| |
| |
| |
Ondanks alles.
Zij stond op de bovenste der marmeren treden, die van de voorgalerij leidden naar het erf. Zij had haar kindje op den arm, en nam het fijne handje, en liet het daarmee zijn vader goedendag wuiven, die juist weg-reed naar zijn dagelijksch werk, en zich nog eens omkeerde, en vroolijk groette met zijn hoed.
Maar nauwelijks was de bendy door de klapperboomen op den weg aan het gezicht onttrokken, of Julie's gezicht nam aanstonds de gewone vermoeide, melancholische uitdrukking aan, als altijd wanneer zij alleen was. Langzaam, werktuigelijk daalde zij de treden af en liep door den tuin, zooals zij elken morgen deed, om alles na te zien: of de dorre | |
| |
bloemen en bladeren uit de fraaie Inlandsche potten, die op gelijke afstanden op voetstukken geplaatst, den inrijweg aangaven, voldoende verwijderd waren; of het gras en de paden goed begoten en de randen recht waren afgestoken, en of er zich geen kuilen of steenen in de grasvlakten bevonden. Zoo dwaalde zij verder over de breede wegen van den mooi aangelegden tuin, sloeg een oppervlakkigen blik op het groote middenperk en de kleinere andere perken... en gaf het kindje een geurig takje melati, waarnaar het gretig de handjes hield uit-gestrekt.
Zij leek zoo jong nog in haar robe princesse van rag-fijn batist, aan hals en mouwen met echte kant versierd. Het zware blonde haar omgolfde de blanke slapen, om in een lossen wrong op het achterhoofd samen te komen. De blauwe oogen staarden vaak rond, alsof zij iets verwachtten, iets zochten... en alleen, als zij zich vol innige liefde vestigden op | |
| |
het kindje, kregen zij iets van rust.
- Je wordt zwaar, jongen, zei ze met een teeder glimlachje, we gaan naar binnen, hoor.
In de voorgalerij terug-gekomen, bleef zij een oogenblik peinzend staan. Hoe was het toch mogelijk, dat zij nooit een gevoel van dankbaarheid kreeg, als zij haar even weelderige als gezellige omgeving bezag. In het midden stond een groote ovale marmeren tafel, waaromheen verscheidene wipstoelen van djattihout stonden. In de hoeken waren marmeren knaapjes geplaatst, met in Japansche potten groote, breed-bladerige palmen. Aan de witte wanden hingen prachtig bewerkte kakemono's in verschillende motieven van irissen, geborduurd in lilablauwe en witte zijde, en boven de middentafel vertoonde zich een veel-armige, koperen kroon. Zoo smaakvol was het hier... en niet minder in de binnen-galerij, die zij nu betrad, en die geheel in oud-Hollandschen stijl, en | |
| |
met blauw-porceleinen borden in eikenhouten rekken aan de muren, was ingericht. Verder ging zij, naar de achtergalerij, waarvan de vloer bedekt was met Palembangsche rottan-matten; waar, om de langwerpig-vierkante eettafel, gebeeldhouwde stoelen met zij-leuningen stonden, en waar het reusachtige buffet een overvloed van fijn porcelein en kostbaar kristallen glazen droeg. Ter linkerzijde was het gezellige hoekje, waar zij 's-morgens altijd zat, aan de ronde tafel, waarbij gemakkelijke rieten stoelen waren geplaatst. Zooals elken ochtend vond zij er de toekang mendjahit, die op haar tikar zittend, met haar gewonen ijver en een bewonderenswaardig geduld, bezig was aan een zeer bewerkelijk baadje voor ‘njo,’ met open zoomen, en fijne plooitjes, met zijden kruis-steken voor het borststuk.
Julie zette den jongen in zijn tafelstoel, gaf hem wat wit-houten beestjes op het | |
| |
blad, en een ivoren ring aan een lang, lichtblauw lint om mee te spelen; keek het werk van de naaister na, en prees haar met een enkel waardeerend woord. Toen zette zij zich neer, nam een handwerk ter hand, en nu begon voor haar het stilste uur van den geheelen dag; want met de aan haar voeten gehurkte vrouw sprak zij zelden; huishoudelijke bezigheden, zooals andere huisvrouwtjes had zij niet te verrichten; het oppertoezicht over huis en erf hield een Europeesche juffrouw, die lang genoeg in Indië was geweest, om een Indisch huishouden te kunnen beheeren; en enkel doorliep Julie dus even 's morgens den tuin, omdat zij wist, dat zij daarmee haar man een genoegen deed.
Het kindje speelde rustig, en maakte nu en dan een klein geluidje, dat de stilte nog grooter maakte. Niets was er wat Julie in haar gepeinzen stoorde, en vanzelf gingen haar gedachten zich bezig | |
| |
houden met hetzelfde, altijd hetzelfde, dat haar kwelde en vervolgde, en haar geen oogenblik gunde om tot zichzelve te komen.
