Van vrouwenleven. Deel 5. De onbluschbare vlam
(1925)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend
[pagina 42]
| |
Tweede hoofdstuk.I.Carola had haar moeder geleerd haar het ontbijt op bed te brengen. En om tien uur ging de deur van Carola's kamer open en trad mevrouw Boscate binnen met een blaadje, waarop een kopje thee en een paar stukjes toast. - Hè! zei Carola ongeduldig. Nu sliep ik juist even! Haar rustelooze zenuwen maakten het haar dikwijls geheele nachten onmogelijk om in slaap te komen. Zij sluimerde dan eerst tegen den morgen in, en had den geheelen dag een execrabel humeur. - 't Spijt me... - Nou ja, ga maar weer weg, zei Carola, want de enkele blik op haar moeder had haar bijna buiten zichzelve gebracht. Die schrale figuur in haar sluike grijze peignoir, de haren ‘als van een schoonmaakster’ glad weg-gekamd en vast-gestoken in het traditioneele kleine knoetje, gaf haar een zoo grooten tegenzin in het leven, dat zij er van walgde. Haar moeder bediende haar, en droeg haar alles na, en kleedde haar, en verzorgde haar, en verzon lekkere | |
[pagina 43]
| |
kostjes, opdat zij toch wat zou eten... haar moeder was haar ‘dienstmeid, haar onderdaan, haar slavin’, zooals Venetia zich wel eens ongeneerd had laten ontsnappen, - en toch hield zij niet van haar moeder. Zij had een afschuw van haar onderworpen, gedweeë houding, haar schichtigen blik, haar verwaarloosd uiterlijk, haar harde kleine handen... Als zij daarmee haar tante Wennard vergeleek, met haar teint van melk en rozen, haar gemanicuurde vingertjes, haar àltijd ladylike er-uitzien, ook al overviel je haar in den vroegen morgen, - 's ochtends droeg zij een aardig boudoir-mutsje en een frisch ochtendjaponnetje, - o, dan steeg haar de drift zoo heet naar de keel, dat zij dacht te stikken... De moeder sloop weg, en Carola draaide zich woedend op haar andere zij. Ja! nu kon zij natuurlijk niet meer slapen, dat sprak vanzelf! Vannacht was zij gemarteld geworden door haar jaloerschheid op Venetia. Waarom, waarom, waarom moest juist aan háár zoo'n ongelooflijk geluk te beurt vallen?... Zij had een beetje geluk óók zoo goed kunnen gebruiken! Met het belachelijke inkomen van haar moeder moest het heele huishouden worden bekostigd, moest zij zich kleeden, haar sieraden, haar taxi's, haar honderderlei kleinigheden betalen, - en, al was zij ook zoo week als was, op één punt was haar moeder reuzesterk, - op het punt van schulden maken. Telkens, als zij er op aandrong, iets op crediet te nemen, had haar moeder bijna een zenuwtoeval gekregen, en zij wist dat haar moeder liever van honger zou sterven, dan wat zij schuldig was niet betalen. | |
[pagina 44]
| |
Vervelende eigenschap. En daar was zij de dupe van. Wat kon haar het leven schelen, wanneer zij niet alles had wat zij verlangde, als zij zich niet kon kleeden zooals zij wou, niet reizen, geen juweelen dragen... als zij moest wonen in zoo'n bespottelijke straat, waar de eerste verdieping der huisjes tevens de zolder-verdieping was... - Niet eens een dak boven je hoofd, smaalde zij, als zij, thuis-komende, het plat afgesneden vierkant zag van het kleine huis, dat toch wel ‘riant’ volgens haar moeder, in het keurige voortuintje stond, waar de karmozijnen roos van den rambler zich bevallig rankte om en boven de glazen deuren der serre... Och ja, het kon nòg erger zijn, als zij bijvoorbeeld zou moeten wonen op een bovenhuis of in een étage-woning. Beneden, met daarbij aangetrokken de voor- en achter-serre was de suite wel aardig, en ‘leek’ tenminste op iets, maar boven! twee kamers en een tusschen-zolder, en nog een kabinetje voor badkamer... Haar moeder had alleen een dagmeisje voor enkele uren en redderde alles verder zelf. Zij werkte zich half dood, 't mensch, en kreeg nooit een woord van dank. Carola lachte hard. O! als haar moeder er niet was! Dan ging zij naar het buitenland, en werd daar actrice, of danseres, of jockey... of wat dan ook! als zij zich maar uitleven kon, en niet langzaam stierf, zooals hier! Hetta, die zoo goeiïg-ouwerwetsch redeneeren kon, had wel eens gezegd: - Maar, Rola, als je je ergens toe bepalen | |
[pagina 45]
| |
kon, zou je je stellig niet zoo ongelukkig voelen. Heb je geen lust om te gaan studeeren? Voel je niets voor huisvlijt?... Je zou batiken kunnen leeren, je hebt veel artistieke smaak, of kunstnaaldwerk. Je zou... - Als je iets voor me weet, waardoor ik met één slag rijk word, dan goed! Maar al dat pietepeuterige geklungel is niets voor mij, dat weet je wel! Jij bent nu schilderes... maar je rust op 'n basis van rijkdom. Als je dat niet had, ach, lieve mensch, als je vandaag van water moest leven en morgen van droog brood, dan zou je óók wel anders praten. Dan zou je niet zoo liefjes zaniken over ‘kunstnaaldwerk’ en ‘huisvlijt’... - Ik wil je alleen van 't verkeerde denkbeeld genezen, dat geld alles zou zijn. Ik hoef niet te werken, nietwaar, toch doe ik 't; ik houd ervan, ik zoek werk als ik 't niet heb... Een schouderophaling was Carola's eenig bescheid. Ja, als zij ook zoo'n gemakkelijk talent als Hetta had. En ‘snoezige’ portretten opkladden kon in enkele vegen... ja, dan! Maar nu was het haar lot, om als een hongerig kind voor een Sint Nicolaasétalage te blijven hunkeren... om altijd achter het leven, als achter een prachtigen optocht, aan te hollen; zij hóórde wel de muziek, en zàg de bloemen en de guirlanden en de kleurige kleedijen, - maar niets ervan was voor háár!... Den heelen nacht had zij liggen denken aan haar nieuwe plannen omtrent Remil. Natuurlijk zou zij regelrecht afgaan op haar doel, en niet rusten eer zij het had bereikt. Het liefste had zij Remil dadelijk | |
[pagina 46]
| |
naar het stadhuis gesleept... maar met al zijn slapheid zou hij dit toch niet zoo licht toelaten. Neen, zij moest den veiligen weg volgen, en de veilige weg, dat was hier de langzame weg... Zij moest beginnen zijn diepere geestelijke aandacht op zich te vestigen. Zijn werkelijke belangstelling gaande maken. Zien te bewerken, dat zij hem onmisbaar werd; en dàn eerst zou zij haar slag kunnen slaan, en hem tot een huwelijk dwingen. Als zij nú naar hem toeging, en hem een voorstel deed om samen te trouwen, zou hij haar zoo bot en bruusk weigeren, dat er verder niets meer aan de zaak zou zijn te doen. Neen, zij moest den lust om een huwelijk met haar aan te gaan in hèm wakker maken... en haar intuïtie den vorigen avond had haar wondergoed geleid, toen zij hem haar plan te kennen gaf, hem een ‘geluksopvoeding’ te willen geven... Overmorgen zou de campagne beginnen... Maar wat moest zij ondertusschen uitvoeren al dien tijd? Wachten was iets, dat zij niet kon. Het druischte absoluut in tegen haar natuur. Zij had het nooit gekund! Hoe goed kon zij den hartekreet van Heine begrijpen, die liever wilde gegeeseld en gemarteld worden, dan te moeten wachten... Lasz mich mit glüh'nden Zangen neipen,
Lasz gräslich schinden mein Gesicht;
Lasz mich mit Geiszlen peitschen, stäupen, -
Doch warten, warten lasz mich nicht!...
