| |
| |
| |
Negende Hoofdstuk Jubilea
Hulde van Vrienden
Hoe geliefd Willem Kloos was door zijn vrienden wordt het best bewezen, door de hulde hem gebracht bij zijn verschillende jubilea. De gelegenheid om hem te vieren werd aangegrepen, toen hij den vijftigjarigen leeftijd bereikte in het jaar 1909.
Toen heeft een Comité, bestaande uit de meest-intiemen en hem het meest-toegewijden, de verschijning mogelijk gemaakt van een pracht-uitgave: Honderd Verzen en Okeanos. Toen Kloos ook Diepenbrock dankte voor zijn medewerking antwoordde deze ontroerd: ‘Willem, wij moeten jou altijd danken.’
Het prachtige boek was gebonden in leer, naar een band-ontwerp van T. Nieuwenhuis, en bevatte als frontispiece de ets van Kloos door Willem Witsen, die nog altijd beschouwd wordt als een der beste beeltenissen van Kloos, en die den dichter het uitnemendst karakteriseert.
Het was aan Willem Kloos-zelven verzocht, een bloemlezing uit zijn poëzie van honderd verzen samen te stellen; hij deed het werk met liefde, en schreef er als inleiding bij:
Nu ik er op verzoek toe gekomen ben, deze bloemlezing uit mijn volledige vers-werk (1878-1908) samen te stellen, zij het mij vergund, om even aan te duiden welk beginsel mij bij het schiften en kiezen heeft geleid.
Begonnen ben ik, met, zonder genade, uit te sluiten een zeker aantal gedichten, die, welke verdienste van hartstochtelijke kracht zij mogen bezitten, toch voor de effene gemoedsgesteldheid van den doorsnee-Hollander te uitbundig moeten heeten, dan dat de algemeene goedkeuring er mee wegloopen kunnen zou.
Wij Hollanders houden vóór alles van kalmte in de kunst als in | |
| |
het leven, en vreedzaam glijdt dus henen, zoowel onze letterkunde als ons onderling verkeer. Doch wee hem, die 't bestond deze gewoonte te verwaarloozen, want die zich in zijn spontane gedichten, zijn lyrisch-psychische uitingen, soms in hem opgekomen door de gedragingen van andren, een maal of wat te kinderlijk-spontaan durfde uitspreken! Al toonde hij zich zoo doende ook volstrekt niet wilder en in elk geval veel minder scherp dan b.v. Heine, Pope of Byron waren (en Juvenalis en Martialis dan?!) ja, zelfs dan Bilderdijk en onze goede Vondel soms geweest zijn, toch zal hem, tenminste een deel zijner recensenten, zonder te vragen of 's dichters opbruising reden van bestaan had, met een, hun anders nooit eigene teerhartigheid toevoegen, dat de schrijver, door zoo te ‘schelden’ heel verkeerd heeft gedaan. Terwijl niemand bedenkt, dat het rhythmisch bliksemen van een diep-verontwaardigd dichter heel iets anders en iets hoogers dan wezenlijk schelden is.
Doch hoe dit dan ook zij, geen lezer zal in dezen bundel ook maar één regel aantreffen, die een braven criticus zou kunnen prikkelen tot bitterfel terug ‘schelden’, zooals sommige mijner verzen dat vroeger hebben gedaan, en dat nòg wel doen, van tijd tot tijd.
De stille mooiheid alleen en niet de treffende kracht heeft bij het kiezen den doorslag gegeven, en zoo vertrouw ik dan, dat ieder lezer, hoe ook zijn gezindheid tegenover mijn oude satirische verzen wezen moge, met dit harmonisch-rustige boek tevreden zal kunnen zijn.
Men zal hier den dichter uitsluitend waarnemen, niet zooals hij toornt en sterk weet te haten en vernietigend neerslaat, maar uitsluitend zooals hij hooggestemd voelt en wijsgeerig peinst, niet zoozeer den dichterlijk in 's levens strijd staanden mensch als wel den menschlijken dichter zal men hier zien, die van de Grieken geleerd heeft, een evenmatig kunstenaar te zijn. Voor wie met sympathie in het volledige werk zou willen doordringen blijven toch de bundels I en II bestaan.