Wat zou hij van haar denken?...
In het begin had zij beproefd, met al de kracht van haar wil, hem te vergeten. Maar juist door de inspanning, die zij van zichzelve vorderde, juist door de pogingen, die zij deed, bleef zij aldoor aan hem denken, onophoudelijk denken, totdat zij soms radeloos werd van smart en verlangen. Zij had haar leven gekozen, zij had afstand van hem gedaan... waarom dan kon zij niet, kón zij niet berusten?...
Soms beproefde zij zich te verontschuldigen: zij had in zoolang niets van hem gehoord... door niets wist zij, dat hij nog van haar hield... en... haar lot was de zoo vaak voorkomende geschiedenis geweest, van het meisje, dat haar ouders door een rijk huwelijk redt... als hij er ooit van hoorde, dan zou hij | |
| |
haar begrijpen: en dus vergeven...
Maar dan weer kwam haar heele ziel in opstand tegen het lot, haar door de omstandigheden dwingend opgelegd, dat zij nooit had gewild, en waaronder zij zich neerboog in zwijgend lijden... O, neen, hij zou haar niet begrijpen, omdat hij haar liefhad, en haar tot het einde zijns levens liefhebben zou... Zij was daarvan zoo heilig overtuigd, als van het kloppen van haar hart, en al zou zij ook nooit meer iets van hem hooren, dan wist zij toch, dat hij van haar was blijven houden, met dezelfde vaste, onwrikbare trouw, als die hij van háár had geëischt...
Nooit zou zij den blik zijner oogen, den druk zijner handen, den toon van zijn stem vergeten, toen hij, na de smadelijke afwijzing, die hij van haar vader op zijn aanzoek ontving, omdat hij arm was en zonder aanzien, van haar afscheid nam, vóór zijn vertrek naar Australië, | |
| |
waar hij zijn fortuin zou beproeven...
- Al duurt 't lang, voor ik terug-komen zal, al kan ik je ook voorloopig niets goeds van me melden, zal je van me blijven houden, zooals ik van jou? Zal je me trouw blijven... ondanks alles?
- Ondanks alles, had zij herhaald, diep ontroerd.
En hij was heen-gegaan met haar belofte... die zij zoo weinig tijds daarna... gebroken had.
Ondanks alles...
Ach, hij wist het niet, hij kon het immers niet weten, welk een pressie zij op haar zouden uitoefenen, hoe zij haar zouden smeeken en dreigen, en den ondergang van het keele huisgezin van háár afhankelijk stellen... hij wist het niet, hoe zij haar zedelijk dwongen tot het besluit, dat voor eeuwig hen scheidde... en dat haar nu ondermijnde als een langzaam sluipende kwaal...
Zij voelde zich schuldig tegenover den | |
| |
verren man, die haar vertrouwde... maar óók tegenover haar echtgenoot, die zoo oneindig goed voor haar was, die van haar hield met een zoo groote, onbaatzuchtige liefde, dat haar vaak de tranen in de oogen kwamen van smartelijke bewogenheid... Zoo werd zij aldoor geslingerd tusschen wroeging en zelfverwijt... en alleen het kindje vermocht het, haar wanhoop te stillen, zoodat zij behouden bleef voor het leven...
Zij had, vóor hun huwelijk, haar man haar liefde voor dien andere bekend, maar ook hem openhartig gezegd, dat zij, sinds hun afscheid, nooit meer van hem had gehoord... En zijn liefde voor haar was waarachtig genoeg geweest, dat hij had kunnen antwoorden, tevreden te zijn met de genegenheid, die zij hem toedroeg, omdat hij zóó van haar houden zou, dat háár liefde ook zou ontwaken...
Zij was gezwicht voor den wil harer ouders. Maar hij, de verre, de eenzame | |
| |
man... wat zou hij van haar denken...
En nu stond hij vóór haar, dezelfde, en toch haar zoo vreemd geworden, omdat zij haar eigen weg was gegaan, Opeens had zij hem voor zich gezien, en zij had een verterenden angst door zich heen voelen gaan, voor zijn radeloosbedroefde en toch zoo toornige oogen, voor den bitteren, bijna hoonenden klank in zijn stem...
- ... Je bent getrouwd... Ondanks alles... heb je je belofte geschonden; zóó kort na ons afscheid... was je... alles... vergeten...
- O, zei ze, met gesmoorde stem. Dat is niet waar. Zijn doffe, afgebroken woorden troffen haar tot in het diepst van haar ziel, en het was haar, of haar hersenen zich verwarden, en zij geen woorden kon vinden...: Ik heb 't niet gewild...
- Niet gewild... maar je hebt 't ge- | |
| |
daan. Bruutweg heb je alles verbroken, wat ons verbond... omdat... omdat hij rijk was... en ik niets hij hem vergeleken.