Haar driftig, spontaan temperament verdroeg niet de kwelling van het niet direct vervulde. Zij stormde | |
[pagina 47]
| |
door het leven... nu eens naar het eene, dan naar het andere doel; altijd was haar geest bezig met nieuwe plannen, en nooit rustten haar hersenen, en nooit lieten haar altijd in trilling zijnde zenuwen haar met vrede. Tòch gaan? tòch vanmiddag gaan naar Remil? Neen. Hij zou vreeselijk uit zijn humeur raken. En als hij eens werkelijk ‘bezet’ was, zooals hij beweerde? Zij ging overeind zitten in bed, en sloeg haar armen om haar opgetrokken knieën. Zij moest toch iets doen; zij kòn niet werkeloos blijven, en, immers, wanneer zij Remil met succes zou willen belegeren, dan moest zij een tijdje lang niet op geld behoeven te zien; zij moest zich zoo lief mogelijk kunnen kleeden, verleidelijk en coquet... en daarvoor moest een ruime beurs haar ten dienste staan... of... Een denkbeeld, dat zij al lang met zich had omgedragen, begon vastere vormen aan te nemen... Zij dacht... zij dacht na... Toen haar moeder met haar lunch boven kwam, zat Carola nog steeds in dezelfde houding. - Ben je nog niet op, kind! waagde de moeder schuchter. Carola keek op, als iemand, die rood en lachend uit een aangenamen droom ontwaakt. - Ik heb m'n fortuin zitten maken. - Wat heb je nu weer verzonnen, zei de moeder hoofdschuddend; zij had een zekeren angst voor Carola's plannen; nu eens dreigde zij de wereld te zullen intrekken als reis-kamenier; dan weer wou zij ‘een brevet aanvragen om bloemen te verkoopen | |
[pagina 48]
| |
op straat’; of zij wilde een, ‘champagne-salon’ openen, of... - Ja, dat hoor je later wel, zei Carola nonchalant. - Nee, zeg 't me nú, drong de moeder aan. - Ja, dat kan je begrijpen. Dan krijg ik weer de idiootste bezwaren. Neen, Marietje, zóó dom niet. Wat heb ik voor lunch? ik heb honger. Zij wierp een blik op het blad, waarop keurig gerangschikt 'n schaaltje sandwiches stond, een kristallen schoteltje vruchten, beschuitjes, een driekant stukje Emmenthaler kaas, en een klein glaasje Grieksche wijn. - Ah! bon! riep zij, en verdween in de badkamer. Toen zij beneden kwam, was zij gekleed om uit te gaan. - Dag! riep zij even om den hoek van de keukendeur, waar zij haar moeder bezig hoorde. - Dag, antwoordde deze bedrukt. Waar wou het kind nu weer heen, wat had zij in 't zin... Neuriënd sloeg Carola de voordeur achter zich toe. Zij bleef even staan, om in 't voortuintje een witten anjelier te plukken, en die te steken in de lapel van haar kort, parelgrijs tailleur-manteltje. De smaragd-groene lage schoentjes waren van kleur precies in overeenstemming met het cloche-hoedje van zijdestroo, dat gegarneerd was met een pikant toefje roode kersen, en waaruit, bij de ooren, flatteerende krul-lokjes dartelden. Zij liep de Marconistraat uit, en vond in de Weimarstraat haar gewone halte van lijn vijf. De lentelucht was zoel en geurig. In de blauwe | |
[pagina 49]
| |
lucht dreven groote, goudwitte wolken, en de bloemenverkoopers over-riepen elkaar: - Mimosa! mooie mimosa! Ruikende mimosa! Kwaliteit! - Neen, kijk hier! riep Carola in de tram, toen zij haar lakleeren tasch opende, en merkte, dat zij haar wit-leeren portemonnaie met het gouden slotje vergeten had. Conducteur, ik heb geen geld bij me! - Dan geef ik u zóó 'n kaartje, zei beleefd de conducteur. - Dank je. Ik zal 't niet vergeten, nummer 908. - Maar... zei de conducteur, u moet toch ook weer terug. Laat ik u dan nog 'n dubbeltje geven, en hij voegde de daad bij het woord. Carola lachte, en knikte dankend. Zij was het zoo gewoon, door mannen altijd met de meeste voorkomendheid en hoffelijkheid te worden behandeld, maar het was toch altijd weer pleizierig het te ondervinden. Zij wandelde de stad door, bedaard en zelfbewust, zeer tevreden met de aandacht die zij algemeen trok. Vrijmoedig blikte zij rond, haar oogen niet afwendend van andere oogen, die haar aanstaarden, bewonderend of brutaal; en eens lachte zij hard-op, toen zij bij het oversteken van een straat, òmziende of er ook iets aankwam, merkte dat een voorbijganger òmkeek naar háár... Zij bereikte een der grootste mode-magazijnen van de residentie, en stapte binnen. - Ik wou de chef spreken, zei ze, toen een der winkeldametjes naar haar toekwam. - Wordt u verwacht? Carola keek het meisje uit de hoogte aan. | |
[pagina 50]
| |
- Neen! zei ze. Maar u kunt zeggen, dat freule Boscate er is. - Neemt u even plaats... Een stoeltje werd Carola toegeschoven, maar zij bleef rond-loopen, haar oogen weidend aan de weelde die haar omringde. O! het volgend jaar zou zij hier in een heel andere positie staan. Dan zou zij zeggen: - Juffrouw! Laat u mij eens die brocaten avondmantel zien? Ja, die bevalt me wel... En zij zou niet vragen naar den prijs... En de chef, die nu niet eens onmiddellijk kwam aangesneld, zou haar dan buigend als het traditioneele ‘knipmes’, tot aan het portier van haar auto begeleiden... - Wilt u maar even meegaan naar 't kantoor, dame? Achter den grooten winkel was het kantoor, dat met één groot raam uitzag op een binnenplaats. Een groote schrijftafel stond er, overladen met couverten en papieren, en, op pennen vastgestoken, vele stapels brieven. Aan de muren hingen ingelijste, fotografische afbeeldingen van het magazijn en een reclame-plaat van een Zwitsersche zijde-leverancier. Carola was op den draaibaren bureau-stoel gaan zitten, en was juist bezig zich vreeselijk op te winden over de onbeleefdheid van dien ‘vent’, toen de ‘vent’ binnen trad, en zonder omwegen vroeg: - U wordt zeker gestuurd door 'n krant? - 'n Krant? vroeg Carola, die het niet eens dadelijk begreep. - Ja, ja, nou ja, door 'n blad, 'n damesblad; u | |
[pagina 51]
| |
