| |
| |
| |
Tweede deel
| |
| |
Zesde hoofdstuk.
I.
Tegen Sint-Nicolaas heerschte er altijd een groote opgewondenheid in huis en op school. Al de kinderen hadden elkaar verhalen te doen van cadeautjes, die zij zouden geven, of waarschijnlijk wel krijgen ... en als er een uur ‘vrije handwerken’ was, dan luisterde juffrouw Magda verteederd naar het lustige praten der kleintjes. Hier moest zij helpen aan een voetenbankje, door Tootje voor haar Ma bestemd, maar dat, ofschoon het een begonnen patroon was, toch vaak gevaar liep verknoeid te worden; daar haakte zij een steekje aan het groezelige antimacassertje, dat Annie Bentinck zoo gráág voor haar Ma wou maken; zij prees Evaatje, die zoo alleraardigst een roodwollen Tam o'Shanter voor Adèle's groote pop had gehaakt, en keurde Hendrika Kanselier's ijdelheid af, die een ‘hoekje’ had meegebracht van rood laken, dat met allemaal gouden pailletjes moest worden bezet, ‘wat zij tóch immers niet kon? ...’
| |
| |
Eva was nu bezig aan een geschenkje voor haar Papa: een pook-aanvatter van grijs laken, die met watten moest worden gevoerd, en waarop Eva in letters van scharlakenroode zijde borduren zou: Pa, brand u niet! Juffrouw Magda had voor Eva een reep stramien op het laken genaaid; ze kon daarop heerlijk gemakkelijk de letters teekenen, en als ze daarmee gereed was, werden de stramien-draden er gewoon uit-getrokken, en pareerden de roode letters prachtig op het grijs. 't Was een prettig en rustig werkje, terwijl het tóch veel effect maakte, - juist iets voor háar. Constance Elinck vervaardigde een zwart kalotje voor haar Papa, dat zij met zwarte zijde in den kettingsteek bewerkte, - heel knap, vond Eva, toen Constance het haar liet zien, ‘maar 't lijkt me toch niet zoo'n erg leuk cadeau ...’ En zij keek met benijdende blikken naar Marietje Bentinck, die een paar pantoffels onder handen had, neen, maar, magnifiek: drie kleuren groene wol, waarmee eerst drie rijen werden gewerkt, en dan werd er een heel smal goud galon tusschen gelegd, - dan weer drie rijen groen, dan weer goud, en zoo voort. Zóó iets moois had Eva nog nooit gezien. En ze keek er zoo begeerig naar, dat juffrouw Magda zei:
- Kan jij ook niet zoo'n paar maken, Eva, voor je Papa? wat denk je daarvan, zou je Ma 't niet goed vinden?
- Hè, dol-graag! zei Eva. Maar ik heb nu al dit: en zij liet den pook-aanvatter afhangen van haar rood-zijden draad. En deze wordt óok | |
| |
mooi, als 't lint er om is en de lus om op te hangen. En we hebben dit heelemaal zelf bedacht, Adèle en ik.
- En moet je niets voor je Mama maken? Wat zal dat zijn?
- 'n Naaldenboekje, vertelde Eva. Van stramien-papier, gevoerd met rood satijn, en met blaadjes van wit flanel, en vast-gebonden met smalle rood-satijnen lintjes, en op het stramienpapier zou zij een beeldig randje werken, en Ma's naamletters: J.B.v.t.A., met deze zij.
- Dat zal aardig worden, zei juffrouw Magda. Ik geloof, dat jij veel van rood houdt, is 't zoo niet?
- Ja, zei Eva. U niet?
- Zeker, 't is wát 'n mooie kleur.
- Zeg, fluisterde Alida gichelend, weten jullie nog wel van verleden jaar met mademoiselle Ridon?
- Nee, nee, wat was dat? vroeg Annie Bentinck.
- Wéét je dat niet? O! ... Die werd immers altijd zoo geplaagd?
- O, ja, die werd altijd zoo geplaagd.
- Nou, verleden jaar met Sint Nicolaas hebben de jongens van Vester, - maar die waren natuurlijk door de kostmeisjes opgestookt, - haar 'n duiveltje in 'n doosje gestuurd, en daar hadden ze meel op gedaan, dus toen ze 't open deed, sprong dat in d'r gezicht, en ze schrikte zoo, ze is gillende door 't huis geloopen ... en juffrouw Brans is woedend geworden, want ze | |
| |
kon d'r niet achter komen, wie 't had gedaan, en niemand zei 't natuurlijk.
- O, maar weet je dan niet van dat masker?
- Van dat masker?
- Ja, ja, van dat masker ... De meisjes hadden 'n masker gekocht van 'n oue man, met 'n lange witte baard, en dat hebben ze 's avonds op d'r kussen gelegd, met de lange baard over 't laken ...
De kinderen schaterden 't uit, en waren zoo enthousiast over deze ingenieuse vondst, dat juffrouw Magda, ofschoon ze haar meisjes graag wat vrijheid liet, zich nu toch verplicht zag tusschenbeiden te komen.
- 'n Beetje kalmer, 'n beetje kalmer ... Waar hebben jullie 't toch over?
Maar dat mocht ze natuurlijk niet weten. Constance Elinck vertelde nog even vlug achter haar hand, dat mademoiselle Ridon van al dat geplaag ten slotte bijna gek was geworden, zoodat juffrouw Brans haar had moeten ‘weg’ doen. Gelukkig maar, want mademoiselle Malvin was veel aardiger; die probeerde nog wel eens leuk Hollandsch te spreken, en dan zei ze bijvoorbeeld ‘chachen’, in plaats van ‘garen’. Om te gieren ...
