkheid te veroveren; en bij hem wijzigde zij haar gewoon gedrag van coquetterie en flirt, en werd zachter, rustiger, vriendelijker.
Dat hij daar zat, was al een heele overwinning. Eerst had hij bruusk geweigerd, en telkens en telkens weer had hij verzekerd ‘dat hij er niet aan | |
| |
dàcht’, als zij hem verzocht te komen. Eerst had zij hem er toe gekregen, haar na afloop te halen; en, grappig! hij was dan telkens al vroeger en vroeger gekomen, en op het laatst zat hij er bijna den heelen tijd. En als zij vroeg: verveel je je nooit? dan antwoordde hij:
- Neen. 't ls amusant al die menschen gade te slaan. Niet alleen de vrouwen, maar ook de mannen. Laatst zag ik 'n blik van... haat, ja, 't was werkelijk háát... toen Minnie Chaam freule Rosenvelt 'n hoed voor de neus had weg-gesnoept... Dat er nog zooveel hartstocht zit in 'n afgeleefd lichaampje als dat van freule Rosenvelt! Ik heb zoo'n idee dat die bij 't naar bed gaan wordt opgeborgen in verschillende doosjes...
Tusschen Bertha Behrens en haar man was 't gisteren 'n bepaald oogen-gevecht Zij wòu, zij zòu... maar hij hield stand. En ten slotte won...
Ik! lachte Carola. Teen ik er bij kwam, mòèst Behrens wel 't onderspit delven. O! als de mannen eens beseften hoe belangrijk de vrouwenkleeding is! 't Lot van 't land hangt voor een groot deel af van wat de vrouwen dragen, en hòè zij dat dragen!
Zij hield van Remil; elken dag een klein beetje méér. Vanmiddag had hij zèlf, - voor het eerst! gevraagd, of zij nog even met hem de stad inging. En zij wist heel goed, wat hij bedoelde. Zij had hem verteld van een schitterende étalage in een der groote magazijnen, van sieraden van Cartier en Boucheron, de vreemdste combinaties: jade, koraal, lapis lazuli... en zij vermoedde, dat hij haar iets geven wou. Nu, zoo'n Boucheron-broche van | |
| |
jade, onyx en diamant... verrukkelijk gewoon...
Zij keek naar hem, terwijl zij aan Babs van Eerbeeck al de schoonheid van een picture hat uitlegde:
- Zie je wel, Babsje, hoe origineel: de mooie veer zit onder de rand, gaat langs 't voorhoofd, en hangt dan gracieus naar beneden, 'n schattig encadrement voor je gezicht...
Hij was knap, Remil. Zij had het vroeger nooit zoo opgemerkt, omdat hij er toen zoo somber uitzag, en haast nooit je aankeek met vollen oog-opslag. Zijn gezicht lag vroeger altijd ‘in schaduw’... nu begon de zon er over te schijnen... en nu werd hij niet alleen interessant, maar zelfs knap!...
- Gijs, kijk 's mee? vroeg Barbara, en Hetta van Esschen, die het toevallig hoorde, dacht: Gijs, tòch Gijs?
En met een schokje van spijt bedacht zij zich, hoe zij Babs had willen behoeden tegen een huwelijk met Gijs Terborch of een ander dergelijk type. Ja, zij had voor Barbara eenige bezigheid gevonden; het nieuwe barbola-werk, waar haar vaardige vingers uitstekend geschikt voor waren; maar de arme Babs had zich met zoo'n woede op deze afleiding gegooid, dat zij weken lang niets anders deed, dan bloemen boetseeren; en nadat zij al haar kennissen met gebarboleerde voorwerpen gelukkig had gemaakt, en alle directies van fancy fairs, bazara, ‘vliegende kermisjes’ en dergelijke, had overstelpt met poederdoozen, bonbonnières, haarspelden-bakjes, postzegeldoozen, wist zij met haar vrijen tijd opnieuw geen raad.
- 't Is allemaal zoo gauw klaar, klaagde zij: de stopverf, of wat is 't? is zoo rekbaar als caramel, | |
| |
en valt haast vanzelf in artistieke plooien. De houten dingen lak ik even in 'n paar minuten; dadelijk zijn ze droog; ik maak de bloemen, zet ze op de deksels, en als ze droog en hard zijn, kleur ik ze, en vernis ze... et voilà!... Weet je niets anders voor me, Hetty? verzin iets!
- Als je eens ging batiken, had zij vaag geantwoord; want ach, het was de waarheid: tegenwoordig dacht zij zoo weinig aan anderen, steeds maar alleen aan zichzelf...
Toen zij haar plan om Hugo te winnen voorbereidde, en in de voorbereiding al zoo gelukkig was, had zij een drang in zich gevoeld, om goed voor iedereen te willen wezen... nu was zij alleen van zichzelve vervuld, ging geheel op in haar liefde voor Hugo, die dagelijks sterker en inniger werd...
Het was bekend, dat een tante van Barbara haar een aanzienlijk legaat had nagelaten. Natuurlijk was Gijs daarop afgekomen...