wilt 'n artikel schrijven over onze zaak, indien wij adverteeren... Een kort, hokkend lachje ontsnapte haar. - Daarvoor kom ik niet precies, zei ze hautain. Ik ben... u hebt m'n naam zeker niet goed verstaan?... freule Boscate. Tot dusverre ging ik steeds naar Parijs, om me te kleeden... - Pardon, pardon, haastte zich de chef zijn bévue goed te maken, waarmee mogen we u van dienst zijn? - U is het hoofd van deze zaak? - Het hoofd? ja, ik ben de winkelchef... - Dus er staat nog iemand boven u? - Ja... de directeur. Maar u kunt mij alles... - Dan wensch ik de directeur te spreken. - Ja, ziet u, de directeur zal niet, zonder voorafgaande verwittiging... - Wilt u even gaan zeggen, dat ik er ben, en de directeur wensch te spreken, zei Carola, op een toon, als gaf zij bevel aan een knecht. De chef aarzelde, maar durfde toch niet blijven aarzelen, je kon nooit weten... Hij was evenwel zoo voorzichtig, niet van de spreekbuis gebruik te maken, doch zelf naar boven te gaan. Het duurde lang. Het duurde oneindig lang. Het driftige bloed was Carola reeds vele malen naar het hoofd gevlogen; zij stampte met den kleinen voet op den grond... - Wilt u mij maar volgen? Zij klauterde achter den chef een smalle, kronkelende wenteltrap op. - Past u op. 't Is hier donker. Nog een paar treedjes... | |
[pagina 52]
| |
De chef knipte een electrisch lichtje aan, en opende voor Carola de deur van een allerkleinste kamer. Voor het eenige raam, dat ook alweer uitzicht gaf op de wanden der binnenplaats, stond een bureauministre geschoven; een bureaustoel en een gewone, plus een brandkast, vormden verder het geheel ameublement. De directeur, een kleine, bol-ronde man, rood, aamborstig, kaal, stond moeilijk even op bij haar binnen komen: - Neemt u plaats. - En wachtte op hetgeen hij te hooren zou krijgen. - Kijkt u eens, begon Carola, en zij nam een zoo flatteerend mogelijke houding aan, zoodat haar fijn figuurtje op zijn voordeeligst uitkwam, en zij keerde haar gezicht goed naar het licht, zoodat de directeur duidelijk kon zien, hoe mooi zij was: ik zei 't zooeven al tegen uw chef, dat ik tot dusverre de gewoonte had, om naar Parijs te gaan, en me daar te kleeden. Het impassibele gezicht van den directeur bleef onbewogen, toen hij zei: - En nu was 't uw voornemen, zich voortaan door onze firma te laten kleeden. - Juist! zei Carola snel. Indien u me daartoe in de gelegenheid stelt. - Indien... ik... - Ja. Ik zal u m'n plan uiteen zetten. U geeft wel eens 'n modeshow. Maar uw mannequins zijn, zooals dat altijd 't geval is, obscure, anonieme meisjes. Nu zou ik iets nieuws willen invoeren, ik zou namelijk als behoorende tot de aristocratie, de robes, die door | |
[pagina 53]
| |
de aristocratie zullen worden gedragen, aan hen willen toonen. - Ah!... dus u zou... u wou... - Ja, zei Carola ferm. Ik zou willen, dat u 'n modeshow aankondigde voor de nieuwe voorjaarsmode, - of als 't daarvoor al te laat is, voor de zomermode, - en dan zou ik op die show willen compareeren als eenige mannequin. - U als éénige... - Ja, natuurlijk! zei Carola, op onbeschrijflijk trotschen toon; u dacht toch niet, dat ik tusschen al die... - Met uw verlof, maar ‘al die’ zijn heusch niet zoo ‘obscuur’ als u schijnt te denken. 't Zijn allen meisjes van goede stand, soms zelfs van heel goede stand... hoe zonden ze anders komen aan die elegance, die fraai-gevormde handen, enkels en voeten, die démarche... - Ik zou niet anders willen dan alléén, herhaalde Carola koppig. - Ik heb niet genoeg aan één mannequin. - U begrijpt toch ook wel, dat 't veel meer de aandacht trekken zal, wanneer u aankondigt, dat de mode door freule Boscate zal worden gedemonstreerd... De directeur wiegelde zijn bol-rond hoofd op zijn schouders heen en weer, en stak twijfelend zijn lippen vooruit. - 't Is de vraag. 't Is de vraag. Boscate... Boscate... tegenwoordig hoor ik die naam zelden of nooit meer noemen... U woont...? - Ik ben geparenteerd aan de beste families, aan de Wennard's aan de Exloo's... als u iets | |
[pagina 54]
| |
wist van de Haagsche geschiedenis der upper ten, dan zou u dat bekend zijn! zei Carola, die zich zeer beleedigd voelde, ongeduldig en scherp. En ik heb 'n oneindig aantal kennissen... als ik uw firma aanbeveel... - En wat zouden... eventueel uwe voorwaarden zijn? - Ik wil twee demonstraties geven, één tegen de zomer, één tegen de winter; daarvoor krijg ik van u duizend gulden per keer, en voorts kleedt u mij het heele jaar door. De directeur staarde haar langen tijd met zijn bol-ronde oogen aan; toen antwoordde hij: - U krijgt honderd gulden per keer, en beide keeren kunt u één japon of mantel uitkiezen van ten hoogste honderd gulden. Carola sprong op: - Mijnheer! u begrijpt.. - Dit is mijn voorstel. - Ik zou... 't misschien voor duizend gulden de twee keer willen doen, als u me verder 't heele jaar... - Honderd gulden per keer, en tweemaal 'n mantel òf 'n japon, van ten hoogste... Carola stond te trillen op haar beenen van woede. Haar schoonheid, haar charme had op dezen man niet den minsten indruk gemaakt. En haar verbazing hierover was haast even groot als haar toorn... - Maar ziet u dan niet, hoe ik de modellen op hun voordeeligst zou kunnen deployeeren? stiet zij uit. - Zeker, zeker, anders zou ik uw plan niet eens de overweging waard hebben gekeurd. Dat verstaat zich. | |
[pagina 55]
| |
- U wilt niet nog eens nadenken? U verwerpt dit voordeel, deze prachtige reclame, zonder eenig beraad? - Verwerpen... doe ik 't niet. Ik stel alleen 'n ander voorstel in de plaats van 't uwe. - Dat is geen voorstel! barstte Carola uit. 't Is 'n beleediging! De directeur haalde even, bijna onmerkbaar, zijn massieve schouders op. - Zooals u 't opvatten wil. Den Haag is geen Parijs, geen Londen, nietwaar. Men moet rekening houden met de toestanden, zooals die hier zijn in dit land. En bovendien... met de tijdsomstandigheden. - Mijnheer, zei Carola, 'n goed zakenman, die rekening houdt met de tijdsomstandigheden, ziet z'n vóórdeel in 'n schitterend aanbod, - dat niet voor de tweede maal zal worden gedaan! Zij richtte zich zoo hoog mogelijk op, knikte hooghartig tot groet, sloot de deur van de kamer achter zich, vóór de directeur nog iets had kunnen zeggen, en stormde de trappen af met halsbrekende roekeloosheid. Zij brieschte bijna hardop: Wat verbeeldt ie zich wel, mij, mij zoo te behandelen! De gek, de... Haar verdere ziedende woorden verstomden haar op de lippen, toen zij de glazen deur van het kantoor bereikte, en daardoor heen in den winkel trad. Opeens had zij haar waardige houding herwonnen. Met ijzige bedaardheid, zeer langzaam doorliep zij het magazijn, dwong een der winkeljuffrouwen met haar blik de deur voor haar te openen, en stond een oogenblik later op straat. En wat nu? | |