- Rudolf, smeekte zij, met bevende lippen, verwijt me niet zoo, je hebt onrecht om dat te doen. 't Is niet vrijwillig, dat ik...
Zij hoorde zijn onregelmatigen, ongeduldigen stap op het marmer der voorgalerij. En dat driftig geluid deed haar hersenen pijn... zij klemde haar handen samen, om zich te beheerschen, want de tranen drongen zich met geweld naar haar keel, en zij wilde, zij mocht niet huilen...
Opeens bleef hij bij haar staan.
- Je bedoelt, dat je ouders je tot dit huwelijk hebben aangezet. Je moest hen uit hun benarde positie redden. Maar als je me liefgehad had, dan... hij haalde diep adem, - o, God, dan had niemand je kunnen dwingen...
- Twijfel niet aan m'n liefde voor | |
| |
jou, zei ze, doe dat niet... doe dat niet...
Zij sprak zóó zacht, dat hij haar nauwelijks verstond, maar zij sloeg haar oogen, die vochtig van tranen glansden, tot hem op, - en zichzelve niet langer meester, greep hij haar beide handen:
- Als dat zoo is, riep hij onstuimig, als je nog van me houdt, ga dan met me mee, en laten we tòch nog gelukkig zijn. Vergeet alles, wat er is gebeurd... Liefste, zei hij, en zijn stem werd heel zacht en teeder, we hooren toch bij elkaar...
Zij zuchtte, en boog het hoofd, terwijl zij de oogen sloot:
- Ik kan niet... zei ze, ik heb 'n kind...
Hij liet zoo bruusk haar handen los, dat ze neervielen langs haar zijden.
- 'n Kind van hem, van wien je niet houdt... zei hij langzaam. Zou dat je terug kunnen houden?...
Maar voor zij had kunnen antwoorden, hoorden zij het geluid van een aanrijdende | |
| |
bendy, en eer zij in staat waren geweest, zich eenigszins te herstellen, had haar man de voorgalerij reeds betreden. Hij keek naar zijn bleeke, gebroken vrouw, naar het bewogen gezicht van den man tegenover haar, en met een schok van smart en ontsteltenis, begreep hij, wat er hier voorviel.
Hij naderde zijn vrouw, die star en zwijgend was blijven zitten.
- Is hij dat, vroeg hij, met bedwongen stem, over wien je me voor ons trouwen, sprak.
Zij knikte, onmachtig een woord te uiten.
- Ik ben 't, zei Rudolf, ik, die recht op haar heb. Zij had zich aan mij beloofd, zij had me trouw toegezegd, - en ik kom, om haar op te eischen.
Hij keek haar man trotsch en vastberaden in het gelaat. Maar deze beantwoordde zijn blik op mannelijk-kalme wijze.
- Niet u hebt recht op haar... zij is mijn vrouw.
| |
| |
- Maar ze heeft u niet lief... mij heeft zij lief... mij heeft ze altijd liefgehad, en mij heeft ze eenmaal beloofd, dat ze, ondanks alles, mij zou toebehooren.
Haar man boog het hoofd, als onder een slag. Maar dadelijk richtte hij het weder op, en onwillekeurig keek hij naar zijn vrouw, die, doodelijk bleek, voor zich uit zat te staren... Geen woord kwam er over haar lippen... maar de geheele uitdrukking van haar gezicht, het moedeloos gebaar harer handen, die zij gevouwen hield in haar schoot, alles bewees hem, dat de ander gelijk had...
- Zou u haar tegenhouden, vroeg Rudolf, bruusk door hartstocht, als zij van u heen wilde gaan?
- Neen, zei haar man, op zeer zachten, maar duidelijken toon. Dat zou ik niet.
- Julie! riep Rudolf. Heb je dat gehoord?
- Luister, zei haar man, tot haar en ondanks zijn bittere droefheid, sprak hij | |
| |
waardig en vast: Ik laat je vrij. Kies jij... kies tusschen ons beiden.
Zij legde de eene hand voor het gezicht, waar het diep in neer-zonk, en met de andere hand wees zij naar haar man:
- Ik kies hèm...
En op den gesmoorden kreet van Rudolf herhaalde zij...
- Ik kies hèm... den vader van mijn kind...
Haar man strekte de armen in hartstochtelijke blijdschap naar haar uit. Maar hij merkte, dat zij hem niet zag, maar dat zij in vlijmende pijn luisterde naar Rudolf's weg-gaande schreden... En toen zij, nadat alles stil was geworden, neerviel, met het hoofd op de armen, voorover op de tafel, en uitbrak in steunend gesnik, toen keerde haar man zich verslagen van haar af, en leunde tegen een der marmeren kolommen, en keek in den bloeienden tuin... maar zonder iets te zien...
|
|