| |
| |
| |
| |
| |
| |
Eerste deel
| |
| |
Eerste hoofdstuk.
I.
Uit de groote, onder de trap gebouwde kast in de hall, die door de kinderen altijd ‘het kamertje’ werd genoemd, haalde Juf Adèle en Eva's manteltjes, en de glimmend verlakte regenhoeden met het roode lint. Charles had zijn jasje al aan, en riemde nu zijn schooltasch vast op den rug. Hij greep zijn pet:
- Dag, Juf!
- Ga je nou weg, Arl, riep Eva. Help je ons dan niet anemonen ...
- Morgen, zeg ... Vandaag ... geen ... tijd! riep Charles onder het weg-draven.
- Hè! ... pruilde Eva. Ik wou juist zoo graag véél ...
- Ach, laat 'm maar, zei Adèle, als hij nu niet wil.
- Anemonen? vroeg Juf. Jullie mogen geen anemonen plukken, hoor.
- Mag dat niet? Ga 't dan 's even vragen, kind! riep Eva, die juist werd aangekleed.
| |
| |
Adèle liep de gang door, de marmeren trapjes naar de eetkamer op, maar juist ging de deur open, en verscheen Jeanne op den drempel.
- Mama! Juf zegt, dat we geen anemonen mogen plukken, en we wouen er zoo graag wat meenemen voor juffrouw Magda!
- Nee, plukken wil Pa liever niet, want dan gaan de worteltjes van de planten mee ... maar halen jullie in de keuken even 'n schaar.
- Ja, dag, Ma. Gauw, kind, vraag jij aan Trien 'n schaar, dan neem ik de tasschen mee, zei Adèle.
Eva, met een blik op de groote klok, die in de hall naast den even grooten barometer hing, overtuigde zich, dat het pas kwart voor negenen was. Zij liep hard de keuken-trap af naar het sousterrain.
- Trien, 'n schaar!
- Waar moet jij 'n schaar voor hebben?
- Om anemonen te plukken.
- Vraag d'r maar een aan Juf.
- Ma heeft gezegd, dat we 'm aan jóu moesten vragen. Gééf 'm nou! riep Eva ongeduldig.
- Maar je brengt 'm me terug, hoor! Ik weet d'r alles van. Als die in de regen blijft leggen ...
Maar Eva, die haastig de schaar had aangenomen, klauterde de trap naar den tuin op, en ontmoette Adèle, die juist om den hoek van het huis naar haar kwam toe-gehold, zoodat de sponsedoozen en kokers in de tasschen tegen elkaar klapperden.
| |
| |
- We moeten 'm terug-brengen. Hij mag niet in de regen blijven liggen, zegt Trien.
- 't Regent niet eens.
Over de brug van de beek liepen zij naar de laan, die ver-weg voerde naar het achterhek, en waar, onder de hooge boomen, in weligen overvloed de anemonen bloeiden. Haastig knipte Adèle de frissche, vochtig-aanvoelende, rood-gerande en paarlemoer-witte bloemen af, die Eva tot een bouquetje verzamelde.
- Alléén voor juffrouw Magda, hoor.
- Ja, dacht je soms, dat ik bloemen aan juffrouw Matje wou geven? vroeg Adèle.
- Beeldig, hè? zei Eva, het ruikertje keurend beziende. Is 't genoeg? Ik mag ze geven, van-daag ...
- Dat 's niet waar, jij hebt laatst de viooltjes gegeven.
- Omdat jij aldoor de sneeuwklokjes ...
- Ja, die had ik ook aldoor alleen gezocht! Nou, geef ze.
- Laten we dan allebei 'n bouquetje ...
- Nee, dat doe 'k niet, dat vind ik zoo flauw. Laten we nu maar gaan.
Adèle legde de schaar in haar tasch, en veegde haar handen af aan haar zakdoek. Zij gingen, langs den stal, door de groote oprijlaan naar het hek.
- Zeg, ik had laatst van Jootje Bentinck van die lieve blauwe bloemetjes gekregen, - weet jij, hoe ze heeten? en die had ik in m'n tasch gedaan, en dat zag Clari, en die zei: mag ik ze? en ik zei natuurlijk nee, en toen zei | |
| |
ze: Hè, hoe valsch. Verbeel je, zeg: valsch!
- En wat zei jij toen?
- Niks.
- Clari is altijd ondeugend, zei Adèle om Eva te troosten, moet je Amélie over hooren; ze heeft altijd straf; en ze bijt zoo op d'r nagels; dan doet juffrouw Casteel d'r kolekwint op, maar dat kan d'r niets schelen, en nu krijgt ze 's nachts handschoenen aan.
- Goed, dat ik 't weet, zei Eva. Kan ik d'r lekker mee plagen.
- Dáarom zei ik 't niet ...
- Ja maar ik doe 't tóch.
De school was vlak-bij ter Aar gelegen, even voorbij de gemeenteschool; bij den ingang ontmoetten zij de meisjes Bentinck: Jootje, die juist naar boven wou gaan, keerde zich om:
- Wat hebben jullie daar? Anemonen? Die bloeien bij ons nog niet.
- Ze zijn voor juffrouw Magda ...
Op de gang maakte Clari, het jongste kostmeisje, gekheid, en stoeide zoo wild, dat de deur van de groote school open ging, en juffrouw Matje riep, met strenge stem:
- Clari! hoe dikwijls heb ik je verboden ...
Maar achter de waardige figuur van juffrouw Matje verscheen, altijd verzachtend en vergoelijkend, de even lange, even statige, maar jeugdigliever gestalte van juffrouw Magda, wier blank gezicht, onder de kroon van welig-golvend, goudblond haar, bij de kleinste emotie overbloosd werd met helder rood.
| |
| |
- Gauw naar de kleine school, Clari.
En zij lichtte haar arm op, zoodat Clari er onder door kruipen kon.
- Alstublieft, juffrouw! riep Eva, naar voren dringend, met het bouquetje anemonen hoog in de hand.
- Voor mij? glimlachte juffrouw Magda lief, en keerde zich naar haar zuster, om deze de gift te laten bewonderen, maar juffrouw Matje was al weer in de groote school verdwenen. Dank je, Evaatje! En juffrouw Magda boog zich, en gaf de verrukte Eva een kus op de wang.
- Jij bent d'r lieveling, fluisterde Jootje Eva in.
Eva antwoordde niet; zij wist heel goed, dat zij de lieveling van de juffrouw was, en zij voelde zich inwendig daardoor ver verheven boven de andere meisjes. Zij lachte alleen even haar vlug, kirrend lachje, en sprong, haar tasch zwaaiend, door de groote school naar de kleine.
De ‘kleine’ school, die met een glazen wand van de ‘groote’ was gescheiden, bevatte twee klasjes, de zevende en de achtste klas, terwijl de zaal der groote school de overige zes klassen hield besloten. De achtste klasse was nog Eva's terrein; Adèle zat in de zevende.
Rondom de kachel hurkten Hetta de Veer, Constance Elinck en Bertha Remers, en trachtten hun blauwig-roode handjes te warmen.
- Heb jullie 't zoo kou-oud? verwonderde zich Clari. Ik liep al om zeven uur in de tuin, zeg ... zonder hoed, of iets om.
| |
| |
- Maar met handschoenen aan! riep Eva, die dit een heerlijke gelegenheid vond voor haar wraak. Wanneer zij alleen was met Clari, durfde zij deze nooit heel goed aan, maar nu de les dadelijk beginnen zou, en de juffrouw elk oogenblik kon binnen komen, was het een ander geval.