- 't Was niets geen aardig mensch, die mademoisel Ridon, zei Eva, en trok haar neusje op. Ik weet nog heel goed, verleden jaar, toen had Ma zoo'n verschrikkelijk medelijden met d'r, omdat ze met Sint Nicolaas natuurlijk niets zou krijgen, nou, en toen stuurde Mama d'r 'n beeldige zilveren broche met zilveren oorknopjes, - | |
| |
ik had 't best zèlf willen hebben, en toen dacht ik natuurlijk, dat ze op school wel veel liever tegen me zou zijn ...
- Wist ze dan, dat 't van jullie was?
- Ja, hoe ze 't wist, dat weet ik niet, maar ze wist 't, want de volgende dag zei ze tegen me ... wat zei ze ook weer ... wacht ... o, ja ... toen zei ze: C'était bien de vous, n'est-ce-pas, ce joli cadeau? en ik zei natuurlijk: oui, nou, en toen had ik van m'n leesboekje alle o's en p's en d's, en zoo, dicht gemaakt met potlood, en toen zag ze dat, en toen gaf ze me 'n vreeselijk standje, en zei, dat ik na twaalven moest blijven, om 't er allemaal met gomelastiek weer uit te vegen.
- Hè, wat gemeen.
- Ajasses ... En heb je 't gedaan?
- Natuurlijk ... Maar ik heb 't zoo langzaam gedaan als ik maar kon, want dan moest zij óok zoo lang bij me blijven, want d'r was 's middags dansles, en daar moest ze bij zijn, en dan had ze bijna geen tijd om koffie te drinken.
- Net goed.
- Kinderen, kinderen, wat fluisteren jullie toch ... Evaatje, vertel jij me 's, waar hebben jullie 't toch zoo druk over?
- O ... over ... de dansles, zei Eva, met een snel blosje. Mag ik de volgende keer 's met u de polka doen?
- Goed, als jij dan ‘heer’ ben, moet je heel deftig voor me buigen, en mij je arm aanbieden.
- Hè, ja, leuk, zei Eva, die het tot dusverre | |
| |
nooit zoo erg prettig had gevonden, om ‘heer’ te zijn, - bij elke les kreeg de eene helft der meisjes een blauw lint om den arm, om als cavaliers dienst te doen, - want dan moest ze den verkeerden kant omdraaien, en ze kon 't nog niet eens heelemaal goed als dame.
- Ja ... klaagde opeens het wit-wangige, óvertengere Annetje Bentinck, die dansles ...
- O, ze huilt al half, als 't Woensdag is, vertelde Marietje.
- Waarom, vind je de dansles zoo naar? vroeg juffrouw Magda belangstellend.
- O!! ... En ... en ...
- En 't koffie-drinken hier beneden, legde Marietje uit. Ze is zoo verlegen ...
- Nou, maar niemand zal je anders wat doen, hoor, kind, zei juffrouw Magda goedig.
- Nee ... zei Annie, met een bibberig stemmetje, maar ... maar ik krijg zoo dikwijls vleesch op m'n brood van thuis ... en dan van hier 'n glas melk d'rbij, en dat kan ik niet eten: vleesch met melk, daar word ik misselijk van, en dan heb ik wel 's wat laten staan, en dat heeft juffrouw Casteel gemerkt, en die zei toen: Meisjes, jullie zijn zoo veel grooter, dus jullie kunnen gauwer eten dan Annetje, ze was al 'n paar maal nog niet klaar, toen jullie al op stonden; jullie moeten voortaan wachten, totdat Annetje heelemaal d'r boterhammetjes op heeft, hoor.
- Jij arm kind, zei Juffrouw Magda, echt medelijdend, - want zij liep nooit vluchtig heen over de verdrietjes en moeilijkheidjes harer meis- | |
| |
jes, - maar durf je dan thuis niet 's om wat anders dan vleesch te vragen?
- Ze moet 't eten, ze heeft geen bloed, zegt de dokter, zei Marietje, die Annie's bloedarmoede meer interessant dan angstwekkend vond.
- Nou, dan moet je maar geen melk hebben, dat is te gek, zei juffrouw Magda, die graag beschermvrouwtje speelde. Zij genoot van de aanhankelijkheid der kinderen, zij kon er niet buiten, van hen kleine liefheidjes te ontvangen, en door hen te worden voorgetrokken boven de andere dames. Hun gehechtheid aan haar gaf haar een voortdurend streelend-zoete ontroering, die haar het les-geven tot een vreugde maakte. Haar zuster Mathilde, de stipt-rechtvaardige, die zich nóoit door een voorkeur voor een der leerlingen liet leiden, - zooals zij zich bekennen moest, wel eens te doen, - was bij de oudere meisjes meer in tel, - maar, enfin, zij was gelukkig met haar kleine schooltje, - al de kinderen hier hielden van haar.
Annetje Bentinck vestigde haar bleek-blauwe oogjes in bijna dwepend-vereerende aanbidding op haar geliefde juffrouw, die haar nooit in den steek liet, die, - zij herinnerde het zich nog heel goed, - op schoolfeesten altijd met haar speelde ... heele rijen wit-papieren poppetjes voor haar knipte, en lange kettingen uit een speelkaart, en die haar eens ...
- O, juffrouw, riep ze, in de vreugde harer herinneringen: weet u nog wel? toen dat spel gespeeld werd, dat er 'n laken werd gehouden | |
| |
tusschen twee rijen meisjes, en dan moesten ze elkaar over 't laken 'n hand geven, en dan raden, wie 't was ... nou, en ik kon er niet bij, omdat ik te klein was, en toen tilde u me op, maar zóo hoog, dat ik alle meisjes achter 't laken zag staan ... hihihi, zoo leuk.
Juffrouw Magda knikte, en lachte mee, en vroeg, hoe Chéri'tje het maakte, kleine Annie's hondje ...
