| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk.
I.
Op den morgen van haar verjaardag werd Adèle heel vroeg wakker. En met een schokje kwam dadelijk de gedachte tot haar: ik ben jarig ... tien jaar word ik vandaag ... tien jaar!
Zij had getracht wakker te blijven dien nacht, om, als het twaalf uur was, precies den overgang te voelen van haar negende naar haar tiende jaar. Zou je er iets van merken? Zou 't een vreemde gewaarwording zijn?
Natuurlijk had ze niet wakker kunnen blijven. Dat lukte nooit. Zoo ook tegen Sint Nicolaas, als ze zoo dikwijls iets in hun schoenen vonden ... Wie deed 't daarin ... Sint Nicolaas, òf ... Op school was 't de gewone vraag: ‘Geloof jij nog aan Sint Nicolaas?’ En, waarom wist je niet, maar je durfde dan nooit goed: ja te zeggen. Eigenlijk wist Adèle wel, dat Sint Nicolaas niet meer leefde. Dat kon toch niet? aldoor maar door blijven leven? Maar er was altijd in den Sint Nicolaas-tijd zoo iets prettig-geheim- | |
| |
zinnigs, dat 't jammer zou zijn, als je precies alles wist. En daarom had zij er ook nooit aan Papa en Mama direct naar gevraagd. Maar wèl had zij eens willen zien, wie in den nacht de verrassingen bracht. Ze was tóch in slaap gevallen, en toen ze opeens midden in den nacht wakker werd, zag ze, bij het schijnsel van het nachtlicht, allemaal suikeren beeldjes op tafel staan, roode en gele, - maar wie ze er gezet had, daar was ze wéér niet achter gekomen.
Nu, zoo was 't dezen keer óok gegaan. Nu was ze wakker, èn jarig, - maar hoe 't gebeurd was, dat wist ze niet.
Jarig zijn vond zij iets wel heerlijks en feestelijks, maar veel liever dan het zelf te wezen, vierde zij den verjaardag van een der anderen mee. Zelf jarig wezen ... dat beteekende den heelen dag het voorwerp der algemeene belangstelling zijn, door iedereen worden aan-gekeken ... je aardig en dankbaar moeten toonen voor de gekregen cadeautjes ...
De cadeautjes ... De groote pop!
Zij kreeg er een kleur van. Vandaag kreeg zij de groote pop, die zij ... bij ongeluk al had gezien. Van de week was Mina de naaister er geweest, en zij had niet in de kamer mogen gaan ... en toen zij toevallig bij het raam van de galerij stond, had zij Juf van boven zien komen, met een reusachtige groote pop in de armen. Zij zag iets wits ... iets blauws ... Toen merkte Juf haar, en schoot met een vaart Mama's kamer in. Maar zij had het natuurlijk dadelijk be- | |
| |
grepen: die pop was voor haar verjaardag bestemd.
Zoo'n groote pop ... Vond zij het prettig, er zoo een te hebben? Te hebben, och ja, misschien wel. Want hij was wel tweemaal zoo groot als die van Hendrika Kanselier, en zij zou er nóóit op bluffen. Alle meisjes zouden haar benijden en bewonderen om dit bezit. Daarvoor was het prettig. Maar om er mee te spelen? ... Zij hield véél meer van haar bébé Jumaux, en van de heele kleine poppen, die zij in de poppenkamers kon laten wonen; deze kon niet eens in den poppenwagen. Zij zou er Ot'jes wagen voor moeten leenen ...
Ze had veel liever ... ja, wát had ze veel liever gehad? Zoo'n klein gouden camée-broche, ala ze in Utrecht zag ... of zoo'n zilveren armband, als Clari van haar ouders gestuurd had gekregen. Dien droeg Clari altijd. Dag en nacht. Want hij was door den goudsmid om haar pols vast-geklonken. Dat was nu wel, omdat Clari zoo slordig was, en altijd al haar dingen verloor, en deze armband zoo mooi was, met haar naam in turkooisjes erin, maar het idee was toch romantisch: een armband, dien je nooit meer af kon doen, dien je tot je dood moest dragen ...
Wat was ze vroeg wakker vanmorgen. Hoe laat zou 't zijn? Prettig, dat zij tegenwoordig een slaapkamer met Eva alleen had. Nu kon ze óok zeggen, zooals Beatrice van Vorden: Dat of dat ligt op m'n kamer. Toen ze nog klein was, sliep ze bij Juf; toen vond ze dát weer prettig, want, ala 't heel stil, doodstil werd om | |
| |
haar heen, was 't 'n veilig idee, dat Juf in de andere kamer zat. En om nu te weten, of Juf er nog altijd was, riep ze van tijd tot tijd: Nacht, Juf! Dan zei Juf: Nacht, Adèle, ga nou slapen, hoor. Dus dan wás ze er nog. O, wat hadden ze haar geplaagd met dat dikwijls goedennacht roepen! ... Maar Juf lette zoo op, ze merkte alles; als ze bijvoorbeeld stilletjes fijne katoenen kousen onder haar wollen aantrok, omdat ze dat stekelige gevoel niet kon verdragen, dat waren maar ‘kunsten’ ... of als ze een boek mee naar bed had genomen, om nog wat te lezen, want Juf hoorde altijd het omslaan der bladen, ook al deed ze het nog zoo zachtjes.
Amélie had haar verteld, dat ze het gordijn van haar bed aan den binnenkant geheel bespeld had met platen. Als ze dan 's morgens vroeg wakker was, ging ze die bekijken. Zou zij dat ook eens? ... Neen, toch maar niet, ze vond haar gordijn zoo mooi: Cretonne Marie Antoinette had Mama gezegd, de muren waren daar ook mee behangen, maar dat was natuurlijk papier. Breede rose en crème strepen, en in de smalle randjes boven en beneden hééle fijne roode roosjes, net zooals er ook waren in de crème strepen ...
O, daar kwam Juf om hen wakker te maken. En juist wou zij, onbevangen, Morgen, Juf! roepen, toen zij opeens terug-dook in haar kussen, en muis-stil bleef liggen, want Juf, behoedzaam, opdat zij het niet zou merken, zette op een stoel voor haar bed ... de groote pop.
| |
| |
O! ... wat akelig ... Had Juf dat maar niet gedaan ... of ... had zij 't maar in elk geval niet gezien ... Wat moest ze nu zeggen? Hoe zou ze zich kunnen houden, alsof ze vreeselijk verrast was?
Ze hoorde Juf voorzichtig Eva wekken, en stilletjes met haar praten. Toen kon zij haar nieuwsgierigheid niet bedwingen, en keek door een reet van het gordijn.
Daar zat de pop ... Het was wèl een prachtige ... bijna zoo groot als zijzelf ... Met blonde krullen ... En een fijne neteldoeksche jurk had ze aan, met blauwe linten ... Die had Mina gemaakt ... En lage kousjes en goudleeren schoentjes ... en ... zelfs blauw-kralen armbandjes en een blauw-kralen kettinkje.
Hè, wist ze het nu maar niet. Ze hoopte, dat ze 't niet begrijpen zouden, hoe ze al alles gezien had. Want ze wilden haar toch verrassen. En zij konden 't niet helpen, dat 't geen verrassing meer was voor haar.