- Handschoenen?
- Ja! ja! riep Eva moedig, omdat verscheidene meisjes begonnen te lachen. Je slaapt immers zelfs met handschoenen aan!
- O, bedoel je dát! zei Clari nonchalant, en bekeek vluchtig haar leelijke vingertoppen. Ja, zeg, zei ze, en begon te lachen, terwijl zij braniachtig den kring der meisjes rond-keek, die heeft juffrouw Casteel me aangetrokken, maar ik bijt ze gewoon dóór!
De meisjes omjoelden Clari met lachenden bijval, en Eva, die zich haar satisfactie voelde ontgaan, ging stilletjes op haar plaats zitten, en begon haar lei, die al schoon wás, schoon te vegen, met zoo'n kracht, dat zij er een kleur van kreeg.
- Waarover hebben jullie 't? vroeg Amélie, die de deur van de kleine school open schoof. Zij was een groot, knap kind, met een frisch, blank en rozerood gezicht en helder-schitterende oogen.
- Wat kom je laat, riep Adèle haar nichtje toe.
- Ja, ik moest wachten op 'n schoone schort, en juffrouw Casteel kwam maar niet.
Met haar beide sterke handen streek Amélie eenige malen langs haar witten boezelaar, om er de | |
| |
onuitstaanbaar-harde stijfselplooien uit te krijgen.
Zij kwam gauw bij het babbelende groepje staan, en vertelde, dat Clari haar gisteravond op de slaapzaal geroepen had, om de stuk-gebeten vingertoppen te komen zien, en dat zij toen uit bed was gestapt, en dat toen juist Miss Spolah, die de surveillance had, naar binnen was gestapt, en dat die haar een ‘bad mark’ had gegeven ‘for not being in bed’ ...
De meisjes schaterden en kakelden zoo luid dooreen, dat met forsche hand opeens de tusschendeur werd open-geschoven:
- Wat is dat hier voor 'n onbehoorlijk lawaai? Kunnen jullie niet 'n oogenblik stil wachten, totdat juffrouw Magda komt? Op jullie plaatsen, en gauw! En dan wordt 't hier zóó, dat je 'n speld kan hooren vallen.
Juffrouw Matje verdween, want zij wist het wel, dat haar woord een wet was, en dat haar bevel dus onvoorwaardelijk zou worden opgevolgd.
De meisjes slopen naar hun banken en fluisterden en gichelden nog vluchtig onder elkaar, en Jootje Bentinck vroeg:
- Zou je dat kunnen hooren, als er 'n speld valt?
- Willen we 't 's probeeren?
- Wie heeft d'r 'n speld?
- Ik!
- Ik, hier!
- Geef, zei Amélie, uit de bank stappend. Ik zal tellen, let op: één ... twee ... drie.
Met een klein klettergeluidje viel de speld op den grond.
| |
| |
- Ik heb 't gehoord! riep Eva.
- Ik ook!
- Ik niet!
- Niets van waar!
- Sst! sst!
- Anders komt ze weer!
- Waar blijft Magda toch!
- O, fluisterde Amélie ondeugend achter haar hand. Ze zeggen, dat de schoolopziener vandaag komt, en nu is ze 'n andere japon gaan aantrekken. Zie je wel? zie je wel? triomfeerde zij, toen juffrouw Magda, haastig, geagiteerd, de kleine school binnen trad. Zij droeg een donkerblauwe japon, met een fijn-geplisseerd vestje van witte zijde, in plaats van de eenvoudige grijze, waarin de meisjes haar straks hadden gezien.
- Jullie hebben lief gewacht, hoor! zei juffrouw Magda. Ik kon niet dadelijk komen ... Maar dat vind ik nu 's aardig van jullie.
Zij zette zich op haar stoel.
- Evaatje, jij en Tootje en Alida en Annie en Marietje, jullie hebben schoonschrijven, en wij gaan aardrijkskunde doen, hè? Laten we nu 's gauw beginnen.
Terwijl de meisjes van de zevende, zooals het in de aardrijkskunde-les gebruikelijk was, op de lessenaars gingen zitten, met de voeten op de banken, zoodat allen goed op de tegen den muur hangende kaart konden zien, deelde de juffrouw aan het achtste klasje de schrijfvoorbeelden uit.
- Juffrouw, is 't waar, dat de schoolopziener komt? vroeg Clari opeens, met haar harde stem.
| |
| |
De juffrouw bloosde tot onder haar blonde haar.
- Daar weet ik niets van, hoor. Vertel jij me maar 's liever, waar de Rijn ontspringt.
- Ik, juffrouw?
- Ja, jij, Clari.
- De Rijn ... ont ... springt ... op ...
- Weet je 't niet?
- Jawel, juffrouw, jawel, ik weet 't wel, wacht u even ... hoe heet die nou ook weer ... Sint ... Sint Bernard?
- Adèle?
- Sint Gothard, loopt dan door Zwitserland, en vormt bij Schaffhausen een waterval ...
- O, ja. Dat's waar ook.
- Stil, Clari. Ga jij 's voort, Jootje.
- De Rijn komt bij Pannerden in ons land, verdeelt zich bij Lobith ...
Zou het waar zijn, dat de schoolopziener kwam? dacht juffrouw Magda, die in de gewone werkzaamheden van elken dag haar bedaardheid terug-keeren voelde. Och, 't werd zoo dikwijls voor niets gezegd ... maar je kon toch niet weten. Mathilde keek verbaasd, toen zij haar zooeven voorbij kwam in haar blauwe japon, - ze had 't heel goed gemerkt, maar 't kon haar niets schelen. 't Kon best wezen, dat meneer Daalman bleef koffiedrinken; ze had er, voor alle securiteit, juffrouw Casteel maar op voorbereid ... en dan wilde ze niet wéér, zooals de vorige maal, zich aldoor zitten geneeren in haar leelijke school-japon ...
Wat kende die Jootje haar les weer goed; 'n | |
| |
vlug kind ... aardig kind óok met haar donkere krullen en bruine oogen ... Och, zij hield eigenlijk veel van al de kinderen hier ... van dat snoezige kleine Evaatje, met haar fijn, blond poppegezichtje, die haar vanmorgen weer zoo echt-lief die bloempjes had gebracht ... van Adèle, een mooi en altijd gezeggelijk kind, maar die wel eens wat te ernstig kon kijken ... van de ondeugende, wilde, maar toch zoo goedhartige Amélie ... van het o, zoo teêre en kleine bleekneusje Annie Bentinck ... en van die pittige rakkerd van een Clari, met haar jongenskrullebol, en haar grappig-brutale manieren ...
Toen zij gisteravond in Tennyson's ‘Maud’ de uitdrukking las the rosebud garden of girls ... toen had zij dadelijk aan haar kleine schooltje gedacht ...
| |
II.
Om twaalf uur, toen Adèle haar tasch inpakte, vond zij daar eensklaps de schaar, die zij vergeten had aan Trien terug te brengen. Trien zou natuurlijk denken, dat ze die in den regen had laten liggen ... Nu, het wás immers niet zoo!
- We moeten gauw-gauw, zei Jootje. Gymnastie vandaag. Denken jullie om de ballen?
