| |
| |
| |
Eerste hoofdstuk.
I.
- Begrijp je nu, waarom mevrouw d'Orly komen wil?... vroeg mevrouw Wennard.
Haar man, de gepensionneerde vice-admiraal Wennard, schudde het hoofd.
- Dat heb je nu al zoo dikwijls gevraagd, maar ik weet er heusch geen antwoord op.
- En dat ze ons zoo officiëel eerst belet heeft laten vragen...
- Ze moet ons dus blijkbaar spreken over een ernstige zaak; ik heb al gedacht, of ze mij misschien vragen wil, moeite te doen, om haar zoon 'n betrekking te bezorgen...
- Daluan? lachte mevrouw. Ik zou wel eens willen weten, waar die geschikt voor zou zijn!
Zij zag in haar verbeelding den stillen, impassibelen jongen man, met zijn bleek, onbeweeglijk gezicht onder het zwarte haar, die niets scheen te wezen dan de schaduw zijner sterke, heerschzuchtige moeder; die, zooals het leek, geen eigen wil, geen eigen initiatief bezat, doch die zich liet leven, loom en indolent, | |
| |
en zijn moeder voor hem liet denken en doen...
Maar, misschien had haar man wel gelijk. Wennard's naam en Wennard's positie maakten hem tot een zeer begeerd medelid van allerlei commissies, - wat het jaarlijksch budget niet onaardig verhoogde, - en nu hoopte mevrouw d'Orly mogelijk wel, dat Wennard Daluan aan een betrekking zou helpen, waar de jongen met het lezen van de courant en het rooken van een sigaret, zijn taak zou meenen te hebben vervuld.
De equipage van mevrouw d'Orly hield stil voor het niet groote, maar comfortabele huis in de De Ruyterstraat. De heer Wennard keek door de kanten gordijnen naar buiten, en zag, hoe de palfrenier, na eerst gescheld te hebben, mevrouw d'Orly uit het rijtuig hielp, en dat de koetsier order kreeg, niet te blijven wachten; mevrouw d'Orly rekende er dus op, dat het bezoek niet kort zou duren... Mevrouw d'Orly liet haar paarden nooit staan; de koetsier moest òmrijden.
De heer Wennard begaf zich op den corridor, en ontving mevrouw d'Orly boven aan het kleine marmeren trapje, naast de deur van het sousterrain. En toen zij alle drie gezeten waren in den grooten, in Queen Anne-stijl gemeubelden salon, vermaakte de heer Wennard zich heimelijk met het enorme contrast tusschen de beide vrouwen: mevrouw d'Orly, het klassieke type van den vroegeren tijd, - zijn vrouw de incarnatie van het modernste heden...
Toch waren beiden waarschijnlijk van ongeveer denzelfden leeftijd, hun kinderen verschilden niet veel, misschien een jaar of drie, vier... maar zijn vrouw | |
| |
kon voor ‘de zuster harer dochter’ doorgaan, met haar lenig figuurtje, haar jurkje uit één stuk van blauwgrijze bedrukte crêpe de Chine, haar hooge hakjes, haar geshingled haar... terwijl mevrouw d'Orly daar zat, breed en massief, in haar zware, zwarte zijde, den zwarten toque op het keurig gekapte, ijzergrauwe haar...
Een knappe vrouw, - een heel knappe vrouw, - maar jong zag zij er niet meer uit... Vreemd! het leek of zij nóóit jong was geweest, alsof zij, in dezelfde absolute onwrikbaarheid, altijd alles en iedereen had gedomineerd... en men kon zich onmogelijk voorstellen, dat die vrouw ooit een klein kindje in haar armen gekoesterd had...
- Meneer Wennard, mevrouw, - begon de douairière, met haar steeds, ook zonder noodzaak, nadrukkelijke stem, u hebt natuurlijk begrepen, dat 't om een gewichtige zaak was, dat ik u zoo vormelijk vooraf belet liet vragen.
- Zeker, mevrouw.
- Ja, wij dachten al...
- Meneer Wennard, mevrouw, - ik ben hier gekomen, om u voor mijn zoon de hand te vragen van uwe dochter Venetia.
Met de grootste moeite onderdrukte de heer Wennard een uitroep van verbazing. Daluan... over wien de sportlievende, levenslustige jongelui altijd spraken met geringschattenden spot, de sloome, zwijgzame Daluan, - en Venetia, één-en-al bloeiende vitaliteit, één-en-al driftige kracht...
Mevrouw Wennard durfde haar man niet aan te zien; nauwelijks opkijken durfde zij. Zij voelde, hoe | |
| |
zij zeer rood was geworden, en zij vreesde in een schaterlach te zullen uitbarsten, als zij het waagde, een woord te spreken. Gelukkig, - haar man wist zich tenminste voldoende te beheerschen.
- Mevrouw... uw... vereerend aanzoek... verrast ons. Wellicht zult u dat begrijpen, als ik u zeg, dat wij van eenige voorkeur van uw zoon voor Venetia nooit iets hebben gemerkt.
- Neen, nóóit! bevestigde en accentueerde mevrouw Wennard.
- Daluan, zei de douairière kalm, heeft geen demonstratief karakter. Het kan zijn, dat hij van zijn neiging voor Venetia geen blijk heeft gegeven, - evenwel wenscht hij uw dochter tot vrouw.
De heer Wennard zweeg.
Mevrouw Wennard zweeg.
De douairière wachtte geduldig. Zij vond de situatie volstrekt niet pijnlijk. Zij begreep, dat, over een zoo serieuse aangelegenheid de ouders moesten nadenken.
De heer Wennard verkeerde in de grootste verlegenheid. Als hij maar even met zijn vrouw had kunnen confereeren... maar hij was zelfs niet in staat een blik met haar te wisselen, hardnekkig hield zij haar oogen van hem weg-gewend...
Het aanzoek afslaan, zoomaar, direct, zonder eenige verdere deliberatie, zonder Venetia er in te hebben gekend? dat kon hij niet, daarvoor was Daluan, - al was Hij dan ook niets anders, - een veel te ‘goede partij’... Bovendien riskeerde hij ongaarne een brouille met de d'Orly's, met wie een jarenlange vriendschap hen verbond... Lastig, lastig... wie hielp hem uit dit parket...
| |
| |
- Ik wacht uw antwoord, kondigde mevrouw d'Orly aan, bedaard, alsof het nog noodig was, dit te zeggen...
- Mevrouw... aarzelde de heer Wennard. U zult begrijpen, dat wij in deze geen decisie kunnen nemen buiten Venetia om. Zij is in eerste en laatste instantie degene die moet beslissen.
De douairière bewoog twijfelend het hoofd. Zij was nog van de opinie, dat kinderen zich te onderwerpen hebben aan den wil en den wensch hunner ouders... Enfin, zij wist, dat Venetia ànders was opgevoed.
- Natuurlijk kunt u Venetia raadplegen, stemde zij genadig toe. Maar... als het meisje bewilligd heeft, dan mag ik toch zeker op uw beider instemming rekenen?
- O, natuurlijk, mevrouw!
