| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk.
I.
De Paasch-vacantie was dit jaar al buitengewoon heerlijk, want niet alleen dat het dan geen school gaf, maar de kermis viel ook juist in dezen tijd, en vlak daarop werd het kermis in Utrecht!
Amélie, zooals in alle vacanties, logeerde op ter Aar. En aan de koffietafel had zij mee-genoten van de helder-gekleurde roode en blauwe en gele eieren; en zij had nèt zoo'n groot chocolade-paaschei gekregen, als Adèle, Eva en Charles.
Nu was Eva bezig, om met haar zusje en nichtje de paasch-tafel voor de poppen in gereedheid te brengen. Het speeltafeltje was netjes door Adèle gedekt, en midden-in prijkte een vaasje met lelietjes van dalen. Voor de borden stonden glazen, gevuld met een rood vocht, dat er nooit uit kon, en elke pop had een vorkje en lepeltje.
Aan weerskanten flankten twee schaaltjes, elk | |
| |
met een spiegelei, een vruchtenkorfje was opgehoopt met roode en witte suikereitjes, en als pièce de milieu fungeerde een porceleinen eierdopje met een klein chocolade-paaschei er in. Muisjes verbeeldden de eitjes voor de heele kleine poppen; en in een dekschaaltje lagen drie grijs-gespikkelde eitjes van zeep, waarvan het voordeel was, dat ze elk jaar opnieuw dienst konden doen.
- Jammer dat de Bentincks en Beatrice hebben bedankt, en dat er na niemand komt ...
Amélie, die graag rond-liep, en wier bewegelijke geest altijd iets nieuws verzon, kreeg opeens een idee.
- Ik kom dadelijk terug, riep ze, en holde de kamer uit, op zoek naar Charles.
- Arl! Arl, waar ben je toch?
- Hier! klonk Charles' stem benauwd, uit zijn Vaders studeerkamer.
- Wat doe je?
- Ik maak m'n vacantie-werk. Pa heeft gezegd, dat ik d'r elke dag wat aan moet doen.
- Is Oom uit?
- Ja.
- Nou, kom dan even mee, vanavond zal ik je wel helpen; je moet je verkleeden als meisje, en dan op bezoek komen. Ga gauw mee, ik ga Juf roepen.
Juf toonde zich bereid om te helpen.
- Juf, doe u Charles mijn donkerblauwe aan en uw mantel en uw hoedje en uw voile, dan is ze uw nichtje, zei Amélie, en kom u dan | |
| |
met 'm binnen, dan ga ik weer weg, anders merken ze 't!
Heel gewoon kwam zij de kamer weer in, en zette de stoeltjes om het tafeltje.
- Wat 'n aardige papieren servetjes.
- Die heeft Ma voor ons gemaakt, en de randen heeft ze zelf gekleurd, vertelde Eva. Deze is de mooiste, die mag ik altijd hebben, en zij legde het leuk-kleine, vloeipapieren servetje, met den dubbelen rooden en groenen meander-rand op haar bordje.
- Kreukel ze niet, verzocht Adèle.
- Vanmiddag eten we asperges, weten jullie dat al, vroeg Amélie. Die krijg je nu nooit op school, hè.
- Kom, zijn we klaar? dan kunnen we de poppen gaan halen, zei Eva, die Charles' bruine omnibus, met de twee zwarte paarden er voor al had klaar gezet. Zij reed ermee naar de speelgoedkast, waar pop Eva woonde, maar zij had die nog niet bereikt, toen de deur open ging.
- Ik heb bezoek gekregen, zei Juf. M'n zuster is er uit den Haag, en die heeft m'n nichtje meegenomen. Kan ik d'r hier brengen? willen jullie wat met d'r spelen?
Adèle kreeg een gloeiende kleur. Zij hield niet van vreemden, en vooral vond zij 't onprettig, dat Juf's nichtje juist zou komen invallen op hun intieme spel. Misschien zou zij lachen om de spiegeleieren, of om het ei in het eierdopje ...
Maar er was niets aan te doen. 't Kind was er nu eenmaal. En ze zei dus:
| |
| |
- Wie is 't, Juf?
- M'n oudste nichtje, Marietje.
- Waar is ze? vroeg Adèle, die nog liever naar beneden ging, om in de hall of in den tuin met het vreemde kind te spelen. Maar Juf zei:
- Ze wacht hier, op de galerij.
Adèle berustte, en zei flink:
- Roep u d'r dan maar.
Met oogen, tintelend van ondeugende pret, wachtte Amélie Charles' binnen-treden af. Maar Eva, die nooit had gedacht, dat Adèle dat akelige kind hier zou laten komen, stampvoette bijna van woede op den grond.
Ja, nu was er natuurlijk niets meer aan te doen. Hun prettig spel bedorven ... en die Amélie, die er om stond te lachen ... Ja, die kon 't niets schelen ...
Pruilend ging zij in de vensterbank zitten, niet van zins om notitie te nemen van het kind. Als Adèle 't goed en Amélie 't zoo prettig vond, dan moesten die maar met haar spelen. Als Juf weer weg was, dan ging ze gewoon naar de studeerkamer, om daar de illustraties te bekijken ...
- Dag Marietje, hoorde zij Adèle zeggen. Amélie zei niets, die proestte maar.
- Dag Adèle, zei het kind.
Wat 'n gekke stem ... dacht Eva. Adèle vond dat zeker óok, want zij schaterde al even hard als Amélie.
- Kom, Eva, geef Marietje óók 's 'n handje, zei Juf - alsof ze 't tegen 'n klein kind had! - Eva schokte even onwillig met de schouders, en | |
| |
bleef afgewend zitten. Maar omdat het kind óok al lachte met zoo'n bespottelijk lachje, en Adèle en Amélie bijna stikten in hun gelach, keek ze ijlings om, - ze kón het niet laten! - maar ze zag bijna niets, zoo gauw keerde ze zich weer om, alleen dat ‘Marietje’ heelemaal in 't donker gekleed was ... zoo gek mogelijk!
