| |
| |
| |
Elfde Hoofdstuk Posthume Hulde
Posthume Hulde
Men weet, want men heeft het in elk der in Nederland verschijnende bladen kunnen lezen, welk een glorieuse uitvaart den dichter Kloos is bereid, toen hij den 4en April 1938 op de begraafplaats Nieuw Eyk en Duynen ter ruste werd gelegd.
In die dagen heeft vrijwel geheel Holland zich opgemaakt, om den heengeganen Meester op grandiose wijze te huldigen.
De bloemen, waarmede men hem de laatste eer bewees, vormden een onoverzienbare hoeveelheid, van de prachtigste kransen en bloemstukken af, tot het aandoenlijkste, kleinste bouquetje, gegeven misschien door het diepst bewogen, dankbaarste hart....
Vele honderden bewijzen van deelneming, uit alle klassen en standen der maatschappij, bereikten zijn woning aan de Regentesselaan, en het duurde lang, zeer lang, eer de ontroering in het geheele land een weinig tot bedaren was gekomen.
Een onoverzienbare hoeveelheid documenten legde getuigenis af van de bewondering, de liefde, den eerbied, die men den grooten Dichter, den goeden Mensch heeft toegedragen. Ook in het buitenland gingen stemmen op, om den gestorvene een hartelijk en eerbiedsvol herdenkingswoord te wijden.
Zelden, in de geschiedenis van Nederland, was een posthume hulde zoo waarachtig, zoo diep gevoeld, zoo algemeen. Ook zelden heeft één mensch zoo'n grooten invloed gehad, heeft iemands persoonlijkheid zich zóó geïmpregneerd in de geesten zijner tijdgenooten, en zelden heeft één dichter een zoo ontzaglijken invloed gehad.... en heeft hij zoo een oneindigen indruk achtergelaten bij het nageslacht....
| |
| |
| |
De Herdenkingsaflevering van De Nieuwe Gids
Dr. Alfred Haighton, de groote vriend en vereerder van Kloos, dien hij verdedigde met hartstochtelijke kracht en een overtuigend suggestievermogen, in woord en geschrift, en openlijk waardeerde in tal van oprechte, sterke, rake en juiste artikelen, heeft het mogelijk gemaakt, dat in den 53en Jaargang van De Nieuwe Gids een Herdenkings-aflevering voor Willem Kloos, als Mei-nummer verscheen, waarin de dichter herdacht werd op waarlijk koninklijke wijze. En negentien illustraties gaven de meest verschillende aspecten op deze groote persoonlijkheid.
Het eerste woord was van van Deyssel. Hij zegt, dat de waarde van Holland's letterkundige leven ontzachlijk was verminderd, nu Kloos er geen deel meer van uitmaakte.... want van die letterkunde was Kloos de groote schat. Kloos, was, zegt hij:
Iemand, een mensch, die als je 'm ziet, blijkt te zijn ‘het Hart uitverkoren’. Iemand, waarvan je, bij een ontmoeting, als je van een gróóte diepte uit, je je gedachten bewust maakt, steeds toch weer blijkt te bewijfelen, of dit inderdaad is wat we een stoffelijk mensch noemen....
Gelukkig degenen, die de mate van dichterlijkheid, van poëzie, in gedichten van Willem Kloos weten te beseffen. Gelukkig die, die hem, al was het maar ééns, hebben gezien.
Dr. Alfred Haighton herdenkt Kloos nobel, rechtvaardig, sympathiek. Hij zegt:
Kloos' gansche leven stond in het teeken van de taak, die hij zich eenmaal had gesteld: de bloei van onze Nederlandsche taalkunst. Hij was de centrale figuur van deze wedergeboorte.
Maar hij was méér dan kunstenaar alleen. Onpartijdige objectiviteit, zoo zeldzame gave in artistieke naturen, bezat deze Meester in de hoogste mate. Gepaard aan zijn goede, even onbaatzuchtige als zichzelf verloochenende en van alle afgunst gespeende inborst, maakte deze, geen aanzien des persoons kennende eerlijkheid hem tot wat hij, binnen enkele jaren na zijn eerste optreden werd: de wegwijzer, maatgever en baanbreker van Neerland's nieuwe litteratuur.