- Dat spreekt vanzelf! als Venetia toegestemd heeft! riep mevrouw Wennard, want zij hield er zich van overtuigd, dat Venetia nooit in der eeuwigheid toestemmen zou...
- Dus... polste de heer Wennard voorzichtig, uw zoon heeft Venetia lief?...
- Hij wenscht haar tot vrouw, zei mevrouw d'Orly, of deze woorden alles inhielden, wat moest worden geweten.
Zij dacht er niet aan, om dieper in te gaan op dit onderwerp. Toen zij, met Daluan de kwestie van zijn huwelijk besprak en had gezegd, dat het tijd voor hem werd om naar een vrouw om te zien, had hij, zooals hij altijd deed, zonder veel woorden in haar verlangen berust. Haar eigenlijke bedoeling: | |
| |
hem te laten trouwen, opdat zij de gelegenheid zou hebben Daluan's vrouw, vóór haar dood, nog heelemaal naar haar hand te zetten, had zij hem natuurlijk niet gezegd. Alleen had zij hem er op gewezen, hoe het zijn plicht was tegenover zijn geslacht, een huwelijk aan te gaan, zooals elke d'Orly, die eenige zoon was, deze verplichting ten slotte had gevoeld. En hij had toegestemd.
Zij had lang nagedacht, eer zij haar keuze bepaalde. Na vele overwegingen wist zij, dat het Venetia Wennard moest zijn. Een door en door patricisch ras, èn door en door gezond, èn door en door en in alles correct. Venetia was een mooi meisje, een beetje àl te modern, maar, och, wanneer zij onder háár leiding kwam, zou dat wel heel gauw veranderen, het kind was jong genoeg...
Toen zij den naam Venetia Wennard noemde, had Daluan even nagedacht, en toen zoo vreemd gevraagd:
- Weet u iets heel goeds van haar, Mama?
- Iets heel goeds? neen, had zij moeten antwoorden, doch vóór zij verder kon gaan, had hij al verder gevraagd:
- Weet u dan iets heel slechts van haar?
- O, neen! volstrekt niet!
Hij dacht wéér even na, en had toen gezegd:
- Ik weet iets heel slechts van haar. Ik herinner me, hoe de auto, waarin zij zat, eens een kind overreed, en hoe zij toen weigerde het kind naar het ziekenhuis te vervoeren, uit vrees dat ‘er bloed aan de kussens zou komen’... 't Is goed, Mama, u kunt voor mij bij haar vader aanzoek doen om haar hand.
| |
| |
Zij had niets van hem begrepen, maar ook geen opheldering gevraagd. Dat deed zij nooit, wanneer hij zoo iets enigmatieks zeide, dit was haar methode, die zij altijd in den omgang met hem had gevolgd. Waarom een verklaring te vragen, wanneer hij toch altijd haar zin deed ten slotte?...
Doch zij kon moeilijk aan de Wennards het gesprek overbrengen dat zij met Daluan had gehad...
- Kind, zou je Venetia nu niet eens laten roepen? zei de heer Wennard tegen zijn vrouw.
- Laat ik liever zelf even naar haar toegaan, stelde mevrouw Wennard voorzichtigheidshalve voor. Zij vond het veiliger, alléén Venetia's kreten van verbazing, haar schaterlach misschien, op te vangen...
| |
II.
Op de groote boven-voorkamer, die voor de dochter des huizes tot zitkamer was ingericht, lag Venetia op een divan vol kleurige kussens, een sigaret te rooken. Zij overlegde, dat vanavond met hun kleine soirée, in de serre het speeltafeltje moest staan; vader en moeder konden dan met mevrouw d'Orly en Daluan kaarten, en zij, jongelui, konden op de gramophoon dansen in de achterkamer. Laat eens zien: zij en Carola en Hetta, Remil, Hugo en Gijs... juist drie paren, daarvoor was de suite groot genoeg...
Toen haar moeder binnen-kwam bleef Venetia gemakkelijk in de kussens liggen...
- Ik kom niet beneden, hoor! riep zij aanstonds, voor die oude d'Orly. Ik moet haar vanavond óók al genieten. Wat kwam ze doen? zeker voor haar | |
| |
troetelkind 'n baantje vragen bij een van vader's maatschappijen!
- Dat hadden wij ook gedacht. Maar neen, dat was 't niet. 't Was heel iets anders.
En toen kreeg mevrouw Wennard voor de tweede maal dien middag een onverwachte verrassing. Want nauwelijks had zij de eigenlijke reden van mevrouw d'Orly's komst meegedeeld, of Venetia vloog met een stralend gezicht òp van den divan, sprong een voet in de lucht, en viel toen haar moeder onstuimig om den hals.
- Is 't wáár, moeder? Is 't heusch, ècht wáár? Zalig! zalig!
- Maar... zei mevrouw Wennard verbijsterd. Houd je dan van Daluan, Venetia?
- Houden van... proestte het meisje. Je wordt toch niet verliefd op 'n mechanieke pop?
- Waarom zeg je dan zoo: zalig! zalig!
- Dat begrijpt ze niet eens, zei Venetia nonchalant. Maar, moeder, hoe heb ik 't nu met je. 'n Jongen, zóó rijk, dat 't eenvoudig fabuleus is, - èn 'n jongen, die niets, niets, niets beteekent, die op 't kantje af is van imbeciel... maar dat is immers 'n lot uit de loterij!
- Kind! riep haar moeder onthutst, dat meen je toch niet! Als je niets om Daluan geeft, dan mag je...
- Och, wat! riep het meisje. Doe nu maar niet opeens zoo soliede ouwerwetsch! Je hebt anders veel te modern-practische opvattingen!
- Neen, schat, niet zóó, de zaak is veel te ernstig...
- Te ernstig, ach, wat! lachte het meisje. Ja, u hebt uw huwelijk óók altijd heel ernstig opgenomen.
| |
| |
- Nest, zei de moeder. Maar boos kon zij onmogelijk worden op het impertinente kind. Te veel was zij altijd en overal de rivale harer dochter, om haar deze brutaliteit te mogen verwijten...
- Hoor eens, ging ze voort, je vader en ik hebben elkaar uit liefde getrouwd. En al onze veroveringen na die tijd hebben we elkaar eerlijk gebiecht, en we verheugden er ons in, dat we zoo in de smaak vielen...
- 'n Onderwerp voor 'n blijspel! proestte het meisje. Moeder, u is onbetaalbaar, ik zou voor geen goud 'n andere moeder gehad willen hebben...
- Wees nu 's even serieus. Ik zeg je, Venetia, je màg niet met die jongen trouwen, als je zóó over 'm denkt.
Als haar moeder ‘Venetia’ zei, in plaats van het gemakkelijke ‘schat’, dan werd het ernst. Zij had indertijd haar kindje ‘Venetia’ willen noemen, omdat zij dat zoo'n ‘beeldigen’, zoo'n ‘ongemeenen’ naam vond, - maar in de practijk bleek hij ongeschikt. ‘Venetia’ was geen toespraak, om gauw eens iets te zeggen, en wat het ergste was: je kon dien naam in 't geheel niet verkleinen, zij had van alles geprobeerd, maar geen enkele verkorting ‘klonk’, dus bepaalde zij zich nu maar tot het vanzelf uit den mond vallende ‘schat’. Maar als zij eens een enkele maal Venetia zei, - dan was het ernst.