Zooals vanzelf spreekt, lag de slotkeuze volstrekt niet steeds voor 't grijpen, en zoo heb ik vaak moeten vergelijken en als proeven, voordat ik eindlijk onder verschillende evenwaardige verzen datgene vond, wat het allerbeste heeten mocht.
Uit mijn eersten bundel nam ik er meer dan uit den tweeden, maar dit geenszins omdat ik die uit den eersten wezenlijk zooveel voortreflijker zou vinden, dan die uit den tweeden, of dan de nog niet gebundelde zijn. Mijn doel daarmee was alleen, dat niemand van de koopers teleurgesteld zou uitkomen, doordat hij in deze keur zeer vele verzen moest missen, die terecht of ten onrechte, dit laat ik in het midden, bekend staan als buitengemeen fraai.
Een vergelijking echter van die vaak te veel ten koste der andren geprezene jeugd-verzen met de rijpere en geestelijk-rijkere latere gedichten zal iederen onpartijdige de overtuiging moeten schenken, | |
| |
dat het allerbeste b.v. uit den tweeden bundel feitelijk beter is dan het allerbeste uit den eersten.
Want, als het mij vergund is, deze waarheid te zeggen: voor wie verzen wezenlijk weet te voelen en te begrijpen, is mijn latere kunst forscher van rhythme, dieper van gedachte en deugdlijker van voelen, want geheel vrij van de jongens-sentimentaliteit, waar dat eerste boek op sommige plaatsen zijn half-volwassenen oorsprong door toont.
Moge ten slotte de keuze uit de nog niet verzamelde verzen de overtuiging bevestigen, dat de man, door kracht van voelen en zeggen en denken, heeft gehouden, wat de somtijds al te kinderlijke knaap in zijn al-eerste pogingen had beloofd.
Verzen zijn de beweging van 't leven
Klaar-luidende al naar het mensch-hart gaat,
Of droeviglijk-schreiende zacht, of kwaad
Als een donderslag door des levens kalm beven.
Zóó karakteriseerde ik eens mijn eigen verzen: de donderslagen zijn hier nu weggelaten, en dus ga dan dit boek, waarin een aantal hoogtoppen van een ernstig dertigjarig dichterleven ópstaan, de wereld in, moge het zijn, tot een genoegen voor iedereen.
Inderdaad geeft deze bloemlezing een voortreffelijk overzicht van Willem Kloos' kunst en kunnen. Goede bekenden treft men hier aan, maar ook nieuwe, diep-ontroerende verzen als b.v. de cyclus, gewijd aan zijn schoonmoeder, die als een echte Moeder voor hem was, en die ook hèm heeft liefgehad als een zoon. Van den eersten dag af tot den laatste was de verhouding van een volmaakte, ongebroken innigheid; onmiddellijk voelde zij met haar onfeilbaarfijne intuïtie, wat zij waardeeren kon en moest in de persoonlijkheid van Willem Kloos, van wien zij, reeds bij de eerste kennismaking wist, - en het ook zeide, - dat het lot haar met een goed, goed mensch in connectie had gebracht.
Hun omgang kenmerkte zich door een van weerskanten getoonde, gemoedelijke en hartelijk-intieme zielssympathie.... en door haar ziekte en heengaan leed Willem Kloos ongetwijfeld evenzeer, als hij bij zijn eigen Moeder zou hebben gedaan.
De verzen op haar zijn van een diepen, aandoenlijken eenvoud, en in schoonheid evenaren zij de gedichten, die hij aan zijn eigen Moeder wijdde.
| |
Moeder
1
Wij brachten haar ten stillen rustgrond heen,
Waar rondom zachte, groene boomen wuiven,
| |
| |
En 'k voelde een huivering mij 't hoofdhaar kruiven,
Wijl zooveel mooi's daar nu voor goed verdween....
Ook 't hardste hart voelde even maar iets schuiven
Naar de oogen toe van diep-uit.... Ach, het scheen
Als ging met déze ook onze ziel verstuiven....
Men sprak niet, zag nog even, ging toen heen.