Eva stond op, en Juf hielp haar, en Adèle hoorde hen samen fluisteren en lachen. Ze begrepen er zeker niets van, dat ze niet wakker werd. Nu even bedenken, wat ze zou zeggen, en dan wakker worden. ‘O, wat mooi! ... wat ben ik daar blij mee. Hè, wat aardig ... wat lief ...’
Zij werd hoe langer hoe warmer. Was 't zóó nogal natuurlijk? Of ...
- Willen we haar maar roepen? stelde Eva voor, en Adèle hoopte, dat Eva het zou doen, want ze kon nu tóch niet goed meer vanzelf | |
| |
wakker worden ... Maar, wéer ging de deur open, en binnen kwam ... Mama.
Hemel ... nu werd 't nóg erger. Voor Eva en Juf kwam 't er niet zoo op aan ... maar voor Mama ... Had ze nu straks maar ineens de gordijnen open gedaan ...
- Slaapt ze nog?
- Ja, verbeeld u, ze sláápt nog, en anders roept ze altijd mij.
- Hoe treft 't zoo ... zei Juf.
- Nu, ze moet nu maar opstaan, want 't is al over half acht. Wel jammer, dat ze 't niet uit zichzelf heeft gemerkt ...
Met een sprong was Eva bij Adèle's bed, en sloeg de gordijnen open.
- Luilak! Kijk 's, kijk 's! riep ze triomfantelijk.
Vuurrood rees Adèle op. Ze ging op haar knieën in bed liggen, en sloeg de handen met een: O! ... in elkaar, zich inspannende om spontaan te zijn.
- O! ... herhaalde ze. Wat is dat? Is die voor mij?
- Die is voor jou, zei Mama, en pakte en zoende haar, met hartelijke gelukwenschen. Ben je er blij mee?
- Já-à! zei Adèle opgetogen. Wat is die mooi! Dank u wel, Ma, dank u wel!
- En heb je al gezien, dat ie heelemaal aangekleed is? vroeg Eva. Kijk maar, en zij tilde het jurkje op. En wat 'n snoezige armbandjes, hè? Die kan ik best dragen.
| |
| |
- Ja, snoezig, zei Adèle, uit bed komende, ik heb nog nooit zoo'n mooie gezien. En zij ging, nog wat verward, haar kousen aantrekken en zich wasschen, aldoor bedenkende, of zij niet nóg meer moest zeggen?
- Ze is niks bizonder blij, zei Eva, ze kijkt er haast niet naar. Ik wou, dat ik 'm had gekregen.
Ik ook, dacht Adèle.
- Ze is er stil van, zei Juf.
Jeanne keek eens naar Adèle, die ijverig met haar spons in de weer was ... Dat had je altijd met Adèle, dacht zij. 't Kind was heel blij, daarvan was zij overtuigd, maar ze scheen zich niet goed te kunnen, - of te willen? - uiten. 't Was, of Adèle altijd eerst overwoog, eer ze iets zei of deed. Reflectief was ze, ver boven haar jaren ... Hoe zou 't haar toch kunnen gelukken, wat meer contact te krijgen met de ziel van dit kind? ...
- Jullie komen wel, hè? zei ze. Even ging ze naar Adèle, en legde de hand op haar schouder. Het kind keek haar dadelijk aan, met den warmen, open blik harer donkere oogen, en Jeanne knikte haar toe, en dacht: 't Kind is goed, zooals 't is. Ik moet niet te veel verlangen ...
Dat is gelukkig voorbij, dacht Adèle. Maar nu komt nog 't feliciteeren, en vanmiddag 't partijtje ...
- Toevallig dat 't vandaag Zaterdag is, zei Eva. Nu kunnen de kinderen allemaal komen. | |
| |
Zeg, kind, ben je klaar? Zal ik de pop voor je dragen?
- Nee, ik zal zelf wel.
Voorzichtig ging zij met de pop naar beneden, vaag luisterende naar Eva's:
- Hoe heet ie? Noem je 'm Jeanne? Of nu 's naar Pa? Alexandrine vind ik zoo'n mooie naam ... Of ... Eva? ...
Beneden in de hall wachtte Adèle nog een beproeving, want daar stonden Trien, en Leentje, en de Baas met zijn dochtertje Truitje, - en die had een groote bouquet in haar handjes.
Zwijgend, blozend, nam Adèle de felicitaties en de bloemen in ontvangst, en drukte zij de haar hartelijk toe-gestoken handen, innerlijk dankbaar, dat Mama aan het personeel verboden had den kinderen cadeautjes te geven. Zij liet Truitje de pop bekijken, en liep toen met Eva naar de eetkamer:
- Heb ik de Baas wel genoeg bedankt voor de bouquet?
- Ach, wel ja.
- 't Is anders 'n mooie, zei Adèle, kijkende naar den ruiker in Eva's handen, dien de Baas stijf-symmetrisch had geschikt, met een rood middelpunt en witte en blauwe en gele kringen daaromheen, in een harde witte manchet.
Een oogenblik later waren zij in de kamer, en voelde Adèle weer die gloeiende, tintelende verlegenheid door al haar leden ... Want Charles sprong wild om haar heen, en Phientje kwam uit zichzelf zoo lief naar haar toe ... en Ot'je, | |
| |
zoodra hij haar zag, begon te dansen op Mama's arm, en Adde! Adde! ... te roepen, en Papa zag haar zoo aan, terwijl hij haar zoende ... En iedereen sprak over de pop, en over de bouquet, en Eva deed het verhaal, dat zij juist vanmorgen zoo lang had geslapen ... Maar eindelijk toch zat zij aan de tafel, en begon het ontbijt.
Zij hoopte, dat de pop ‘al haar cadeaux’ waren geweest. Maar zóó rustig kwam zij er niet af ...
- Na 't ontbijt moet je even hier blijven, en dan op Papa's kamer komen, als je geroepen wordt, zei Mama.
- O, ja, Ma.
Het was Adèle onmogelijk, meer te zeggen, of zelfs maar opgewonden te praten. Ze zat te denken, wat ze nú nog eens van de pop zou opmerken ... maar telkens, als zij wilde beginnen, zei een ander wat ...
- Ma, vroeg Eva, mag ik met die pop m'n bloedkralen kapittelstokjes-collier ruilen?
- Vind je die blauwe kralen zoo mooi? Jouw kettinkje is anders echt, en dat zijn die kralen niet.
- Nee, dan houd ik 't ... Zeg, je moet niets zeggen tegen Hendrika, als ze vanmiddag komt, en dan ziet ze ineens de pop.
- Weet je, wat je van mij krijgt? vroeg Charles. 'n ...
- Charles!
- Dacht u, dat ik 't zou zéggen?
| |
| |
- Wat had je nou liever gehad, informeerde Eva. Die winkel, die leuke mandjes-winkel, of de pop?
- Natuurlijk de pop.
Een incident kwam de aandacht van Adèle afleiden. Een koopvrouw, die ‘alles’ verkocht, zond haar mand met waren naar binnen. Huisjes, met fijne schelpjes beplakt, kleine mandjes met kunstbloemen, zeep-poppetjes, flaconnetjes met odeur, papeterietjes met monogram-papier, sponzenetjes, kant, caleidoscoopjes ... alles even aardig om te bekijken.