- Luister, moeder, zei Venetia, nu ook bedaard. Ik zal Daluan trouwen. Dat slaat onherroepelijk vast. U begrijpt toch wel, dat ik met m'n ongestadig, bizar temperament nooit 'n betere man zou kunnen vinden!
| |
| |
- 't Lijkt me iets ontzettends, zoo'n man, zuchtte de moeder.
- Laat mij m'n gang maar gaan, ik weet wel, wat ik doe! Ik neem Daluan, om twee redenen: omdat hij geld heeft, en omdat hij niets is als mensch. U weet wel, moeder, dat ik, als arm meisje, niet veel kansen heb. Genoeg jongelui hebben me 't hof gemaakt, maar tot 'n declaratie durfden ze 't niet te laten komen. Wat is m'n toekomst? Vader heeft me dikwijls verteld, dat ik jaarlijks, sinds m'n kostschool-tijd z'n heele vice-admiraalspensioen heb noodig gehad en opgemaakt. En dat we hier verder dus vrijwel alleen leven van de emolumenten, die zijn maatschappijen hem opleveren. Dus... !
De moeder haalde zuchtend de schouders op.
- Ik blijf 't verschrikkelijk vinden...
- Als ik 't maar niet verschrikkelijk vind! En ik ben dolblij. Maar zouen we nu niet eens naar beneden gaan, en schoonmama m'n antwoord brengen?...
- Leg dan je sigaret weg!
- Daar moet ze maar aan leeren wennen, hoor!
Maar Venetia wierp toch het sigarette-eindje weg in haar gedreven koperen schaal.
Ze maakte voor mevrouw d'Orly een bekoorlijken, kinderlijken knix, zette zich bescheiden, met neergeslagen oogen op een stoel, en liet haar moeder aan de douairière bescheid doen.
Mevrouw Wennard had wel graag even een enkel woord met haar man gewisseld. Zij wist dat hij opspringen zou van verbazing, bij het vernemen van Venetia's besluit, - en dat gebeurde ook. Maar de | |
| |
douairière merkte het gelukkig niet. Zij gaf juist haar aanstaande schoondochter een plechtstatigen kus op het voorhoofd.
| |
III.
Een gevoel van blijheid, van voldoening, van triomf bezielde Venetia, als van iemand, die weet, zijn grootste levenssucces te hebben behaald.
Zij was letterlijk verrukt. Dit aanzoek was zoo'n heerlijke verrassing, dat zij nauwelijks aan de waarheid ervan kon gelooven. Maar het wàs geen droom, geen begoocheling, geen visioen, - het was werkelijkheid, - zalige, zalige werkelijkheid!...
Wanneer toekomst-gedachten haar kwamen benauwen, had zij deze wel altijd, met de haar eigen zorgelooze nonchalance zooveel mogelijk van zich afgezet, - maar naarmate zij ouder werd, - ze was nu al bijna vierentwintig! - lieten zij zich niet meer zoo licht onderdrukken. Wat moest er van haar worden, als haar ouders er eens niet meer waren, - en zij was niet bijtijds getrouwd?...
Het was natuurlijk heel schandelijk, en al die dingen meer, - maar zij was tot niets nut, en... zij beroemde zich daarop. Zij voelde zich als een bloem in de natuur, die geen enkele andere roeping heeft dan ‘mooi’ te zijn...
Zij had zich misschien wel tot het een of ander kunnen bekwamen, want zij bezat capaciteiten genoeg. Tenminste dat verbeeldde zij zich. Maar zij had eenvoudig geen zin om haar gaven rendabel te maken. En nu was het natuurlijk te laat, om nog | |
| |
een degelijke studie, of wat dan ook, te beginnen. Zij had zich nu veel te veel aan dit leven van niets doen en enkel maar mooi wezen, aangepast...
Dus... het aanzoek van Daluan kwam als een wonder uit den hemel. En zij was zóó blij, zoo blij, dat het eenvoudig niet uit te spreken was.
Grappig, - zij had nooit aan Daluan als huwelijkscandidaat gedacht. Zij niet, en de andere meisjes evenmin, dat wist zij zeker. Hij was zoo absoluut hors concours; hij sprak niet, hij glimlachte niet, antwoordde met de kortste woorden, wanneer hem iets werd gevraagd, hij bemoeide zich nooit met de jonge meisjes, hij had geen vrienden... Onwillekeurig werd hij altijd bij de ouderen gerekend en gerangschikt; en men vond hem zóó onbeduidend, zoo heelemaal niets, dat hij zelfs niet eens in de meisjes-gesprekken voorkwam, als zij hun cavaliers de revue lieten passeeren en hun uiterlijk en hun eigenschappen bediscussiëerden...
Ja, vanmiddag nog... juist toen haar moeder binnen kwam, had zij Daluan gegroepeerd aan het speeltafeltje; nu ja, dat moest ook wel, omdat mevrouw d'Orly niet anders dan whist wilde spelen, - bridge verafschuwde zij, evenals zij auto's verafschuwde, èn de moderne kleeding, en... èn al het huidige in één woord, - en geen der jongeren natuurlijk iets anders kende dan bridge... Maar, hemel, wat was in die paar uren alles veranderd!
Zij lachte met een heimelijk pleizier. Zij was nu de ‘verloofde’ van Daluan d'Orly. Stel je voor, zeg, Daluan had nu een ‘verloofde’...
Zij twijfelde er geen oogenblik aan, dat de keuze | |
| |
natuurlijk niet van hemzelf was uitgegaan. Haar beeld was niet vertegenwoordigd in Daluan's geest. Hoe zòù het?... Mevrouw had voor haar zoon gekozen, - en zij voelde zich zeer gevleid door die voorkeur van mevrouw d'Orly... en zij begon zelfs eenige, uit dankbaarheid voortkomende sympathie voor deze te koesteren, omdat haar toekomst nu zoo heerlijkveilig verzekerd was!...
Zij bevestigde in haar ooren de vier centimeter lange hangers van groen Chineesch jade... zij hadden over de honderd gulden gekost, en, o, wat had haar vader opgespeeld, toen hij de rekening kreeg... Wanneer zij getrouwd was met Daluan, - dan kon zij zich wel geheel in jade laten beslaan... en zij lachte van geluk.
Zij spiegelde zich in haar psyché, zij droeg een robe van ijl, zilverkleurig satijn, van een zeer bijzondere coupe, maar zonder eenige garneering. Zij stond daar, alsof een stroom van vloeiend zilver af-leekte langs haar leden... en haar eenig sieraad: de lange groene oorhangers van jade, - gaf precies het juiste relief aan haar verschijning.
Wat was zij mooi met haar melk-blanke teint, haar glanzend kastanjebruin haar en haar ‘demonische’ zwarte oogen...