Je zou zien, nu moesten ze zoometeen dat kind van alles meedeelen; Ma zou 't willen ... Nu, ze zou haar een eitje van zeep geven, daar kon ze lang op zuigen, eer 't op was ...
- Neem 's 'n paascheitje, Marietje, presenteerde Amélie.
Met een ruk keerde Eva zich om. En opeens werd haar gezichtje vuurrood van boosheid en schaamte. Want 't was Charles, als meisje verkleed, die in elke hand een slip van zijn jurk nam, en rond-sprong op een wijze, die Eva, ofschoon ze bijna huilde, omdat ze zoo beet genomen was, en aldoor: Ajakkes, ajakkes! riep, toch buitensporig deed lachen.
- Kom, zei Juf, geef nu maar hier m'n hoedje, Charles, en m'n mantel, dat er niets aan komt.
- Nee! nee! riep Amélie. We gaan eerst nog naar Tante. Tante moet 'm zoo zien!
Op Eva's wangen brandde nog een donkere blos. Het speet haar, dat Juf haar zoo onaardig had gezien. Maar Juf kende die houding anders wel van haar; want als zij eens boos op Juf was, en Juf kleedde haar aan, dan kneep zij haar oogen stijf dicht, om Juf maar niet te zien ...
- Ja! riep ze, om over haar vervelende stem- | |
| |
ming heen te komen, laten we even naar Ma gaan ...
Maar Charles stribbelde tegen. Hij had aan zijn werk moeten zijn, Ma zou boos worden, als ...
- Ach! immers maar even! riep Amélie, de luchthartige, en trok Charles mee bij een hand, en rende met hem over de galerij, de breede treden der trap bij twee tegelijk afspringend, naar beneden. Adèle en Eva, nieuwsgierig wat Ma zou zeggen, liepen even hard mee.
In de gobelin-zaal zat Jeanne met een handwerk. Bij haar, op den grond, speelden, zoet en rustig, Phientje en kleine Otto.
Toen de kinderen kwamen binnen-stuiven, keek Jeanne op; Charles bleef staan achter het reusachtige mahoniehouten schutsel bij de deur, en de drie meisjes, haastig, elkaar helpend, deden het verhaal van Marietje.
Het stelde Jeanne teleur, dat Charles, dien zij te gauw naar den zin der kinderen herkende, en dien zij aan zijn werk waande, meedeed met het spel, maar zij wilde het pleizier niet dadelijk bederven, en noodigde ‘Marietje’ dus naast zich op de canapé, en liet door Adèle het trommeltje met bitterkoekjes halen uit het buffet.
Is 't niet precies 'n meisje, Tante! riep Amélie opgetogen, ziende naar Charles' fijn gezicht, waarop Juf's kapothoedje lang niet leelijk stond, terwijl de voile de illusie volkomen maakte. Je zou zweren, dat 't 'n meisje was. Nu moet Oom 'm zóó nog zien.
- En ... je taak, Charles? ... vroeg Jeanne. | |
| |
Zij behandelde de kinderen, - en zij wist heel goed, dat het beter zou zijn zoo niet te doen, maar zij kon toch werkelijk niet anders, - altijd zoo'n aarzelend-voorzichtige wijze, dat zij vaak te zwak werd tegen hen. Maar zij stond in zoo'n moeilijke verhouding: zoo gauw kon iets van haar, hoe goed zij het ook had bedoeld, verkeerd worden uit-gelegd ... en zij zou het ondragelijk vinden, als Alexander's kinderen een stiefmoeder in haar moesten zien. Maar toch ook was zij tegenover haar man verplicht, te handhaven, wat hij had gezegd ...
- Is je werk voor vandaag al af, Arl?
Charles' gezicht betrok. O, dat werk ... hij zou 't wel ... Die vormleer ... hij snapte er niets van. En die eeuwige opstellen, - wat was 't ook weer? ‘Schrijf een brief in het Fransch, aan een vriendje, dat in het buitenland woont ...’ Nu, hij wás een brief begonnen aan zijn neefje François de Méroville, eerlijk waar; maar hij kon maar niet verder komen dan:
Cher cousin. Nous avons vacance de Pâques. Le temps est bon. Nous jouons dans le jardin et ...
Toen was hij blijven steken: hij wist niet, hoe hij François beduiden zou, dat zij veel pleizier hadden met de ezels, en dat die zoo koppig waren, en dat het gauw kermis zou zijn ...
- Tante, hielp Amélie, hij zat te werken, maar ik heb 'm er af gehaald; laten we nu even Oom gaan zoeken in de tuin, ik zal 'm vanavond wel helpen.
Jeanne schudde het hoofd. Het was niet goed, | |
| |
dat Charles aldoor geholpen werd, maar de jongen kwám er anders niet.
- Ik weet zeker, dat Pa liever wil, dat je eerst je werk af-maakt ...
- Hè, Tante, de vacantie is nog zoo lang! pleitte Amélie. Toe, laten we nu maar gaan, ik zal wel aan Oom zeggen, dat ik 't heb bedacht.
Aarzelend gaf Jeanne toe. Ja, het was vacantie .. en Charles zou zijn hoofd nu toch niet meer bij zijn werk kunnen hebben ... Maar goed was het niet, dat zij, zwak, alweer toestemde.
- Meisjes, 'n hoed opzetten, hoor, en 'n doekje omdoen.
Amélie had nauwelijks geduld, dat de meisjes uit het ‘kamertje’ haar tuinhoeden en blauwe doekjes haalden.
- Ik niet, welnee, weerde zij af, op Adèle's vraag: is jouw hoed nog boven?