- Willen jullie iets hebben, kinderen?
- Zoo'n mandje ... zei Eva. Hoeveel kost dat? 'n Kwartje?
- Wou je dat graag hebben?
- Ja ... Maar ik zal 't zelf wel betalen, zei Eva, die het ‘groot’ vond, iets niet cadeau te krijgen.
- Goed, zei Jeanne. Zoek er dan maar een uit.
Maar toen Eva het mandje in handen had, dat vol met mos was en iets wat een ‘veldbouquet’ representeerde, en zij de hard-gele boterbloemen, de katoenige klaprozen, de uit wit papier geknipte, onnatuurlijk-groote madelieven goed kon bekijken, vond zij er niet veel aan, en zich eigenlijk leelijk ‘bekocht’. Nadenkend streek zij met haar vingertjes over het gras-groene, stugge mos ... zou zij het mandje ook kunnen gebruiken als ‘perk’ in den poppen-tuin? Ach, nee, daar was het veel te leelijk voor, zij hadden | |
| |
zulke snoezige bloempotjes daarin, van dat goed, waarvan de soldaatjes worden gemaakt, - en een fonteintje met zilveren stralen. Maar zij kreeg een idee.
Zij ging naar Adèle.
- Vind jij dat mooi?
- Och ... ja, zei Adèle, die er niet van hield eens anders smaak te kwetsen.
- 't Is voor jou. Ik heb 't voor jou gekocht.
- Voor mij? zei Adèle. Dat is lief van je. En spontaner dan zij meestal was, gaf zij Eva een hartelijken zoen.
- Ben je er blij mee?
- Ja zéker.
En juist keek Eva rond, met een blik, die vroeg: Hebben jullie 't allemaal wel gezien, hoe lief ik ben? ... toen zij de oogen van haar Moeder ontmoette. En zonder te weten waarom, kreeg zij een kleur, en vroeg vlug aan Charles:
- Ken jij de pas van zes? Die is zóó: eentwee-drie-vier-vijf-zes ... nee, zóó, je eene voet over de andere slaan.
- Kom, zei Jeanne, we gaan allemaal naar boven, en Adèle blijft even hier.
Adèle ging op een der lage vensterbanken zitten, en wachtte. Het eigenaardige gevoel, wat zij altijd bij zoo'n gelegenheid had, oversloop haar ook nú. Een vrees, een angstig-prettige gewaarwording ... alsof zij 't koud had, terwijl 't toch in 't geheel niet koud wás ... een prikkelende verdooving in haar armen ... de verwachting van iets, dat heerlijker in herinnering, | |
| |
dan in de werkelijkheid zon zijn. Maar nu kwam er iets bij, iets heel anders, directers: een dankbaarheid, dat allen zoo goed voor haar waren, en zooveel van haar hielden: Mama, zoo lief, met die pop ... En Juf, die toch voor al de kleertjes had gezorgd ... en Eva, met dat mandje ... hoe aardig van haar ...
Stil, werd zij niet geroepen?
- Adèle! ... A-dè-le!!
Charles' stem ... Nu moest zij gaan. Zij stond op, langzaam ... voelde naar den strik in haar haar ... zat die nog goed? en liep, de treden tellende, de trappen op, het groote beeld in de nis voorbij ... eerste portaaltje ... het raam ... tweede portaaltje ... Nu stond zij op de galerij, vóor de deur van haar Vader's kamer.
Juist wilde zij den knop vatten, toen de deur met geweld werd open-gerukt, en Charles' stem vlak aan haar oor schreeuwde:
- Adè ... O, ik wou je net nog 's roepen, zei hij, lachend, omdat hij zoo gegild had voor niets, en ook Adèle lachte, en ging naar binnen. Maar ofschoon de lach, verlegen, om haar lippen bleef, voelde zij door een plotselinge ontroering haar hart feller kloppen, en haar oogen vochtig worden. Want daar zaten Vader en Moeder met zoo vriendelijke gezichten, en op een rijtje stonden Charles en Eva en Phientje, en Otto zat in zijn stoeltje achteraan, en allen hadden pakjes bij zich ... Nu zou zij wel naar Mama willen gaan, en haar hoofd op haar schouder leggen, en eventjes huilen ... Maar, neen, dat | |
| |
deed zij natuurlijk niet, dat stond te gek ... Maar toen zij Moeders zoenen op haar wangen voelde, en haar handen vol kreeg met pakjes van haar, toen had zij tóch bijna gehuild, en kon alleen zacht, met een stokkend stemmetje zeggen:
- Ik zal goed m'n best doen ...
Maar toen Charles aan de beurt kwam, was zij al weer gewoon, en zij verzamelde de cadeautjes ... en zoende hartelijk terug op de gelukwenschingen, en ging aan het uitpakken, zoo blij, zoo blij ... want, o! wat had zij veel gekregen! Toch nog het caméetje, ondanks de groote pop, en dat leuke boek ‘Alice in het Wonderland’ vól met plaatjes, en een klein eetservies, wit met groene randjes, en een strooien poppen-matrozenhoedje met blauw satijn gevoerd en met blauwe linten, waarop stond Le petit Tapageur ... en een beeldig ameublementje van wit met scharlaken zijde, en rose papier met in wit Adèle er op gedrukt, en een legkaart van chocola: een bouquet ... en een groote doos bonbons ...
Adèle stalde de bonbons uit op de vruchtenschaaltjes.
- Lief staat dat, hè? zei ze. Dat is nu voor vanmiddag, om te presenteeren. Zie je die twee chocola-dingen met groen, wat zou dat zijn?
- Laten we er elk een nemen, stelde Eva practisch voor.
- Nee, nee, ze staan veel te mooi.
- Ma, weet ú, wat dat groene is? | |
| |
Misschien vergif, dacht Charles.
- Nee, glimlachte Mama, vergif is 't niet; ik denk, dat 't stukjes zijn van 'n soort noot. Proef maar gerust.
- Afblijven, zei Adèle, tegen Charles, die Mama's raad wou volgen. De meisjes moeten ze vanmiddag eerst zien. En dan nemen wij elk d'r een, Eva.
Nog waren de kinderen de geschenken aan het bekijken en schikken, om ze zoo dadelijk naar de speelkamer te brengen, toen de dominé en zijn vrouw werden aangediend. Ze kwamen voor een ‘liefdadig doel’. Ja, zeker, zeker, wisten ze, dat Adèle jarig was: Constansje kwam immers vanmiddag spelen, nietwaar? Neen, ze kwamen juist vandaag, omdat op een feestdag de harten guller zijn gestemd ...
- Zoo, is dat noodig? vroeg Alexander lachend. Zijn we anders zoo ...
O, nee, nee, dat moest meneer Berghem zoo niet opvatten, lachten ook dominé en zijn vrouw. Maar ... maar ... in de liefdadigheid moest je wel zoo'n beetje met diplomatie en tact te werk gaan ...
Tegen de kinderen, die met aandacht stonden te luisteren, zei Jeanne:
- Gaan jullie nu maar naar de speelkamer. En roep Juf dan even voor Phientje en Otto ...