Eva, wie het gesprek maar matig interesseerde, - hoe kon juffrouw Magda nu zoo veel notitie van dat Annetje nemen, - keek vluchtigdédaigneus over Annie's pipsch, wit-blond gezichtje heen, naar het achtste klasje, waarin, na de groote vacantie, alleen maar drie kinderen zaten, de meisjes Velsenstein. Ze waren uit Indië gekomen, en droegen het zwarte haar in wurmdunne vlechtjes uitstaand achter de rond-bruine hoofdjes, en konden niets, niet lezen, niet schrijven, niet handwerken, ofschoon Poppie, de oudste, toch al acht jaar was. Alleen in de Bijbelsche Geschiedenis waren ze ver, als juffrouw Brans een middag vertelde, dan wisten ze bijna alle verhalen: van Noach, en van Jozef en zijn broeders ... maar in de andere uren deden ze geen mond open.
Juffrouw Magda, die niet goed wist, wat ze met die kinderen ‘aan’ moest, - ze kreeg ze anders meestal zoo, dat ze al een beetje lezen en schrijven konden, - zei, dat ze eerst maar eens een beetje moesten ‘wennen,’ - en zoo hoefden die kinderen nooit iets te doen, dan | |
| |
stil te zitten, en zoet te luisteren, of wat op hun lei te teekenen.
De andere kinderen, die hen buitengewoon vreemd vonden, bekeken hen van 't hoofd tot de voeten, alsof 't Indisch-porceleinen étagèrepoppetjes waren geweest, en vonden alles aan hen ‘gek’ ... de onbewegelijke gezichtjes, met de starende, gitzwarte oogen, de ‘rare’ vlechtjes, de jurkjes van zwart-en-rood geruite stof ... en de ‘kinderen Velsenstein’ leverden, zonder dat zij het wisten, onuitputtelijke stof voor verhalen thuis.
Poppie ... Doddie ... Nonnie, wat 'n namen, dacht Eva. ‘Pop’ zei Mama wel eens tegen haar, en dat vond ze dan natuurlijk aardig, maar zoo heette je toch niet? Die ‘Poppie’ was anders 'n mooie ... toen laatst juffrouw Brans, bij het vertellen over de zon, met één zwaai van haar arm, 'n groote, prachtig-ronde, halve boog op 't bord had geteekend, en ze die allemaal Bewonderden, en ‘eerlijk’ bekenden, 't zóo niet te kunnen, had Poppie met haar hoofd geknikt van zij wèl. Maar toen ze haar het krijtje presenteerden, had ze het toch maar niet genomen, en het weg-gewenkt met haar griezelig glad-bruin handje met die dunne vingers ...
Een oogenblik werd Eva's aandacht van het drietal afgeleid door Hendrika Kanselier, die haar aanstompte met de fluisterende vraag:
- Hou je van suikerpillen?
en haar, uitnoodigend, op de hand eenige zilveren pillen vóor hield.
| |
| |
Eva gaf wel niet veel om die zilveren pillen: ze waren zoo hard, en je had er eigenlijk weinig aan, - sommige smaakten naar pepermunt, maar dan waren ze gróóter dan deze ... maar ze vond het toch wel aardig van Hendrika, dat zij haar, die haar altijd zoo plaagde, presenteerde, en nam er dus, om haar pleizier te doen, een.
Maar nauwelijks had zij de pil verholen in haar mond gestoken, en er even op gezogen, of ... zij merkte, dat het een echte pil was, een kininepil.
Zij keerde zich om, en keek Hendrika aan. Zij kon niet spreken, want op haar tong brandde het bittere ding, maar haar oogen flonkerden van haat en drift, zoodat het lachje om Hendrika's lippen verdween. Eva tastte naar haar zakdoek, om dien snel naar haar mond te brengen, en er de pil in op te vangen, maar eer haar dit gelukte, kon zij het niet meer uithouden, en floepte de pil uit haar mond, en kwam juist in ... Hendrika's werkdoos terecht.
- O, juffrouw! kreet die, in afschuw achteruit deinzend, en Eva, die haar stem had teruggekregen, riep, - al had zij de pil ook niet met opzet in Hendrika's doos gemikt, - vol Schadenfreude: Net goed! net goed! Lekker! Echt! Gemeen kind, dat je ben! en juffrouw Magda, ontzet, -: had ze het góed gezien, dat Evaatje in Hendrika'a werkdoos spuugde? - sprong op van haar stoel, om Eva en Hendrika, die elkaar met verscheurende blikken aanstaarden, en onder de banken knepen en schopten, te scheiden, | |
| |
maar ... aan de buitendeur klonk de schel, en een oogenblik daarna werd er een mannen-stem, een mannen-stap in de groote school gehoord ...
De schoolopziener! ...
Juffrouw Magda bleef roerloos staan, waar zij stond. Het bloed was haar met hevige kracht naar het hoofd gestuwd, en zij zág zichzelve: hoogrood, in uiterste verwarring, en ... in haar grijze japon.
Daar had je het nu al. Zou je het niet altijd zien? Waarom kwam die man nu niet laatst, toen ze er op gerekend had, en haar blauwe ...
Eva en Hendrika waren haastig netjes gaan zitten. Verbeeld je, dat de schoolopziener iets merkte! Daar was hij al aan de tusschendeur ... maar het was de schoolopziener niet. Ook juffrouw Magda keek verwonderd:
Een groote donkere man, in een lange manteljas, en een vilten hoed, met hoogen bol en breeden, slappen rand, in de hand, trad binnen, en zei kort, na even voor juffrouw Magda te hebben gebogen:
- Mijn naam is van Velsenstein. Kan ik m'n kinderen mee-krijgen, juffrouw.
De drie kindertjes hadden schuw op-gekeken, en waren dadelijk uit de banken geklommen. Nog even werden de kleine hoofdjes, bij het voorbijgaan van den glazen wand in de groote school, gezien ... toen waren ze voor altijd verdwenen.