In dezen Mensch school geen spoor van nijd. Ook niet tegenover het nageslacht, dat in den vorm van jongeren om een plaatsje in de zon kwam aankloppen. Hij koesterde niets van dien doffen wrevel tegen de ontluikende generaties, die velen, ouder wordenden bevangt. Integendeel: Kloos verheugde zich oprecht over elk nieuw talent. En hij, die gedurende zijn eerste periode, zelf met zooveel onverdiende moeilijkheden te kampen had, effende gaarne het pad | |
| |
voor beginnelingen; en ontelbaar velen kunnen getuigen van de weldadige welwillendheid, waarmee de Meester hen onder zijn hoede nam.
Uit het lange, prachtige en preciese artikel zij nog deze zin aangehaald in zijn onweerlegbare waarheid:
De Man, aan wien de aandoenlijkste zielsbewegingen ontsproten, was tegelijkertijd de Man, in wiens brein, het Probleem der Kunst tot in zijn laatste vezelen doorvorscht werd, met eene koelte, eene objectiviteit, en staalharde logica, die onder de wetenschappelijke kunstbeoefenaren haar weerga zoeken.
De geleerde Kloos, de wetenschappelijke onderzoeker Kloos woonden in één borst en vulden elkaar op het gelukkigst aan. Ons rest nog slechts herinnering.... De nagedachtenis van den grooten Willem Kloos zullen wij als een kostbaar aandenken bewaren. Het voorrecht hem persoonlijk gekend te mogen hebben, laat een onuitwischbaar gevoel van diepe dankbaarheid na....
En Dr. K.H. de Raaf:
Wàt ons ontvallen mocht, wij behouden onze groote dankbaarheid, en ik voor mij de zoo weldoende, blijvende herinnering aan het onbeschrijflijk geluk van je vriendschap.
En de jongeren.... De eene uiting is al ontroerender dan de andere....
‘Nu is hij heengegaan en heeft ons voor goed verlaten. Eenzamen voelen we ons, nu hij het groot vaarwel gesproken heeft. Want het wordt leeg in Holland!’
‘Een dichter ging heen, een kunstenaar bij God's gratie.... een tuinman in den hof van de schoonheid, en een goed mensch. Een strijder voor waarheid en waarachtigheid, die tot het laatst tegen den leugen en den schijn vocht met grimmige vastberadenheid...’
‘En wij, die hem beminden, wij voor wie
Zijn “Binnenste gedachten” hij ontsloot,
Wij zullen luistren naar zijn eeuw'ge poëzie,
En nimmer zeggen “Willem Kloos is dood”....’
‘Hij, die heen ging, heeft tot de alleredelsten behoord....’
‘In de Binnengedachten’ hebt ge, onsterfelijke Meester, uitgesproken en gesuggereerd het ‘wonder’, dat wordt uitgedrukt door het eenvoudigst voorwerp....’
| |
| |
‘Voor hen, die hem gekend hebben, is niet alleen een groot Dichter en denker heengegaan.... voor hen was hij ook een groot en een goed mensch.’
‘De nagedachtenis van dezen grooten kunstenaar en nobelen, eerlijken mensch zal bij ons, zoowel als in de geheele Nederlandsche litteratuur in hooge eere blijven....’
‘In hem verliezen de jongeren een betrouwbaren gids, die altijd met de grootste toewijding hun belangen voorstond.’
| |
Gedenkteeken
Reeds dadelijk na Willem Kloos' verscheiden verzamelden zich eenige vrienden, om het mogelijk te maken een gedenkteeken op zijn laatste rustplaats op te richten.
De deelname aan dit plan was zoo hartelijk en zoo direct, dat reeds den 22en October 1938 het voornemen tot verwezenlijking kon worden gebracht.
Een menigte belangstellenden en vrienden verzamelde zich in de aula op de begraafplaats Nieuw Eyk en Duynen.