- O, wat een cadeaux, heeft Adèletje dat allemaal gekregen? Jij bent maar 'n Zondagskindje, hoor. O, hé, zooveel krijgt Constansje niet, lang niet. 'n Broche óok al? Ben je daar | |
| |
nog niet te klein voor, voor zoo'n mooie broche? Die zal ik maar meenemen, hè?
Adèle lachte gedwongen. Gelukkig dacht zij, dat meneer en mevrouw Elinck niet een oogenblik vroeger waren gekomen. En in de blijdschap dier gedachte, deed zij het gewillig, toen Mama haar wenkte, dat zij eens van de bonbons moest presenteeren.
Beleefd hield zij eerst mevrouw, daarna mijnheer, het fruitschaaltje met de bonbons voor. Maar zonder aarzelen koos de dominésvrouw een der ‘chocola-dingen met groen’, en dominé ... nam de tweede.
Verslagen keken Adèle en Eva elkander steels even aan. En toen zij over de galerij naar de speelkamer liepen, mompelde Eva verwoed:
- Die hebben we nou nog wel uit onze eigen mond gespaard! ...
| |
II.
De kinderen waren na schooltijd haastig naar huis gehold, want er zou gevischt worden met het groote net, en daarna zou er een vischdiner zijn. Zoodra ze het huis waren om-geloopen, zagen ze reeds de menschen bij de Vecht: Papa en Mama stonden er met hun gasten: de burgemeester en de notaris en de dokter ... en de Baas en Ruitenburg hanteerden het groote kruis-net.
De kinderen kwamen er aanstonds bij staan, zoo dicht met hun neus er op, dat Charles bijna | |
| |
in de Vecht viel, waarna door Papa met sterke stem werd gecommandeerd:
- Niet op de gras-rand! Op 't pad blijven, of jullie moeten naar huis!
- Waarom visschen ze hier, en niet bij de vischplaats? verwonderde zich Eva, want Papa joeg altijd de jongens weg, als ze voor het huis bij de Vecht gingen zitten.
- Ik weet 't, zei Adèle. D'r is immers vischdiner? Als de visch heelemaal van de vischplaats naar de keuken moet worden gedragen, dan duurt 't te lang.
Charles vertelde, hoe hij eens achter den koepel een stoof had gevonden met vischjes er in. Ja, hij begreep het wel; de Baas had daar stilletjes zitten visschen, en zijn vangst in die stoof gedaan. En toen ik met m'n hand over die vischjes streek, bleven de zilverige schubbetjes aan m'n vingers kleven, zeg ...
Adèle stond wat verder dan de anderen stil te kijken. Het tooneel, nu het duisterder werd, had een vreemde bekoring voor haar. Tegen de klare schemerblauwte der lucht bewogen zich de zwarte figuren der menschen, als de silhouetten van een door ouderdom donkere plaat. Duidelijk teekende zich den kruisboog van het net af tegen den effen hemel. En als het plotseling-zwaar werd neer-gelaten, dan was het opeens, als brak een glad kristal in scherven, die heftig óp-vlogen, en in glinsterend gruis verstoven. Zonder zich bewust te maken, wát zij zag, en zonder het in zichzelve detailleerend te beschrijven, stond | |
| |
Adèle, en keek, gevangen in den ban van iets geheimzinnigs, iets ongewoons, dat haar met onweerstaanbare macht hield geboeid. Alles was anders voor haar in deze oogenblikken ... al de menschen, die er bezig waren, leken vreemde mannen, in een omgeving, die zij niet kende. De atmosfeer was koel, en onbeweeglijk stonden de boomen en planten-groepen tegen den donkerblauwen schijn van de lucht. En de maan werd grooter en helderder, en wierp witte stralen op de werkzame handen der mannen, en schampte zoo nu en dan een fel-flitsend licht langs het stille, glanzende water.
Het was Adèle, alsof zij droomde. In den grooten prenten-bijbel kende zij een plaat: De wonderbare vischvangst, en ook wónderbaar scheen deze vischvangst haar toe, en het was haar, alsof zij nog nooit tevoren het zóó had gezien: het ophalen van het net, met de levende, spartelende massa der over elkaar glippende, kwikzilver-vlugge en flikkerende visschen, waaruit door den Baas, onbeschroomd-tastend, een keus werd gedaan ... En nóóit had zij het nog gezien, dat Ruitenburg zoo iets om den adem in te houden vreemds over zich had, als nu hij, met een emmer visch in de hand, zich naar de keuken begaf. Zijn voetstappen knerpten over het grint; zijn breede schouders waren wat naar voren gebogen, en zijn donker, doorgroefd gezicht, was in het maanlicht van een strakken, plechtigen ernst.
Zóózeer was Adèle in beschouwing verloren, | |
| |
dat zij een schok door zich heen voelde gaan, toen Eva haar naderde met een duw tegen den arm:
- Ga je mee, zeg. Ma is al naar binnen. We moeten ons nog verkleeden. En dan gaan we mee de mevrouwen ontvangen, zeg.
Adèle zuchtte even, en kon, nog wat verward, een oogenblik niet spreken. Maar Charles kwam vertellen van een reuzesnoek, die er gevangen was, en van ‘zulke’ dikke baarzen, en van Willem, die toch laatst 'n voren had opgehaald, dat de sim haast van den hengel brak, en dat de Baas had gezegd, ‘dat ken nooit geen voren zijn geweest, die bennen zoo zwaar niet’, maar dat Willem het anders wel wist ... je moest 'm zien: die merkte 't dadelijk, als hij nop had ... en dan rrrts! slaat hij op ... en beet heeft hij, hoor.
Nog wat stil, volgde Adèle Eva naar huis. Charles moest óok naar binnen, het werd te koud, maar hij bleef, natuurlijk. En terwijl zij voort-liepen, vond Adèle er ook al zoo iets eigenaardig-aantrekkelijks in, zoo iets wachtend-heerlijks, dat het licht hel naar buiten scheen uit de ramen van de eetkamer, waarvan de gordijnen niet waren neer-gelaten. Duidelijk was de groote, langwerpig-vierkante, wit-gedekte tafel te zien, maar de heele kamer was leeg ...
- Willen we 's in de keuken gaan kijken? vroeg Eva nieuwsgierig.
Daar was het vol en druk. Vrouw Aarde, de werkster, hield zich onledig met het schoonmaken | |
| |
der visch; rustig kerfde haar mes door de witte, lillende lijven, en met haar hand veegde zij telkens den viezen, roodig-blauwen afval bijeen. Trien was bezig, met een boos gezicht, - als altijd wanneer zij het druk had, - visch-bouillon te zeven, en Leentje, lustig, zij mocht zoo'n herrie wel, stond bij het aanrecht peterselie te hakken.
- Eten we nog niet? Wat eten we? vroeg Eva.
- Hoepelstokken en vensterbanken en ouwe witte kaas, zei Trien, nijdig, omdat de kinderen nu óok nog binnen kwamen, terwijl zij tóch geen ‘pottekijkers’ kon velen.
- Nee, zeg nou ...