- Moeten we ballen meenemen? Jee, ja, goed, dat je 't zegt. We zouen 't bijna vergeten ...
- Ik had er wel aan gedacht, zei Adèle.
- Ja, jij natuurlijk, jij denkt altijd overal om ...
Net als nu om de schaar zeker! ... dacht Adèle.
| |
| |
- Zeg, vertelde Eva. We krijgen nieuwe jurken; verleden zijn de stalen uit Utrecht gekomen ...
- Wat voor jurken?
- Blauw ... Heel fijn blauw en crème.
- Zondagsche?
- Schooljurken! zei Eva, en zij keek eens rond, en dacht, dat zij beidjes er van al de meisjes dan wel het keurigste zouden uitzien. Constance droeg altijd zulke donkere kleuren, en Bertha Remers ... ze lachten er dikwijls om: 't was precies, of die vermaakte jurkjes droeg uit de japonnen van haar Mama ...
Adèle en Eva haastten zich naar huis. Evaatje had altijd veel te praten; zij vertelde van Hendrika Kanselier, die ‘zoo'n’ groote pop had, en dat die door haar zusters geheel werd aangekleed, en dat, als die eens iets nieuws zagen, de pop het dadelijk moest hebben ...
Adèle luisterde kalm, met nu en dan een enkele opmerking.
- Die zusters moesten 't liever voor Hendrika zèlf doen, in plaats van voor de pop. Hendrika loopt jaar in jaar uit met die roode jurk, en dan weer worden d'r nieuwe mouwen ingezet van niet eens dezelfde kleur, en dan weer moet die verlengd worden met 'n zwarte rand fluweel van onderen ...
- Ja! ja! juichte Eva. Dat zal ik d'r 's echt zeggen ...
- Nee, hoor! zei Adèle dadelijk. Wat wil je toch altijd met je dit zeggen en dat zeggen. Ik | |
| |
vertel 't alleen, omdat ze zoo bluft. Maar ik wil niet, dat je d'r plaagt. Verbeel je, dat jij zulke jurken moest dragen, en dan d'r nog mee geplaagd werd bovendien.
- Waarom mag ik d'r niet plagen? Jij bent toch ook niet altijd zoo'n heilige boon. Ik zou zulke jurken niet dragen.
- Als je Mama 't wou, zou je 't wel moeten. Ik breng even de schaar aan Trien terug. Ga jij maar vast naar binnen.
In de keuken was Trien bezig bij het fornuis aardappelen en biefstuk te bakken, terwijl Leentje, de binnen-meid, stond te wachten, om de schalen boven te brengen. Trien keerde haar hard-rood, altijd wat knorrig gezicht om naar Adèle.
- Trien, hier is je schaar terug.
- Wel, hemel nog toe, leit ie tot nu toe in de tuin?
- Ik had 'm in m'n tasch gedaan bij vergissing. Op school, om twaalf uur, merkte ik 't pas.
- In je tasch! Ja, dat zal wel waar wezen! M'n mooie, goeie schaar ...
Met één stap was Adèle dichter bij Trien.
- Gelóóf je me niet? vroeg zij, met een wijdopen verontwaardigden blik harer donkere oogen.
- Pas op voor 't spatten. Je zorgt maar, dat 't niet meer gebeurt, hoor.
Zonder verder een woord ging Adèle naar boven, en hing haar hoed en manteltje op in de groote kast. O, als ze zich niet altijd voornam, niet te klagen of te klikken, dan zou ze Mama toch graag eens vertellen, hoe Trien durfde haar | |
| |
niet te gelooven. Ze jokte nooit. Nooit. Maar ... er over spreken: Klikspaan, boterspaan ... Háár niet te gelooven! Hè, ze zou toch ... Neen, ze wou er niet meer aan denken.
In de eetkamer was het helder licht, en zoo gezellig, want op de tafel stond een groote, geurende ruiker seringen, en daar waren Papa en Mama, en Juf met kleine Phientje, en Charles en Eva ... en in de groote witte kamerwieg lag het leuke kleine broertje, en strekte de armpjes al naar haar uit.
Zij sprak er nooit met iemand over, Adèle, hoeveel zij van dat kleine broertje hield. Zij schaamde zich altijd een beetje, om haar gevoel te toonen. Maar zij was innerlijk verrukt, als Otto'tje kraaide en lachte, als zij bij hem kwam. Zij kuste hem op zijn donzige haartjes, en liet het toe, dat hij haar vinger in zijn mond stak, om de kracht van zijn stevige nieuwe tandjes daarop te beproeven.
- Kom, Adèle! riep Eva ongeduldig.
- Jullie hebben gymnastiek? vroeg Jeanne. Snijd alvast maar je biefstuk, de aardappelen zullen zoo dadelijk wel komen.
- Pa, heb u al gehoord van die nieuwe komeet? vroeg Charles.
- Ja, jongen, daar lees je elke avond over in de krant. Weet jij daar óok al van?
- Meneer Vester heeft ervan verteld. Je kan 'm hier ook zien, zegt hij. Verleden jaar zijn er wel vijf geweest, zegt hij, maar die gingen allemaal te ver voorbij. Deze is ontdekt in Marseille, | |
| |
door ... ja, hoe heet die man ook weer ...
- Coggia.
- O, ja. Willen wij vanavond 's kijken, Pa, met 'n verrekijker.
- Ja, als 't met 'n binocle kan. En weet je ook, waar je de komeet vinden moet?
- O, ja, dat heeft meneer óok gezegd. In 't sterrenbeeld van de Giraffe. Ken u dat, Pa?
- We zullen 's kijken, jongen. Maar de komeet is pas om tien uur te zien, weet je dat wel? Mag 't voor één keer, Mama?
- Voor één keertje ... glimlachte Jeanne. Drink je melk op, Evaatje ... Heeft Phinie haar pap mooi opgegeten? dat 's lief. En zij knikte het bleeke, teêre popje eens toe, dat naast haar zat in een hoogen stoel, en zij streek de vlossigzijden, heel lichtblonde haartjes achter de oortjes weg.
- Wij mogen óok, hè, Ma?
- Ja, als Arl mag, mogen jullie ook. Neem elk gauw 'n colombijntje, en dan moeten jullie gaan.
- Juf, waar zijn onze ballen?
- Heb 'k ze niet in 't ‘kamertje’ gezien?
- Kom 's hier, Evaatje, zei Jeanne, en toen het kind tegen haar kwam aanleunen, fluisterde zij:
- Ga naar m'n boudoir, en kijk daar 's op de tafel. Ik heb voor Adèle en jou ieder 'n netje voor de bal geknoopt. 't Roode is voor Adèle, 't blauwe voor jou.
- O-o! riep Eva, en sloeg de handjes blij in elkaar. Zij holde weg, en kwam heel gauw weer | |
| |
terug-gehold, met de ballen in de kleurige netjes. Kijk 's! kijk 's! Deze is voor jou!
- Hebt ú dat gedaan? Wat aardig van u. Dank u wel, Mama, zei Adèle, en gaf haar Moeder een zoen op de wang.