Maar de gemoederen waren, door dit ongewone incident, zoo opgewonden geraakt, dat de | |
| |
kinderen druk aan het praten gingen. En juffrouw Magda, ondanks allee een beetje teleurgesteld, dat het de schoolopziener niet was geweest, riep met een effen stem Eva bij zich, om verantwoording af te leggen.
Met hartstocht verdedigde Eva zich: dat être ...
- Wat zeg je daar?
- Nou, ja, juffrouw ... Hendrika vroeg of ik van suikerpillen hield, en toen waren 't kininepillen. Vindt u dat niet gemeen?
- Ten eerste weet je wel, dat je op school niet mag snoepen, en ten tweede hoefde je 'm toch niet in Hendrika's werkdoos te spugen.
- Dat deed ik toch niet expres?
- In elk geval, jij neemt je werk op, en gaat op de achterste bank zitten.
- Ik?
- Ja, en Hendrika hier, op de bank van Poppie Velsenstein, en jullie hebben elk 'n afkeuring.
Getroost, omdat Hendrika óok straf kreeg, stapte Eva naar de achterste bank. Zij zat daar veilig. Maar Hendrika kon juist uit de groote school door juffrouw Brans en juffrouw Matje worden gezien. Net goed!
Maar zoowel Eva als Hendrika bereidden natuurlijk om twaalf uur een rencontre voor. Evenwel, buiten de school was er zoo'n oploop van meisjes, dat ze een oogenblik hun twist vergaten, om eventjes te luisteren. En toen zagen ze ook een dame, mevrouw Velsenstein, die gekomen was, om haar meisjes te halen, maar | |
| |
die, hoorende, dat haar man er al was geweest, ontdaan, niet in staat zich te bedwingen, den weg terug-liep naar haar huis, al maar: M'n kinderen! m'n kinderen! roepend.
De groote meisjes wisten wel, wat er gaande was: meneer en mevrouw Velsenstein waren niet goed ... en Eva, die gretig luisterde, begreep het nu óók: niet goed ... krankzinnig dus. En nooit zou zij later nog eens iets van krankzinnigen kunnen hooren, of dezen zouden altijd onwillekeurig het uiterlijk voor haar hebben van dien grooten, somberen man, of van die schreiende, wanhopige vrouw ...
Hendrika was ondertusschen verdwenen. Aha, ze is bang, dacht Eva, tegelijk triomfantelijk en minachtend. Maar vóor het hek van Ter Aar ... daar stond Hendrika, met uitgespreide armen, en jouwde:
- Je komt er niet door! Je komt er niet door!
Een worsteling begon, die aanving met snel om elkaar heen wenden, maar die weldra door stompen en duwen een ernstiger aanzien kreeg. Eva begon van woede te huilen, en Hendrika, verblijd door dit zichtbaar succes, bleef hijgend tarten: Je komt er niet door! Je komt er niet door!
Toen, om Hendrika te overtroeven, waagde Eva de poging, om, brani, op zij langs het hek te klauteren. Zij sláágde, - ondanks de ijzeren punten en de sloot, maar moest, toen zij op Ter Aar's grondgebied was aangeland, en Hendrika een hoonend: Bonjour! had toe-geroepen, tot haar vertwijfeling bemerken, dat zij in de pelerine | |
| |
van haar mooien nieuwen wintermantel, - géén van de meisjes had er zoo een, van donkerbruin en groen door elkaar geweven stof, van binnen harigbruin, en met een bonten kraag en bonten manchetten, - een grooten winkelhaak had gekregen.
Zij zou alles wel góed thuis vertellen: het was alleen Hendrika's schuld, en gestraft zou zij dus niet worden ... maar zij begreep heel goed, dat haar geen nieuwen mantel zou worden gegeven, en dat zij dus, den heelen winter, met een gestopte scheur zou moeten blijven loopen ...
| |
II.
Adèle en Eva hadden in het dorp de Sint Nicolaas-tafels bekeken, - heerlijk niet met Juf, met wie ze naar Utrecht waren geweest, maar met Mama.
Eva hing aanhalig aan Jeanne's arm, en Adèle liep er aan den anderen kant naast. Zij dacht, hoe, als Eva er nu niet bij was, zij innig met Mama gearmd zou loopen ... nú deed ze het niet, natuurlijk, en hield haar beide handen in haar hermelijnen mofje. Maar ofschoon ze weinig zei, genoot zij toch volkomen van het uit-zijn met Mama, die altijd zoo vriendelijk was en zoo geduldig, die er niets op tegen had voor een uitstalling ‘uren’ te blijven staan, en die de aardige dingen even goed bewonderde, als zij zelf dat deden.
Met Juf in Utrecht ...
Juf was niet te bewegen een winkel in te gaan, als ze niet van plan waren er iets te | |
| |
koopen; en jaagde compleet de étalages langs, uit vrees te laat aan den trein te zullen komen. En toen zij-beiden en Charles wilden mee-grabbelen van de suikertjes, die door de, als Sint Nicolaas en zijn knecht verkleede studenten werden rond-gestrooid, verbood Juf hen zoo streng, alsof ze, ik weet niet wat voor kwaads in 't zin hadden gehad. Vrouw Aarde vertelde later, dat ze er een paar had opgevangen, en dat ze wát lekker waren geweest. Mama zou 't wèl goed hebben gevonden, maar Juf deed dikwijls veel ‘deftiger’ dan Mama zelf.
Maar toch, aan den anderen kant ook weer ...
In een winkel had Juf aldoor tegen haar en Eva gezegd:
- Kijk nu 's rond; ik moet wat aan m'n nichtje Marietje geven; wat denk je zou ze graag willen hebben: dat poppen-toiletje? of dat fijne waschtafeltje? of dat kacheltje? ...