- Wat is 't hier lekker warm, zei Adèle, die voelde, dat haar handen en wangen waren koud geworden in de frissche avondlucht, en wie de lichte, bedrijvige gezelligheid trof, na het stille doen der donkere schimmen bij de rivier.
- Kom maar hier, zei Leentje, dan zal ik 't je vertellen. We krijgen eerst visch-soep, begrijp je? en dan croquetjes, en dan snoek met ...
- 't Zal me 'n latertje worden, gromde Trien. Had daar ook niet wat eerder mee begonnen kennen wezen. En wat 'n bestel, dat die heeren daarbij mosten zijn. Wat is daar nou an, zoo'n net uit 't water te zien ophalen. Om te lachen.
- 't Was wát leuk, zei Eva.
- Goed om rimmetiek te krijgen an de kouwe waterkant.
- Ja, jij, jij zit ook altijd op de warme kachel.
- Jahaha, lachte Leentje. Ze heb 'n kleur, of ze de hel heb angeblazen!
| |
| |
- Alsof ze wát? vroeg Eva.
- Maken jullie nou asjeblieft, dat je wegkomt, hè. Wat doen jullie hier eeuwig en altijd rond te hangen.
- Nou, nou, we gaan al, maak je maar niet dik, want dun is de mode.
- Pas op, as je brutaal wordt ... Lachend klauterde Eva de trap op naar boven.
- Die Trien, je kan d'r zoo echt plagen, zei ze tegen Adèle, die haar volgde.
- Waarom is ze altijd uit haar humeur, vroeg Adèle, ze heeft 't hier toch goed ...
- Zeg, we zullen vragen om de grijze jurken ...
Boven in de kinderspeelkamer, waar in de groote kasten de jurken der meisjes hingen, vonden zij Juf erg geagiteerd, want Ot'je was huilerig, en wou maar niet slapen, en ze moest zoo noodig naar beneden, om 't visch-kerrieschoteltje te maken voor toe.
- Zoo, komen jullie daar eindelijk? Gauw voort-gemaakt, ik heb meer te doen.
- Hè, heb u nou die blauw-en-gele klaar gelegd? Dan kunnen we deze wel aanhouden. Ik dacht de grijze ...
- Jij trekt je schoenen óok uit, hoor, die zijn natuurlijk nat.
- Ze zijn niet nat. Geef u ons nou de grijze ...
- Kind, zanik zoo niet. Kleed je aan. Dacht je, dat iemand op jou zou letten?
Een snel, voldaan glimlachje gleed om Eva's mond. Zoo, lette er niemand op haar? Juf moest | |
| |
't 's weten, dat meneer Remers zoo even: Dag, schoone jonkvrouw! tegen haar had gezegd. Bij de gedachte dááraan was zij opeens vast besloten de grijze aan te trekken.
- Dan kan je 'm zelf ook krijgen, hoor. En de blauwe opbergen. Netjes.
Adèle was in de slaapkamer naar Ot'jes wieg gegaan, en zat nu bij het kind. Met haar zachte hand streek zij hem bedarend over het hoofdje, en vriendelijk-rustig sprak zij hem toe.
- Nou niet meer huilen, hè? ... Groote jongen zijn ... zoete, lieve jongen ... Zoo ... zoo is 't goed ... Moet Adèle voor je zingen? ... Oogjes toe dan ... nee, eerst oogjes toe ...
Wat ben je bitter kleen ...
- Gaat ie slapen? vroeg Juf.
- Sst ... ik geloof 't wel.
Als ik je eens bij me nam,
En 'k gaf je een rozeblaadje
- Kom nou, Adèle, drong Eva ongeduldig. Of ik ga al vast naar beneden.
- Ja, stil, ik kom ...
Dat jij de kleine ... vliegjes ...
Niet meer ... zoo ... vin ... nig ... bijt ...?
| |
| |
Adèle was voorzichtig langzamer en zachter gaan zingen. Nu stond zij behoedzaam op.
- Hij slaapt, maar laten we nu stil voort maken ...
- Hè, dat's 'n rust, zei Juf. Zit je haar nog goed? Ja, vooruit, dan maar naar beneden.
Eva vroeg, of Juf van haar haar niet eens ‘gordijntjes’ wou maken, zooals Alida ze droeg, maar Juf kon daar nu niet mee ‘staan.’
- Ben je niet blij, dat ik om de grijze gevraagd heb? vroeg Eva, terwijl zij naar beneden gingen.
- Ja, zei Adèle, maar zij dacht heelemaal niet aan ‘de grijze,’ haar hoofd was nog zoo vol van de verschillende indrukken, die zij zoo juist had gekregen ... eerst buiten dat vreemde, dat haar zoo had aangegrepen ... toen de tegenstelling van het donkere tooneel in de lichte en warme keuken ... en daarna haar zingen voor Ot'je in de stille kamer ... En ook toen zij in de gobelin-zaal was, waar Mama met de intusschen gekomen mevrouwen zat, en waar Phientje zoet speelde met een blokkendoos, kon zij nog niet vroolijk antwoorden op de vriendelijke vragen der dames, zij glimlachte maar, en ging bij het verste raam in de vensterbank zitten.
Wat lief zag Mama er uit, zij was de mooiste van allemaal. En hoe aardig maakte zij verontschuldigingen, omdat het zoo laat werd met het diner. Mama was nooit verlegen, - natuurlijk niet, maar ook Eva was nooit verlegen; zij vond het préttig, als zij nog eens koekjes mocht presenteeren ... Maar waarom hield Eva haar | |
| |
hoofd aldoor zoo voorover? O, nu begreep zij het: Eva keek naar de drie roode strikjes op haar borst, die vond ze zeker, dat zoo lief stonden, - nu, ze stónden ook lief, - en nu hoopte ze, dat de dames er iets van zouden zeggen ...
Adèle lichtte het gordijn op, en keek naar buiten. O, daar stonden ze nog bij de Vecht ... Wat duidelijk waren de mannen te zien ... Maar zoo in de verte ... wat leek het nu angstig en somber ... alsof ... alsof ze zochten naar iemand ... die was ... verdronken ... Hè, nee, hoe kwám ze daarbij. Zoo straks immers had ze het nog zoo vreemd, zoo mooi gevonden, en was haast niet weg kunnen gaan ...
Zij tuurde en tuurde ... maar de sensatie van tóen keerde niet terug, ofschoon zij die in haar herinnering nog geheel návoelen kon: de bijna ademlooze spanning, de hartbeklemmende bevangenheid van het mysterieuze, het onverklaarbaarmooie ... Wát zij had ondervonden, drukte zich in haar hersenen niet in vergelijkingen en beelden uit; haar gewaarwordingen werkten nog maar alleen physiek op haar in: als gevoelens van een weldadige aangenaamheid, òf van onbehagen. Zoo was het ook nu: straks had haar ziel in beschroomdheid genoten van het nooit-gekende, het schilderachtig, boeiend tooneel ... nu schrikte het ver van haar weg gebeurende haar af als iets, dat ‘pijn deed’ aan haar gevoel.
En toen haar Moeder haar riep:
- Kom toch ook wat bij ons zitten, Adèle! wendde zij zich met een gebaar van verlichting, | |
| |
van het donkere, vijandige buiten, naar het helder-gezellige binnen-leven, en kwam, dadelijk en graag, naar het andere eind van de zaal.
| |
III.