Zij wandelden naar den moestuin, waar Alexander 's morgens en 's middags inspectie hield; de frissche lentewind waaide hen langs de wangen, en de geur van den bloeienden meidoorn aromatiseerde de lichte, zuivere lucht. Het teêre groen der boomen liet den blauwen en witten hemel door de nog ijle bladeren heen-schemeren, en de vogels tjilpten lustig in den warmen zonneschijn. In den moestuin werkte de tuinbaas met den tuinknecht Ruitenburg, en de kleine witte paaltjes, waarmede zij de groentebedden van elkander scheidden, glansden in het licht als louter goud.
- Zeg, Ruit! is Pa niet hier? riep Charles.
De tuinknecht keek vreemd op. De hooge | |
| |
jongensstem van Charles klonk zoo grappig uit den mond van het meisje, dat hij zag staan ...
- Vraag aan Ruit z'n gouden oorringetjes te leen, fluisterde Amélie.
- Ha! dat is de jongeheer, lachte Ruitenburg, uit zijn voorover gebukte houding opkijkend; zijn oogen in het nootbruin, verweerd gezicht werden klein van de pret. Nou, da's mooi, hoor!
Ook de Baas kwam er bij; met de hand strijkend over zijn bruinen schippersbaard, beschouwde hij Charles met critischen blik, en knikte goedkeurend.
- Krek 'n meissie. Kon niet beter.
- Baas, waar is Oom?
- Meheer is hier voor kort nog geweest. Maar meheer Remers is hier binnen gekomen, en toe is onze meheer met hem 't hek uit-gegaan, en de weg op-geloopen. Ga u zoo ook 's na Tonia, jongeheer, die wordt ongaansch van de lach.
De kinderen gingen naar het tuinmanshuis, om zich te vertoonen aan de vrouw van den Baas; deze liet hen binnen-komen in de kamer, waar, zoo grappig, de trap was, die naar de bovenkamertjes leidde, - en behandelde hen geheel als visite; zij haalde oublietjes te voorschijn, en elk kregen zij een glaasje rozijnen op brandewijn.
Zij wisten heel goed, dat Papa en Mama dit volstrekt niet wilden hebben, maar de een wond den ander op, en zij praatten elkaare bezwaren weg.
- Heerlijk, hè, zei Amélie, die de goudkleurige stroop bij kleine teugjes genoot. Hoe heet dat nou? Boerenjongens?
| |
| |
- Jawel, zei Tonia.
De kinderen werden warm door den ongewonen drank, en het zwoele lenteweer; en rumoerig stoeiden zij met elkaar, gaven elkaar elboogduwen, en schaterden het uit om elkaars roode gezichten.
Charles had de benauwde voile afgerukt, en in den zak van zijn blauwe jurk gestopt, de mantel was hem ook veel te warm, maar dien moest hij omhouden, want die was immers de helft van de maskerade.
- Laten we nu maar zien, of Pa niet komt, stelde hij voor, en Amélie galoppeerde met groote sprongen vooruit naar het hek, en speurde den landweg langs.
- Niks te zien, Oom is zeker naar de societeit.
- Toch niet zóó, in z'n tuinpak? verontwaardigde zich Eva.
- Willen we 'n eindje de weg op gaan?
Maar ineens klonk er van den tuin der kostschool, die grensde aan het park van Ter Aar, een kort, schel gefluit.
- Dat's Willem, riep Amélie. En naderbij komende, zagen zij een blonden jongen zitten op den muur, en die riep:
- Zijn jullie daar? Wie hebben jullie bij je?
Charles maakte een buiging, en was van zins, groetend zijn hoedje af te nemen, toen hij zich nog bedacht.
- Goeie genade, ben jij dat, Charles? Kom zóo 's over de muur, inviteerde Willem.
- God, ja, doe dat, doe dat, drong Amélie.
| |
| |
- Is Vester daar niet?
- Nee, die is uit, d'r is niemand dan Frits? en Koos Kruys, en ik.
- Dan kom ik, dan kom ik, riep Charles, nu door het dolle heen, en samen met Amélie sjouwde hij uit een der schuurtjes de ladder aan, die zij altijd gebruikten, om op den muur te klimmen. Maar het schouwspel van Charles met de fladderende jurk, terwijl hij veel te groote en te onbehouwen passen nam voor een meisje, en die, om beter het vrachtje te kunnen sjorren, zijn mantel over de schouders had weg-geslagen, en het hoedje, dat achteruit hing op het overroode, beparelde gezicht, was zóo onbeschrijflijk komiek, dat Amélie plotseling de ladder liet vallen, en in elkaar knakte van het lachen.
- Vooruit toch, vooruit nou, commandeerde Charles.
En wild klom hij de ladder op, en werkte zich schrijlings over den muur op het dak van het kippenhok. De meisjes volgden; en nu begon er in den tuin zoo'n woest kabaal, dat hooren en zien verging. Willem, Koos en Frits, blij om de afleiding in den saaien vacantie-tijd, dien zij op school moesten doorbrengen, maakten de anderen aan den gang. Charles' hoedje, dat eenige malen af-viel, werd hem telkens met geweld weer op het hoofd gedrukt; de mantel was gescheurd door het klimmen, en allervuilst, omdat Frits Charles onverhoeds een beentje had gelicht, en Charles toen lang-uit in het vochtige zand was gevallen; maar zij gaven nu nergens meer om; | |
| |
alles vonden zij even leuk, en zij gierden en gilden en dolden ... totdat meneer Vester, thuis komende met zijn dochter Keetje, in verontwaardigde ontsteltenis kwam aan-geloopen, en de indringers smaadvol terug-joeg over den muur.
Plotseling van het toppunt der vroolijkheid in vernedering neer-gestort, trokken de kinderen beschaamd en woedend zich terug. De tranen brandden Adèle in de oogen; Eva was onredelijk bits, en Charles had bijna geen geduld, om te wachten, totdat hij thuis was, om zich die lamme kleeren van het lijf te scheuren. Zij gingen hoe langer hoe heftiger kibbelen, verweten elkaar, scholden elkander uit, gaven elkaar de schuld ... In een ontredderden toestand, vuil, met verwarde haren, schreeuwend, stompend, bereikten zij het huis, waarvan de voordeur open-stond ...: In de hall wachtte Alexander.