Het was haar een intiem geluk, dàt zij demonische oogen had; ‘slechte’ oogen had eens iemand van haar gezegd... en zij had gelachen van voldoening. Slecht zijn, zij had er niets tegen, doch dan ook werkelijk slècht, niet zoo half, niet zoo'n beetje... maar ècht slecht, grandioos slecht, triomfantelijk slecht! Helaas, in haar vlak en zorgeloos leventje | |
| |
had zij niet de gelegenheid slecht te wezen... Dat het door haar oogen zoo léék, vond zij tenminste iets.
Wat zou zij doen. Wachten tot haar verloofde was gearriveerd, en dan een zegevierende entrée de chambre maken? neen, tegenover mevrouw d'Orly was het beleefder, haar mèt haar ouders te ontvangen.
- Je bent mooi, zei haar vader, toen zij den salon ‘inzweefde’, - want zelfs in besloten kring hield zij van een theater-effect. Veel te mooi om je te verbinden aan 'n ongelukkige jongen, als...
- Zoo'n parel als ik ben, móét in 't goud worden gezet, repliceerde Venetia in banale scherts. De argumenten, die zij tegen haar moeder gebruikte, hadden bij haar vader niet veel opgeld gedaan. Hij was woedend los-gebarsten; voor de convenance had hij niet anders kunnen doen dan mevrouw d'Orly in vrede te laten vertrekken, maar daarna had hij opgespeeld: Schande, schande, jij verkoopt je met lichaam en ziel, jij gooit je heele toekomst weg, alleen om wat geld!... Zij had al haar overredingskracht noodig gehad... gevraagd wat er van haar worden moest, als... Of zij soms aan het tooneel moest gaan, of kamermeisje worden in een hôtel... En toen had zij het handig over een anderen boeg gegooid:
- Maar wat kunt u tegen Daluan hebben? Wat weet u ten nadeele van hem? Is hij 'n losbol? drinkt hij? speelt hij? maakt hij schulden? verkwist hij op onwaardige wijze z'n geld?...
Toen had zij het pleit natuurlijk gewonnen; en haar vreugde was zóó overbruisend, dat haar vader, hoewel onwillig, zijn toorn wel moest laten varen...
| |
| |
Venetia's hart klopte toch wel eenigszins, toen de statige gestalte van mevrouw d'Orly, door de zwarte figuur van haar zoon als een schaduw gevolgd, de kamer binnen-kwam.
Nadat hij haar ouders had begroet, en eenige woorden met hen gewisseld, - maar Venetia ging zóózeer op in haar beschouwing van hem, - want, vreemd, al hadden zij elkander ook reeds als kinderen gekend, het was haar nu alsof zij hem voor de eerste maal zag... dat zij daar niets van verstond, - naderde hij haar, en kuste haar hoffelijk de hand.
Met genoegen merkte Venetia op, dat hij dit deed op de correcte, ridderlijke wijze. Hij hief haar hand niet tot zijn lippen, zooals de meeste andere jongelui deden, die haar wel eens uit scherts of ernst de hand hadden gekust, - hij boog zich diep, met een smijdige beweging van zijn slank lichaam, en legde toen licht zijn lippen op haar hand die hij had gevat.
Zij en Daluan zaten stil naast elkaar, terwijl haar ouders praatten met mevrouw d'Orly. Zij nam een houding aan, zoodat zij hem, zonder dat het opviel, kon gadeslaan, en met intense aandacht zat zij hem te bestudeeren.
Een knap gezicht, was haar eerste gedachte. Zij had nooit geweten, dat hij zóó'n knap gezicht bezat. Ovaal van vorm, regelmatige trekken, een rechte neus, een goed-gelijnde mond met fijn-geteekende lippen... bijna blauw-zwart haar, aan weerskanten van de scheiding in het midden weg-gekamd, een breed voorhoofd, en onder de strakke lijn der wenkbrauwen een paar zwarte oogen.
Ook hij had zwarte oogen. Maar heusch geen | |
| |
‘demonische’! Ze hadden zelfs absoluut geen expressie, die oogen! als ze je aankeken waren zij geheel leeg van blik en hadden iets van glanzend zwart glas... Zijn heele persoonlijkheid had iets uiterst geslotens, iets... o, daar had zij het gevonden; iets volkomen negatiefs.
Negatief, dat was hij. Gelukkig, gelukkig, dat hij dat was!...
Zij keerde zich tot hem:
- Hoe eigenaardig, Daluan, zei ze met een glimlach, dat wij, die elkaar al zoo lang en zoo goed kennen, nu opeens in zoo'n andere verhouding tot elkander staan...
- Ja, zei hij, en glimlachte niet. Maar zulke dingen komen méér voor.
Zijn laconiekheid deed het haar bijna uitproesten.
- Inderdaad, zei ze ironisch, dat komt méér voor!
En zij dacht: Zouden al onze toekomstige gesprekken op deze manier gevoerd moeten worden? Gezellig! Enfin, zij zou er natuurlijk wel aan wennen... en elders zou zij genoeg amusement kunnen vinden! Stel je voor: een mooie, rijke, aanzienlijke vrouw, - wel, die zag de heele wereld immers aan haar voeten... aan haar voeten!...
- Ik vind er toch iets prettigs in, dàt we elkaar al zoo lang hebben gekend, zei ze, en zij méénde dat. Zij wist nu immers precies wat zij aan Daluan had, en wat zij niet aan Daluan hebben zou... Zij wist nu, dat hij leidzaam en gewillig was... en den wil en de verlangens eener sterkere natuur gehoorzaam, blindelings volgde...
Hij antwoordde niet.
| |
| |
Gekend? dacht hij, hebben wij elkaar gekend?... maar hij sprak die vraag niet uit.
De gasten kwamen, de een na den ander, - en allen zonder uitzondering, na de mededeeling der verloving van Daluan en Venetia, waren haast niet in staat hun verwondering te verbergen. De oogen werden groot en rond van verbazing, de monden openden zich reeds om aan een woord van verrassing of ongeloof uiting te geven... en met moeite vormden de conventioneele gelukwenschen zich op de lippen.
Carola Boscate kwam met haar moeder, die de zuster van mevrouw Wennard was, en die ook veel op deze leek, maar zooals een verwelkte roos lijkt op eene, die nog staat in frisschen bloei. Vroeg weduwe geworden van een man, die haar door zijn achteloos egoïsme volkomen onderdrukte, had zij de grootste moeite gehad om haar stand op te houden, en nu haar veeleischende dochter, die geheel den aard van haar vader bezat, volwassen was geworden, werd de toestand dikwijls ondragelijk. Zij klaagde nooit, want Rola had haar dit ten strengste verboden... maar in haar houding was iets schichtigs als van een verschrikte duif. Haar dochter behandelde haar op een manier alsof de rollen waren omgekeerd, en zij de moeder was, en haar moeder de dochter, die haar in alles naar de oogen had te zien...
Carola was mooi, mooier nog dan Venetia, omdat haar trekken een expressieve bewegelijkheid hadden, die elk harer gevoelens vertolkte. Haar jong gezicht kon òplichten en versomberen in één moment, en | |
| |
haar blik was zóó boeiend, zóó suggestief, dat slechts weinigen aan de charme daarvan ontkwamen...
Carola had ook thans haar gewaarwordingen niet kunnen verbergen.