Jeanne knikte vriendelijk, en keek de kinderen na, die, pratend met elkaar, de kamer verlieten. Zij dacht over het verschil tusschen de beide zusjes: Adèle, altijd even bedaard, die haar kalm een kus kwam brengen ... en Eva, die geheel vergeten had haar te bedanken, maar die zoo spontaan haar blijdschap had getoond ... Adèle was in den grond liever en beter, dan het wat oppervlakkige, dikwijls humeurige en lastige Evaatje ... hoe zacht en vriendelijk ging Adèle niet met den kleinen Otto om ... maar zij was altijd zoo rustig, zoo bedachtzaam, je wist nooit precies, wat zij eigenlijk voelde en dacht ... en zij zou zoo graag, o, zoo graag, geheel met de kinderen leven ... Maar Adèle hield zich altijd, wat koel, van haar terug ...
- Juf, nu zetten we de regenhoeden niet op, hoor. De zon schijnt.
- Jawel, maar om vier uur kan 't regenen.
- Hè, nee, dat gezanik! viel Eva uit.
- Eva! ...
De corrigeerende toon van Juf maakte Eva altijd kribbig. Zij stampvoette bijna van drift.
- Meneer Bout heeft er laatst om gelachen. Hij zei, dat lijken wel pantser-hoeden. Verwachten jullie soms de vijand? ... Ik zet 'm niet op.
- Maak maar liever wat voort. Als jullie te | |
| |
laat komen, zal meneer Bout nog wel wat anders zeggen. Hier, doe zelf 't elastiek maar vast. Wil ik jullie 's wat vertellen? 't Goed voor de nieuwe jurken is gekomen.
- Ja? waar is 't? vroeg Eva, dadelijk een en al belangstelling.
- In de gobelin-zaal. Maar 't is nog niet uit-gepakt.
- Echt! leuk! riep Eva. Jammer, dat 't nog niet uit-gepakt is. Nou, dag!
Over het groote groene gazon voor het huis scheen de zon. Een frissche, bloesemige geur maakte de atmosfeer vol van een fijne, lenteachtige welriekendheid. Het was heerlijk, om nu te gaan door de koele, ijle lucht, en onwillekeurig bewogen de voetjes zich sneller, en Adèle wees het niet dadelijk af, toen Eva haar voorstelde, ‘om het hardst te loopen’, en te zien, wie er het eerste zou zijn.
Juist bereikten zij de school, toen de meisjes, vergezeld van mademoiselle Malvin, die ‘de wacht’ had, naar buiten kwamen.
- Zeg, wij gaan vanavond 'n komeet zien, riep Eva, met de eene hand aan het elastiek van haar hoed, en met de andere, waarin zij krampachtig het ballen-net vasthield, de knoopen van haar manteltje losmakend. Met Clari, Amélie en Jootje rende zij het binnenplein van de gemeenteschool over naar het gymnastiek-lokaal, want, terwijl de andere meisjes aankwamen, en zich van hun bovengoed ontdeden, hadden zij dan nog even tijd, om aan de touwen te zwaaien.
| |
| |
- 'n Komeet? herhaalde Alida.
- Waar is die dan? vroeg Tootje snugger.
- Ze meent zeker in 'n kijkspelletje, lachte een van de grootere meisjes.
- We gaan 'm vanavond zien met Pa's binocle, vertelde Adèle, die het voelde, of dit bekijken alleen een privilege van hun familie was.
- Hoe ziet ie d'r dan uit?
- Dat weet 'k niet, moest Adèle bekennen. Maar ik zal 't je morgen vertellen.
- Als 't maar goed weer is, zei een der meisjes, en zij vertelde aan mademoiselle Malvin, waarover de kwestie liep.
- Le temps s'éclaircit. Le ciel est tout bleu à présent ... tiens! regarde, il n'y a pas un nuage, zei deze hoopvol.
- Oui, mais le baromètre ... le baromètre ... Papa dit que le baromètre ... zocht Adèle, en kreeg een gloeiende kleur, omdat zij een zin in het fransch was begonnen, dien zij niet kon eindigen.
- Le baromètre baisse? hielp mademoiselle Malvin. C'est possible: le temps n'est pas au beau fixe ...
In de zaal slingerden Eva en Jootje aan een der touwen; Clari en Amélie vochten nog, hijgend, lachend, hoogrood, om het andere.
- Aantreden! riep de gymnastiekmeester, meneer Bout, met zijn langen excerceerstok tikkend op den grond. Maar mademoisselle Malvin moest hem nog eerst te hulp komen met een herhaald:
| |
| |
- Mesdemoiselles! Est-ce-que vous n'entendez pas?!
eer de vier, die op hun eigen houtje aan het gymnasticeeren waren, gehoorzaamden en zich schaarden in de rij.
De les begon met een ademhalingsoefening. Meneer Bout lichtte zijn stok op, en telde: één. Dan moesten de meisjes den adem inhalen. En als hij den stok langzaam liet zakken, en telde: twee! dan moesten ze dien weer uitblazen. Mademoiselle Malvin zat op een stoel, en keek toe.
Daarna, om de beurt, moesten de meisjes hun bal zoo dikwijls hoog in de lucht gooien en weer opvangen, als zij dit konden doen, zonder die te laten vallen. En mademoiselle Malvin vond het een lust voor de oogen, dat sierlijk spel gade te slaan. In onbedachte bevalligheid bewogen zich de soupele, slanke meisjesfiguren en strekten in een bekoorlijk gebaar de armen omhoog, en bogen zich achterover, zoodat de losse, golvende haren laag neervielen op den rug ... en plantten stevig den kleinen voet vooruit op den grond, om het evenwicht te bewaren ...
Op de bank zaten de meisjes, die hun beurt moesten afwachten. Zij babbelden druk, want Amélie had verteld, dat juffrouw Brans de kleine school zou uitnoodigen, om Zondag te komen spelen.
- En dan moeten jullie allemaal 'n pop meebrengen.
- En we mogen koken! wist Clari.
- Ben jij dan jarig?
| |
| |
- Nee, maar mijn verjaardag valt in de Paaschvacantie en daarom doet juffrouw Brans 't daarvóor.
- Komen jullie?
- Ja natuurlijk. Ik neem m'n groote pop mee, zei Hendrika Kanselier.
- Met zoo'n groote pop kan je toch niet spelen.
- Dan speel ik maar alleen, hoor? Jullie mogen niet eens met mijn pop spelen, hoor! Hoor?
- En wat nemen wij mee, Adèle?
- Onze bakerpoppen?
- Ja, dat's goed, hè, die hebben ze nog niet gezien.
- Is dat goud? begon Clari Hendrika te plagen, wijzende op een slangetje van gevlochten draad, dat opkronkelde tegen het magere polsje.
- Wat dacht je dàn?
- Dat 't geen goud was.
- 't Is wèl goud, huilde Hendrika half, wèl, wèl, jij mocht willen, dat jij 'm had. Maar jij heb niks, jij heb heelemaal geen armbanden ...
- Gelukkig niet!
- ... jij heb veel te leelijke handen, bah, jij heb allemaal haartjes op je handen ...
Clari schaterde het uit, zoodat haar bovenlijf op haar knieën viel, en mademoiselle Malvin haar tot de orde moest roepen. Maar Clari, onvervaard, hield haar hand tegen het zonnelicht, en waarlijk, er wáren minuscuul-kleine en fijne haartjes te bespeuren. Iedereen moest ze zien:
- Kijk 's! kijk 's! riep ze opgetogen, en toen | |
| |
opeens balde zij haar handen tot vuisten, en toonde haar tanden, en grijnsde in een gefingeerde woede tegen Hendrika, die van schrik bijna van de bank viel:
- Dat komt, omdat 'k zoo sterk ben, begrijp je? Zál ik je 's? Zál ik je 's?