Het gedenkteeken was, geheel in den geest van den dichter, in soberen stijl gehouden, maar in mooi, zuiver Carrarisch marmer uitgevoerd.
De grafbedekking bestond uit een sarcophaag met afsluitbanden.
De dekzerk der sarcophaag was segmentvormig gehouwen.
Onderaan de dekzerk lag een opengeslagen boek met inscriptie:
Verzen I, II, III
Binnengedachten
De Nieuwe Gids Letterkundige Inzichten en
Vergezichten.
En bovenaan de dekzerk stond, inwendig gehouwen:
Dr. WILLEM KLOOS 6 Mei 1859-31 Maart 1938
Verschillende sprekers voerden het woord, en herdachten nogmaals met innige woorden de beteekenis van dezen onvergetelijken mensch en schrijver.... en dankten hem, en spraken nogmaals hun liefde en bewondering uit....
Het witte marmer was overstrooid met bloemen.... en uit rondom bloemstukken en planten rees de sarcophaag omhoog, met in goud de naam van hèm, die staat opgeteekend met gulden letters in het boek der Nederlandsche letterkundige geschiedenis als een schat | |
| |
voor de tegenwoordige generatie, en alle toekomende geslachten, zoolang ‘lief Holland's taal’ zal blijven bestaan, waarvan hij het hart, de ziel en de Grootmeester was.
| |
Laatste hulde
Wie in de gedachten der achterblijvenden leeft, is niet dood: hij is slechts afwezig. Von Zedlitz.
De dag, waarop Kloos tachtig jaar zou geworden zijn, werd op de innigste wijze door zijn getrouwen herdacht.
In den vroegen morgen van den 6en Mei 1939 was reeds op zijn laatste rusplaats een groote bloemenmand geplaatst met het opschrift:
Aan den Grootmeester van Lief Holland's Taal, eeuwigen dank. Zijn trouwe vrienden en bewonderaars.
Eén brief moge hier volgen van een tweetal jonge vereerders, waaruit hun smart en hun liefde zoo duidelijk blijkt. Het zijn: Nol Gregoor en Jan de Ridder, twee veelbelovende, jeugdige talenten, en die juist daardoor zoo goed in staat zijn, de groote beteekenis van Willem Kloos voor Nederland te beseffen.
Morgen zou onze grote Kloos 80 jaar geworden zijn. We zouden hem die dag zo dolgraag onze hulde en gevoelens van onuitsprekelijke dankbaarheid hebben getoond. Het heeft niet zo mogen zijn. Zijn stoffelijke aanwezigheid leeft niet meer in ons midden. Maar zijne zuivere zingende stem, zijn groot hart, zijn mooie, mooie ziel leeft en zal blijven leven in ons dankbaar hart! In onze kasten staan zijn verzenbundels, wit en goud. Welk een héérlijk bezit! Zijn stem!.... Morgen zullen onze schoonste gedachten hem zoeken. En wij zullen hem vinden....
Dierbare Kloos, wij danken U voor alles!
En het woord van een kunstenaar, die Kloos niet persoonlijk heeft gekend, maar die zich met innigheid gedwongen voelde, te getuigen, - hij, Anton Verheyen:
In deze dagen denk ik aan het sterven, een jaar terug van den nog altijd voor mij grootsten Meester van het Woord en van de Gedachte.... aan Hem, die mijn leven leidde, en mij geluk bracht.... ....en denk ik aan den dag van morgen, toen wij zijn lichaam veilig voelden in den schoot der aarde....
| |
[pagina t.o. 168]
[p. t.o. 168] | |
| |
[pagina t.o. 169]
[p. t.o. 169] | |
| |
| |
En het spontane telegram van het Korps leerlingen der Middelbare School te Willebroek, dat den 80en geboortedag van Kloos in diepste hulde herdacht....
En het Vlaamsche blad Het laatste Nieuws, dat schrijft:
Op 31 Maart valt de verjaardag van het overlijden van Willem Kloos.