Nu, alsof zij niet begreep, dat Mama Juf gezegd had hen iets te laten uitzoeken: dat mochten ze immers altijd, als ze winkels gingen zien? Maar waarom haalde ze haar nichtje Marietje er bij? Verbeeld je, alsof zij tevreden zouden zijn, met iets wat zoo'n kind aardig vond ...
Neen, nu was het verrukkelijk, zoo met Mama ... gezellig en rustig ... ze had er al aldoor naar verlangd, en 't was even heerlijk, als zij 't zich had voorgesteld.
- Wat ben je stil, kind?
Adèle keek naar haar Moeder op, en Jeanne zag zoo duidelijk in dien blik Adèle's dankbaar | |
| |
geluk, dat zij niet verder vroeg. Eva was ook druk voor twee, die babbelde maar door, en dan kon een ander natuurlijk niet veel zeggen.
- Na weet ik, hoe die oranje borstplaatjes smaken, zei Eva met een voldaanheid, alsof zij de lang-gewenschte oplossing van een groot geheim had gekregen.
- Zoo, hoe dan?
- Naar saffraan. Weet u, hoe ik 't weet?
- Nee?
- Ik had ze al zoo lang zien liggen, en ik dacht aldoor: Hoe smaken die toch. En toen zei ik tegen Juf: Wil ik 's voor u 'n ons borstplaatjes meebrengen, ze kosten maar twintig cent, en er zijn allerlei kleuren. Want ik dacht, als Juf dat goed vindt, dan presenteert ze er me wel een, en dan neem ik zoo'n oranje. Maar Jaf zei: Borstplaatjes, kind, daar geef ik niet om. Verbeeld u! Maar ik heb net zoo lang gezanikt, totdat ze eindelijk zei: Nou, toe dan maar. En ze gaf me twintig cent. Nou, en toen heb ik zoo'n oranje borstplaatje van d'r gekregen, en 't smaakte naar saffraan. Ik zou gedacht hehben: sinaasappel. U niet?
Jeanne moest lachen om het verhaal, maar zei toch:
- Als je die oranje borstplaatjes zoo graag wou hebben, had je er mij toch wel 's om kunnen vragen?
- Ja ... zei Eva, Ze wist niet precies, waarom ze dat niet had gedaan, misschien wel, omdat ze zoo dikwijls snoepte, en zich daar een beetje | |
| |
voor schaamde ... Laatst, toen ze 'n ons fondant door Leentje uit 't dorp liet meebrengen, had Ma nog gezegd: Zou je je weekgeld niet liever 's 'n beetje opsparen voor Sint Nicolaas? Adèle doet het óok. Nu, Adèle, die zou natuurlijk nooit om die oranje borstplaatjes hebben gevraagd ... Maar 't is waar, ze had nu tóch alles aan Ma verteld ... ze had er dus óok wel vroeger over kunnen spreken.
Jeanne dacht er over, hoe berekenend Eva was aan den eenen kant, en hoe naïef aan den anderen ... en hoe het wel eigenaardig moest worden genoemd, dat, met al zijn gecompliceerdheid, Eva's karakter zoo goed was te begrijpen ... terwijl Adèle's natuur, - in den grond zooveel eenvoudiger, - toch veel moeilijker viel te doorgronden. Waarom sprak Adèle zich zoo weinig uit: zij had, daarvan was Jeanne absoluut overtuigd, nooit iets verkeerds te verbergen. Maar neen, of zij verdriet had, of zij pleizier had, je merkte zoo weinig aan haar ...
- Ma, zei Adèle, ik heb bij Heek 'n klein arkje gezien, dat wou ik voor Ot'je koopen; 'n snoezig klein arkje.
- En ik heb d'r zoo'n gek prenteboek gezien, viel Eva haar dadelijk in de rede, zóó gek, ik zou 't wel willen hebben. De eerste plaat is 'n kar met drie boeren er in, en daar staat onder:
Drie boeren op een karre,
| |
| |
- Staat dat d'r zoo? vroeg Jeanne.
- Ja, en dan verder-op van 'n beer, die z'n testament maakt, ieder krijgt wát van 'm, de koster krijgt de staart, en 't eindigt zóó:
En al de kindertjes bij mekaar,
Die riepen toen: ‘Ma mère,
Papaatje, die is dood, jaja,
- Maar kind!
- Zóó staat 't er, bevestigde Eva, met een knik van haar hoofd. Hoe vindt u 't?
Ja, hoe vond zij het! dacht Jeanne. Verschrikkelijk, ontzettend, om zóó iets als een boek voor kinderen te durven geven. De afschuwelijke onnatuur van kindertjes, die voorgesteld werden te juichen: Papaatje, die is dood! ... Zij begreep het wel: het boek zou hoogst waarschijnlijk uit het Fransch zijn vertaald, maar dan allergebrekkigst, door iemand, die de taal nauwelijks meester was. Zoo had zij laatst ook eens in een boek met versjes gevonden, de beschrijving van een locomotief, die heette de ‘Engineer’. Uit het Engelsch vertaald natuurlijk, maar wat beteekende nu voor kinderen het woord engineer. Zij kon zich niet begrijpen, hoe menschen, die voor kinderen schreven, dikwijls zoo weinig hart toonden in hun werk ...