En Hendrika gilde, en Clari proestte, en de meisjes lachten, en meneer Bout verbood, en mademoiselle Malvin stond op, en riep met haar hooge stem:
- Clari! C'est toujours vous! Cinq mauvaises marques! ...
- C'était elle! wees Clari met haar vinger op Hendrika, die, snikkend van verlegenheid zoo het voorwerp der algemeene aandacht te zijn, protesteerde.
- Non, non, non, c'est bien vous. Mettez vous là toute seule, et soyez tranquille, n'estce-pas, ou je le dis à mademoiselle Brans.
Clari, met het gezicht van een overwinnares, ging afzonderlijk zitten, en nam zich voor, stil te zijn, uit vrees, dat het Zondagsche partijtje anders niet doorgaan zou. Maar Eva, geheel met Clari verzoend, omdat deze Hendrika zoo verrukkelijk terecht had gezet, knipoogde veelbeteekenend tegen haar, en nam zich voor, om Mama een aardig cadeautje voor Clari te vragen.
| |
III.
In de groote kinder-speelkamer zaten Charles, Adèle en Eva hun schoolwerk te maken, terwijl, | |
| |
in de slaapkamer daarnaast, Jeanne het kleine Phientje naar bed bracht.
- Ik kan die sommen weer niet, zei Charles kregel, en schoof het rekenboekje weg. En dan moet ik nog 'n opstel maken over de Spaansche furie ...
- Welke som kan je niet? vroeg Adèle.
- Deze niet ... en die niet ... geen van allen.
- In zeker gezin waren verscheidene kinderen. De oudste zoon zei: ‘ik heb even zooveel zusters als broeders’; de oudste dochter zei: ‘ik heb maar half zooveel zusters als broeders’. Hoeveel kinderen waren er in dat gezin? las Adèle.
- Wat 'n gekke, vond Eva, opziende van haar Renesse-thema, waaruit zij de fouten moest halen. Is gelooven met één o of met twee o's?
- Stil nou even, zei Charles, vol hoop dat Adèle hem helpen zou, en bang dat zij opeens zou zeggen de som óok niet te kennen.
- Nou, zeg nou: is gelooven met twee o's?
- Ja. Wat 'n nare som ... Wacht 's ... kan je 'm niet zóó ... zei Adèle.
- Ja, maar we moeten 'm beredeneeren ook, dat is juist 't ellendige. En hier heb ik nog zoo'n idiote.
- Willen we eerst 's zien, of we die kunnen maken ... Geef 's hier, die is misschien gemakkelijker. Den datum, de maand en het jaargetal der geboorte van iemand moet gij uit deze opgave eens berekenen. De som van den datum | |
| |
en het jaargetal bedraagt 1631, die van het jaargetal en het nommer der maand 1610, en dat nommer met den datum 27. Kunt gij ze uit deze opgave wel vinden? Nou, dat is ook 'n moeilijke ... Maar laat me maar 's even begaan.
Adèle rekende op haar vloei.
- Ik ben d'r al, hoor! riep zij. Er komt uit 24 Maart 1607. Is dat zoo niet?
- Ik heb geen antwoorden; maar ik zal 't in elk geval maar opschrijven. Dank je wel. En nu die andere?
- Ja, die ...
- Is Ma nog hiernaast? Wil ik Ma 's roepen? bood Eva aan, die dan van de gelegenheid gebruik kon maken, om Ma ook eenige dingen te vragen. Maar het zachte gezang, waarmee Jeanne het vaak nerveus-woelige Phientje tot rust had gebracht, was opgehouden. En Charles, beschaamd, weer te moeten bekennen, dat hij zijn werk niet wist, zei:
- Och, nee ...
- Ma wil altijd helpen, zei Adèle, die zich nog herinnerde, hoe Mama haar bij het allereerste onderricht had geholpen, en hoe heerlijk zij altijd die uren gevonden had, met Mama alleen in de gobelin-zaal, terwijl Mama haar op schoot hield, en met haar het leeslesje las, of met haar probeerde met potlood drukletters te schrijven, en hoe zij dan moesten lachen om die moeilijke g ...
- Nee, Pa is toch al boos, omdat ik zoo laag zit, doe jij 't nu maar.
| |
| |
- Zeg, zei Eva opeens. Wat zou er toch met Ma zijn?
- Met Ma?
- Ja, gisteren praatte juffrouw Brans met mademoisel Malvin over Ma; ze keken naar mij, en zeiden telkens Maman ... en toen zei mademoisel: Ah, je comprends. En Alida zei laatst, dat wij geen broertjes en zusjes waren ...
- Wij niet? wie niet?
- Ja, ik weet niet precies, wat ze bedoelde: wij, - jij en Arl en ik en Phien en Otto. Ik begrijp d'r niets van.
- Ja ... zei Adèle peinzend. Toen wij uit school kwamen, en mevrouw Remers er was met d'r logée, toen zei die dame tegen Ma: Hebt u al zulke groote kinderen? en toen fluisterde mevrouw Remers haar stilletjes wat in.
- Wat zou dat toch zijn?
- Ik weet 't niet, zei Charles, maar ik herinner me toch nog heel goed 'n tijd, dat Ma hier niet was.
- Waar was ze dan? vroeg Eva. En waar waren wij dan? En Pa?
- Pa was hier, en jij en Adèle en ik, maar Phien was er niet, en Ma was er ook niet, Juf was er alleen.
- Was Ma dan op reis? Was Ma dan alleen op reis? Verleden jaar was ze met Pa op reis, naar Weenen, naar de tentoonstelling. Was 't zoo iets?
- Ik weet 't niet. Maar daarom zeggen ze misschien, dat wij geen broertjes en zusjes zijn.
| |
| |
- We lijken ook niets op elkaar, zei Eva. Ik ben blond, en Arl is donker en Adèle is donker ... en Phientje is weer blond ... Ik denk, dat een van ons allen 'n vondeling is. Maar ik ben 't niet, want Ma is óok blond.
- En ik lijk op Pa, zei Charles haastig, en Adèle op Grootmama ...
- Maar ik ben 't tóch niet, dat weet ik zeker, riep Eva, overtuigd. Ma is óok blond!
- Maar lang niet zoo blond als jij.
- Hè! riep Eva verdrietig, waarom zeg je dat nu, geloof jij dan niet, dat ik je zusje ben?
- Jawel, ik zeg alleen maar ...
- Nee, viel Adèle Charles in de rede, dan geloof ik eerder, dat Phien ons zusje niet is.
- Ja, Phien! riep Eva gretig. Die heeft zulk gek licht haar, en 't is zoo'n naar kind, je kan d'r niet aanraken, of ze huilt ...
- Ik denk, verzon Charles, dat Ma graag weer 'n klein kind wou hebben, en dat ze toen op reis is gegaan.
- Dan had ik toch maar 'n aardiger kind genomen, zei Eva.
Adèle leunde haar hoofdje in de hand, en dacht na. Als een van hen allen een vondeling moest zijn, ja, dan maar Phientje. Van Eva of Arl of haar kon natuurlijk geen sprake zijn, en Otto moest óok haar eigen broertje wezen ...