- Jij! geëngageerd! stiet zij uit. Met Daluan d'Orly!
- Ja! knikte Venetia, hoogst voldaan. Ik in eigen persoon!
- Ik benijd je! zei Carola, ongegeneerd hardop.
- Dat kan ik me begrijpen, schaterde Venetia. Maar ik kan me niet begrijpen, dat je er zoo rond voor uitkomt!
- O, waarom niet! zei Carola nonchalant. De menschen spreken zich veel te weinig uit, en vandaar al het misverstand in de wereld.
- En ik, zei Hetta van Esschen, een bloeiende jonge vrouw, een krachtige Venus-figuur, gezond, aantrekkelijk, frisch, - en zij naderde Venetia, en fluisterde dicht aan haar oor: ik benijd je niet!
- Dat kan ik me óók begrijpen, schaterde Venetia weer. En zij op haar beurt naderde Hetta, en fluisterde haar toe:
- Voor jou is zoo'n huwelijk ook niet noodig, zie je! Jij bent rijk genoeg!
Hetta schudde het hoofd, - maar zij was tegenwoordig voldoende gewend aan de cynische inzichten der Haagsche mondaine meisjes, om er erg verrast door te zijn. Op een Brusselsche kostschool had zij vriendschap gesloten met Rola en Venetia, en toen zij zich in den Haag vestigde als portretschilderes, hadden zij de vriendschap hernieuwd. Op de oude ridderhofstad Hamont aan de Vecht, was Hetta opge- | |
| |
groeid tot een zenuwsterk, gezond-gelukkig meisje, dat niet aangetast werd door de gedepraveerde perversiteiten van den hypermodernen tijdgeest. Iedereen hield van haar, en zij kon met iedereen omgaan, - zij was, - zeldzame uitzondering in den kring, waarin zij verkeerde, - een levenstevredene.
Wat de jongelui betreft, bezat Hugo van Stedem, die ook schilderde, een zelfde soort temperament als zij. Ook uiterlijk had hij veel van haar; dezelfde blonde, gezonde rust ging er van zijn persoonlijkheid uit.
Remil van Exloo, adjunct-commies aan het Ministerie van Koloniën, was een neef van Carola en Venetia. Een lange, tengere jongen, zeer nerveus, melancholisch van aanleg, hartstochtelijk, impulsief. Zijn vader, evenals zijn moeder, sinds lang overleden, had indertijd met de heeren Boscate en Wennard, een trio vrienden gevormd, dat bijna het heele land van zich had doen spreken. Zij waren gehuwd met de drie mooie meisjes van Doornhem, en als het aan van Exloo niet zooals aan Wennard en Boscate gelukt was, het aanzienlijk fortuin zijner vrouw er door te brengen, dan kwam dit alleen omdat hij zoo jong, nauwelijks dertig jaar en pas kort getrouwd, was gestorven.
Het weten, dat hij de zoon van een der drie beruchte viveurs was, had altijd een druk op Remil's jeugd gelegd. Hij had een schuwen afkeer van zijn vader, maar juist die afkeer deed hem pijn aan zijn gevoelige ziel. Hij deed mee aan het gewone gezelschapsleven, had vele vrienden, omdat, hij goedhartig ea vrijgevig was, - maar in hem klaagde een vage hunkering naar iets, - hij wist niet wat, - | |
| |
maar dat zijn verlangen bevredigen, de leegte in zijn ziel met blijdschap en schoonheid aanvullen zou.
De derde invité, Gijs Terborch, een collega van Remil, een jongen met een rond, bol, onbeduidend gezicht, had in het leven maar één enkel doel: een rijke partij te veroveren. Hij maakte zoo'n beetje Hetta van Esschen het hof, maar vorderde niet veel; zij was hem eigenlijk te sterk, te resoluut... maar hij vreesde toch wel, dat het er eenmaal van zou moeten komen, dat hij haar ‘nemen’ zou.
- Kinderen, zei Venetia, en zij bewoog zich in haar vlottend zilveren gewaad, met den eenigen kleurtoets der lange groene oorhangers, door de kamers, als ware zij reeds baronesse d'Orly... ik heb nog een nieuwtje behalve m'n engagement, en dat evenveel opgang maken zal.
- Laat hooren!
- Dat zal wel niet mogelijk zijn!
- Nòg 'n nieuwtje?... Kom er dadelijk mee voor den dag!
- M'n tweede nieuwtje is...
- ?... ?
- Een nieuwe dans!
- Ha! zei Carola.
- Enorm! vond Hetta.
- 'n Moeilijke? vroeg Gijs.
- We hebben al zóóveel ‘nieuwe’ dansen, zei Hugo, je kent ze haast niet meer uit elkaar. Nauwelijks ken je de hesitation of je moet de blues al weer kennen, en nauwelijks is de blues nieuw, of je moet alweer aan de onduleuse beginnen.
- En geen van allen zijn ze de inspanning van | |
| |
't leeren waard, oordeelde Remil. De eenige dans is en blijft voor mij de wals.
- Hoe heet de nieuwe dans?
- De five step. 'n Uitvinding van 'n Londensch dans-instituut. Hij is kinderachtig gemakkelijk, maar de muziek is aardig. Ik heb 'n gramophoon-plaat laten komen met de wijs: Casanieli van Santos Casani. Kom, ik zal de dans jullie leeren.
Zij ging naar het eikenhouten kastje van de gramophoon, en legde de plaat er in. De aankoop van deze kostbare machine had ook weer bij haar vader een stroom van verontwaardigde woorden los-gemaakt, maar Venetia had kortaf verklaard: Zoo'n instrument moeten we hebben, 't is immers onontbeerlijk voor onze impromptu dancings...
Zalig, om nooit meer op je vingers te worden getikt, als je eens een wat groote uitgave deed!...
Zoodra de muziek begon, begaven de ouderen mèt Daluan zich naar de groote achthoekig uitgebouwde serre, waar de speeltafel gereed stond. Vol animo deed Venetia de passen voor:
- 't Eenige moeilijke is 't vijfkwarts rhythme, we zijn zoo gewend aan de vierkwartsmaat van de fox trot en al dergelijke dansen... De eerste variatie begint met twee lange passen, die op twee tellen worden gedanst, en één korte pas, waarvoor één tel wordt genomen...
Mevrouw d'Orly, aan de speeltafel, had juist het gezicht op de suite. Zij kende Venetia te lang en te goed, om door eenige harer handelingen verrast te zijn; toch stelde het haar eenigszins te leur, dat het meisje in niets veranderd was door haar enga- | |
| |
gement Even onbesuisd, even voortvarend, even kinderachtig... Enfin, zij was er niet bang voor, zij zou dat ongebreidelde karakter wel klein krijgen... maar het ingaan tegen de conventie, het breken met alle tradities van de moderne jeugd was haar een gruwel.