Een jaar reeds rust het, dat groot-menschelijk en lyrisch hart, - en nog is het, of wij, met de, over het wereldwee toch zegevierende lente, de zangen hooren, die ons hebben verrukt, en welke, op onze dichtkunst vooral een zoo gelukkigen invloed hebben gehad.
Hij toch was het, die door het voorbeeld zijner kunst, de in hen sluimerende krachten hij onze literaire kunstenaars heeft opgeroepen.
En na weder een jaar, op 6 Mei 1940 waren op Kloos' graf bloemen en palmtakken neergelegd met de dankbare woorden:
Meester, wij danken U, wij vereeren U, wij vergeten U nooit. Vele jongeren.
1941:
Het graf bestrooid met lentebloemen:
Den nobelen mensch, den grooten dichter, den humanen criticus. Zijn dankbare vrienden en bewonderaars.
Een groote bloeiende bouquet werd in 1942 op zijn laatste rustplaats gebracht:
Dit is voor ons den dag van Uw geboorte.
Het wit van uw ongerepte zielezuiverheid;
Het blauw van onze trouw aan U.
Zij, die U vereeren en nooit zullen vergeten.
In 1943 was het een groot bloemstuk, met opschrift:
Uw eeuwig dankbare getrouwen.
Maar ook op zijn sterfdag, ieder jaar, heeft men Kloos herdacht. Vijf jaar na zijn heengaan waren de bloemen begeleid door de innigst-erkentelijke woorden:
Op dezen voor ons zoo droeven dag brengen wij U onze eerbiedige hulde, onze groote genegenheid, onzen diepen dank. Uw vrienden, Uw bewonderaars.
| |
| |
Bloeimaand Ao Di 1943 zond zijn vriend J.P. Kooman uit Kapelle bij Goes, een weelde van bloemen, met een begeleidend schrijven:
Ik hoop hartelijk, dat deze bloemen nog heel veel dagen mogen staan geuren en hun rijkdom uitstrooien ter dankbare herinnering, en uit hoogachting en liefde jegens hem.
In tal van brieven werd hij, ook in 1943 weer herdacht, ook door Joannes Reddingius, die schreef:
Bij het wegsnellen der jaren beleeft men toch telkens weer het geluk van het schoone ontmoeten, de werkelijke lichtdagen van ons leven, en dan weet men nabij de gestalten, die onvergetelijk zijn...
En Kloos' jonge vriend de Ridder zond het volgende vers, geheel met reminiscenties aan dichter Kloos:
Hoe heerlijk zijt Gij in Uw vers herrezen,
En leeft in ons met Uw onsterflijk Woord,
Dat eenmaal oprees uit Uw diepste Wezen,
En wie kan luistren steeds opnieuw bekoort.
Uw wijze Geest, de donkere aarde ontstegen,
Aanschouwde een wereld, zonder grens of duur,
Wier poorten rijze' in parelmoeren vegen
Aan verre lucht, in ruchtloos avonduur.
Gij hadt het Leven lief, en met een innig beven
Hebt Gij zijn wonderschoone lijf omvat, -
Gij hebt 't Geheim verstaan van 't zoete leven,
Van rustelooze zee, - van gouden zonneschat.
Heb dank, heb innig dank, Gij die mijn leven
Verrijkt hebt, wijl Gij zingend naast mij tradt.
En in 1944.... op 6 Mei....
Dus ruim zes jaar na zijn heengaan.... weder een menigte brieven aan zijn huis.... een weelderige bloemenhulde op zijn laatste rustplaats. En de Nederlandsche Radio Omroep zond een rede uit van den auteur Gerbrand van Boschhoek, met als spreker H. Menger Jr., waaraan wij zeer gaarne enkele fragmenten ontleenen.