In de andere kamer zat Jeanne en had alles gehoord. Haar hart klopte heftig van ontroering, en haar lippen begonnen te trillen, toen de kinderen dit teêre onderwerp ter sprake brach- | |
| |
ten. Zij had zoo gehoopt, dat zij nog een pooslang in gelukkige onwetendheid mochten blijven verkeeren, omdat zij vreesde, dat de waarheid hen bedroefd maken zou. Maar natuurlijk, zij werden nu te groot, om niet te letten op, en te verstaan, wat er om hen heen werd gezegd ...
Haar eerste opwelling was naar hen toe te gaan, en hen door haar plotselinge verschijning tot zwijgen te brengen. Maar door haar even aarzelen werd het te laat ...
Werkelijk, zij hield van het drietal uit Alexanders eerste huwelijk even veel, alsof het haar eigen kinderen waren geweest. En de kinderen, dat had zij tot haar dankbare vreugde bemerkt, hingen haar aan met een groote, vertrouwensvolle aanhankelijkheid. En als zij nu eens wisten, dat zij hun eigen Moeder niet was, zou dat dan tusschen hen geen verwijdering geven? ...
Was Alexander maar hier, dacht zij bedrukt. Hij, de goede, de verstandige, wist altijd intuïtief den juisten toon te treffen en de juiste daden te doen. Zoo dikwijls weifelend en schroomvallig was zij, en zocht dan bij hem troost en raad en steun ... die hij haar altijd gaf. Nooit ongeduldig werd hij, nooit lachte hij haar uit ... neen, hij hielp en bemoedigde haar, en maakte haar zekerder van zichzelve. Zou zij stil weg gaan, en hem roepen, en hem alles vertellen ... zou zij hier blijven, om dan ongemerkt door het kleedkamertje heen te gaan? ... Wat was nu beter: dat zij met hem sprak ... of niet?
Neen, nu moest zij toch even glimlachen. Een | |
| |
vondeling! Maar zelf wilden ze dat natuurlijk geen van allen wezen, en dus moest het 't arme kleine, onschuldige Phientje maar zijn ... Dat innig-lieve, wel wat zwakke en zenuwachtige, maar toch zoo roerend-zoete kindje, een vondeling! Het eerste kindje van Alexander en haar, waarmee zij beiden zóó blij waren geweest ... Een vondeling ... Phientje ... kleine Phientje ...
- ... dan had ik toch maar 'n aardiger kind genomen ... zei Eva.
Jeanne stond op. Spontaan liep zij naar de tusschendeur der kamers, en opende die.
Wèl was er een glimlach om haar lippen, maar haar oogen stonden heel ernstig.
- Houden jullie zoo weinig van Phientje, dat jullie dachten, dat ze een vondeling was?
Adèle kreeg een hooge kleur.
- Nee, daar was 't niet om, volstrekt niet, betoogde Eva, maar ...
- Maar ... zei Charles.
- Wat was er dan?
- Ik ... wij ... we ... ze doen dikwijls zoo vreemd, als ze over ons spreken ...
- Wie?
- De menschen ... soms ... Laatst de logée van mevrouw Remers, en dan weer mademoisel Malvin, en ...
- En wat zeggen ze dan?
- Ze fluisteren ... of ze spreken Fransch en dan kan je niet verstaan, wat er wordt bedoeld. En Alida zei ...
- Nu, zeg 't maar?
| |
| |
- Dat wij geen broertjes en zusjes waren.
- Zeg, zei Jeanne, met haar zachte, vriendelijke stem, als jullie nu 's iets wilden weten, waarom dan niet bij Pa of mij gekomen? Inplaats maar op jullie eigen houtje erover te praten, en allerlei fantastische dingen te verzinnen? Ik zal jullie nu maar gerust stellen: er is niets vreemds of geheimzinnigs aan ons huis, hoor ... jullie zijn allemaal onze lieve kinderen ... jij ... en zij gaf Eva, die aanhalig op haar schoot was geklommen, een zoen, en jij ... zij streek even over Charles' kort-donker haar, en Adèle óok. En Phientje is geen vondeling, voegde zij er glimlachend bij.
- Ot'je toch niet? vroeg Adèle, en vestigde even de donkere oogen, die angstig stonden in het ernstig, gloeiend gezichtje, op Jeanne.
- Nee, zeker niet. Géén van allen, zei Jeanne nadrukkelijk. Zoo graag had zij ook eens Adèle naar zich toe getrokken, maar het kind liet zich niet willig liefkoozen. Zij was gesloten, je kon haar volstrekt niet zoo gemakkelijk doorschouwen als Arl of Eva ... ofschoon, daarvan was Jeanne overtuigd, haar karaktertje niets leelijks verborg.
Jeanne zag heel goed, dat de kinderen tevreden waren, en toch niet tevreden: het raadselachtige, waarvan zij de verklaring hadden gezocht, was immers nog niet opgelost.
- Er is niets anders, zei ze, het veel beter vindend, dat de kinderen de waarheid wisten, dan dat zij nog meer vreemde dingen zouden | |
| |
gaan denken, dan dat Papa vroeger óok al 's getrouwd is geweest.
- O, ja?
- En daardoor ontstaat dan wel 's verwarring, want dat is al heel lang geleden. Nu weten jullie alles, en er nu verder niet meer over denken, hoor?
- Nee, Ma, zei Eva, half teleurgesteld, omdat het romantische, dat zij achter hun leven vermoed had, heelemaal niets was gebleken. En Charles, die zich de heele zaak niet erg had aangetrokken, maakte, nu Ma toch hier was, van de gelegenheid gebruik, om haar over zijn schoolwerk te raadplegen.
Adèle had haar pen weer opgenomen, zij leunde haar hoofdje in de hand, en keek, alsof zij iets zocht, in haar Noël et Chapsal, maar haar gedachten waren nog steeds bij het gesprek, dat Ma als afgehandeld scheen te beschouwen, maar dat toch in 't geheel niet afgehandeld wás. Pa al eens vroeger getrouwd? Met wie? En hoe zag die er uit? En ... dit was het eigenlijk, waarover zij tobde: waren zij dan soms geen kinderen van deze Mama?
O! zij wilde geen andere Mama hebben dan deze! Zij zou het verschrikkelijk vinden als deze haar Moeder niet was ... Maar zij durfde niets vragen. Zij wilde ook vooral niets vragen, uit vrees, dat haar vermoeden bevestigd zou worden.
Het klopte in haar slapen; vaag drongen de stem-geluiden tot haar hersenen door. O, zij liet het wel nooit zoo merken, maar zij hield toch | |
| |
zoo véél, zóó veel van Mama ... En als zij nu eens ... haar eigen kind ... niet was ...
Zij moest er maar niet meer over denken. Maar, neen, dat zou zij toch wel niet kunnen laten. Met niemand wilde zij er over spreken ... niet met Papa ... niet met Juf ... niet meer met Eva en Arl ... en met vreemden natúúrlijk niet.
O, als zij ... Mama's kinderen niet waren ... Wat zou haar dat een verdriet doen ... o, zoo'n verdriet ... Maar ... maar voor Mama zèlf moest dat toch óok verdrietig zijn, héél verdrietig ...
Zij zou er Mama nooit iets van laten merken, wat zij dacht, dat nam zij zich stellig voor. Juist véel liever zijn dan vroeger. Opdat Mama het nóoit zou merken, hoe zij bang was, en twijfelde ...
- ... dus dat is weer in orde. Heb je de som nu goed begrepen, Arl? Vraag 't anders nog maar 's liever, hoor?
- Nee, Ma, dank u wel.