Wat een geluk, dat Alexander en zij de gewoonte hadden, de boeken, die zij den kinderen wilden geven, eerst zelf te lezen. De boekjes van Schmidt kon je altijd gerust nemen, ook de | |
| |
werkjes van Andriessen, had zij altijd gedacht. Maar daar vond zij nu in ‘De Val van een Koningshuis’, dat de Godin der Rede werd voorgesteld door ‘een half-naakte lichtekooi’, de ‘bijzit van den boekverkooper Momoro’. Daar stónd je toch voor. De boekjes van Schmidt waren zeker onschuldig genoeg, maar erg weinig kinderlijk, en de kinderen vonden ze dan ook nogal vervelend. Gelukkig kwam er nu, door de versjes van Heije en van Gouverneur, wat meer natuurlijkheid in de poëzie, maar zij verlangde ook zoo naar vertelselboeken, waarin niet werd geleeraard, waarin niet kunstig zedelessen waren verborgen, maar waarin het leven werd gegeven, het ware, echte, natuurlijke, levende leven ...
- O, hier is die winkel, waar je die prentenboeken van een cent kan krijgen ...
- O, koopen jullie die hier? ...
- Ja, zei Eva, en ze zijn wát aardig voor een cent, echt prentenboeken voor de pop. Gisteren was ik er, en toen kocht ik er tien. Maar ik had de deur van de winkel open gelaten, en toen scheen de zon net in de juffrouw d'r oogen, en toen zei ze: Doe de deur 's dicht. Verbeeld u, dat zei ze tegen mij.
Waarom niet? Jij had de deur toch open gelaten? vroeg Jeanne, want uit Eva's toon klonk duidelijk, dat zij dubbel beleedigd was: ten eerste, omdat de juffrouw haar groote inkoop niet voldoende apprecieerde, en ten tweede, omdat de juffrouw niet zèlf de deur ging dicht doen, maar dit Eva beval.
| |
| |
- En weet u dat van dat goud-papier?
- Neen, wat was dat?
- Vertel 't 's, Adèle, jij was d'r bij.
- Charles en ik gingen goud-papier koopen voor de ‘diamanten-grot’; we wouen twee vel hebben, en toen zei de juffrouw, dat 't 'n beetje beschadigd was aan de randen, maar wij zeiden, dat dat niets was, want je kon er haast niets van zien. Maar thuis merkten we, dat de juffrouw drie vel had gegeven in plaats van twee. Nou, zei Charles, dan zullen we d'r morgen nog wel 'n stuiver brengen. Nou, en dat deden we, maar toen zei de juffrouw, dat ze expres drie vel en niet twee had gegeven, omdat 't 'n beetje beschadigd was. Vond u dat niet aardig? Maar Charles had nog altijd 't stuivertje op z'n hand liggen, en hij zei: Neemt u 't tóch maar.
Echt Charles ... dacht Jeanne. Door en door eerlijk ... en toch ook een beetje hooghartig: liever betalen dan iets aannemen ten geschenke ...
- En wat zei de juffrouw toen?
- Ze begon te lachen, maar ze wou de stuiver niet hebben.
- En ik, zei Eva, die nu al weer vond, dat Adèle lang genoeg had verteld, ik ging laatst met Marietje Bentinck naar Heek, ze wou zoo graag 'n griffelhouder hebben, en die had ik d'r beloofd, omdat ...
- Nu, waarom?
Eva merkte, dat zij zich had verpraat, maar zwijgen durfde zij niet, en zij wilde ook eigenlijk niet, Ma moest 't juist maar 's weten.
| |
| |
- ... omdat ik 'n week lang d'r thema's had mogen overschrijven.
- Maar Eva!
- Ja, ik kan ze ook niet ...
- Hoor 's, je weet heel goed, dat je thuis altijd hulp krijgen kan, van Papa, of van mij ...
Jawel, dat wist Eva wel, maar dan werd 't meestal 'n les; dan werden haar dingen gevraagd, en moest zij ze opzoeken in haar boek ... overschrijven was immers veel gemakkelijker.
- Nu, 't is goed, dat er 'n gouverneur komt, voor jou ook.
- Luistert u nu verder, verzocht Eva, alsof, door er niet over te praten, het dreigend gevaar van een gouverneur kon worden afgewend. Ik won Marietje zoo'n koperen griffelhouder geven, die kent u wel, met twee ringetjes? Nou, maar toen kwamen we bij Heek, en ik vroeg naar griffelhouders, maar de man begreep niet dadelijk, wat ik bedoelde, en vroeg: Mag 't 'n mooie zijn? Marietje durfde natuurlijk niet ‘ja’ zeggen, want 't was voor háár, maar ik zei ja. En toen kwam die aan met allerlei ... ja, 't waren eigenlijk gewone potloodhouders, voor heele dunne potloodjes, en die kostten zestig cent, zeventig cent ... Nou, en toen vond ik 't wel naar om 't te zeggen, maar ik zei 't toch maar: Ik bedoel van die koperen, van drie stuivers ... O, toen begreep die 't. Ik had 'n heele kleur ervan ... sneu, hè?
Jeanne had het zoo graag, dat de kinderen haar hun ondervindingen vertelden ... en dat deden ze ook trouw. Alles bespraken ze met | |
| |
haar, alles lieten ze haar zien; als ze eens iets geknutseld hadden: een poëzie-albumpje voor de pop, of een huis van kaarten ... en de diamantengrot ... Ja, de diamanten-grot! Dat was het amusement der kinderen, als zij met koude of regenachtige dagen niet buiten konden spelen. Het was heerlijk, dat de kinderen zichzelf altijd zoo alleraardigst konden bezig-houden, ze verveelden zich nooit. De diamanten-grot bestond, om te beginnen, uit een rond-gebogen karton, als een soort van grot, beplakt met zilverpapier en gouden sterren, en allerlei glinsterende dingen; in den achterwand kon een schermpje worden op-getrokken, dan zag men een gang, met goudpapier versierd, en met aan weerskanten een nis, waarin kleurige plaatjes een beeld voorstellen moesten. Aan het einde was wéer een schermpje ... daarachter kwam een ruimte te voorschijn met gouden bootjes, getrokken door witte zwanen. En zoo ging het maar door; telkens werd er weer een nieuwe ‘afdeeling’ bij verzonnen, en de diamanten-grot werd allengs zóó lang, dat zij ervan had moeten afzien deze in de kast van haar boudoir te ‘bewaren;’ er was eenvoudig geen plaats meer voor. Als de kamer donker was, en je vóor de diamanten-grot zat, die door onzichtbare kleine kaarsjes fantastisch werd verlicht, en de schermpjes dan éen voor éen werden op-getrokken, zoodat je ten slotte een heelen langen doorkijk kreeg, was het effect werkelijk heel aardig ... ‘tooverachtig’ noemden de kinderen het ...
| |
| |
- Ziezoo, zei ze, stil staande voor een banketbakkerswinkel, nu gaan we nog even hier in, en dan naar huis, anders komen we te laat voor Adèle's pianoles.