Toen de beroemde Fransche dichter Paul Verlaine in 1892 een bezoek bracht aan ons land, kwam hij in aanraking met verschillende kunstenaars van naam. En het is merkwaardig hoe temidden van dezen de verschijning van een hunner zijn aandacht onmid- | |
| |
dellijk trok. Toen Verlaine informeerde, wie die opvallende man was, deelde men hem het volgende mede:
- Dat is Willem Kloos, de goddelijke zwijger.... grootmeester van de letterkundige beweging in Holland, heeft hij een ontzaggelijken invloed uitgeoefend door zijn critieken in het tijdschrift De Nieuwe Gids. En in 1883 den strijd aangebonden door zijn befaamde Inleiding op de nagelaten gedichten van Jacques Perk. Hij is het, die verreweg de prachtigste gedichten van onze literatuur heeft geschreven.
De goddelijke zwijger! Want hij, die door zijn medestanders wordt beschreven als de stilste van allen, een droomerig en in zichzelf gekeerd man, hij werd door hen geëerd als een meester door zijn discipelen, als een vorst door zijn onderhoorigen, ja als een god bewierookt. Zoo bijvoorbeeld Verwey, die een tijdlang in Kloos een niet te evenaren ideaal heeft gezien; zoo van Deyssel, die hem een ongekroonde koning, ja, keizer dacht!
Dr. de Raaf in zijn Kloos-studie heeft hem aldus geportretteerd: - Er is statigheid in zijn verschijning, iets hoogs en onbuigbaars, dat ontzag afdwingt, maar dit ontzag wordt weldra vermooid, verzacht door den vertrouwenwekkenden ernst en goedhartigheid, die U uit de lichte oogen tegemoet schijnen.... Die oogen kijken je aan, recht en vast, of ze in je hart willen lezen, je willen peilen en schatten. Of ze zien naar binnen en droomen weg in verre oneindigheid.... Boeiend is het profiel; de fijngevormde neus en het voorhoofd liggen nagenoeg in ééne dóórloopende lijn. Een klassiek-Grieksche trek bij een uiterlijk, dat overigens typisch Germaansch is. Hij is stil, spaarzaam met zijn woorden, en zijn fijne, slanke handen maken weinig gebaar.... Over het geheel krijgt men den indruk van een man, die veel heeft ondervonden en veel heeft geleden.
En deze man, luisteraars, was de eigenlijke ziel van de Beweging van Tachtig, die met één ruk onze letterkunde op Europeesch peil heeft gebracht.
Want nog in 1878 kon Busken Huet schrijven:
- Zoo vaak ik Nederland terug zie, ontvang ik den indruk van een land, gelegen aan de kust der Doode Zee.... Uit alle plaatsen, alle instellingen, klinkt er mij het bijbelwoord in de ooren: Man Gods, de dood is in den pot.
En in zóó'n land, waagde het, enkele jaren later, een onbekende student (want Kloos studeerde toen nog in de Klassieke Letteren) te getuigen van zijn hartstocht voor de poëzie, voor de Schoonheid: ‘Geen genegenheid is zij, maar een hartstocht, geen bemoediging maar een dronkenschap, met een traan om 's levens ernst en een | |
| |
lach om zijn behaaglijkheid, maar een gloed en verlangen, een gezicht en een verheffing, een wil en een daad.’
En den dichter Willem Kloos, over wien tegenover Verlaine zijn vrienden zoo hoog opgaven - dezen dichter, luisteraars, meenen wij niet beter te kunnen eeren, dan door te doen weerklinken de heerlijke woordmuziek, waarmede hij de jonggestorven vrouw herdacht, die hem op 6 Mei 1859 het leven had geschonken.
Zooals daarginds, aan stille blauwe lucht,
Zilveren-zacht de half-ontloken maan
Bloeit als een vreemde bloesem zonder vrucht,
Wier bleeke bladen aan de kim vergaan,
Zóó zag ik eens, in wonderzoet genucht
Uw half-verhulde beeltnis voor mij staan, -
Dan, met een zachten glimlach en een zucht,
Voor mijn verwonderde oogen ondergaan.