Ernstig bezorgd wendde zij zich tot Barbara, van zins om haar bij zich te noodigen, zoodat zij haar waarschuwen kon, want het meisje had een werkelijke vriendschap voor haar opgevat, en zou wel naar haar willen luisteren. Maar juist zag zij Hugo van Stedem binnen komen, dien zij hier had verzocht, omdat zij hem wilde raadplegen over een hoed... o, Hugo's artiest-zijn gaf haar zoo heerlijk gelegenheid, om hem in allerlei dingen te betrekken:
- Er is op de veiling in Villa Erica 'n prachtig tapijt, Hugo; wil je er eens met me heengaan, en zien of ik 't koopen zal? 't Wordt beweerd Smyrna te zijn, ‘echt Oushak’ en 't is dan ook mooi | |
| |
zwaar en fluweelig... maar jij hebt er méér verstand van dan ik.
Gelukkig had zij zich een gesprek met hem over tapijten herinnerd; met kennis van zaken had hij er over gesproken, en gezegd, dat Smyrna-kleeden: Goula, Giordes, Demirdjeh, met hun steenroode, roomkleurige, lichtgroene tinten, zoo goed geschikt waren voor Louis XVI kamers; dat Perzische tapijten: Bokhara, Muskabad, Tebriz, Meshad, Mahal, zich het beate eigenden voor serres en halls, en dat de Afghanistansche kleeden met hun zachte, oude kleuren als aangewezen waren voor antieke vertrekken...
Of zij vroeg:
- Ik heb op de expositie van T.I.O., - Toekomst is Ons, 'n aardig stukje gezien; ik zou 't ter aanmoediging van de jonge artiest wel willen koopen, maar...
En zoo was er telkens iets...
- Is 't heel erg, Hugo, geef ik je veel last, als ik je vraag eens op 'n middag bij Madame Récis te komen? Ik heb 'n japon, waarbij 't heel moeilijk is 'n hoed te vinden, wat de kleuren betreft...
- Maar zeker, dat wil ik met genoegen doen, antwoordde hij met hartelijkheid. En nu wàs hij er...
Zij droeg een robe van sulferkleurige tulle, als krip geperst, over mauve zij, met om de heupen een sulferkleurige fluweelen ceintuur, geborduurd met mauve violen. Zij zag, hoe haar zwarte hoed daarmee niet in overeenstemming was, en Hugo zag het dadelijk óók.
| |
| |
- Wat 'n mooie japon, wat kleed je je toch goed, zei hij, met een zoo gulle bewondering, dat het mooie rood in Hetta's wangen steeg, Maar 'n zwarte hoed daarbij, neen. Laten we eens zien, waartusschen we hebben te kiezen.
Het argeloos hem ontsnappende en niets bedoelende ‘we’ verrukte Hetta. En het duurde eenige oogenblikken, eer zij haar verwarring te boven was, en zich ijverig met hem in een kleurenbeschouwing verdiepen kon...
Carola zag het glimlachend aan. Het samenkomen bij Madame Récis gaf zoo'n prachtige aanleiding tot ongezochte flirt... o, het was toch maar een schitterend idee van haar geweest, dit huis te maken tot een mondain middelpunt. Menig paartje was er haar in stilte dankbaar voor!
En ook op de oudere menschen had het verblijf hier een goeden invloed. Tante Wennard kleedde zich niet meer zóó bespottelijk jeugdig, nu het bleek, dat er ook wel voor ‘matrones’ flatteuse modellen bestonden, en haar eigen moeder, - nu, die zag er ook anders uit dan een poos geleden!
Heel tevreden zat het menschje daar in haar keurigen tailleur, met den niet minder keurigen Récis-hoed; men kon nu duidelijk zien, dat er óók ras stak in háár, even goed als in tante Wennard of in mevrouw d'Orly.
Neen, tegenwoordig had zij niet veel last meer van haar humeurs noires. Straks ging zij met Remil de stad in, en...
Hoe toevallig... telkens als zij naar hèm keek, keek Hij naar háár. Of toevallig? wel neen... | |
| |
Remil kon niet anders dan naar haar kijken, omdat...
Omdat?
Carola verbéeldde zich, dat ook hij verliefd op haar werd. Maar was het zoo?...
Zijn oude gewoonte van mijmerend mediteeren had Remil ondanks Carola's levendigen omgang nog niet afgelegd. Hij dacht veel over haar. Een vriend van hem had eens gezegd:
- Er is geen oogenblik dat ons leven niet onder de invloed van vrouwen staat.
Hij had toen eenigszins minachtend de schouders opgehaald. Maar nu was hij het in zekeren zin eens met zijn vriend, al wijzigde hij diens woorden aldus:
Er komt altijd een oogenblik in 't leven van 'n man, dat hij onder den invloed staat van 'n vrouw.
Wat hij nooit mogelijk had geacht: de gedachte aan Carola beheerschte zijn geest. Zij was zoo pikant, zoo ‘onverwacht’, zij bracht zooveel afwisseling in zijn bestaan... hij was nu zóózeer aan haar gewend, dat, als hij eens één dag niets van haar hoorde, hij haar opbelde, en het voorstel tot de een of andere afspraak deed.
Vroeger, als zij hem plotseling aankeek, was het, of zij hem ‘sloeg’ met haar oogen. Nu was er soms iets heel zachts in haar blik... de spot was er uit weg, een lichte teederheid was er voor in de plaats gekomen.
Zij zei ook nooit meer ‘jij bent op 't oogenblik m'n caprice’, waarmee zij dikwijls zijn onwil had | |
| |
opgewekt; haar roode, avontuurlijke mond, met ‘le plus personnel des sourires’, zooals Madame Récis het uitdrukte, vond nu wel liever woorden... Zij had verzonnen hem Rémy te noemen, en hij hield van dien naam...
|
|