In den winkel troffen zij mevrouw van Vorden van de Haer en Beatrice, met wie zij even praatten. En daarna liepen zij langs de tafels, terwijl Jeanne zich in het oor knoopte, wat de kinderen zeiden, dat zij graag wilden hebben.
- Kijk 's, 'n kind in 'n draagkussen.
- Dat is zeker 'n surprise.
- En dat hondehokje ...
- Leuk, dat flesschenbakje, met die fleschjes van chocola.
- En die suikeren trommeltjes.
Een juffrouw naderde met een plaat, waarop gebroken witte en bruine borstplaten lagen, en vroeg:
- Kan ik u ook believen?
- O, alstublieft, zei Eva, en nam een stukje, maar Jeanne ving juist den blik op, waarmede Adèle de juffrouw even aankeek, vóor zij beleefd, maar zeer beslist, bedankte.
- Kom, noodde de juffrouw. Proef óok 's ...
- Dánk u, zei Adèle nog eens nadrukkelijk, en keerde zich tegelijk naar de winkeldeur.
- Wil je gaan? vroeg Jeanne. Als jullie alles gezien hebben, kom dan maar.
Eva keek verwonderd, om Adèle's plotselinge haast, maar 't was waar, Adèle had muziek-les, en zij volgde dus zonder protest.
- O, Eva! barstte Adèle, nauwelijks op straat ge- | |
| |
komen, uit. Hoe kon je zoo'n stuk borstplaat nemen!
- Waarom niet?
- Heb je dan niet gezien, wat de andere juffrouw 'n oogenblik van te voren aan Beatrice presenteerde? En heb je dan niet g[e]hoord, wat ze zei: ‘Dit is iets heel nieuws: b[o]rstplaatjes met vruchten ... Ons kwamen ze met die gebroken borstplaat aan!
- Ja, ik had 't wel gehoord, moest Eva bekennen, maar ...
- Ik begrijp niet, zei Adèle, dat ze ons die stukken durfde presenteeren, ik begrijp 't niet. Ik wou er natuurlijk niet van nemen ...
Jeanne luisterde toe, hoe Adèle Eva, wat zij dikwijls deed, alweer een lesje in levenswijsheid gaf. Laatst óok nog had zij in stilte moeten glimlachen, toen Adèle Eva berispte, omdat deze een stuk chocola, op school gekregen, naar huis had mee-genomen. ‘Waarom at je 't niet dadelijk op? Je had 't direct op moeten eten: 't is anders net, of je thuis niets krijgt!’ ...
Nu wéér. 't Is waar, 't had háar ook getroffen, dat de juffrouw er niet aan dacht, Adèle en Eva die nieuwe borstplaatjes te laten proeven, maar, omdat zij wel begreep, dat de eene juffrouw het natuurlijk niet van de andere had gezien, slechts zoo vluchtig, dat het haar werkelijk verraste te bemerken, hoe sterk Adèle door dit voorval bewogen werd. Heel, heel gevoelig was Adèle, en wijs voor haar jaren ... In dergelijke dingen tenminste: in andere was zij nog, precies als Eva en Charles, een kind.
| |
| |
- Och, zei ze, je moet 't niet zoo hoog opnemen, meid. De juffrouw heeft er niets mee bedoeld, daar ben ik zeker van. Trek er je maar niets van aan, hoor?
Zij knik[te] Adèle vriendelijk toe, en zóó duidelijk was haar [t]oeleg, om het vluchtig-onaangename, dat dezen heerlijken middag dreigde te verstoren, haastig te vergoelijken, zoodat de indruk niet bleef, dat Adèle een snelle ontroering door zich heen voelde gaan. Impulsief stak zij haar arm door dien van haar Moeder, en drong zich dicht tegen haar aan; en zóo bleef zij loopen tot aan huis ... Het hinderde haar niet, dat Eva aan den anderen kant gearmd met Mama bleef gaan, zelfs kon het haar niet schelen, dat Eva spotte:
- Net 'n kruik met twee ooren!
Zij voelde zich, zonder dat zij het definieerde of ontleedde, doorvloeid van een zacht geluk, dat zij zwijgend genoot.
De vroege avond was stil en helder. De maan hing als een fijne scherpe sikkel tegen de rustige lucht. De atmosfeer was vol van stemming, en nooit had Adèle dit zoo innig gevoeld, als na zij, onder de donkerte van den schemerenden hemel, Ter Aar naderde, waar uit de ramen stille lichten naar buiten schenen ...
Maar Eva merkte niets van den vredigen invloed, die er uitging van den ijl-teêren avond. Zij praatte druk, en vertelde onophoudelijk door ...
- O, 't is 't eerste kwartier van de maan. Weet u, hoe ik weet, dat 't eerste kwartier is?
| |
| |
Als je van de maan 'n ‘p’ maken kan, dan is 't eerste, premier, - en als je er 'n ‘d’ van kan maken, dan is 't laatste, dernier.