Van tijd tot tijd sloeg Venetia een verholen spottenden blik op 't groepje in de serre. Als een heel oude man, òf als een heel jong kind... zat daar Daluan, - met wien zij was geëngageerd, menschen-lief!... en hield zijn kaarten keurig waaiersgewijs in zijn linkerhand, en dacht aan niets anders dan aan het spel, - àls hij nog dacht! Het was nu nog maar de vraag, of die eeuwige kalmte, die onverstoorbare placiditeit ten slotte niet op haar zenuwen zou werken, zoodat zij opstoof in wilde drift... Nu ja, - zij zou in elk geval wel zoo verstandig wezen, te zorgen dat er vóór het huwelijk geen oneenigheid tusschen hen ontstond!...
- O, zeg! vertelde Carola, als je de Blues goed wilt leeren dansen, dan moet je naar Londen gaan, en 'm leeren van de negers, die 'm 't eerst hebben gedanst in de revue Doverstreet to Dixie. Ik denk erover om 't te doen!
Carola, dacht mevrouw d'Orly, was heelemaal een onmogelijk creatuur. Die was volkomen bandeloos... Neen, dan was Venetia nog wel eenige graden beter... Het meeste had zij eigenlijk op met Hetta van Esschen, maar die, als schilderes, kwam totaal niet in aanmerking. Dat bohème-leven, met al die rare sujetten, fi! Een knap meisje anders, Hetta. En ze kleedde zich goed. Zij volgde niet blindelings | |
| |
de moderne mode, met rokken tot aan de knieën en losse flodderjurken, zonder mouwen en rug... Hetta wist, dat zij, met haar klassieke figuur de huidige mode niet goed dragen kon, en ontwierp nu zelf haar toiletten, die, hoogst eenvoudig van maaksel, al hun gratie ontleenden aan den prachtigen val van plooien en draperieën.
Carola kibbelde met haar nichtje over de Blues. Haar hooge stem was schril van opgewondenheid, want de wilde jaloerschheid doorvoer haar bloed als een koorts. Waarom, waarom, waarom moest juist aan dàt schepsel te beurt vallen, wat zij zoo smachtend voor zichzelve verlangde?... Rijkdom! rijkdom! o! rijkdom! iets anders verlangde zij niet op de wereld... en deze altijd in haar sluimerende drift, was nu weer laaiend opgevlamd door het geluk van Venetia...
- Geen verschil tusschen de fox trot en de blues, smaalde zij. Ik zal je één verschil noemen: bij de fox trot leunt 't lichaamsgewicht op de voet die danst, en bij de blues juist op de andere voet!...
Venetia kon het weinig schelen. Zij legde een wals-plaat in de gramophoon, en kondigde een ‘wissel-wals’ aan, een verzinsel van haar en Carola, om aan het eentonige van het dansen met één cavalier te ontkomen. Op een gegeven oogenblik wisselden de meisjes van cavalier, en de hier aanwezigen waren zóózeer op dit spel getraind, dat zij vanzelf, zonder onderbreking, in het rhythme verder gleden.
Na den dans legerden de jonge meisjes en jongelui zich in den grooten vóórsalon. Zij lagen achterover in de gemakkelijke stoelen, dronken sorbet, rookten | |
| |
sigaretten, en praatten ongegeneerd, want zij wisten, door de ‘ouderen’, in de verte der serre toch niet te worden verstaan.
Carola tuurde door haar half-gesloten oogleden haar paars-blauwe rookwolkjes na. Zij had precies een gevoel, als zij zoo vaak als kind had gehad, wanneer iemand een plaatsje had ingenomen, dat zij voor zich had begeerd. Zij had dan de aandrift op dat andere kind toe te vliegen, haar bij den arm te grijpen, en te roepen:
- Ik wil daar zitten, - wèg!
Zij liet het dan, omdat zij zeker wist, een standje te zullen krijgen van een bedillerige juf of oudere zuster, terwijl het onuitstaanbare kind toch op haar plaats gehandhaafd bleef. En nu óók voelde zij een kracht in haar handen, een ziedenden wil in haar ziel, om Venetia weg te rukken uit haar nieuwe positie, en zichzelf in haar plaats te stellen...
Haar moeder had de gewoonte, om zuchtend te zeggen, bij haar vlagen van woedende drift:
- Wat geeft 't, al loop je ook met je hoofd tegen de muur!...
En ja, in al haar onnoozelheid, had haar moeder hierin gelijk. Wat gaf 't, wat gaf 't, of je huilde, 't uitschreeuwde, raasde en tierde, omdat de dingen niet gingen, zooals je wou... je veranderde niets aan den loop der omstandigheden, die immers het logisch resultaat waren van oorzaak en gevolg...
En hoor nu eens, met welk een onbeschrijflijken klank van triomf, Venetia riep:
- Ja! ik ben gelukkig, Remil!
- Geluk... herhaalde peinzend Remil, en zijn | |
| |
melancholische stem klonk nog wat matter dan gewoonlijk. Wat is geluk: De satisfactie van 'n oogenblik. Méér is 't niet. Meer kàn 't niet zijn. Er zijn machten, die naijverig, blijvend geluk vernielen. Ik zal je daar 'n paar voorbeelden van geven. 'n Kennis van mij, zei kort voor z'n trouwen: ‘ik ben de gelukkigste mensch van de wereld’. Hij verdronk op z'n huwelijksreis bij 'n boottocht op 't meer van Killarney. 'n Andere kennis van mij had 'n allerliefste vrouw en 'n paar aardige kinderen. De vrouw verwacht opnieuw 'n baby: krijgt appendicitis, moet geopereerd worden, maar 't was al te laat, er was buikvliesontsteking bij gekomen, en onder al haar bovenmenschelijke pijnen wordt nog 't kindje geboren! De vrouw dood, 't kindje dood... de straf, dat die menschen gelukkig hadden durven zijn!... Weer 'n ander jong vrouwtje, in de verwachting van 'n baby, zegt in haar onschuld: ik ben haast te gelukkig. Natuurlijk: zij, rijk, jong, gezond, 'n schoonheid, goed getrouwd en in het vooruitzicht 'n kindje te krijgen, zij was ook te gelukkig. 't Kindje wordt dood geboren... en kort daarna komt haar man bij 'n auto-ongeluk om.
- Je moet je niet zoo blind staren op één enkel punt, Remil, zei Hetta zachtmoedig maar ferm. Dat is niet goed. Ik kan evenveel voorbeelden van 't tegenovergestelde opnoemen. Jij bent te jong, om zoo door alles heen pessimistisch te wezen.
- Kwestie van bloedmenging, zei Hugo. Hij kan er niets aan doen.
- Och, wel ja! riep Gijs. Hij kan er wel degelijk wat aan doen. Maar hij geeft om niets. Wil ik | |
| |
'm meenemen naar 'n nieuw danserspaar, hij bedankt. Vragen ze hem in 'n jazzband, hij ‘denkt er niet aan’. En hij speelt heel aardig banjo, of anders kon hij de...
- De bekkens nemen, of de drum, of een van de saxophones, of de xylophoon, of de triangel, of de alpenkoebelletjes, of de swanee whistle... riep Carola in één adem, en barstte toen om haar eigen grappigheid uit in een schril-nerveusen lach. Er was plotseling een denkbeeld in haar opgekomen, zóó voor de hand liggend, zóó eenvoudig, dat zij innerlijk stikte van het lachen, er niet vroeger op te zijn gekomen.