[pagina 56]
| |
Het was een eigenschap van Carola om zich over de minste kleinigheid bovenmatig op te winden; haar zenuwen vibreerden heftig bij de kleinste gebeurtenis, en deden haar reageeren in wilde drift. Maar tevens bezat zij de gelukkige hoedanigheid, niet lang te blijven na-mokken; rusteloos zocht haar altijd bezige geest naar eeu nieuw onderwerp, en had zij dat gevonden, dan besteedde zij dááraan weer al haar energie. Zij had wel ergens willen gaan zitten, en een kopje thee drinken, om weer wat op krachten te komen... maar zij had immers geen geld bij zich? En er op speculeeren in de stad iemand tegen te komen, die wel zoo goed was, haar mee te nemen, daarvoor had zij nu geen geduld. Zij kwam voorbij een parfumerie-zaak, waar zij dikwijls kocht; zij had zeep noodig, en kon die wel even bestellen. De eigenares liet haar als gewoonlijk alle nouveauté's zien, die zoo juist waren aangekomen, en Carola vermaakte zich met het bekijken der frivole voorwerpjes, brûle-parfums, vanity cases, poederdoozen, spiegeltjes, manicures... en zij kocht eenige dingen, die zij volstrekt niet noodig had, alleen maar omdat zij het zoo ‘gezellig’ vond, veel te koopen... en liet zich een gracieus geur-sachetje La rose France cadeau doen ‘om in haar corsage te steken’. Haar goed humeur had zij herwonnen. De bespottelijke episode van zoostraks lag achter haar... en was vergeten! Maar wat nu? Zij dacht na. Lang en diep. En eindelijk hadden haar vernuftige hersens weer iets gevonden. | |
[pagina 57]
| |
Zij herinnerde zich, dat Hetta gesproken had over een nieuwe, deftig-artistieke hoedenzaak, zoo juist geopend op het Lange Voorhout. De eigenares, een Française, madame Récis ‘bouwde’ de hoeden naar elks gezicht; en de hoeden, die zij in voorraad had, waren allen unica, en werden nooit nagemaakt, hóé een cliënte er ook om smeekte en bad... De zaak was zeer grootscheeps ingericht, op Parijschen voet. Een huis voor de ‘haute aristocratie’. Dáár zou zij met reverentie worden behandeld... een vrouw werd toch altijd beter begrepen door een vrouw, - dan door een man... die niet verliefd op haar was. Een keurige knecht in een livrei-rok opende haar de deur van het gesloten huis, en liet haar in een stijlvol gemeubelde antichambre. Een oogenblik later trad madame Récis binnen, een knappe, levendige Parisienne, die Carola in een stroom van welgekozen woorden het doel van haar etablissement uiteen-zette... na informatie was haar gebleken, dat er in den Haag een dergelijke inrichting nog niet bestond; en zij waagde het hier te komen, vertrouwende op den bekenden smaak en het goede inzicht der Haagsche beau monde. Carola raakte met Madame Récis in zulk een geanimeerd gesprek, dat zij bijna het doel van haar komst vergat. Doch toen Madame haar uitnoodigde de model-kamers mee te gaan zien, dacht zij er opeens weer aan. Goedkeurend blikte zij rond in de luxueus gemeubelde, ruime, hooge vertrekken van de patricische woning. In deze omgeving zou zij wel willen, wel | |
[pagina 58]
| |
kunnen ‘werken’. Het kostte haar zelfs volstrekt geen moeite tegenover deze innemende, gracieuse persoonlijkheid, - een echte ‘femme du monde’, - van haar bedoeling kennis te geven. Aandachtig hoorde Madame Récis het jonge meisje aan. Het voorstel deed háár, de cosmopolitische, volstrekt niet vreemd aan. In de groote wereldsteden hoorde je, vooral na den oorlog, telkens en telkens van deze dingen... Kijk hier. Er kwam een jong meisje bij haar, van zeer goede familie, geparenteerd aan allerlei aristocraten, en bekend in de beste kringen. Zij, madame Récis, was in de residentie een ònbekende. Niemand wist iets van haar. En zij kende niemand. Zij had het aangedurfd een zaak in Holland te beginnen, omdat een instelling, als deze van háár, volslagen nieuw was voor dit land. En natuurlijk had zij zich in de hofstad gevestigd. Maar zij moest zorgen, dat haar zaak bekendheid kreeg. En vóór zij opende, had zij al de vrouwelijke journalisten der dames- en plaatselijke bladen bij zich genoodigd op een thee. Het gevolg, - want wàt ze te toonen had, was chic, was apart, was gedistingeerd... waren uitstekende artikelen geweest, waarvan zij de schrijfsters royaal met fraaie bloemen-manden en bouquetten had beloond. In de eerste dagen was de toeloop dan ook heel aardig geweest. Nieuwsgierigheid, en de attractie der nouveauté, nietwaar. Doch al heel gauw verslapte de belangstelling, en er waren dagen, dat er niemand kwam. Daar moest verandering in komen. Zij werkte niet met eigen kapitaal, en moest dus, behalve haar | |
[pagina 59]
| |
levensonderhoud, ook nog de rente in-verdienen van het haar voorgeschoten geld. Ja, natuurlijk! zij was duur. Elke oorspronkelijke artieste heeft recht op voldoende erkenning. En wat zij gaf had waarde in dubbelen zin: aan materiaal, èn aan het origineele ontwerp. Al haar hoeden waren samengesteld van de beste ingrediënten, en hadden, door den uitzonderlijken smaak, waarmee ze waren ontworpen en uitgevoerd, een uniek cachet. Het was nu maar zaak deze feiten onder de aandacht te brengen van het publiek; en zij had gemeend, daarvoor te moeten adverteeren en nog eens adverteeren, of misschien een mooi boekje uit te geven, met afbeeldingen, op kunstdruk-papier... Dat alles kostte geld, veel, veel geld. En als nu eens dit meisje reclame voor haar maken wou, dat mooie freuletje... ook dàt zou haar natuurlijk geld kosten, veel, veel geld, - dat begreep zij opperbest, maar zou deze uitgave niet met veel meer zekerheid haar winst opbrengen?... Zij liet Carola praten; en kwam allengs absoluut tot de overtuiging, dat zij deze kans niet voorbij mocht laten gaan. En Carola begon zich hoe langer hoe meer op haar gemak te gevoelen. Zij babbelde allergezelligst met deze beschaafde vrouw, die een aardige ontwikkeling, een ruime menschenkennis bleek te bezitten, en zoozeer had zij zich laten meesleepen door de aangename interessantheid der vlotte Fransche conversatie, dat zij even tot bezinning moest komen, toen madame Récis eindelijk zeide: - En nu uwe condities, mademoiselle? | |