Papa was zelden boos. Maar als Hij het werd, dan wisten de kinderen, dat hij het meende. Zij bogen het hoofd voor zijn drift, en durfden geen woord meer zeggen. Zelfs Amélie waagde het niet, iets in het midden te brengen, sinds Alexander haar met een enkel: Stil! het zwijgen had opgelegd.
Alexander wist, dat Charles zijn werk had verzuimd; hij wist ook van het bezoek aan de tuinmansvrouw ... en dat zij den muur naar den kostschooltuin waren over-geklommen. Maar nu hij zag, in welk een toestand Charles Juf's kleederen had gebracht, kende zijn verontwaardiging geen grenzen. Charles moest dadelijk zijn excuses | |
| |
gaan maken aan Juf, en haar zeggen, dat hij een nieuwen mantel en een nieuwen hoed voor haar uit zijn spaarpot zou betalen ... en verder zou hij geen stap meer in den tuin zetten, vóor zijn vacantie-werk af was, en góed af, - en de drie meisjes, die zich als straatkinderen hadden gedragen, mochten vooreerst niet meer alleen naar buiten, en géén van allen wilde hij hen vanmiddag bij zich aan tafel zien. En nu ... naar boven!
De kinderen stoven de trappen op. Uit de biljart-kamer kwam Jeanne, en trok haar man zacht mee naar binnen. Zij had hem moeten beloven, dat zij hem alleen de kinderen te woord zou laten staan, - maar het zelfverwijt kwelde haar, dat zij dit tooneel mogelijk had kunnen voorkomen.
- Ze hebben 't mij gevraagd, of ze in de tuin mochten ... 't is dus eigenlijk ...
- Om mij op te zoeken, ja. Maar dat was geen reden, om bij Tonia op visite te gaan, en bij Vester zoo'n spektakel te maken. En 't is gewoon 'n schande, zooals Charles met Juf's kleeren heeft omgeleefd. Ik wil zoo'n bende hier niet. Ik begrijp 't wel, ging hij voort met een zachten blik op Jeanne's ontdaan gezicht: jij kan zoo ferm niet tegen hen optreden ... Maar daarom moet je 't ook maar mij laten doen.
Jeanne zat naast Alexander op de leeren bank. Zij stak haar arm door den zijne, en leunde tegen hem aan.
Zij vond het erg, erg verdrietig, dat de | |
| |
vacantie zoo was verstoord. Maar toch kon zij het optreden van Alexander heel goed begrijpen.
Hij keek haar aan, met den voor háar opeens verzachten blik zijner oogen.
- Nu niet te teergevoelig wezen, hoor. Ze hebben hun straf dubbel en dwars verdiend.
Dat wèl ... zei ze. Maar ... 't is nu vacantie, hè ... en je moet bedenken, dan zijn ze altijd wat wilder en uitgelatener dan anders. En ze hadden zoo'n pleizier in die verkleedpartij, ik had 't hart niet hun te verbieden.
- Ja, maar zooals Charles doet, bevalt 't me niet, heelemaal niet. Hij heeft niets geen hart voor z'n werk ... want dom, dat is hij niet. Hij heeft 'n heel goed verstand. Als hij niet kon, dan was 't 'n ander geval, maar hij wil eenvoudig niet. Hij is te lui, of ... hij denkt, dat 't er voor hèm niet op aan komt. En dat idee moet er uit. Wij zijn óók niet in rijkdom groot-gebracht, en ik ben m'n Vader altijd dankbaar geweest, dat hij zoo streng de hand aan ons heeft gehouden. Zooals we nú leven, is 't 'n reuzen-onderscheid bij vroeger op Ter Aar. Je had Vader moeten zien, hoe hij alles na-ging, hoe hij van vroeg tot laat 't oog overal op hield. Zijn aard zit in me. Weer of geen weer, ik ging met 'm mee door 't park ... en daardoor heb ik Ter Aar zoo lief-gekregen. 't Goed gaat gestadig vooruit. En nou kan 't me zoo spijten, als ik zie, dat Charles maar d'r op toe slungelt; hij geeft om niets. Ik zal 's ernstig met 'm praten. 's Zien, of hij naar rede wil luisteren.
| |
| |
- Ben je niet te streng? vroeg Jeanne. Hij is nog zoo'n kind, pas twaalf jaar. Vind je 't dan zoo erg, als hij nog wat speelsch is? ... Dat gaat er later, dunkt me, vanzelf wel uit. En je moet denken ... 'n gelukkige jeugd maakt je sterk en bestand tegen veel leed van later.
- 'n Gelukkige jeugd, - dat gun ik m'n kinderen óok. Maar door te veel vrijheid, te veel toegeven, kan je 'n kind in de grond bederven. Charles heeft 'n oppervlakkige, zorgelooze aard ... als hij dáarmee alleen in 't leven komt te staan, al is hij ook rijk, dan ziet 't er slecht voor 'm uit. Wees maar niet bang, dat ik 'm te hard aanpakken zal.
Hij boog zich, en kuste haar snel en warm op den mond. En Jeanne, zooals altijd bij hem, voelde zich vredig worden gestemd. Zij had zoo'n onwrikbaar geloof in hem, zoo'n rotsvaste overtuiging, dat wat hij deed, ook goed was ... dat zij zich, zonder verder aarzelen of vragen, onderwierp aan zijn woord.
| |
II.
Op het zonnige plein, gescheiden van het park door een stroompje, waarin de beek van Ter Aar uit-liep, joelde de bonte drukte der volksfeesten. Temidden van het gedrang stonden de kinderen van Ter Aar, met Juf, die Evaatjes hand geen oogenblik los liet, en zonder ophouden gebood:
| |
| |
- Charles! hier blijven, hoor. Amélie ... Amélietje, hoor je me niet? Pas op, als je durft weg te loopen, hoor. Adèle, geef jij Amélie 's 'n hand.