Remil! Remil was toch óók een goede partij! En hij was haar neef, dus altijd binnen haar bereik! En nooit had zij aan hem gedacht, evenmin als Venetia aan Daluan! Zoo zie je al weer: wat vlak voor je staat, dat zie je niet, of je kijkt erlangs, en staart in de leege verte!... Remil! Natuurlijk! Remil zou het zijn! En op staanden voet begon zij hem te belegeren.
- Jij arme jongen, zei ze, arm kind, met je zwaarmoedigheid! Ik begrijp niet, hoe iemand almaar nare gedachten kan zitten bebroeden... 't leven heeft toch óók veel goeds. Werkelijk, ik heb 't niet gemakkelijk, ik ben geboren om rijk te zijn, om 't geld met volle handen te kunnen weg-smijten, en ik moet elk dubbeltje omkeeren... Maar toch: zie je me ooit kniezen, hoor je me ooit klagen? Ik apprecieer 't goede waar ik 't vind, en dat moest jij óók doen, Remil. Maar je bent te veel alleen. Er moet iemand zijn, die je op al 't prettige, op | |
| |
al je voorrechten wijst, - en dan langzamerhand word je 'n gelukkig mensch. Weet je, ik heb groote lust, om je ‘geluksopvoeding’ zelf in handen te nemen.
- Ik hoop toch, dat je me met rust laten zal! riep Remil, wiens gesloten, melancholische natuur een soort van schuwen angst had voor Carola's bruisend, bruyant temperament.
- 't Is voor je eigen bestwil. In 't eerst vind je 't drankje bitter, maar als je merkt hoeveel goed 't je doet, dan ga je er ten slotte zelf naar verlangen, en raakt er eindelijk aan verslaafd. Om te beginnen kom ik je morgen-middag afhalen van je bureau.
- Hè?
- Ja. Dan wandelen we naar de een of andere thee-gelegenheid en nemen daar 'n goûter. En dan spreken we samen af, waar we overmorgen zullen gaan dineeren, om daarna naar de schouwburg te gaan.
- 'n Heel aardig programma, zei Remil met flauw sarcasme. Maar morgen na bureau-tijd ben ik al bezet, en overmorgen...
- Goed, goed, dan overmorgen. Ik laat je tóch niet los, beste jongen. Ik heb er nu eenmaal m'n zinnen op gezet om jou te bekeeren...
- Van asceet tot viveur, lachte Venetia.
- Dus dat gebeurt.
- Wil je mijn levensopvoeding óók in handen nemen, Rola? vroeg Gijs. Ik ben aanstonds tot je dispositie.
- Ik zou 't graag doen, Gijs, als 't noodig was. Maar met jou is 't niet noodig, dat weet je wel. | |
| |
En bovendien, ik wil, door me te veel met je te bemoeien, niet je kansen voor 'n eventueel huwelijk bederven.
- Ja, zuchtte Gijs. Dat huwelijk van mij. Ik zie er tegen op, want...
- De schulden verdwijnen, maar de vrouw blijft, schaterde Carola.
Geamuseerd luisterde Hetta toe. Zij kon den, tegenwoordig in 't Haagsche leven in de mode zijnden conversatie-toon nooit goed vatten, maar zij had thans tenminste geleerd er niet meer verbaasd over te zijn of er zich aan te ergeren. Integendeel, zij vermaakte zich dikwijls met de drift, de uitbundigheid, het nonchalante alles-er-uitflappen der meisjes en jongelui. Zij hield niet van Gijs, met zijn hard en dom egoïsme, zij hield ook niet erg van Remil, die was haar te onmannelijk slap; Hugo was anders, Hugo was degelijk en toch niet saai, ernstig en toch opgewekt van natuur; hij was knap en sterk van uiterlijk, en een artiest, dien zij bewonderde...
Zij glimlachte om Carola's voortvarendheid, zooals deze omsprong met Remil, - en toch voelde zij een tikje benijding, òm de vrijheid, die Carola zich veroorloofde. Zij zou nooit zoo durven optreden tegen... Hugo bijvoorbeeld, al zou zij het ook nòg zoo gezellig vinden, om eens ergens met hem te dineeren of thee te drinken... Of... wèl?... Zou zij het, met den modernen geest van vrije ònconventionaliteit wèl durven misschien?...
Haar hart begon te kloppen, zij voelde zich een blos naar haar wangen stijgen. O!... Deze verrukkelijke gedachte moest zij eens rustig verder uit- | |
| |
denken, - maar niet nu, niet hier. Straks, als zij weer thuis was, en alleen, dan...
Ook Hugo luisterde geamuseerd naar Carola's gepraat. Zijn schildersoog vond eenig behagen in haar soepele figuur, haar mooi, bewegelijk gezicht; toch was zij zijn ‘genre’ niet; hij was nog een beetje ouderwetsch in zijn opvattingen, en hij wist, het hypermoderne in de schilderkunst niet ‘aan te kunnen’. Hij was geen groot kunstenaar, - maar het werk dat hij leverde was eerlijk, gaaf en soliede.
Een natuur als van Carola begreep hij niet. ‘De storm in een glas water’, noemde hij haar altijd. Zij maakte zich zoo belachelijk druk over allerlei kleinigheden. Rijkdom, wereldsch aanzien, was alles voor haar. In niets verder stelde zij belang. Niet in kunst, niet in wetenschap, - niet in huisgezin, niet in maatschappij. Het zou hem onmogelijk zijn, geloofde hij, haar karakter op het doek weer te geven. Het zou altijd maar een benadering blijven... Maar trok zij, als onderwerp, hem dan aan? O, volstrekt niet. Niet in hef minst. Evenmin als Venetia Wennard, die er thans uitzag, alsof zij een reusachtige overwinning had behaald.
Nu, hij gunde haar graag haar geluk, - of wat zij op het oogenblik hield voor geluk. Want, dacht hij, de ontgoocheling moest eenmaal komen. Een vrouw als Venetia kon toch niet haar heele leven tevreden zijn met geld en een zóó onbeduidenden man... De oude mevrouw d'Orly, met haar onmeedoogende kracht, zou haar wel in toom weten te houden... Maar als deze er eens niet meer was... Met dezelfde roekeloosheid, waarmee zij zich thans in dit huwelijk | |
| |
begaf, zou zij zich dan waarschijnlijk door niets meer gebonden achten... Misschien was er in haar slechtheid, - als men haar tenminste ‘slecht’ kon noemen, toch altijd zekere grandeur.
Hij voelde zich aangenaam rustig, dat zijn hart tot dusverre geheel vrij was gebleven. Geen der drie hier aanwezige meisjes zon hij kunnen liefhebben; Carola en Venetia waren zijn anti-typen, en Hetta van Esschen, in uiterlijk en gedragingen, leek weer te veel op hem...
De drie meisjes spraken over hun kostschool-leven te Brussel, op het pensionaat van de dames Andrieux de Beaucaire; hoe vervelend en eentonig het er was toen zij kwamen, en hoeveel nieuwigheden zij hadden ingevoerd: kleine, driedaagsche vacantie-reisjes, dispuut-gezelschap, sportclub, schoolraad van leerlingen, koor, muziek-uitvoeringen, toespraken van leerlingen, dans-avonden in de groote gezelschapzaal met de gekleurde vensters...