[pagina 60]
| |
Carola moest even nadenken. Wat zij zoo berekenend van de andere zaak had geëischt, kon hier niet gelden. De toestand was immers geheel anders hier. Ten slotte zei ze: - U zou me eerst eens precies moeten zeggen, wàt m'n werkkring zou zijn. Mevrouw Récis dacht op háár beurt na. - 't Zou me 't beste lijken, zei ze, als u elke dag hier kwam... bijvoorbeeld 'n uur. Laten we zeggen van vier tot vijf. Zou u dat schikken? - Uitstekend! - Daarvoor zou ik u per week 'n salaris kunnen betalen van honderd gulden. Honderd gulden in de week, - het leek Carola niet kwaad. Maar voorzichtigheidshalve zeide zij niet dadelijk wat. - En dan bovendien... zou u kunnen rekenen op vijf percent van elke door uw toedoen verkochte hoed. - Goed, zei Carola. Daarmee neem ik genoegen. En wanneer zal ik in functie treden? - De volgende week Maandag. Ik moet eerst de gelegenheid hebben om uw intrede in mijn salons wereldkundig te maken. - En hóé wou u dat doen? vroeg Carola. - In alle vooraanstaande plaatselijke bladen, publiceer ik een annonce. Eerst de beschrijving van mijn zaak, en dan volgt: Mademoiselle Carola Boscate a gracieusement consenti... - Ah! bien! riep Carola tevreden. Zij vond dat | |
[pagina 61]
| |
madame Récis deze affaire op de meest kiesche en aimabele wijze had getracteerd. En zij nam afscheid van de Parisienne met een handdruk en een lachendjoviaal: - J'espère que ce sera pour nous deux un chopin!Ga naar voetnoot*) Licht van tred, luchtig van hart, snelde zij naar de tram, en reed naar huis, op het dubbeltje van den conducteur. Zij had bijna hardop gelachen, toen zij het in ruil gaf voor haar biljet. Eén dubbeltje was vanmiddag haar heele bezit! En toch had zij haar fortuin gemaakt! Bruisend van vroolijkheid kwam zij de eetkamer in, waar haar moeder dociel zat te wachten met een handwerkje, terwijl de tafel stond gedekt. - Wil je nòu 's wat hooren! riep Carola en sloeg haar handschoenen in de palm van haar hand, en met elken slag accentueerde zij een woord: - Ik - heb - me - zooeven - als - winkeljuffrouw - verhuurd! - Wat?! De moeder rees op, met een gezicht zóózeer verwrongen van ontsteltenis, dat Carola het uitproestte van het lachen. - Nou, wat zeg je ervan? ben ik geen flinke meid? - Dat was toch niet noodig geweest, steunde de moeder, en jammerend wrong zij haar handen. Zij dacht geen oogenblik, dat het niet waar zon zijn... Zij wist het immers: Carola was tot alles in staat! - En waar... en wanneer... stamelde zij bevend. | |
[pagina 62]
| |
- Mams, je valt me tegen. En je bent waanzinnig ouderwetsch. Tegenwoordig, nu de wereld op z'n kop staat, zijn de ‘beste standen’ hulp in de huishouding, of ze typen op 'n kantoor, of de hemel mag weten wat ze nog meer doen, maar doen willen ze iets; of moeten ze iets; ze bedanken ervoor, om alleen maar te vegeteeren, en bij de eerstkomende revolutie ‘lantaarn-ornament’ te wezen! - En je hebt me niets... van je plan gezegd... - Mensch, je wordt vervelend. Hè, jakkes, kan je nu nooit 's ergens pleizierig en aardig op ingaan! Nu was ik juist zoo goed in m'n humeur. - Vertel me dan... ook wat méér... En Carola vertelde. Het gezicht harer moeder klaarde op: wat zij had gedacht, zij wist het niet, maar zij had opeens een visioen gekregen van Carola in een sigaren-winkel, of... Onder het vertellen werd Carola opnieuw vol animo. En opgewekt beschreef zij de particuliere salons van madame Récis, haar beschaafde conversatie, haar gedistingeerde persoonlijkheid... en de moeder werd rustiger... maar onder het luisteren door, peinsde zij erover, waarom Carola haar eerst zoo'n schrik had aangejaagd door zich aldus uit te drukken. Uit nonchalance, uit onverschilligheid, uit zucht tot kinderachtige plagerij... deed zij dat; maar het was de moeder het bewijs, hoe weinig zij in tel was bij haar kind. Carola beschouwde haar als een comfortabele hulp, een utilité... maar niet als moeder... en stellig had zij haar niet als moeder lief... | |
[pagina 63]
| |
II.- Zit ik zóó goed? vroeg Babs van Eerbeeck, die voor Hetta van Esschen poseerde, en zij richtte zich hoog in het zadel op, dat was vast-gegespt aan den houten paarden-romp. - Recht-op is goed, maar niet te stijf, vooral niet te stijf... Prettig werkte Hetta aan het groote doek, dat in een houten raam was gespannen. Het landschap, - een parkgezicht op Eerbeeck, het Wassenaarsche buitengoed van Babs' ouders, - was al gereed, en thans schilderde Hetta de jonge figuur op het paard, dat ook reeds in groote lijnen was aangezet. Het was haar heden om het gezicht te doen; en Babs, die in een goede bui was vandaag, had juist de gewenschte uitdrukking. Het was een genre, dat Hetta in de mode had gebracht: ‘portretten in eigen omgeving’, zoodat het stuk niets had van een officiëel portret, maar een toevallig schilderij leek. Deze nouveauté had enormen opgang gemaakt; en sommige stukken van haar waren reeds ‘beroemd’, en werden op exposities ten zeerste bewonderd. De ‘zusters Wierda ten Cate’ in hun bootje op den vijver; het tennis-stuk van de jong-getrouwde van Colmschate's; de kleine meisjes Erdmann bij hun jeu de grâce; Cecile van Weelen met haar verloofde in een balzaal dansend... al deze werken werden telkens en telkens weer genoemd. Thans had zij een reeks ‘sportieve portretten’ onderhanden. Een golf-club had haar voor het club- | |
[pagina 64]
| |