En toen wij kwamen in haar huis, en zagen
De plaatsen weer, waar eens haar voetje liep,
Den stoel, waarin zij zat, de zachte stede,
Waar tot op 't laatst haar lichaam heeft geleden....
Toen werden we ons bewust: een eindloos-diep,
Maar stil-goed mensch heeft hier geleefd, gedragen.
2
Gij liet een leegte, Moeder, voor de u trouwen,
Voor elk van hen op andre wijs, die 'k weet,
Dat ieder onzer, - hoe ook later leed,
Dat misschien àlles neemt, hem moog' benauwen,
En vóór den tijd zijn levensmoed verflauwen,
Daar 't als een felle groef zich in hem sneed, -
Toch nimmer in zijn leven meer vergeet....
Zij zal nog pijn doen, als de lokken grauwen.
Voorwaar, dit is geen vers van zingend spel,
Geen vleug van vluchtig menschelijk ontroeren,
Dat weer vergaan kan, als de stonde week!....
Neen, 't is het rustig-droef bewustzijn wel,
Dat niets op aard ons kan weeromme-voeren,
Wat zóóveel tijd ondelgbaar-schoon ons leek.
3
Treur niet, - herinnering zoo schoon als geene,
Ja, schooner nog dan 't veiligste bezit,
Lacht, lijk een zonnestraal, door al uw weenen,
Schoon ge als in donkre wolk van tranen zit.
Haar Zijn was vlekkeloos: haar leven wit:
Een ongebroken reeks van minnend meenen
En doen tezelfder tijd.... en 't zegt u dit:
Zoo'n menschenschoonheid gaat niet vruchtloos henen....
| |
| |
De dag van den 6en Mei 1909 werd door de liefde zijner vrienden tot een onvergetelijke datum in zijn leven gemaakt. Zij waren allen overgekomen, om hem, op dezen dag persoonlijk de hand te kunnen drukken.... en ook vele andere belangstellenden waren op de receptie aanwezig, waaronder de komst van twee gymnasiasten, als afgevaardigden van het geheele gymnasium, hem wel een zéér aangename verrassing was.
De hulde op Kloos' zestigsten verjaardag nam reeds een grootscher karakter aan.
De receptie, die toen reeds gehouden kon worden in de groote suite der bel-étage, werd door tal van belangstellenden en vele officiëele personen bezocht.
Te dier gelegenheid werd ook het Willem Kloos-fonds opgericht, een fonds, bestemd om behoeftige auteurs te steunen, en waaraan, om hem hulde te bewijzen, de naam van Willem Kloos werd gegeven.
De Nieuwe Gids verscheen in een bizondere aflevering, waarin velen, zeer velen hun dank en hun genegenheid uitspraken, in allerlei vormen in proza en vers, als herinnering of als huidige erkenning.... en waarin wij ook aantreffen de prachtige, lyrische vervoering van Van Deyssel, die haast als een hooglied van vereering klinkt:
‘....vóór ik wellicht zwijge over de heerlijkheid der menschenverschijningen in mijn leven, wil ik het u zeggen, zacht en vast in het ongebroken naar u staren mijner oogen, wil ik het u zeggen, zoo stralend en teer, dat het als een geschenk van onvergankelijke bevalligheid moge blijven in uw gedachte: dat ik u liefheb gehad als den schoonsten vriend mijner ziel.
Ik weet niet van verzen, van menschen, van wijzen, van geestesleven.
Ik weet alleen, dat uw woorden van muziek het schoonste zijn, wat mijne jeugd heeft gehoord.
Ik voel mij nu als schrijvend u een liefdesbrief, een liefdesbrief aan u, den slanken prins, met teere handen, met edelen val van gouden haar, en met oogen, die ik nauw naderen durf met mijn gedachte, de allerschoonste, zielelicht-doortrokken steenen op de aarde.
Vele menschen heb ik gezien, steden, bouw-werk, goudsmeedwerk en ivoor, landschappen, beelden, en portretten van doode grooten, - maar van al zijt gij het schoonste wat ik heb gezien.