Charles had, dien middag van het visschen, zware kou gevat. Hij had een keel-ontsteking gekregen, en de dokter kwam driemaal per dag, om hem te ‘branden’.
Hij was wel ziek, maar toch niet zóó, of hij kon verbazend lastig zijn; het geheele huishouden kwam er bij te pas, om hem in zijn humeur te houden, en nog lukte het dikwijls niet. Papa zat tijden lang bij zijn bed te vertellen, - dat kon Papa zoo goed! - maar Charles, ongedurig, als het verhaal wat lang werd, vroeg dan om ‘weer wat anders’. Mama had, toen hij bijna zou mogen opstaan, een baadje voor hem gemaakt van donkerrood flanel met zwarte strepen; maar toen het nog niet klaar was, dwong en zeurde Charles, om uit bed te mogen, terwijl hij, toen het den volgenden dag gereed was, geen ‘zin’ had, om op te staan. Adèle en Eva waren zijn slavinnen, ze moesten hem voorlezen, of met hem dammen, en altijd alles opruimen, als hij in bed met zijn soldaatjes had gespeeld. Hij werd overladen met verrassingen, zelfs de dokter stopte hem soms een zakje met pereldrups of flikjes onder de dekens, en een paar dagen geleden had Adèle een prentenboek voor hem gekocht, dat zij zèlf bizonder mooi vond: Het Kinderbal, heette het, | |
| |
en het was vol met prachtige platen van een gecostumeerde partij.
Om de beurt mochten, nu Charles weer zooveel beter was, Adèle en Eva bij hem koffiedrinken en eten. Vandaag was het de lunch-beurt van Adèle; zij bracht op een blad haar eigen boterhammen en Charles' kop met kippensoep mee.
- Alsjeblieft, Lord Babbleton, zei ze. ‘Lord Babbleton’, een figuur uit Marryat, welken naam door de kinderen gewoon met een ‘a’ werd uitgesproken, was in zijn ziekte Charles' bijnaam geworden. Want de lord had het niet breed, en kon dus alleen maar ‘kleine’ porties eten bekostigen.
- Alwéér soep?
- 't Ruikt heerlijk.
- Ik lust nou geen soep meer.
- Wat wil je dán hebben? 'n Ei?
- Niks.
- Je moet toch wat eten ... Kom, probeer 't maar 's. 't Gaat er nogal gemakkelijk in, zei Adèle moederlijk.
Lusteloos knoeide Charles met zijn lepel in de kop, en klutste de stukjes kip en de vermicelli door elkaar. Onder de hand nam hij toch wel eens een slokje, en liet een paar draden in zijn mond glijden, zoodat Adèle tot haar genoegen zag, dat de kop allengs leeger werd, ofschoon zij wel zoo wijs was, er niets van te zeggen.
- Pas 'n beetje op, zei ze alleen, toen Charles den achtkantigen, blauw-porceleinen kop zoo ruw op het nachttafeltje zette, dat de lepel er uit viel.
| |
| |
- Wat nou weer!
- Ja, die koppen zijn ‘lange lijzen’, wist je dat niet?
- Lange lijzen?
- Ja, herinner je je niet, dat vers van 'n ‘nichtje, dat buiten woont’; daar staat ook in: lange lijzen ... ‘Gij kent haar smaak voor porcelein ...’ en toen vroeg ik aan Ma wat dat was, en toen zei Ma 't me van deze koppen. Je kan zien, er staan lange poppen op.
- Wat heb jij op je boterham?
- Ham.
- Geef mij 's 'n stukje.
- O! ... dat mag je niet voor je keel.
- Dat gezanik! barstte Charles uit, en Adèle, bang voor een storm, vroeg afleidend:
- Is de dokter er vanmorgen geweest?
- Natuurlijk! En wat doet die gemeene vent: hij brandt me in m'n keel, en smeert 't af op 'n doek, en toen zei-d-ie tegen Ma: Kijk u 's, mevrouw, daar zit nu de witte punt. En hij lachte, - hij moest 't zèlf maar 's voelen.
- Doet 't zoo'n pijn, dat branden?
- Pijn? Ongenadig! En je gaat d'r bijna van spugen, maar als je dan zoo'n beweging maakt, dan zegt ie: O, juist, nou kan ik d'r goed bij, dank je wel.
Adèle had veel medelijden met Charles, en begreep nu ook beter, waarom hij half begon te huilen, als de een of ander hem kwam zeggen, dat de dokter in aantocht was, - wat zij, voor een jongen, eigenlijk wel een beetje flauw had gevonden.
| |
| |
- 't Zal nu wel gauw niet meer noodig zijn, troostte zij.
- En straks kreeg ik oorpijn ... Ai, weer zoo'n steek.
- Krijg je nou oorpijn?
- Ja, zei Charles, en hield de hand voor zijn oor. O, wat doet dat 'n pijn ... Kan je Ma niet 's gaan roepen? Ma zei, dat ik haar maar moest laten roepen, als 't weer begon, dan doet ze d'r 'n druppeltje warme olie in.
Adèle vloog naar beneden, en Jeanne, die wel wist, dat Charles uit louter ongedurigheid nu eens hier dan daar een pijntje voelde, gaf de boodschap mee, dat ze nu bezig was met Phientje, maar daarna dadelijk zou komen.
- Je moet er maar niet aan denken, ried Adèle, toen zij weer boven kwam. Heb je vanmorgen met de Indianen en Engelschen gespeeld?
- Ja. Wil jij ze opruimen? Ga daar dan zitten, met de doos op je schoot, en dan mik ik ze d'r éen voor éen in.
Charles wierp, en Adèle ving op, en legde de soldaatjes precies op hun plaats, en als er een op den grond viel, riep zij: Overdoen! en gooide het terug, en Charles kwam zóó in het spel, dat hij op zijn knieën in bed ging liggen; de verveling was geheel van zijn gezicht verdwenen, en een blosje van opgewondenheid kleurde zijn wangen. Telkens wilde hij, dat Adèle nóg wat verder ging zitten, en bij elken welgelukten worp juichte hij zichzelf luidruchtig toe. Hij bemerkte het niet eens, dat zijn Moeder binnen-trad:
| |
| |
- Zóó mag ik 't zien, zei Jeanne, - de oorpijn weer over?
- De oorpijn? ... zei Charles, en viel dadelijk terug in zijn houding van klagelijken, hulpeloozen zieke. Over? Nee, heelemaal niet, 't doet juist zoo'n pijn ... Ik heb u toch laten roepen?
- Jawel, maar toen ik je zoo zag spelen ...
- Dat kwam door Adèle. Adèle wou ...
- Nou, weet je wat, we zullen 'n warm doekje maken, en dat houd je d'r dan maar 'n beetje tegen, hè?
- Geen olie? vroeg Charles, die deze operatie juist zoo interessant vond, omdat zij veel vertoon maakte, en toch pijnloos was.
- Nee, dat doe ik liever, als ik er bij kan blijven, anders maak jij je heele kussen vet. Hier ... hier is 't doekje, houd dat er nu maar lekker tegen-aan.