paviljoen een groot doek besteld; zij had den bekenden heer-rijder van Ronesteyn bij een wedren geschilderd, en een boeiend tafereel ontworpen van eenige leden der Veluwsche jachtvereeniging in actie; baron van Versen Reaal compareerde in rooden jacht-rok aan den wand van zijn Brabantsch jachthuis, en de meisjes van Eimeren waren ‘prises sur le vif’ op hun morgen-rit... Babs van Eerbeeck was zóó bekoord door dit laatste stuk, dat zij van zichzelve óók een dergelijk schilderij wilde hebben, en zij had haar ouders net zoo lang geplaagd, tot zij eindelijk toestemden. Hetta was vele malen naar Eerbeeck gekomen, om de omgeving, en Babs-te-paard te schilderen; het werk naderde nu zijn voltooiing, en Babs was verrukt. - 't Is snoezig, Hetty, - snoezig in één woord. Als je mij nu ook nog 'n lief gezichtje geeft, dan ben ik heelemaal tevreden. - Dat hoef ik je niet te geven, dat heb je al, en dat weet je heel goed, ijdeltuit, lachte Hetta. - Nee maar, zie je, zei het meisje kinderlijk, de pupil van m'n eene oog staat niet precies in 't midden, er komt aan de eene kant te veel wit te zien... - Dergelijke... onvolkomenheden geven juist karakter aan iemands gezicht, dat je dat niet begrijpt! - Ik heb liever schoonheid dan karakter, pruilde Babs. - Foei! dat meen je toch, hoop ik, niet, zei Hetta, en nam voor de grap het air aan van een bedaagde matrone, - de schoonheid vergaat, 't karakter blijft! | |
[pagina 65]
| |
- Je bent een schat! riep het spontane kind, als je zoo scheurkalenderachtig spreekt! Wacht, ik kom je 's even omhelzen! - Je blijft zitten! Zitten, zeg ik je! - Nou, dan houd je de zoen te goed. Hetty, ik zal spijt hebben, als m'n portret af is, ik vind 't hier zoo dol-gezellig. - Zoo? dat mag ik hooren. - Ja! reuze-leuk. Ten eerste heb je zooveel typische dingen, dat 't wel 'n week duurt, eer je ze allemaal hebt bekeken, en dan ben jij zoo'n aardig wezen, je praat en vertelt allerlei interessants, en verder maak je hier kennis met allerlei typische lui... Hetta lachte, en trad op eenigen afstand van haar schilderij, om het levende en het geschilderde gelaat met elkander te vergelijken. Zij was zeer voldaan. En zij dacht met een glimlachje van tevredenheid: Wat ben ik toch ongelooflijk handig... Ook deze schilderij slaagde voortreffelijk. De kleuren van het landschap waren zacht en malsch; het meisje, als ruiter te paard gezeten, had al de souplesse, de spierbewegelijkheid van 't levende, jonge lichaam. En nogmaals dacht zij: Wat ben ik toch ongelooflijk handig... De critiek, die tegenover haar wel eerlijk en objectief kon zijn, omdat zij een apart genre beoefende en dus niemand in den weg stond, omdat zij bovendien geheel vrij en onafhankelijk was, en zij zich altijd een goede kameraad betoonde, een hartelijke hulp, voor wie in nood verkeerde, - de critiek deed over het algemeen recht aan haar verdienste, en noemde haar niet zoozeer ongelooflijk handig, als wel | |
[pagina 66]
| |
ongelooflijk knap. Maar Hetta, met haar eenvoudige ziel, haar totaal gebrek aan eerzucht, haar dankbaarheid omdat haar talent haar zoo gemakkelijk was ‘aangewaaid’, haar verbazing, dat zij zoo weinig had behoeven te werken en te worstelen, om er te ‘komen’, om er te ‘zijn’ - weet haar sncces voornamelijk aan haar handigheid en niet aan haar natuurlijke gaven. Haar blik op de wereld was volkomen gezond en normaal. Zij zag de dingen, zooals zij waren, en bekeek ze niet met een morbide fantasie. En al waren er sommigen, die haar haar weinige belangstelling in het nieuwe van: blokjes en streepjes en grillige lijnen, verweten, de meerderheid ontkwam niet aan de bekoring van haar, misschien niet diep, maar zeer aantrekkelijk, frisch, oprecht en levendig talent. Zij had een vaste, ferme hand, een fijnonderscheidend kleurgevoel, en zij wist als spelenderwijs een gelijkenis te treffen. Haar groot atelier, met de boeiende kleurigheid der afgewerkte of nog onvoltooide doeken, de smyrna tapijtjes over den parketten vloer, de bonte muurbekleedsels en gordijnen, en kussens overal, maakte ondanks de hooge ruimte, een indruk van prettige huiselijkheid. Er heerschte een gezellige nonchalance, die nooit ontaardde in slordigheid; het was er ook niet te mooi; zoodat het niet lijken kon, als werd er niet gewoond en gewerkt; het was er vol, maar niet overvol, en niemand kon dat hinderen, omdat overal waar de oogen rustten, zij rustten op iets moois. Met zorg en smaak had Hetta de inrichting van haar atelier tot stand gebracht. Langzamerhand had | |
[pagina 67]
| |
zij haar omgeving zien worden tot een milieu, dat haar schoonheidsgevoel volkomen bevredigde, en waar zij het heerlijk vond om te vertoeven. Zij had een opgeruimd temperament, en niemand behoefde ooit te klagen over haar humeur, maar in de laatste dagen, - zij merkte het zelf, - was het, of er een nieuwe vitaliteit door haar ziel was gevaren. Zij voelde haar oogen glinsteren en steeds een onwillekeurigen lach om haar mond, - en het amuseerde haar, dat Babs het had bespeurd. Maar haar glimlach werd dieper bij de gedachte, dat het kind toch nooit vermoeden kon, waarom zij dezer dagen zoo vroolijk was! Zij koesterde haar heimelijk plan, als een kind, dat een verrukkelijk vooruitzicht heeft, maar er met niemand over spreken wil, om elk greintje van het geluk voor zichzelf te kunnen houden. Vanmiddag ging zij naar Hugo. En... met het vast besluit, dat dit eerste bezoek het begin zou zijn van een ononderbroken, gezelligen omgang met hem. - Word je niet moe, Babs? - Ik kan nog wel even... Maar dan moet je me laven, hoor, met je zalige koffie, en... -... je zalige room-bonbons, plaagde Hetta. - Ja, en met nog wat substantieelers, je caramel-cake, of heb je die vandaag misschien niet? - Jawel, ik denk 't wel. Ik zal dadelijk je orders laten uitvoeren, hoor. - Dat vind ik toch zoo dol van je, Hetty, dat je, ondanks dat je 'n kunstenares bent, 't materieele toch óók in eere houdt... - Ik zou mezelf geen compleet mensch vinden, | |
[pagina 68]
| |