- En wat moet je nu nog verder?
- 'n Opstel over de Spaansche furie, maar dat kan ik wel.
- Als je 't af hebt, moet je 't morgenochtend vóor schooltijd maar even aan Pa laten lezen, dat heeft Pa immers gezegd, dat je mocht doen?
- Ja ... zei Charles, die zijn opstel veel liever niet wilde laten lezen.
- En ik ben klaar, Ma! riep Eva. Ik ben altijd 't eerste klaar.
- Knap, hoor, prees Jeanne, ondanks Charles' | |
| |
snel geprutteld: Jij heb ook bijna niks te doen.
Jeanne boog zich over Adèle heen, die naar het scheen, ijverig werkte.
- En jij, Adèletje? vroeg zij vriendelijk. Hoe staat 't ermee?
- O, goed, Ma, zei Adèle, en bukte haar hoofd dieper over haar schrift, omdat zij haar oogen vochtig voelde worden van tranen, en zij wilde niet huilen. Maar toen opeens kon zij het niet meer uithouden; zij keerde zich om, en sloeg haar armen om haar Moeders hals, en zoende haar, met een spontane innigheid, als zij haar nooit had getoond. Maar even snel dook Adèle weer terug in haar werk, en nam haar hoofd in haar beide handen, en veinsde ernstig te denken.
Getroffen bleef Jeanne een oogenblik staan. Begreep dit kind méer, dan zij wilde bekennen? Maar wat allerliefst dan van haar, om er geen reden in te zien, zich af te scheiden, maar zich integendeel háar hartelijker toe te wenden, dan zij óoit had gedaan. Lief en mooi en zuiver voelend kind ...
Maar Jeanne begreep heel goed, dat Adèle geen bizondere notitie wilde genomen hebben van haar daad. Zij legde dus alleen even zacht haar hand op Adèle's hoofd. En toen Evaatje zich aan haar arm hing, en drong:
- Ma, gaat u mee? gaat u mee? want wie gereed was met het huiswerk, mocht beneden zijn melk nemen, en Mama gaf dan wel eens een plat-rond chocoladekoekje en suiker, om er | |
| |
door te roeren, - terwijl Papa en Mama zaten thee te drinken, Ma te handwerken en Pa couranten te lezen ... ging zij dadelijk, zonder meer iets te zeggen, met het kind mee naar beneden.
| |
IV.
De ontpakking van de stof voor de nieuwe jurkjes was een groote teleurstelling geworden. Want het blauw was niet teêr en fijn, maar van een onaangenaam-harde kleur, en het crème ... wás geen crème, maar geel, gedecideerd hel-geel.
Groote consternatie en verontwaardiging bij Mama en Adèle en Eva en Juf, die bij het openmaken van het pak tegenwoordig waren.
- Wat is dàt! Ze hebben verkeerd goed gestuurd!
- Nee, 't is wèl 't zelfde, mevrouw, zei Juf, die de stof nauwkeurig tusschen haar vingers wreef, en bekeek. Zie u maar, aan deze kant 'n wafelpatroontje, en aan de andere losse draden ...
- Ajakkes, wat 'n kleuren! riep Eva boos. Ajakkes! daar wil ik geen jurk van, hoor!
- En de stalen waren zoo beeldig, zei Adèle.
- Begrijpt u d'r iets van, Juf? We hebben toch zóó duidelijk ...
- Nee, ik begrijp 't ook niet, mevrouw, maar wil ik vanmiddag even naar Utrecht gaan, en d'r 's bij Schimmel over spreken?
- Ja, riep Eva, gaat u d'r 's naar toe, en zeg u dan, dat we dit goed niet willen houden, | |
| |
nietwaar, Ma? We hoeven dit goed niet te houden?
- Nee, als ze 't willen ruilen ...
- Willen, zei Adèle, dat móeten ze toch doen, Ma?
- Juf zal wel 's gaan hooren. En neemt u, als ze 't willen geven, dan maar liever alleen crème, of zoo iets, Juf.
Maar ofschoon Juf, die heel welbespraakt was, en goed betoogen kon, als het er op aankwam, al haar best had gedaan, en meneer Schimmel zèlf had gesproken, er was niets aan te doen geweest. Blijkbaar waren de stalen een beetje verschoten ...
- 'n Béétje! riep Eva.
- Maar het goed was voor mevrouw Berghem, omdat het niet meer voorradig was, opzettelijk aan de fabriek geweven. Dus mevrouw zou zelf wel begrijpen ...
- We zullen 't moeten houden, kinderen.
- Maar dan gaat u toch zeker bij Schimmel weg? vroeg Adèle.
- Daar zal ik nog wel 's met Papa over praten. Ja ... ik denk, dat 't 't beste zal zijn, als we de kleuren maar niet bij elkaar gebruiken, maar dat de eene 'n blauw jurkje krijgt, en de ander 'n geel.
- En wie moet dan de blauwe hebben, en wie de gele?
- Daar moeten jullie dan maar om omstaan.
- Nee! nee! riep Eva onstuimig. Ik wil niet zoo'n blauwe jurk hebben, en niet zoo'n leelijke | |
| |
gele ... Geef u dat goed maar aan de kinderen van de Baas, Ma.
- Maar Eva, wat dacht je nu. Dat dure goed?
- Wat zou dat!
- Nee, zoo spreken we niet. Er is niets aan te doen, we moeten 't gebruiken.
- Dan vind ik toch ook beter: éen blauw en éen geel, zei Adèle.
Maar Eva protesteerde zóo heftig, en verklaarde zóo beslist-driftig, dat zij nóóit zoo'n blauwe en nóóit zoo'n gele jurk zou dragen, want dat zij aan alle meisjes van school had verteld, dat zij blauwe en crème jurken kregen, dat Adèle, zooals zij bijna altijd deed, toegaf.
Het speet Jeanne heel erg. Zij had voor de meisjes zoo'n aardig modelletje gekozen; het lijfje met een dubbele basque en een strookje daaromheen, en óok zoo'n strookje langs de uitsnijding van den hals en de schuine sluiting; en het rokje aan de voorbaan, bestaande uit vier strooken, aan weerszijden afgesloten door een recht-neergaand smal strookje; en de achterzijde met de pouffe werd dan door zes strookjes gevormd. Snoezig zouden zij er hebben uit-gezien, de slanke poppetjes. Maar nu de kleuren op zichzelf al zoo voyant waren, vond zij het beter maar een heel eenvoudig patroon te kiezen. De jurkjes zouden nu een blauw geplisseerd rokje hebben, met daarover heen een recht, glad overjurkje van geel, dat van voren gesloten werd door vijf mooie knoopen. Het halsje was een beetje vierkant uitgesneden; de mouwtjes beston- | |
| |
den uit een bovenmouwtje van geel, en een lange, op de hand wat breeder vallende blauwe mouw. Zelfs Eva, toen de jurkjes thuis-gekomen waren, moest bekennen, dat ze haar nogal ‘mee-vielen’; zij trok dadelijk het hare aan, en wendde en keerde zich voor Mama's spiegelkast heen en weer.
- Nu, 't gáát nogal, besloot zij critisch. Adèle, denk er nu om, dat we tegenover de kinderen net doen, of ze móoi zijn, de jurken, hoor.
