| |
| |
| |
Gouvernante.
In de achtergalerij bij de groote middentafel, waarop schoolboeken en atlassen lagen, zat Alice, in een witten baby-peignoir, met strikken van turkooisblauw lint; het mooie donkere glanzende haar in een eenvoudigen kondeh op het achterhoofd vast-gestoken. Lusteloos leunde zij met de hand onder haar hoofd; ternauwernood had zij den moed, om de lastige kinderen te verbieden, en telkens tot de orde te roepen; nog géen jaar scheen het haar toe, had de warmte haar zóó geoppresseerd als nu...
Zij zuchtte.
- Juffrouw, waarom zucht u? vroeg dadelijk Non, wier vlugge oortjes voor alle bijzondere geluiden wijd open ston- | |
| |
den, wijl ze haar afleiding konden geven van die vervééélende les.
- Ben je klaar met je thema, Non?
- Maar juffrouw, wat dacht u... ik ben er pas 'n kwartier aan bezig, en 't zijn zulke kriebelige lettertjes... Wat is 'n plank in 't Fransch?
- Als je dat niet weet, moet je 't opzoeken. Als ik 't je zeg, onthoud je 't niet.
- Wil ik 't doen? bood Koert gewillig aan, zijn hand al uitstrekkende naar de dictionnaire, blij, een oogenblik verlost te zijn van het zeventallig stelsel, dat hij hartgrondig verfoeide. Maar hij kreeg een tik op de vingers, die raak was.
- Au!
Mientje en Broer moesten uitbundig lachen om de manier, waarop Koert twee vingers in zijn mond stak, en er hevig op zoog.
Een gloeiende warmte vlaagde over Alice's gezicht. Zij was in den wille, om de andere kinderen ook elk een harden | |
| |
klap te geven... waren ze wel ooit zoo lastig geweest als nu, nu zij zoo weinig kon velen? Zij nam de liniaal, en sloeg ermee op de tafel:
- Wie nu niet stil zit, en oplet...
De kinderen zagen, dat zij het meende, en bogen de hoofdjes in quasi-aandacht weer over hun werk. Broer antwoordde gauw op een vraag, die Alice hem zoostraks had gedaan:
- De Rijn ontspringt op de Sint Gothard, vormt bij Schaffhausen 'n waterval...
Alice luisterde nauwelijks, maar het zou wel goed wezen, want het ging vlot.
- Mientje, ga jij eens door, zei ze werktuigelijk.
- De Rijn komt bij Pannerden in ons land, nee, bij Lobith, nee, bij Pannerden...
- O, weet je 't weer niet.
Alice zuchtte nog sterker in berustend ongeduld.
- Hier, daar heb je 't boek. Zie je 't? | |
| |
Daar staat 't. Dat ga je nu maar 's uit je hoofd leeren, hoor? Versta je?
Mientje liet verlegen haar bloote voetjes met de bruine sandaaltjes heen en weer bengelen.
- Ik weet 't wèl.
- Zoo? Dan heb je hier je lei, en je schrijft de loop van de Rijn in Nederland daar 's heelemaal op. En dan teeken je aan de andere kant 'n kaartje, en zet de plaatsnamen erbij.
- 'n Kaartje?
De juffrouw had dit tot dusverre alleen maar opgegeven als werk buiten de les, en dan had Broer er haar altijd mee geholpen. Hoe kon zij nu... Maar de juffrouw zag er zoo boos en vastberaden uit, dat zij geen tegenwerpingen durfde maken. Pruilend nam zij haar lei, en trok er wat onbestemde streepjes op, die zij met haar warm handje aanstonds weer uitveegde, met een steelschen blik op de juffrouw.
| |
| |
- Broer, jij hebt je les goed gekend. Wij gaan uit 't hoofd rekenen.
Zij nam het boekje van Boeser, met gemakkelijke opgaafjes, en begon te lezen:
- Een koopman verkoopt aan A. ¼ M. laken, aan B. drieëneenhalve M., aan C. 2/8 M...
- Hoeveel aan C.?
- 2/8 M. Luister je niet? Alice's wenkbrauwen fronsden zich zóó onheilspellend, dat Broer verbaasd naar haar keek.
- ... dan houdt hij nog 7⅞ M. laken over. Hoeveel heeft hij gehad?
Even een stilte. Alice's oogen dwaalden weg van de kinderen; haar hoofd zonk weer neer op haar hand...
Ach, hoe vaak had zij zoo gezeten, en zich een oogenblik weg-gedroomd uit het moeilijke leven naar een heerlijke toekomst vol rust... En er immers ook reden voor gehad, want...