als ik dat niet deed, lachte Hetta. Ik ben altijd van oordeel geweest, dat 'n artiest ‘niets menschelijks vreemd mag zijn...’ - Natuurlijk heb je gelijk... Maar, weet je, je bent zelfs in 't culinaire artistiek. Je verzint dingen, waar 'n ander niet op komen zou; die bonbons bijvoorbeeld, die je speciaal voor jou klaarmaken laat, die groote pralines met geslagen room, - en die fijne stukjes caramel in je cake... en weet je wel, die verrukkelijke oester-pasteitjes, die jij hebt ‘uitgevonden’? - O, ja, waarbij ik champagne in 't deeg heb laten bakken... Hetta lachte hartelijk. Zij kwam er rond voor uit, dat zij een goede tafel waardeerde, maar het eenvoudigste eten smaakte haar evenzeer, wanneer het met zorg was klaar-gemaakt. - Ziezoo, Babs, nu zullen we 't maar voor gezien houden vandaag. Kan je morgen om dezelfde tijd? - Best! - Goed, dat zal dan wel de laatste atelierzitting zijn. Dan kom ik nog 'n paar maal naar Eerbeeck, en je kan jezelf en Scotch Thistle in effigie aanschouwen. Wie noemt in vredesnaam z'n paard Scotch Thistle, 't is gewoon niet uit te spreken, zeg! - 't Is zoo, je hebt gelijk, maar 't ongelukkige dier heette nu eenmaal zoo. Ik noem d'r Scotch, en m'n groom, hoe dikwijls ik hem ook verbeter, zegt: Zots. Maar René van Alphen, zeg, die heeft z'n paard 'n Welshe naam gegeven, - je weet | |
[pagina 69]
| |
wel, dat dialect uit Wales; kan je dàt uitspreken? En zij spelde: F-n-h-o-w-s-y. - Lieve hemel, neen! - Hij spreekt 't uit: Fenòisy, en zegt, dat 't ‘vriend’ beteekent... Hetta schelde, en liet een klein goûter binnen brengen, en terwijl zij haar handen ging wasschen en haar schilderskiel uittrok, liep Barbara neuriënd het atelier rond, en riep, toen Hetta weer binnen kwam: - Jij bent 'n gelukkig mensch, Hetteke. Je bent mooi, rijk, jong, gezond... en je kan je heelemaal wijden aan 't werk dat ie 't liefste is. Hetta kreeg een kleinen schok. En zij dacht: Babs heeft gelijk. Ik ben gelukkig. Ik heb alle reden om gelukkig en tevreden te zijn. Is 't dan wel goed... om nog méér te verlangen? Maar zij verdreef snel deze gedachte. En praatte haastig met het meisje mee: - Ja, 't is 'n geluk, om je te kunnen wijden aan 't werk, dat je 't liefste is. Maar dat uit jouw mond, Babs. Zou jij óók graag wat willen doen? - Ach, ja, zei het meisje. Ik had graag willen studeeren, - vader en moeder hebben 't tegengehouden. Ten eerste vonden ze 't studenten-leven ongeschikt voor me, en verder waren ze, geloof ik, doodsbang, dat ik bijvoorbeeld leerares worden zou. Ik had desnoods wel op 'n ministerie willen werken of typiste worden, als ik maar wat omhanden had, want toen ik pas van kostschool kwam, verveelde ik me vreeselijk. Op kostschool ook heb ik allerlei dingen ingevoerd, les in koken en coupe-les, - ik kan heerlijke schoteltjes klaar maken, en menig | |
[pagina 70]
| |
blousje toover ik zelf in elkaar, - maar thuis zitten ze nog aan de bespottelijkste ouderwetsche vooroordeelen vast. Ze hebben allerlei pretjes voor me verzonnen, en Mama bedenkt ieder oogenblik 'n fancyfair of 'n ander liefdadigheidsfeest, om me maar ‘zoet’ te houden. Och, en als je dan 'n nogal meegaande natuur hebt, dan schik je je, hè. Hoe jammer, dacht Hetta, ofschoon zij het niet zei, - dat er nù nog ouders gevonden worden, die een domper zetten op de jeugdige, enthousiaste energie hunner dochters. Het leven is zoo anders geworden, vergeleken bij vroeger; de tijd stelt andere eischen; de vrouw is niet meer het thuis-zittend sloofje, het meisje is niet meer het gedweeë dochtertje van eertijds... jammer, jammer, dat nû nog de kunstmatige opvoeding der meisjes ze tot niets dan sprekende, mechanische poppen maakt, die te koop zijn in den grooten winkel der society-kringen... En Babs was daarvoor veel te goed. Dat de ouders dit niet inzagen! Te eeniger tijd viel zij ten slachtoffer aan Gijs, of een soortgelijken jongen... en een dergelijk huwelijk werd door de ouders goed gekeurd, maar studeeren, een betrekking zoeken, fi!... - Ik voel alles met je mee, Babs, zei ze hartelijk. Maar... tegenwoordig zijn er zooveel meisjes, die roekeloos de wereld invliegen, en 't thuis heel eenzaam en leeg achterlaten. Met die ouders heb ik dan óók medelijden... Wees dus maar tevreden, dat je je moeder een aangename oude dag bezorgt... Het meisje schaterde het uit. - Mama moest je hooren! Haar ‘oude dag’ zoo die al óóit komt, ligt toch nog heel ver in de nevelen | |
[pagina 71]
| |
der toekomst. In dàt opzicht is Mama niet ouderwetsch: op waardige, moederlijke wijze oud worden, - ze dènkt er niet aan! - Nu ja, zei Hetta, maar ik bedoel, dat je, door haar wensch te vervullen, haar leven zooveel prettiger maakt. Ikzelf... 't heeft me véél moeite gekost, om m'n ouderlijk huis te verlaten, maar ik kon niet anders, 't was nu eenmaal m'n vocatie, en die moest ik volgen. Maar ik heb nog 'n zuster thuis, die heelemaal opgaat in haar huiselijk bestaan, en daar ben ik, voor moeder, alfijd heel blij om geweest. Maar, Babsje, ik zal eens iets voor je bedenken, hoor... iets waarop je je geestkracht richten kan; want je bent 'n veel te lief kind, en waar veel te veel inzit, dan dat je zou mogen trouwen met de eerste de beste, alleen maar om, ‘geborgen te zijn’. Ik zal probeeren iets voor je te vinden, waardoor je onafhankelijk wordt, voor 't geval, als je eens alleen komt te staan... Het werd geloofd, dat de Eerbeecks op een veel te grooten voet leefden; zij hadden door den oorlog enorme klappen gehad, en hadden zich toch in niets verminderd, Wat moest er van Barbar worden, als haar ouders gestorven waren, haar ouders, die haar stelselmatig hadden belet, zich een werkkring te scheppen?... Het meisje nam afscheid van Hetta met een dankbaren kus. En Hetta bleef glimlachend nog even staan, en dacht, hoe eigenaardig het was, dat zij, die in leeftijd niet veel verschilde met de andere meisjes, toch vaak zoo'n beschermende, moederlijke | |
[pagina 72]
| |
houding jegens hen aannemen kon... en dat die meisjes zich meestal met vertrouwen aan haar leiding overgaven...