En toen zij Zondagsavonds in den ezelwagen naar school reden, met de bakerpoppen op den schoot, was Eva ondanks alles tóch in haar humeur. En zich houdende, alsof zij heel goed wist, er ‘schattig’ uit te zien, met het blonde hoofdje een klein beetje op zij, en haar kinderlijkcoquette maniertjes, ging zij, in 't geheel niet verlegen, al de juffrouwen goeden dag zeggen: eerst juffrouw Brans, want die was de oudste, dan juffrouw Magda, van wie zij het meeste hield, dan juffrouw Matje ... mademoiselle Malvin, Miss Spolah ... en dan juffrouw Casteel, want die was maar de huishoudster.
Zij verstond héél goed het snel-gefluisterde: ‘snoezig kind ...’ van juffrouw Magda, maar zij dééd natuurlijk, alsof zij niets had gehoord, en huppelde met het kleine pasje, waarvan zij wel wist, dat het zoo aardig gevonden werd, naar de meisjes aan den anderen kant van de zaal, die Adèle en haar met een:
- Oooo! ontvingen.
- Zijn dat nu de nieuwe?
| |
| |
Adèle was blij, dat de eerste indruk er een bij avondlicht was. Nu waren de jurken veel aardiger dan overdag. En Eva had er zoo op gebluft ...
- Maar dat is toch geen crème? vroeg Hendrika Kanselier, nader-komend met haar groote pop in de armen. Dit is crème, en zij hield een slip van het zijden poppenjurkje in de hoogte.
- Ach, kind, wat weet jij daarvan, zei Eva snibbig, 't onze is 'n heel bizondere soort crème ...
- Crème au citron, hielp Amélie.
- Crème au citron, zei Eva. Dat van jouw pop is zoo gewoon, dat draagt iedereen. En zegevierend keek zij de kleurende Hendrika aan, die alweer zoo prachtig was overtroefd.
- Ga jij in de vensterbank zitten, met je pop, ordonneerde Clari, dan hebben we geen last van dat groote ding.
En Hendrika, spijtig, maar zich groot houdend, ging in de vensterbank zitten, en maakte de parelen armbandjes en het hals-kettinkje los en weer vast, en zette het kleine, ronde, platte stroohoedje, met het smalle, rechte randje en het veld-bouquetje, - precies zoo'n hoedje, als haar groote zusters droegen, - af, en nam de kam uit het haar, en kamde het ‘echte’ lange haar wat op, telkens tersluiks naar de meisjes ziend, of er nu geen enkele eens keek naar de blauw-fluweelen laarsjes met de gouden knoopjes en de gouden kwastjes, en het zwart-kanten mantilletje ... en de bruin-zijden parasol ...
Maar, helaas, niemand lette op haar. Aller | |
| |
aandacht was op het oogenblik voor Tootje's en Alida's prachtige pop: een ‘dame’ in een wit gewaad, met grasgroen-satijnen biais, en een pruik van zwaar, rood-blond, golvend haar, dat ver neer-stroomde op den rug. Deze dame bezat de eigenaardigheid al de geledingen van haar wit-leeren ledematen te kunnen bewegen, zelfs haar handen en voeten, reden waarom zij zonder kousen en schoenen, ja, zelfs zonder eenige onderkleeding op het feest was verschenen. Met de grootste bereidwilligheid bewerkstelligde trotsche Tootje telkens opnieuw de vertooning der bewegelijke armen en beenen, - zelfs de háls kon draaien! - totdat, hoe interessant het schouwspel ook overigens was, de meisjes er genoeg van kregen, en zich nu eens gingen bemoeien met de bakerpoppen van de meisjes Berghem.
Het bovenlijf, met het snoezige, door allemaal blonde krulletjes bedekte kopje, waarop een mutsje van de fijnste tulle, met rozetjes van heel smal lint, zoo engelachtig stond, en met de kleine, o, zoo kleine handjes, kwam alleen boven het mooie draagkussen uit, dat heelemaal versierd was met strikken en kant. Het kindje lachte, met drie allerkleinste tandjes tusschen rose lipjes, en de oogen kon het openen en sluiten ...
- Dat zijn zeker maar halve poppen? vroeg Tootje boosaardig.
Zwijgend-misprijzend keek Adèle haar aan. Tot eenig antwoord maakte zij de kleine witte knoopjes op zij van het draagkussen los, en haalde de pop te voorschijn.
| |
| |
- Wat leuk! riep Jootje. Ik heb 's 'n doopkind gehad, met 'n hééle lange jurk, maar die had niet eens beenen.
- Weet je hoe dat komt, dat ze d'r oogen open en dicht kunnen doen? vroeg Clari. Ik heb 's 'n kop open-gemaakt. D'r zat 'n gewichtje van achteren aan de oogleden vast, en als je de pop opzette, dan trok dat ze achter-over.
Amélie's pop was een bruid, maar een zoo mooie, met fijn-satijnen waaiertje, en bouquet, en echt-kanten zakdoekje, dat zij deze, op bevel van juffrouw Casteel nooit uit de doos mocht halen, om er alleen mee te spelen. Zij dolde en ravotte dus maar liever met Clari's jongenspop, die, door haar wildheid en die van Clari, de helft had verloren van een zijner porceleinen handen, en een barst door zijn geheele gezicht had gekregen, maar die, omdat hij de eenige jongenspop was in het bezit van al de vriendinnetjes, toch zeer in eer werd gehouden. Nu ook werd hij, als bruidegom, naast Amélie's bruid gezet, ofschoon hij, wel wat ongegeneerd, gekleed was in een matrozenpak, en met een grooten strooien hoed.
- Annie's poppetjes vind ik de leukste, zei Amélie, en balanceerde twee decimeter-groote poppetjes op haar hand: twee prinsesjes, in rood satijn met wit fluweelen bandjes gekleed.
- Ik die van Beatrice, zei Eva, die bewonderend met een pop in baltoilet op haar schoot zat. Met haar vingertjes streelde zij over het kransje van zijden rozeknopjes in het haar, en | |
| |
betastte het medaillonnetje van goud met ingelegde blauwe steentjes.
- Hoe heet ze ook weer?
- Florence, Eleonore, Thérèse, naar Mama, zei Beatrice, het wat nuffige dochtertje van den burgemeester, die heel goede maatjes met Eva was.
Het blonde, bloedarme Annetje kreeg een blosje, half van vreugde om Amélie's woorden, half van angst, dat Amélie de popjes zou laten vallen, want dan waren ze stuk ... Maar gelukkig legde Amélie de prinsesjes al weer neer, want Clari begon met volle handen de doos van haar eetservies uit te pakken, en Amélie was er gauw bij, om de lichten in de kookkachel op te steken.
De meisjes lieten hun poppen in den steek, zelfs Hendrika gleed van de vensterbank, en kwam schoorvoetend dichterbij, om eens te zien, wat juffrouw Casteel voor de kokerij had klaar gezet. O, niets anders dan wat deeg ... ze konden dus alleen pannekoekjes bakken.
- Zeg, zei Clari fluisterend, maar toch zóo, dat alle meisjes het konden hooren. Juffrouw Casteel zegt, dat we héél zuinig moeten zijn met de boter, omdat er bijna niet meer in huis is, en ik heb zelf gezien, dat er vanmorgen 'n bus uit Utrecht is gekomen, 'n gróóte bus.
- Waarom lachen jullie zoo? vroeg juffrouw Magda, zich voegende bij het vroolijke groepje.
- O, juffrouw, we hebben zoo'n pret! ...
|
|