Toen Jeanne weg was, lag Charles met een martelaarsgezicht op zij, met zijn oor op het warme doekje.
- Willen we doorgaan? vroeg Adèle.
- Natuurlijk niet! zei kribbig Charles. Hoe kan ik nou! Je ziet toch, dat ik stil moet blijven liggen?
Adèle zocht dus alleen, in het bed, naar de soldaatjes.
- Zijn ze d'r allemaal? Je moet d'r geen laten liggen, hoor, anders prik ik me straks.
- Nee, ze zijn d'r allemaal, zei Adèle, die de doos bekeek, waarin zij, netjes op rijen, de | |
| |
soldaatjes op de voor hen bestemde plaatsen had vast-gestoken. Wil ik je nu nog wat voorlezen?
- Dat's goed, zei Charles genadig.
- 't Kinderbal? Dan zal ik je telkens de platen er bij laten zien.
- Ja, maar lees niet te veel, want anders heb ik er niets meer in te lezen, ala jullie straks naar school zijn.
Adèle las, en het verhaal boeide beiden zoo, dat zij niet uitscheiden kon, en Charles er niet aan dacht, haar tot eindigen aan te manen.
Het was de geschiedenis van een kleinen jongen, die naar een gemaskerd bal ging, als ridder verkleed. Niets ontbrak er aan zijn costuum, niet het schoudermanteltje, niet de fluweelen muts met pluimen, en niet een fijne, scherpe dolk met gouden gevest. Die jongen was de ‘held van den avond’, ook dronk hij veel wijn, en toen hij thuis kwam, waren de roem en de wijn hem zoodanig naar het hoofd gestegen, dat hij weigerde zijn ridderpak af te leggen. De radelooze moeder bad en smeekte ... beval ... niets hielp. De jeugdige razende trok zijn dolk, en bedreigde iedereen, die zich in zijn nabijheid waagde. Ten slotte verborg hij zich onder een ledikant ...
En toen de moeder zich bukte, om nogmaals te trachten, hem tot bedaren en vervolgens naar bed te brengen, toen ... stak de jonge onverlaat toe. Zijn dolk trof de moeder recht in het hart. Binnen weinige oogenblikken was de ongelukkige een lijk.
| |
| |
- Is dat echt gebeurd?
- Ja, hier staat, dat 't echt gebeurd is.
- Die jongen was zeker gek. Maar toen vroeg Charles opeens argwanend:
- Is 't boek uit? En ik had je nog zóó gezegd ...
- Ik heb er niet aan gedacht, moest Adèle bekennen.
Toen barstte Charles zoo woedend uit, dat hij het doekje en zijn oor vergat. Niet aan gedacht! Ze had 't expres gedaan, expres, om hem te treiteren; dat begreep hij heel goed, ze was altijd zoo valsch, zoo geniepig-gemeen, - en hij schold haar nog meer uit, en huilde haast van drift, en Adèle begon ook bijna te huilen, en zij riep, dat ze altijd alles voor hem deed, en dat hij haar dan maar eens had moeten waarschuwen, maar dat hij 't verhaal zèlf wou hooren, en dat hij een nare, akelige jongen was, en dat ze er voor bedankte, om nóg eens bij hem te eten, - maar Charles overschreeuwde alles wat zij zei, - en het werd zoo'n tumult, dat Eva, die met koffiedrinken klaar was, en eens kwam kijken, het kabaal al op de galerij hoorde, en, toen zij het gekibbel, dat bijna in een gevecht ontaardde, had aanschouwd, maar gauw Mama ging roepen. En Mama kwam, en wist, hoewel met eenige moeite, de gemoederen te kalmeeren, en zei, dat Charles zich niet zoo mocht opwinden, want dat er volstrekt geen reden toe was, en dat Adèle en Eva hem juist zoo lief en aardig hielpen oppassen ... en dat die daarom vanmiddag na | |
| |
schooltijd naar Ringeling mochten gaan, en daar een bad-popje uitzoeken ... dat wilden ze immers zoo graag hebben? ... En Charles maakte gauw van de gelegenheid gebruik, en vroeg, of hij dan muziek bij zijn soldaten kreeg, hij had nog heelemaal geen muziek ... En Mama vond het goed, en zei, dat Adèle en Eva daar dan óók maar eens naar moesten zien, en een doosje muzikanten mee-brengen ... En Charles werd rustig, en Adèle ging getroost naar school.
Om vier uur, - ze vonden het altijd heerlijk, als ze zoo zèlf eens een boodschap mochten doen, - gingen Adèle en Eva naar den kleinen lagen winkel van Ringeling, waar zich al voor het raam de nieuwe bad-poppen, in allerlei vormen, met en zonder costuum, vertoonden. Een bad-pop was sinds eenigen tijd hun illusie, omdat ze niets prettigere kenden, dan, wanneer ze gebaad werden, met allerlei dingen in het groote bad te spelen. Ze hadden een heele vloot van kleine bootjes, die ze zelf hadden gemaakt van notedoppen; eendjes en visschen, die je aantrekken kon met een magneet, en het lezen van een verhaal, waarin een brief in een tinnen koker uit zee was opgevischt, had hen op het idee gebracht, briefjes te verstoppen in de kleine busjes van sucre d'orge, en die ter verrassing van dengene die werd gebaad, vooraf in het bad te werpen. Ofschoon Charles nu ziek was, bleef hij toch mee doen aan dit spel, en zoo vonden Adèle en Eva briefjes, - die altijd prachtig droog gebleven waren! - van b.v. den volgenden inhoud:
| |
| |
Lieve Adèle.
Ik heb je beloofd te schrijven en ik doe het nu. Toe als je klaar ben kom dan nog even bij me en vertel me wat er in de kinderkrant staat en hoe het spel van Hans Slokop gespeeld most worden. Vergeet het niet. Dag Adèle ik weet niets meer.
Arl.
De zeep- en sponzebakjes waren de balcons, waaraf poppen met roekelooze waaghalzerij in den dampenden vloed doken, - roekeloos, omdat ze niet konden drijven, en in een ommezien op den bodem waren verdwenen. Juf, wie het gegrabbel en gespartel dikwijls verveelde, had dadelijk, als de kinderen ondeugend waren geweest, of de snippers, die zij hadden geknipt, niet netjes genoeg opraapten, de straf klaar: Vanavond niet spelen in 't bad! ... En het zou nu nog veel leuker worden met een bad-pop, die zwemmen kon, en die van zelf aldoor weer boven kwam.
Adèle en Eva waren er zóo vol van, en hadden zóoveel te zien, en moesten zóo ernstig delibereeren, wat ze toch zouden nemen, - eindelijk werd de keuze bepaald op een pop met een aan het lijf geschilderd donkerblauw badpak en een echt zeemleeren muts op het hoofd, - dat zij, eerlijk, de muziek-soldaatjes voor Charles totaal vergaten.