De kinderen, absoluut niet gesticht zoo te worden bedild, waren veel ongeduriger, dan zij zouden geweest zijn, als zij kalm met rust waren gelaten. Zij drongen vooruit, duwden, en waren brutaal, en toonden zich allesbehalve de ‘nette’ kinderen, waar Juf zoo graag mee uit ging. Eva was nog de zoetste; maar deze, practisch, begreep, dat zij er 't beste aan deed, dicht bij Juf te blijven, omdat die, met haar groote gestalte, zoo prettig ruim baan voor haar maakte.
Het was benauwd van warmte en volte op het plein. De menschen stonden in een ondoordringbaren klomp bijeen gepakt om den hoogen mast, waarin geklommen moest worden, en om den balanceer-boom, waar, aan den eenen kant, wijde zakken waren gespannen met wit en zwart stuifsel, zoodat degenen, die niet den geheelen boom afloopen konden, en op zijde vielen, nu eens zwart, dan weer wit te voorschijn kwamen, onder het luide gejuich der toeschouwers.
- Juf! ik ga óok meedoen, Juf! riep Charles, die er volstrekt geen plan op had, maar dit alleen zei om Juf te plagen.
Juf raakte buiten zichzelve. Zij greep Charles' arm met haar magere, sterke hand, en dwong hem naast zich te loopen, of ‘hij zou straks alles aan z'n Pa moeten zeggen.’
Charles gilde, en Amélie schaterde, en Evaatje | |
| |
lachte haar korte, hooge lachjes, en Adèle, overmachtigd door het algemeen pleizier, wrong haar lenig lijfje tusschen de omstanders door, om dichter bij het ringsteken te komen. Amélie bleef vlak achter haar, en samen stonden zij, schouder aan schouder, midden in het volk, dat van alle kanten zich samen-hoopte, en luidruchtig lachte en praatte, tot de heele lucht vol was van zoemig stemmen-geroes en lawaaiende schaters.
Een wagentje, met een neger als bestuurder, reed telkens een jongen onderdoor een tonnetje met water, waaraan een ring was bevestigd. Wie den ring bij het steken miste, kreeg den inhoud van het tonnetje over zich heen. En juist toen de beide meisjes er bij waren, stiet een jongen met opzet zóódanig tegen het tonnetje, dat het water niet neer-stortte op hèm, maar op den neger.
Een geweldige lach daverde door de menigte, en ging als een golvende stroom door de rijen.
Amélie lachte, dat haar blonde haren over haar schouders vlogen.
- Kom! riep zij uitgelaten. We gaan naar de kermis! naar de kermis!
- Wij alleen? vroeg Adèle aarzelend. Moeten we Juf niet ...
- Ach, Juf! Je weet dan zelf, hoe 't gaat: dan moeten we handje-in-handje voor haar uitloopen, op de stoep, 'n uur ver van de kramen af. Dank je, zeg. We moeten juist gauw gaan, anders merkt ze ons.
Een verschrikkelijk gedrang, veroorzaakt door | |
| |
het 't plein oprijden van eenige rijtuigen met Utrechtsche studenten, waardoor gegil en geschreeuw ontstond, en de menschen terug-gedrongen werden tot tegen de kerk, gaf Adèle en Amélie een goede gelegenheid, om stil weg te komen. Adèle vond het, om de waarheid te zeggen, veel prettiger met Amélie alleen, dan met Juf erbij, maar zij wist heel goed, dat Mama het afkeuren zou. Nu ja ... even maar ... stelde zij zich gerust. En bovendien, de kermis was vlak voor het hek van Ter Aar, zij konden dus elk oogenblik naar huis gaan, als zij wilden.
De geluiden van draaiorgels en koperen muziekinstrumenten, het boem! boem! van den belleman, het geschreeuw van kooplieden, die hun waren aanprezen, en het gebabbel en gejool der koopers, en de geuren, de zoete der koek-kramen, de walmig-vette der poffertjes- en wafel-tenten, brachten Adèle in een prettige verbijstering. Zij liep met Amélie mee, waarheen die ging; reed met haar op leeuw en paard van den draaimolen, waar in het midden een man een dreunend orgel stond te draaien, en de rood-fluweelen dek-kleeden met de tikkelende kralen-franjes tegen elkaar sloegen door den zuigenden tocht der snelle beweging. Op hun gemak, lang staande voor elke kraam, bekeken zij alles: het rood-houten speelgoed, de snoeperijen, de galanterie-waren ... Veel koopen konden zij niet, want zij hadden maar weinig geld bij zich, maar het rustig beschouwen was al een buitengewoon genot op zichzelf.
| |
| |
Een klein, ruw-houten tentje was vol-gestapeld met papieren gerei.
- O, zeg, zei Adèle, toen ik vanmorgen naar school ging, zag ik zoo'n aardig plaatje op éen van die ... en zij wees naar een heuvel notitie-boekjes. 'n Meisje met 'n hond ...
Zij zocht in de boekjes, of zij het bedoelde nog vinden kon, maar een groote, brutale man naderde, en vroeg:
- Zijn jullie van plan, er zoo een te koopen? Adèle schudde het hoofd, ietwat door 's mans optreden geïntimideerd.
- Dan afblijven! gebood de man.
Adèle, in felle verontwaardiging, voelde het bloed met een schok naar het hoofd stijgen. Wat? Wat durfde die man tegen haar zeggen? Tegen háar, een kind van Ter Aar? Zij voelde zich zóo getroffen, dat Amélie haar al een heel eind bij den arm had mee-gesleept, eer zij er iets van merkte.