- 't Was een dol-leuke tijd, zei Venetia, in haar rooskleurige stemming geneigd om alles en nog wat te apprecieeren.
- En weet je nog, proestte Carola, hoe eens 'n impresario, 'n neef of zoo iets van een van de leerlingen, 'n uitvoering bijwoonde, en hoe die zóó enthousiast was over m'n dansen, dat hij me 'n tournée door Europa voorstelde? Ik heb nòg spijt, dat er niets van is gekomen. Maar ik, onnoozel genoeg, liet in m'n opgetogenheid de brief aan Mariëtte Beaucaire lezen, en... nu, je kan je die verontwaardiging begrijpen. Maar ik, ik heb nachten lang liggen huilen en droomen... ik vormde 'n | |
| |
pseudoniem uit de letters van m'n naam: Bocacearola, of zoo iets, en zàg me al optreden aan de verschillende Hoven...
-... om met bloemen en goud te worden overstroomd, viel Venetia in. Neen, zulke aspiraties van aan het tooneel te gaan, of in het publiek te dansen, en al die dingen meer, heb ik nooit in ernst gehad.
- Ik wèl! riep Carola, en sprong op. En ik kàn zooveel. 't Is eenvoudig zonde, dat al m'n talenten zoo ongebruikt blijven liggen...
Zij zette een alleronschuldigst kindergezichtje, stak haar hand uit, en zong op een eentonig dreuntje:
Zij maakte een paar passen, en het wàs dengenen die naar haar keken en luisterden, alsof een klein boerinnetje een klompendans uitvoerde, zóó sterk wist zij hen te suggereeren.
Aanstellerij, dacht Remil. Alles aan Carola is uiterlijk; niets diepers is er in haar; zij kent alleen de oppervlakkige emotie; zij speelt, zij speelt met het leven... met het verschrikkelijke leven...
- Mijn capaciteiten zijn niet vele, zei Gijs, maar jullie zullen moeten erkennen, dat wàt ik doe, ik ook degelijk doe. Voordragen bijvoorbeeld.
| |
| |
En hij zong:
Napoléon est mort à Sainte Hélène,
A Sainte Hélène est mort Napoléon.
Si Napoléon n'était pas mort à Sainte Hélène,
A Sainte Hélène serait pas mort Napoléon.
- Jij bent veel te gauw tevreden met jezelf, riep Carola. 't Is een vreeselijk ding, volkomen met alles tevreden te zijn. Het is 't begin van het einde. De mensch is geboren, om te strijden, te worstelen... neem alle strijd van 'm weg en hij expireert. Pas op, dat je door je zelfvoldaanheid niet aan hartvervetting gaat lijden, Gijs! 'n Hart moet werk verrichten, 't moet lijden, smachten, pijn hebben, verlangen...
- Och, ik lijd genoeg, zei Gijs. Wij beiden lijden aan 't zelfde euvel, Carola, ons ontbreekt...
- Ja, wat?
- 'n Goede partij!
- Je hebt gelijk! schaterde Carola. Maar wacht maar! willen we wedden, Gijs, dat ik m'n doel nog eerder bereikt heb dan jij!
Er was zoo'n schril-nerveuse klank in haar stem, dat Hetta en Hugo beiden dachten: Dat meisje wordt zenuwziek als zij niet gauw haar wensch ziet vervuld...
In de serre kwam eenige beweging. Het partijtje was blijkbaar afgeloopen. Mevrouw d'Orly liet uit principe haar rijtuig nimmer wachten. Het zou haar om half twaalf komen halen, en het was nu kwart over elf.
| |
| |
Gijs sprak met Hugo en Remil af om nog naar de Witte te gaan. Hetta nam Carola wel mee in haar auto, beloofde zij.
Een dienstmeisje bracht in den salon het goed der dames binnen. Allen waren dáár, behalve Daluan, die, als in gedachten, met de handen op den rug en neergeslagen oogen, leunde tegen de open deur van de serre.
Venetia zag hem zóó.
En een ondeugende lust kwam er in haar, om eens te onderzoeken, of hij, nu zij vrijwel alleen waren, er niet aan denken zou, haar een zoen te geven...
Zij kwam naar hem toe... Hij richtte het hoofd op, doch bleef onbeweeglijk staan. Hij zag haar naderen, zoo overmoedig, zoo stralend mooi, in haar kleed van vloeiend zilver, met de pikante toets der groene oorhangers... En hij zag in haar blik een onbeschrijflijke geringschatting van hem, een zegevierend zich de meerdere voelen, en... een roekelooze uitdaging óók...
Hij deed een stap naar voren. Het volgende oogenblik was hij bij haar, en zoo snel, dat zij nauwelijks den tijd had om te schrikken, nam hij haar hoofd in zijn beide handen.
Hij bracht zijn gezicht vlak bij het hare, en zijn oogen werden zoo hel en vlammend zwart, dat het haar scheen, of zij verijlde en verging in dien gloed...
Hij keek haar aan, aldoor onafgewend aan... en het was haar onder dien domineerenden blik, of alle floersen onbarmhartig van haar ziel werden weg-gerukt, alsof zij vóór hem stond, ontdaan van allen schoonen | |
| |
schijn... in heel het armzalig, niets-waardig egoïsme harer persoonlijkheid. Hij keek haar aan... en zij had een gevoel, of zij machteloos werd in zijn wil, of zij hem te gehoorzamen had, als haar gebieder en heer.
Zij kwam eerst weer eenigszins tot zichzelve, toen zij alleen boven op haar zitkamer zat.
Hoe had zij afscheid van hem genomen? Zij wist het niet. Hoe had zij van de anderen afscheid genomen? Zij wist het niet. Hoe was zij boven gekomen? Zij wist... het niet...
Een lange huivering doorliep haar, alsof zij ontwaakte na een te zwaren droom.
Daluan... was hij zóó?... was hij zóó?...
Zoo krachtig, zoo trotsch, zoo hoog, zoo onwrikbaar van wil?...
Zij kon het niet begrijpen. In één seconde was de onware vorm, die Daluan's werkelijke wezen bedekte, in gruizels gevallen, en hij stond daar, - een man, in den waren zin des woords, - een màn, een meester...
Zij wist niet, wat er met haar gebeurde. Het was zoo iets verbijsterend vreemds voor haar, te weten, dat zij nu opeens rekening had te houden met een sterk karakter... terwijl zij gemeend had, in hem het toppunt van onbeduidendheid te moeten zien. Waarom deed hij zich dan zoo voor, als hij anders wàs? Zonderlinge geheimzinnigheid.
Een mysterieus man was Daluan, een raadsel... een vraagstuk, waarvan niemand de oplossing had.
Doch opeens wist zij, dat zij, oneindig ver boven
| |
| |
een niets beteekenend man, een man van mysterie verkoos... En dat zij het verrúkkelijk vond, om bang voor hem te moeten zijn, verrúkkelijk om niet in hem haar slaaf... maar haar heerscher te zien...
Daluan!... man van mysterie!...
|
|