Eerst vlak bij het hek van Ter Aar dacht Adèle er opeens aan, en zij schrikte. Maar het was nu te laat ... en ... en Charles was toch | |
| |
allesbehalve aardig geweest, aan de koffie, met dat boek ... Maar toen zij dichterbij kwamen, en Eva, argeloos, zei:
- Daar staat Charles voor 't raam ... kreeg zij opeens een schok, en vond het toch wel héel naar, dat zij hem vergeten hadden ... En dit gevoel was zóo sterk, dat zij aarzelde om dadelijk naar boven te gaan.
- Zeg ... weet je wel, dat we ...
- Nou, wat?
- Dat we Arl's muziek vergeten hebben?
- Gut, ja, dat hebben we heelemaal vergeten ... Nou, ja, dat kunnen we toch niet helpen?
Neen, ze konden het niet helpen, maar ... ze hadden er om moeten denken ... of zou Charles er zèlf niet meer om hebben gedacht? ...
Maar nauwelijks hadden zij de deur open gedaan, of daar hoorden zij Arl's stem, begeerig, ongeduldig:
- Daar zijn ze! daar heb je ze! Eindelijk! ... Eindelijk! ... Waar ia de muziek?
Bedremmeld bleven beiden staan, zóo beschaamd, dat zij het pakje met de pop haast niet durfden toonen. Mama was de eerste, die iets begreep:
- Hadden ze bij Ringeling soms geen muziek?
Het was Adèle niet mogelijk een woord uit te brengen, zóo diep werd zij plotseling aangegrepen door zelfverwijt en berouw. Zij zág opeens het arme, verlangende jongetje, dat door hun schuld, - de háre vooral, want zij had er nog even aan gedacht, - zoo bitter teleurgesteld was.
| |
| |
- We ... we hebben 't vergeten ... zei Eva verlegen.
- Vergeten? zei Mama, die het bijna niet kon gelooven.
- Vergeten? gilde Charles, die opeens luidruchtig begon te huilen. Daar heb ik nou de ... heele ... de heele mid ... dag ...
- Ja, zei Mama, dat arme kind heeft de heele middag verlangd, en voor 't raam gestaan, en naar jullie uit-gekeken ... Dát is niet aardig. En de pop hebben jullie mee-gebracht, jullie zijn dus wèl bij Ringeling geweest?
- Ja-a ... aarzelde Eva.
- Hoe is 't dan mogelijk, dat jullie niet aan Charles hebben gedacht! Dat is eenvoudig niet te begrijpen. Kunnen jullie je dan heelemaal niet voorstellen, hoe dat kind zich verveelt, en graag wat nieuws heeft om mee te spelen? Nee, 't valt me erg, erg van jullie tegen.
Zij ging naar Charles, die stond te stampvoeten, en zich hoe langer hoe meer opwond.
- Stil nu maar, stil nu maar. Ja, ze hadden er aan móeten denken, dat vind ik ook, maar bedaar nu 'n beetje, 't is zoo slecht voor je ... Weet je wát? We sturen de Baas dadelijk naar 't dorp, en die brengt 'n heeleboel doozen mee op zicht, en dan mag je uitkiezen. Is dat dan goed?
Mama droogde Charles' tranen, en streek hem eens over het hoofd, en zei, dat ‘een van jullie tweeën’ den Baas moest gaan bellen.
Eva rende weg, om zich van deze opdracht | |
| |
te kwijten, en de groote bel van het dak te gaan luiden, geheel verlucht, omdat de zaak nu toch nog in orde kwam. Maar Adèle haastte zich naar haar slaapkamer, want zij voelde de tranen komen, en niemand mocht zien, dat zij huilde.
Zij wierp zich voorover op haar bed, en snikte het opeens uit van schaamte en verdriet. O, zij was een ellendig kind. Een ellendig kind. Mama had gelijk: ze hadden er aan móeten denken, en zij was toch de oudste. Neen, daar hadden ze heel egoïst de mooiste pop staan uitzoeken, en den zieken jongen heelemaal vergeten. En toen zij er nog even aan dacht, toen had zij gevonden, dat Charles zóo onaardig was geweest, dat een kleine teleurstelling er voor hem niet zoo erg op aankwam ...
Zij verbaasde zich over zichzelf. Bijna nooit deed zij iets, waarover zij spijt behoefde te houden ... daar paste zij wel op. En nu opeens zag zij, dat zij volstrekt niet zooveel mooier en beter was dan alle andere kinderen. Zij had nu gemerkt, dat zij egoïstisch was, en ongevoelig, en wraakzuchtig zelfs ...
Zij kon zich nu zoo goed voorstellen, hoe Charles had gevlast op hun terugkomst. Hij was wel dikwijls lastig en vervelend, maar hij was toch ziek, en zij waren gezond, dat maakte een groot verschil. En zij was blij, dat Mama op het idee was gekomen, den Baas gauw naar het dorp te sturen ... maar haar wroeging werd daardoor niet minder.
| |
| |
O, zij herinnerde zich plotseling, hoe zij eens was gaan hooren naar Hetta de Veer, die de koorts had ... en dat toen ook juist het kleine zusje van Hetta thuis-kwam ...
- Heb je 't recept voor Hetta weg-gebracht? vroeg mevrouw aan het zusje, maar zag, op hetzelfde oogenblik, dat zij dit vroeg, het recept half uit zusjes mantelzakje steken. En pats! pats! daar kreeg zusje er een paar om de ooren, en Mevrouw beval:
- Naar boven! Direct! En vanmiddag niet naar 't ijs! ...
Zij kon het zich eenvoudig niet indenken, dat Mama iemand zou slaan. Onmogelijk. Maar zij verbeeldde zich, dat 't minder erg zou zijn, een klap te krijgen, dan Mama's blik te verdragen ... want die was wèl vol verwijt, maar ook zoo teleurgesteld, zoo bedroefd ...
Mama was zoo goed, zoo eindeloos, zoo onuitsprekelijk goed, dat het véel erger was, om háar verdriet te doen, dan zoo'n mevrouw, als de Moeder van Hetta de Veer. Nóg zoo'n Moeder als Mama bestond er niet. En als zij eens andere meisjes hun Mama hoorde roemen, dan was zij altijd een beetje verbaasd, alsof het niet waar kón zijn, dat ook andere Moeders lief waren.
Zou Mama het nu begrijpen, dat zij hier lag te huilen? Zij wou, dat Mama het wist. Als ze eens, vlak bij de deur van Charles' kamer, een beetje hard ging snikken? Dan kwám Mama, dat wist ze zeker. Maar, neen, dat deed ze toch niet. Zóó wou ze Mama niet hier halen. Mama moest | |
| |
uit zichzèlf komen, heelemaal uit zichzelf. Maar dat zou Mama natuurlijk niet doen. Ze was boos, en met recht ...
En als Mama kwam ... dan, al wou ze 't ook nóg zoo graag, zou zij haar niet alles kunnen zeggen, wat ze voelde ... dat kon ze nooit. Ze begreep niet, hoe dat een ander altijd zoo gemakkelijk viel. Zij kon niet in woorden uitdrukken, wat ze dacht ... ze was altijd bang, dat het gek of overdreven zou worden gevonden, en dan bleef ze maar zwijgen. Maar koel ... maar onverschillig ... zooals ze haar zoo dikwijls vonden ... dat wás ze niet ... dat was ze toch werkelijk niet ...
einde van het eerste deel.
|
|