O, als zij zich de morgens herinnerde, waarop Guus vroolijk binnenkwam, zoo | |
| |
maar ongegeneerd en familjaar, om met haar een praatje te maken, terwijl de kinderen werkten... Nu eens bracht hij haar een roos uit zijn kweekerij, een bizonder mooie, sneeuwwitte Waltham Bride, of een curieuse groote Etoile de France, waarvan zij, o, zij herinnerde het zich nog zoo goed, oneerbiedig lachend gezegd had, dat het wel een roode kool geleek... Zij moest komen kijken, wanneer zij wandelde met de kinderen in den namiddag, en hij leerde haar, en zij trachtte ze te onthouden, verschillende soorten, de fraaie theeroos Maréchal Niel, de karmozijnen Hiawatha, de schitterend roode Liberty, de warm-abrikooskleurige Lady Roberts, de zacht-rose Mrs. John Laing, de donker-donzige, diep-roode Bougainvilles en de buitengewoon-mooie Juliet-rozen, met de buitenste oud-gouden blaren, van binnen rijk rozerood...
O, hoe goed wist zij dat alles nog. Geen enkel uur van dien wondermooien | |
| |
tijd was uit haar geheugen verdwenen, dat wist zij nu... nu zij moest leven van herinneringen...
- Juffrouw: 11⅞ M.
Zij schrikte op. Mijn hemel, zij had Broer en zijn som een oogenblik totaal vergeten.
- Hoeveel? 11⅞ M.? vroeg zij, en zocht in de antwoordenlijst. Ja... dat is goed. Nu, neem je je lei, en schrijft daar de som op met de beredeneering erbij.
Zij kon er niets aan doen, dat zij zich van de lessen wat gemakkelijk afmaakte in dezen zwaren tijd van haar leven. Zij was altijd ijverig genoeg geweest, en meneer en mevrouw hadden, zoolang zij hier nu was, - vijf jaar, - niets dan lof voor haar over gehad. Maar nu... juist deze morgens, waarnaar zij altijd zoo verlangend uitzag, die pijnigden haar het meest...
Had Guus niet verzonnen, om de kinderen een half uurtje gymnastiek te laten doen? Dan liet hij het viertal rondstappen | |
| |
op de maat van een wijsje, dat zij op de piano moest spelen; dan moesten zij marcheeren in den pas van drie, van vier, van vijf... den romp lenig vooren achterwaarts buigen... totdat zij ten slotte een lustig deuntje speelde, en de kinderen mochten dansen. Dan kwam hij bij haar zitten aan de piano, en zij keken elkaar aan, en lachten onwillekeurig, om geen enkele bepaalde reden, alleen maar omdat zij zoo vroolijk waren... O, wat was zij gelukkig toen... zóó volkomen gelukkig, dat zij er nu met een schrijnend heimwee aan dacht...
O, hoe had zij kunnen wanen, toen zij, nu twee jaar geleden, Mary, de oudste der kinderen, op zestienjarigen leeftijd naar Holland zag gaan, waar het meisje de finishing touches voor haar opvoeding moest ontvangen, dat het Mary zou zijn die haar het diepste levensverdriet zou geven... Mary... Mary... vroolijk kind... werkelijk, zij had veel van haar | |
| |
gehouden, en toen zij haar terugkomen zag, frisscher, bloeiender, joliger dan ooit, had zij haar met werkelijke blijdschap begroet.
Maar hoe spoedig had zij toen vol onrust en jaloezie bemerkt, dat Guus het aardige meisje bijna onmiddellijk het hof begon te maken. Eerst scheen het maar gekheid, spel te zijn, maar weldra werd zijn toon zachter en dieper wanneer hij met haar sprak, en scheen hun omgang ernstiger, vertrouwelijker te worden.
O! als hij Mary had liefgekregen... Dan, natuurlijk, zou zij geleden hebben, maar haar smart was niet zoo bitter geweest als nu. Want dan was er voor haar toch nog een zekere voldoening in, om te weten dat hij gelukkig werd. Maar nu?
Het verschrikkelijkste, grievendste was voor haar in zijn gedrag, dat hij niet dat meisje liefhad, met een volmaakte liefde, | |
| |
de liefde van zijn leven. Maar dat hij haar alléén boven háár, Alice, verkoos, omdat Mary was een ‘goede partij,’ die hem in de toekomst vooruithelpen kon.