Luidruchtig belde zij aan de voordeur, die door Leentje geopend werd. Zij traden in de lichte gang, en Leentje vertelde, dat de pianojuffrouw er al was, en wachtte.
Adèle ging de gobelin-zaal binnen, en sterk trof het haar, hoe hier dezelfde stemming heerschte als buiten. Voor de drie hooge ramen stond de doorzichtige, dof-heldere duisternis van den jongen avond; de zaal lag in een waas van vage blauwte, alleen bij de piano, waarop de beide kaarsen brandden, was een hel-lichte plek.
Adèle huiverde even van welbehagen. Zij was op het punt te zeggen, hoe prettig zij het vond, dat de groote kroon niet brandde ... maar als zij daarvan repte, zou de juffrouw misschien merken, dat deze niet aangestoken was, en dus op willen hebben.
- Hebt u lang gewacht, juffrouw?
- Nee, ik ben er net. Ik had juist m'n handschoenen uit-getrokken ... Prettig boodschappen gedaan met Mama?
Heerlijk dat de juffrouw, die dikwijls zoo korzelig kon zijn, nu juist zoo vriendelijk antwoordde. Dankbaar zette Adèle zich voor de piano, van zins heel goed haar best te doen, en zelfs die vervelende études van Clementi met entraîn te spelen.
De juffrouw was buitengewoon tevreden, en zei, dat ze best had gestudeerd, en speelde ten | |
| |
slotte, als belooning, een quatre-mains'tje met haar: Letzte Rose, uit Flotow's Martha.
Het languissante wijsje klonk zilverig-fijn door de hooge zaal, en Adèle geloofde, nog nóoit zóo iets beeldigs te hebben gehoord.
Innig tevreden ging zij, na de les, naar de eetkamer, waar, zij wist het, de anderen al aan tafel zouden zitten, maar dit besef hinderde haar nu niet. Want, toen zij de deur open deed, kwam de warme, lichte, vroolijke gezelligheid haar te gemoet, en immers haar open plaats wachtte haar, haar heerlijke plaats: tusschen Papa en Mama! ...
Het kwam Adèle voor, dat alles vandaag zoo helder en glanzend was; dat de stemmen klonken, alsof wie sprak, zich heimelijk over iets verheugde ... want de lippen lachten, en de oogen glinsterden ... Papa maakte grappen met Charles ... Mama knikte Phientje, die zoet haar eten had op-gegeten, zoo innig en vergenoegd toe ... en zelfs Juf, die anders daar weinig om gaf, luisterde met welgevallen naar Eva's opgewonden verhalen over de Sint Nicolaas-tafels.
Slechts zelden was Adèle zoo temoede geweest als nu. Haar wangen gloeiden; zij vóelde haar oogen stralend gaan van den een naar den ander ... o, wat hield zij toch veel van die allen ... en wat waren zij met elkander gelukkig ... gelukkig ...
- Krijgt u wéér zulke groote doozen met bonbons dit jaar? vroeg Eva aan Jeanne.
- We willen 't hopen, hè?
| |
| |
- Ja, zei Eva. Want als Mama iets kreeg, was 't voor de heele familie. En verleden Sint Nicolaas had Mama zulke aardige dingen in haar groote, prachtige doozen gekregen: kleine fleschjes van chocola, met likeur er in, en daarop stond Anisette, en zoo meer: ook Ingwer; zij dachten, dat dit het Duitsche woord voor Jenever was, en geen van allen durfden zij dat fleschje op te eten, totdat Papa gezegd had, dat het ‘gember’ beteekende.
Adèle keek, hoe Mama, op een bordje met Napoleon in kleuren er op, eten klaar maakte voor kleine Tonia, - het zwakke kindje van den Baas, - dat, benevens een glaasje wijn, door dezen elken middag voor zijn dochtertje werd gehaald. Leentje had eens, schaterend van het lachen, aan Juf verteld, hoe de Baas in de keuken het glaasje aan zijn mond zette, en naar binnen sloeg, maar Adèle kon dat niet gelooven, het was zeker een grap van Leentje geweest, - want zou de Baas nu opdrinken, wat voor zijn kind was bestemd ... en zou hij zóó weinig waardeeren, wat Mama daarvoor deed?
Mama was altijd even engelachtig voor die kinderen; telkens kregen ze kleertjes, en op hun verjaardagen een koek met een lint om den arm gebonden, en met Sint Nicolaas maakte Mama een tafel voor hen, en had daarvoor al allerlei verrassingen gereed. O, Mama ... hoe die was voor iedereen! ...
Maar Papa dan? Nooit mocht er een arme man van de deur worden weg-gejaagd, of hem | |
| |
moest eten gegeven worden, of geld. En had Papa laatst niet zelf een ouden man geholpen diens zware kar tegen de ophaalbrug op te duwen? En eens sjouwde hij voor een kind een emmer kolen naar huis ... En, hoor, hoe Papa na aardig sprak tegen Charles:
- Wat zeg je daar? Heb jij nog nooit champagne gedronken, jongen?! Maar dan moet jij die noodzakelijk 's proeven, hoor. Och, juffrouw, wilt u 's 'n halve flesch champagne uit de kelder halen?
De goud-gehalsde flesch was al op zichzelf het bekijken waard: wát stond er op het etiket ... Irroy? ... En éénig was het, zooals Papa met het driehoekig mesje uit zijn zakmes de ijzerdraadjes los-werkte, en de kurk knalde ... En o, wat schuimde de wijn ... ‘mousseeren’, zei Eva ... En Adèle keek in haar glas, waarin het snelle witte schuim verijlde, en helle gouden blaasjes omhoog parelden ... en in haar ooren klonk het feestelijk rumoer der vroolijke stemmen ... en zij dacht, dat er op de hééle wereld geen kind, neen, geen enkel kind bestond, zoo gelukkig als zij.
|
|