Ik heb U lief als droomen in den nacht,
Die na een eindloos heil van éénen stond,
Bij de eerste schemering voor immer vloôn;
Als morgenrood en bleeke sterrenpracht,
Iets liefs, dat men verloor en niet meer vond, -
Als alles, wat héél ver is en héél schoon.
| |
Het Leven van een groot Man
Het leven van groote mannen verloopt nooit rustig en gemakkelijk, en de grootsten onder hen hebben ook uit den aard der zaak het meeste te lijden onder afgunst en nijd en verkeerd begrip en opzettelijke zucht tot het toebrengen van nadeel. Maar de werkelijkgrooten blijven standvastig, en wijken links noch rechts af van den zichzelf gestelden rechten weg, ja, zelfs wordt het woord van den Engelschen dramaticus en tijdgenoot van Shakespeare Chapman aan hen bevestigd:
As cedars, beaten by continual storms,
En Willem Kloos tenminste heeft de triomf mogen genieten van een uiteindelijke zege.
In het meergemelde boek, dat met deze biographie parallel loopt, | |
| |
zullen voorbeelden gegeven worden van miskenning, wangunst en onwaarheid, - laten wij in dit werk alleen dankbaar constateeren, dat Willem Kloos, zijn leven overziende, wist, dat het, alles tezamen een goed en mooi en nuttig leven is geweest, waarin hij alles heeft gedaan, wat zijn hand vond om te doen, en waarin hij over de geheele linie zijn grootsche doel heeft bereikt:
de bevrijding en bevordering der Nederlandsche literatuur; |
het voorthelpen van alle talenten, aan hun de plaats te verzekeren, die hun toekwam; |
het zichzelven uitspreken in proza en poëzie, tot aan de grenzen van zijn kunnen, voelen, weten. |
Zelf heeft hij dit uitgedrukt in Binnengedachten DCCCXCVI, waarin hij zegt:
Heb 'k door beschermen en door daad,
Dat 'k als Zielseigne elkeen openbaarde
Wat is de Kunst en 's Kunstnaar's plicht.
.......................... En 'k staarde
Stil in mijzelf steeds naar de toekomst,
Dan wat 'k óóit had verwacht.
Dit is de troost, dien Willem Kloos mocht medenemen in het eeuwige Mysterie, dat, in de diepste diepte zijner onbewustheid hem altijd méér waard is geweest, dan het menschelijke leven op aarde....
En zij, die achterbleven, voor wie een onvervulbare leegte is ontstaan, en die vergeefs zoeken naar een tastbare wezenlijkheid, om zich aan vast te houden, zij mogen berusting leeren vinden in den drievoudigen troost, die hier volgt:
Ik zal mooi doodgaan als een vlammend vuur,
Dat ééns nog flikkerde in zijn schoonsten gloed,
Eer 't gansch gebluscht was. Want, als éénig goed
Rest mij de Schoonheid nog, een korten duur.
Hoe zalig is dat nu, wanneer ik tuur
Naar mijn gedachten in hun breeden stoet,
Die allen schoon zijn, en niet één, die doet,
Of zij wou vlieden uit Mijn Hoog Bestuur.
Wat is dat goed, de groote rust van God,
De heerlijkheid eens kunstnaars en 't geluk
Van mensch, vereenigd in één oogenblik.
| |
| |
Ik ben nu verder koud voor mijn aardsch Lot;
Der aarde vreugden sterven, maar ik druk
Mijzelf aan mijne borst en lach noch snik.
(Uit een brief van Dr. K.H. de Raaf van 1942):
Niemand kan ons de schoonste van alle herinneringen ontnemen: het stil-gelukkig gezicht van Willem, als hij merkte, dat we van hem hielden.
En deze woorden, die Willem Kloos, in December 1934, in heerlijke zekerheid schrijven kon:
De laatste jaren van mijn leven zijn de beste.
Maar voor al ook dit, waar hij zegt:
Ik ga dan stil; tevreden en gedwee;
En neem geen ding uit al dat leven mee,
Als dees gedachte, gonzende in mij om:
Men moet niet van het lieve Dood-zijn ijzen,
De doode bloemen keeren niet weerom,
Maar Ik zal heerlijk in mijn Vers herrijzen.
|
|