Dat deed haar pijn. Die teleurstelling in zijn karakter, dat zij altijd zoo hoog en nobel had gezien, was bijna meer dan zij kon dragen. Was hij dan zoo oppervlakkig, beteekenden zijn gevoelens dan zóó weinig, dat hij ze zoo gemakkelijk veranderen kon?
Nu moest zij ook wel gelooven, dat hij het nooit oprecht met haar had gemeend. En dat al zijn vriendelijkheid maar... maar medelijden met het eenzame meisje geweest was...
Neen! dat toch niet! Zij was degene van wie hij had gehouden met al de kracht en den omvang, waartoe hij in staat was met zijn ondiepe ziel. Eu al zou hij ook een andere trouwen, háár zou hij toch nooit kunnen vergeten, dat was haar troost, haar triomf.
| |
| |
Een oogenblik kon zij zich werkelijk in deze gedachte verblijden. Maar spoedig zag zij in, hoe armelijk haar reden tot vreugde was. En in de slapelooze nachten weende zij bittere tranen.
- Juffrouw, m'n thema is af, zei Non.
Zoo werd zij telkens terug-geroepen tot het werkelijke leven, en dat was misschien maar goed... dat was zeker maar goed.
- Kom, laat ik dan eens kijken.
Qu'il fait chaud déjà ce matin. Voulez-vous une verre... Une verre? Fout. Verre is mannelijk, moet un verre zijn. Voulez-vous un verre de sirop pour vous rafraîchir? J'ai trop chaud, il faut que je... wat staat daar? prends de ma tête mon chapeau? dat moet zijn: que j'ôte mon chapeau. Onthoud je dat? Hoe moet 't zijn?
- Il faut que j'ôte mon chapeau.
- Juist. Mon cousin m'a donné un petit cadeau...
- Alice! klonk een heldere stem, die | |
| |
Alice een blos van weerzin op de wangen bracht. Het was Mary, die zich niet stoorde aan les of iets anders, wanneer zij lust had een babbeltje te komen maken. Sinds haar terugkomst noemde Mary Alice bij den naam, en behandelde haar in de argeloosheid van haar jeugd als een oudere, vertrouwde vriendin.
- O, Alice, zeg! de kisten uit Parijs zijn gekomen, Kromo heeft ze open gemaakt. Kijk eens! kijk eens!
Vol kinderlijken trots toonde zij aan Alice het japonnetje, dat haar over de armen hing. Een directoire-modelletje van witte charmeuse over resedakleurig satijn, met mauve lint doorregen... iets heel aparts, vertelde Mary. Schattig, hè? Die barnsteenkleurige crêpe de Chine moet je zien, kom mee, ik vind deze liever, maar die is veel mooier; dan zijn er beeldige blouses, één van kersroode zij met een Robespierre kraag van witte kant, één van empireblauw chiffon over | |
| |
azaleagele zij... Dan is er 'n déshabillé, zoo grappig, ja, precies voor een jong vrouwtje; een ruime kimono leek het wel, met mouwen, die afhingen tot op den zoom van den rok, en langs de geheele voorbaan een rand gestileerde geborduurde chrysanten...
- O! je moet komen! je moet komen, Alice!
- Ik kan niet, 't is nog geen tijd, verdedigde Alice zich mat.
- Kom, die paar minuten... Kinderen, ga maar weg.
Als een zwerm waren de kinderen opeens tegelijk weg-gestoven, vóordat Alice het had kunnen beletten.
Mary lachte hartelijk, en troonde Alice mee, die een gepaste belangstelling veinsde in al de kleedingdétails.
- Zie je wel, dit mouwtje, zoo typisch, 't wordt boven-op de arm vast-gemaakt met deze ivoren knoopjes...
- Heel aardig... lief...
| |
| |
- O, ja, zei Mary, haar beide handen vol zachte, kleurige stoffen, mama zei ook: je moet maar 'n goede bestelling doen, dat kan dan meteen voor je uitzet dienen...
Zij keek Alice guitig aan, en deze, plotseling bevangen door een onzinnige hoop: zou Mary in Holland verloofd zijn geraakt? vroeg verward:
- Je uitzet?
- Ja, lachte Mary. Guus... je hebt 't al lang begrepen, hè? en hij wil niet lang wachten met trouwen...
Het gonsde in Alice's ooren. Mary met Guus verloofd, en zij had er niets van geweten... Zij was eenvoudig buiten alles gehouden als een vreemde... een vreemde...
- Vind je 't niet leuk? lachte Mary weer.
- Ja... zei Alice met moeite. Ik wensch je geluk... 't doet me véél pleizier...
|
|