Een heerlijke wandeling was het in den zoelen voorjaarsdag. Hetta liep met den haar eigen vlugveerkrachtigen pas door de ruime, frissche buitenbuurten van de ver-uitgebouwde stad, naar de Willem de Zwijgerlaan, waar Hugo zijn atelier had. De koele zeewind omspeelde haar de wangen, terwijl zij voortliep in den helderen zonneschijn. Vreemd! dat zij zoo opgewekt was, terwijl haar toekomst nog zoozeer in duistere onzekerheid lag. Iedereen merkte het. En zijzelve... zij voelde een aandrang om goed te wezen tegen iedereen, om te helpen, te steunen, waar zij kon... Vanwaar die innerlijke kracht, die blijde energie?... Het kon toch best zijn, dat Hngo haar neiging in 't geheel niet beantwoordde... Maar zij glimlachte. De nerveuse manie van zóóvéél vrouwen uit den tegenwoordigen tijd, om moedwillig aanstonds elk sprankje hoop te dooven, was haar gelukkig niet eigen. Zij hóópte graag, zij was graag vol vertrouwen. Zij bekeek het lot niet met hoonenden, achterdochtigen blik... zij verwachtte er óók nog wel eens iets goeds van. En zij geloofde, dat veel van de moderne levensonmacht, ontevredenheid, zenuwoverspanning haar oorsprong vond in angst voor geluk. De menschen, de vrouwen vooral, durfden niet gelukkig zijn. Zij waren bang, altijd bang, voor dit, | |
[pagina 73]
| |
voor dat... en leden daardoor oneindig meer, dan noodig zou zijn geweest. Zij herinnerde zich een spreuk die in de kamer harer moeder hing, en die haar, als schoolmeisje reeds zoo dikwijls had gesteund en getroost: Een mensch lijdt vaak het meest
Door lijden dat hij vreest,
En dat nooit op komt dagen.
Zoo heeft hij meer te dragen,
Dan God te dragen geeft.
Waarom zou zij niet opgewekt mogen zijn, ook al wist zij volstrekt niet, of zij ooit slagen zou? Waarom zichzelve te ontmoedigen met twijfel, waarom zich zwak te maken, waarom zich op te winden, en daardoor al haar kansen te bederven misschien? Een man wordt niet bekoord door een hypernerveuse vrouw, en vooral niet een man als Hugo. Zij wandelde voort, licht van tred, in zorgelooze blijheid. Daar was reeds zijn huis, zij stapte de stoep op, en zonder ook maar een oogenblik te aarzelen, trok zij aan de bel. De deur werd haar geopend door de huishoudster, een prettige, stemmige verschijning in een keurige zwarte japon. - Meneer is op zijn atelier, juffrouw. Als u even hier wachten wilt, dan zal ik meneer waarschuwen, dat u er is. Hetta trad de suite binnen, twee ruime kamers, met aan het einde een serre, die toegang gaf tot den bloeienden tuin. | |
[pagina 74]
| |
En terwijl zij zat te wachten, dacht Hetta glimlachend in zichzelf, hoe eigenaardig het was, dat zij er geen oogenblik voor had gevreesd, Hugo niet thuis te treffen. Hoe het zij, beschouwde het als een gelukkig voorteeken, dat hij niet uit was; en verheugd volgde zij de juffrouw, die haar noodigde mee te gaan. Even klopte haar hart met luider slag, maar dadelijk werd zij weer rustig, toen zij een blik sloeg op zijn kalm, trouwhartig gezicht. - Vind je 't heel erg, vroeg hij, dat ik niet officiëel naar beneden ben gekomen, maar je hier in m'n atelier ontvang? - Integendeel, dat is me juist veel aangenamer... - Excuseer me, ik kan je geen hand geven, ik zit vol met verf, lachte hij. Zoo dadelijk is 't zijn tijd, wees hij op zijn model, een straatjongen, - en dan kunnen we praten. - O, haast je niet, ik heb alle tijd, verzekerde zij, en deed de ronde door zijn atelier, waar zij wel eens meer was geweest, doch alleen in gezelschap van anderen. Zij bekeek verschillende zijner studies en schilderijen, en zij dacht in eerlijke, wellicht wat te strenge zelfcritiek: Wat is hij knap. Er zit iets geniaals in zijn werk... Wat ben ik daarbij vergeleken... In hoofdzaak is mijn kunst niets anders dan handigheid, flair, routine... Hij had den jongen weg-gezonden, zijn handen gewasschen, en kwam nu bij haar zitten aan de langwerpig-vierkante, zware refectorium-tafel, die schuin in het atelier stond op een Perzisch tapijt. | |
[pagina 75]
| |
Zij praatten een poos over onverschillige dingen, en toen zei Hetta: - Ben je heelemaal niet nieuwsgierig, Hugo, naar 't eigenlijke doel van m'n komst? Je bent zoo bescheiden er niet naar te vragen... Maar... je was zeker wel even verwonderd over m'n onverwacht bezoek? - Och, zei hij, en lachte. Neen... verbaasd... tegenwoordig heb ik geleerd, me over weinig meer te verbazen. En vooral onder artiesten, collega's, is de conventie altijd heel los geweest. - Dat is zoo, zei Hetta, Maar vind je niet, Hugo, dat wij, - jij en ik, - 'n beetje anders zijn dan de gewone doorsnee-artiesten? Wij beiden zijn nog ‘ouderwetsch’ genoeg, om de conventie niet heelemaal te verwerpen, om er achting voor te hebben en haar groot nut te erkennen... Ronduit gezegd, ik houd niet van die moderne losheid van alle banden... - De moderne bandeloosheid... neen, ik ook, ik houd daar niet van. - En daarom wil ik je 't doel van m'n komst verklaren. Ik heb zóó gedacht: Wanneer ik 'n man was, zou ik gewoon bij je kunnen oploopen, of jij bij mij. Nu ik een vrouw ben, gaat 't niet, of er wordt dadelijk ‘iets van gedacht’. Ik zou zoo graag kameraadschappelijk met je willen omgaan, Hugo. Ik kan voor m'n kunst veel aan je hebben; zoo, zonder eenige bizondere bedoeling, argeloos, in eenvoudige vriendschap, zou ik met je willen omgaan. - Dat zal me heel aangenaam wezen, zei hij dadelijk, hartelijk en oprecht. Hij waardeerde het | |
[pagina 76]
| |
enorm in haar, dat zij zoo open en onbevangen met hem sprak. En prettig vond hij het óók, dat zij niets anders wenschte dan een rustige vriendschap, een toegenegen camaraderie. Hij mocht haar graag, heel graag, haar heele persoonlijkheid, haar stem, haar oogopslag, haar wijze van doen, was hem sympathiek. Dezelfde overweging van dien vorigen avond speelde hem door het brein: Zij lijkt te véél op mij in karakter en temperament, dan dat ik ooit liefde voor haar zou kunnen voelen... maar haar vriend wil ik zijn, - zelfs gráág. Hetta voelde zich een lichte kleur naar het aangezicht stijgen. Ten eerste door de gulheid van zijn spontaan bescheid, maar vooral ook door de gedachte, dat zij eigenlijk een onwaarheid had gezegd; zij had wel degelijk een bedoeling, en zij beweerde van niet... Doch aanstonds zette zij deze kleine aarzeling, die haar vreugde dreigde te vertroebelen, van zich af. Zij was gelukkig nu, - zij wilde gelukkig zijn!... |
|