- Hè, wat zanik je daarover, zei Amélie, de zorgelooze, die juist met aandacht luisterde naar een armoedig gekleede man voor een klein spelletentje, die een popperig-klein jasje vertoonde, toebehoorende aan: ‘de kleinste dwerg ter wereld,’ oud eenentwintig jaar: één kwartje maar, gaat dat zien! gaat dat zien!
- Willen we? vroeg Amélie belust. Dat is toch niet zoo duur.
En een oogenblik later stonden zij in de ruimte van het tentje, waar, op een planken verhooging, een klein ventje in een miniatuur- | |
| |
stoeltje zat. Er waren geen andere bezoekers; Adèle vond dat niets prettig, maar Amélie stond nieuwsgierig te kijken, en zwijgend zag ook Adèle toe.
- Jozef Andreo, maak je compliment aan de dames.
Jozef Andreo verhief zich bevallig van zijn zitplaats, boog sierlijk, kwam naar den voorgrond van het tooneeltje, en zei met een scherpe, hooge stem:
- Koeten taak, meine Damen.
- Zing, Jozef Andreo.
- Waas soll iek singen?
- Was er woll.
- Oesterreichische National-hymne.
De spel-leider nam een klarinet en begeleidde het schelle, schrale geluid van het dwergje, dat:
Gott erhalte Franz, den Kai-aiser,
met vol pathos zong. Adèle trok Amélie aan haar mouw, en fluisterde: Laten we nu maar weg-gaan ... maar de man greep opeens Jozef Andreo onder de oksels, en plantte hem vóór Adèle en Amélie op den grond.
- Ziet gij nu zijn kleinte? Zesenzeventig centimeter is hij hoog. Hij is eenentwintig jaar. Hij komt u tot de knie. En hij heeft 't gewicht van een kind. Tilt u hem maar 's op!
Amélie, hoe brani zij ook was, ging een pasje terug; toen duwde de man het ventje dringend naar Adèle:
- Tilt u 'm 's op! Gerust! Tilt u 'm 's op!
| |
| |
En Adèle, in het nauw gebracht, angstig, maar te verlegen om te durven weigeren, bukte zich met kloppend hart, en vatte het dwergje, dat haar spottend aankeek met zijn listige, hel-blauwe oogjes, bij de armen, en hief het haastig op, het even haastig weer neer-zettende.
Toen hadden beiden er genoeg van, en holden het tentje uit.
- Hoe dorst je! riep Amélie.
- Ik durfde niet! zei Adèle.
Amélie keek Adèle even aan: van zoo'n subtiliteit begreep zij niets. Maar veel tijd had zij niet, om daarover te denken, want zij ontmoetten een heelen troep jongens: Willem van Enschot, en Piet Erckelens, en Frits en Koos Kruys, en Jan Remers en zijn neefje, en nog méer, en die riepen:
- Waar is Charles?
- Is Arl thuis?
- Gaan jullie mee, zeg!
- Ja, zeg, we gaan hier in dit spel, ga mee, zeg.
Adèle zei, dat ze nu naar huis moesten ... maar Amélie drong zoo aan, en de jongens beschouwden het als zoo'n natuurlijke zaak, en eigenlijk had zij heel veel lust ...
Met gestommel en veel drukte namen de jongens plaats op de met rood doek belegde houten banken. Adèle en Amélie mochten vóór zitten.
- Houden jullie van noga? vroeg Frits Kruys mild. Maar hij is hard, ik heb d'r 'n kies op stuk gebeten.
- Geef maar hier, zei Amélie. Adèle prefereerde een stukje van een zuurstok, van welks | |
| |
aangenaam-frisschen smaak zij veel hield. Maar hoe aardig zij het ook vond, om vrij en zonder eenig toezicht uit te zijn, het geneerde haar toch erg, toen zij verder-op Beatrice van de Haer met haar ouders zitten zag, en vlak bij zich Hendrika Kanselier met een harer oudere zusters, terwijl Hendrika nuffig omkeek, om te zien, met wie de meisjes Berghem gekomen waren, en toen zij niets anders ontwaarde dan al die jongens, met een ironisch knikje Amélie en Adèle groette.
Het scherm ging op voor de pantomime.
- Hè, dat is nou altijd 't zelfde, zei Amélie. Die hebben we verleden jaar óok gezien: kijk, alwéér Pierrot en Harlekijn en Colombine ... En nu gaan ze in 'n bootje ... Hè, jakkes, 't is precies eender, riep ze, toen twee der spelers in een zeer bekrompen bootje klommen, en door heftig de roeispanen te bewegen een snelle vaart affecteerden, terwijl het bootje wel schommelde, maar niet van zijn plaats kwam.
- Stil toch 'n beetje, fluisterde Adèle. Zoometeen ziet Beatrice ons nog.
- Mag ze ons dan niet zien? vroeg Amélie, in de onschuld van haar hart.
De jongens reikten over haar schouders heen pereldrups en pepernoten, en een gomachtige zoetigheid, die ‘reepjes spek’ heette. Amélie liet het zich welgevallen, maar Adèle weerde telkens af met haar hand, zonder om te zien.
- Geef mij maar, zei Amélie, die op kostschool niet verwend werd met lekkernijen. En zij boog zich half om op de bank, om aan de | |
| |
jongens te vertellen, dat juffrouw Brans er achter was gekomen, dat Marianne van Gelder briefjes kreeg van Louis Dufort, en dat Marianne beneden was geroepen, en dat ze vreeselijk had gehuild, en dat ze die mooie teekening van Louis pardoes had verscheurd ... En dat er voor de ‘kostkippen’ een kermis-avondje op school was geweest, wat hierin bestond, dat zij achter de ramen van de verlaten schoollokalen naar de kermis mochten kijken, en dat ze wafels kregen ... En dat juffrouw Magda niet lekker was geworden, omdat ze niet tegen de kermis kon, en dat Clari en zij zich zoo verveelden, dat ze ‘gekke Jan’ naar boven hadden gewenkt, en dat die zingende de trap was op-gekomen, en dat juffrouw Matje zóó woedend was geweest, dat ze dadelijk naar bed waren gejaagd ...
De jongens lachten, en maakten lawaai met rateltjes, en bliezen roode blaasjes vol lucht, die met een schreeuwend geluid er weer uit ontweek. En Adèle begon zich hoe langer hoe minder op haar gemak te gevoelen.
- Ik wou nou maar weg ...
- Ben je, vroeg Amélie. 't Wordt nu juist echt. Want het programma kondigde na de pauze de pantomime ‘Blauwbaard’ aan.
Adèle berustte. En keek met meer interesse dan straks naar de verschillende tooneelen, die zij goed kon volgen, omdat het zoo'n bekende geschiedenis was. Zij moest zelfs lachen om den hemelsblauw zijden baard van Blauwbaard ... En het open gaan van de gruwelkamer was | |
| |
heelemaal niets griezelig, want je zag duidelijk, dat er poppen hingen, en dat de bloedschijn rood Bengaalsch licht was. En zij schaterde het met Amélie uit om Hendrika Kanselier, die in quasi-angst de handjes voor het gezicht hield geslagen. Ook het slot-tooneel, waar de beide broeders, met hooivorken gewapend, de zaal kwamen binnen-stormen, en, nadat Blauwbaard heel gemakkelijk was neer-gezegen, hun voeten en hooivorken op zijn lichaam plantten, was eerder grappig dan akelig, en Adèle gunde Hendrika het hartige: Zeg, stel je niet zoo aan! van Amélie, toen Hendrika, met een nuffig: O, nee, dat kan ik niet zien! zich met haar rug naar het tooneel draaide.
In een vreemd-opgewonden stemming volgde Adèle de anderen naar den uitgang. Zij had nog nooit aan zoo iets mee-gedaan; zij was eer wat stil en terug-getrokken, en vooral wat hooghartig van natuur. Maar nu beving haar de prikkelende lust ook eens te zijn, zooals de anderen, zich niet door verstands-overwegingen te laten weerhouden ... het was immers aardig en prettig, en iedereen was zoo vroolijk ... en zij had véél meer pleizier, dan wanneer zij bij Juf en Eva gebleven zou zijn ...
- Nou gaan we poffers eten, zeg! riep de goede, gulle Frits Kruys. Ik tracteer! ik tracteer!
En vóor Adèle goed wist, wat er met haar gebeurde, zat zij al in het roef-smalle kamertje van de poffertjes-kraam, nauw geklemd tusschen Amélie en het linnen tentzeil, en lachte, omdat | |
| |
al die jongens bijna geen plaats op de beide banken konden vinden, en schreeuwden en tierden: Hei, druk me niet dood! Zeg, ben je gek! Ga op je eigen schoot zitten! Schik wat op alsjeblieft! ... en lachte, om het ongeduld, dat de jongens te kennen gaven, door te stompen met vuisten en hakken op tafel en vloer, en lachte, toen zij luidkeels begonnen te zingen:
Daar kan de koning niets aan doen!
en lachte, omdat de jongens, overbeleefd, de eerste bordjes, die door de Friezin werden gebracht, alle vier naar de ‘dames’ schoven ... en lachte, toen de jongens allemaal een luchtballon kochten, en die, bij het weg-gaan, tegen de zoldering van het kamertje achter-lieten ... maar ontstelde opeens zóo, dat de schrik haar in de beenen sloeg, toen een der jongens, zijn horloge uithalend, zei:
- 't Is bij zessen, jongens, we moeten naar huis.
Bij zessen ... En om vijf uur werd er gegeten op Ter Aar, en Papa was zoo precies ... In stomme ontzetting keek Adèle Amélie aan.
- Ooo! riep die. Dan mogen we wel gauw gaan! En zonder er aan te denken hun gastheeren te bedanken, zelfs zonder hen te groeten, verdwenen de twee in de richting van Ter Aar.
Adèle kon het zich niet begrijpen, dat zij niet om den tijd had gedacht. Zij was het juist, die altijd de anderen waarschuwde ... Haar wangen brandden, haar hart klopte hoog in haar borst, | |
| |
zij kneep haar duimen in haar handen ... O! ... o! ... hoe had zij zoo kunnen doen ...
Bij het hek van Ter Aar begon het.
- Nou, dat's mooi! waar hebben jullie gezeten? kwam Charles hen tegemoet.
Hij was uit-gestuurd, om nóg eens te gaan zoeken, en Papa zocht óok, en de Baas ... en Mama stond bijna te huilen op de stoep, en Eva ...
Eva kwam aan-geloopen in blakende verontwaardiging:
- Valsch kind! zei ze tegen Adèle, om mij alleen te laten met Juf! Jij ben zeker naar de kermis geweest! Ik heb 't aan Ma gezegd óok! Nu ga je niet mee naar Carré, en niet naar 't honde-en-apespel! Lekker niet, naar kind! valsch kind! gemeen kind!
Adèle antwoordde niet. In éen ren holde ze naar huis, en in haars Moeders armen. En zij snikte het opeens hartstochtelijk uit, omdat er geen boos woord over Mama's lippen kwam, alleen maar:
- God, kind, ben je daar! Wat hebben we in onrust gezeten ...
Adèle huilde en huilde, totdat Jeanne opnieuw ongerust werd:
- Is er wat gebeurd? Wat is er gebeurd? Zeg, wat is er dan toch gebeurd!
- O, niets, Tante, zei Amélie, berouwvol en beschaamd, we hebben juist zoo'n pret gehad, en Adèle was héél vroolijk, ik begrijp niet ...
- Ga jij maar 's mee, zei Jeanne, en zij nam | |
| |
het snikkende kind onder den arm mee naar boven, en naar haar slaapkamer; en zij liet Adèle zich uitkleeden, en zich opfrisschen door wasschen, en haalde zelf haar nacht-japonnetje ... en toen Adèle zoo heerlijk lag in het groote bed, kwam zij vanzelf weer tot rust. Maar zij trok haar Moeder bij de hand naar zich toe, totdat Jeanne zat op den rand van het bed, en toen biechtte zij haar alles: de ontmoeting met de jongens ... en het gaan naar het spel ... en het poffertjes eten ...
Het was Jeanne onmogelijk hard te zijn tegen het innig bedroefde kind. Zij nam het hoofdje in haar beide handen, en keek Adèle eens diep in de oogen.
- Je hebt er spijt van, is 't niet? zei ze. Je begrijpt zelf wel, dat 't niet aardig van je was, om weg te loopen van Juf. Waarom geven we Juf mee? Omdat 't in die drukte soms heel gevaarlijk voor kinderen kan zijn. Juf en Eva en Charles hebben vreeselijk naar jullie gezocht. Eindelijk zijn ze maar naar huis gegaan. Toen hebben we gewacht ... gewacht ... We zijn begonnen met eten ... maar toen jullie nóg niet kwamen, werden we erg ongerust. Papa is er op uit gegaan ... en heeft ook de Baas uit-gestuurd. We begrepen er maar niets van, dat jullie niet te vinden waren. Maar jullie waren toen zeker in 't spel ...
- Ja ... en in de poffertjes-kraam ... fluisterde Adèle, vernederd en verlegen, bij de gedachte aan het heidensch lawaai, dat zij daar hadden gemaakt ...
| |
| |
- Je moet zooiets nooit meer doen, hè? ... Beloof je 't me? Nooit meer, hè? ... We gunnen jullie graag pleizier, dat weet je wel, maar ik zou 't zoo akelig vinden, als jullie de naam kregen van ruwe, wilde meisjes ... wat jullie toch in 't geheel niet zijn. Laatst óok al, met 't overklimmen van de muur bij Vester ... weet je nog wel?
Jeanne behoefde niet verder te gaan, want Adèle drukte haar kopje tegen haar schouder, en fluisterde onder heftige, heete tranen:
- 'k Zal 't nooit meer doen ... nooit ...
En Jeanne sloeg haar arm om Adèle heen, en trok haar dichter tegen zich aan. Zij wist het, dat zij dit kind volkomen kon vertrouwen, want dat het Adèle diepe ernst was met haar belofte.
- En nu moet je ook niet meer huilen, hoor? Blijf nu maar 'n beetje stil liggen; Juf brengt je straks je glas melk, want eten wil je zeker niet? en dan ga je meteen naar bed, zei Jeanne, zich, terwijl zij sprak, er over verwonderend, dat zij er niet de minste behoefte aan voelde, streng op te treden, en een straf uit te denken. Wat Adèle gedaan had, was aanleiding tot boosheid en verontwaardiging, en toch, zij voelde niets daarvan, eigenlijk alleen ... medelijden. Het was, zooals Alexander zoo dikwijls gezegd had, totaal onmogelijk vaste paedagogische regels te stellen; telkens en telkens weer ondervond zij de waarheid hiervan. Zij wist zeker, Adèle geen kwaad te doen, door haar ongestraft te laten, terwijl een ander kind door zoo'n zachte | |
| |
behandeling misschien totaal zou bederven. De opvoeding, hoe geleerd sommige menschen er ook over schreven, en hoe zij ook bovenal een verstandigen omgang met kinderen predikten, was feitelijk niets dan een kwestie van het gevoel. Een instinctmatig tasten en trachten ... een afgaan op den, wèl onbewust-dwingend ondervonden, maar toch zoo sterken en suggereerenden wil van de liefde ...
Zacht werd de deur, die leidde naar de galerij, open-geduwd. En Amélie, verlegen, maar toch met de ondoofbaar-schalke uitdrukking op het frissche gezicht, schoof naar binnen, met Adèle's servet onder haar arm geklemd, een bord eten in de eene, en Adèle's beker in de andere hand, wat zij alles op tafel zette.
- Tante ... Juf zei, dat ik dit voor Adèle moest brengen ...
- En heb jij al gegeten?
- Ja ... Maar ... Nou, zeg, viel ze opeens lachend uit tegen Adèle, die zich wat oprichtte, en de donkere krullen uit het voorhoofd streek, jij heb me maar lekker voor alles alleen laten zitten ...
- Was Pa boos? ...
- Nou! En Juf, als Oom even bedaard was, begon telkens opnieuw. En dan kreeg ik er weer van langs. Want 't was natuurlijk allemaal mijn schuld ... Adèle ...
- Zei je dan niet, dat ik even goed ...
- Welnee! Ik heb je toch over-gehaald? Nou, op 't laatst begon 't me zóo te vervelen, | |
| |
en Eva zanikte zoo, dat ik op Oom's knie sprong, en m'n hand voor z'n mond hield: Ja, Oom, ja, Oom, 't is ook zoo, riep ik, 't was heel ondeugend, maar we hebben gewoon dolle pret gehad; we zullen 't nóóit meer doen natuurlijk, maar als u er bij was geweest, dan had u óok gelachen, Oom!
- En wat zei Oom toen? vroeg Jeanne glimlachend.
- Hij zei: Nou ... zal je 't nooit meer doen? Geef me dan maar 'n zoen.
- Geef mij óok maar 'n zoen, zei Jeanne. En Amélie vlóog in haar armen, en in liefderijk medelijden met het moederlooze kind, drukte Jeanne haar aan haar borst. Een wilde, ondeugende, onbedachtzame meid was Amélie, maar toch zoo onstuimig-oprecht, zoo goedhartig, zoo verdraagzaam van humeur, zoo opgewekt en tevreden van aard. Het was een wonder, dat Amélie, met een opvoeding van kindsaf door gehuurde hulp, en haar later aldoor op kostschool zijn, nog zoo zuiver-mooi was gebleven ...
|
|