De hooge bergen en de watervallen zijn wel schoon, maar zielloos schoon. De kerken en de schilderijen zijn wel zielvol schoon, maar met een doode ziel.
| |
| |
Gij zijt de door het leven zelf geheelde levende zieleschoonheid.
Gij zijt meer dan Koningen, meer dan Priesters zijn.
Gij zijt de schoonheid zelf, tot zichtbaar God geworden in een mensch.’
Dr. P.C. Boutens droeg een wondermooi gedicht bij, dat hier moge volgen:
| |
Aan Willem Kloos
Een stille knaap was ik toen ik voor 't eerst
In lange teugen dronk den nieuwen wijn
Van uw doorgulde geestdrift bij den dood
Van hem die als de vroegste leeuwerik
Opschoot in 't eindlooze ondoorwiekte blauw
Van Hollands hemelopen lentemorgen....
En zooals een in 't alzijdsch ongebaande
Zijn weg zoekt en niet weet wat kant te gaan,
En hoort opeens van ver een stem die zingt
Zijns harten diepsten trek, zijn heimlijkst heimwee,
Zooals men zingt in de aanblik van zijn doel -
Zoo drong ik aan den leidraad van uw stem
Blindlings vooruit, en stond aan de' oever der
Oneindigheid, gelijk een kind voor 't eerst
Over den rand van 't duin de zomerzee
En Couperus, onze Louis Couperus, schreef de hartelijke woorden:
Het is mij een bizonder groot voorrecht gebruik te maken van de gelegenheid, mij geboden in De Nieuwe Gids, om te zeggen de groote vereering, die ik Willem Kloos steeds heb toegewijd. Hoezeer ook omstandigheden, onvermijdelijkheden, ik zou bijna zeggen noodlottigheden het hunne er hebben toe bijgedragen, dat ik mijn werk niet in De Nieuwe Gids uitgaf, maar elders, nooit heb ik anders dan met de grootste sympathie en bewondering van Willem Kloos gelezen en aan Willem Kloos gedacht .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. .. Sinds voor het allereerst dat van trots en overmenschelijkheid doorgloeide sonnet mij toestraalde: De Zee, de Zee klotst voort.... sedert ik, ontroerd en verrukt om zoo volmaakte schoonheid van gevoel-in-taal in niet te overtreffen kunstvorm dit vers bewonderde, ben ik duidelijk in mij bewust geworden, dat Kloos een groot dichter is, ik geloof de grootste onzer dichters-tijdgenooten.
Vele wenschen zullen Willem Kloos bij zijn zestigsten verjaardag worden toegesproken. Ik voeg den mijne ontroerd bij die zijner | |
| |
vrienden, bewonderaars, vereerders. Ik wensch Willem Kloos met geheel mijn hart toe, dat het Nederlandsche volk nimmer vergeten moge, wat onze groote Dichter voor zijne taal en voor de taal van dat volk durende zijn geheele leven wrochtte; ik wensch hem toe de vereering en de dankbaarheid van dat volk, die hem toekomen als een hem nooit te betwisten recht.
En verder roep ik onzen Zestigjarige, met zijn jeugdigen geest, met zijn jeugdig enthousiasme, met zijn jeugdige werkkracht toe: Blijf nog lange jaren behouden voor uw edel werk en voor de glorie van onze geliefde Nederlandsche Taal!
| |
Zang Door Dr. Julius de Boer
Aan Willem Kloos
Zal gouden lichten, na veel somb're dagen
Met weemoedschijn op ziele schaduwlanden
De morgenzon van Vreugde en heerlijk branden
Haar stralengloed door eindloos blauwe vlagen?
Zal dan zijn weemoed zijn een somb're pracht,
Meer dan een droom uit droef-verlaten tijden?
Heil! wie zich ophief uit zijn aardsche lijden
En in een Zang zijn hoogste schoonheid bracht.
Zang van mysterie, zang van Godlijk leed,
Dat staag hoog-menschelijke vreugd doorgloeide,
Gelijk een droom in 't aardsche leven bloeide,
Maar onverdord in de eeuwigheden gleed.
1900 (De XXe Eeuw, Nov. 1905. Herdrukt in den bundel De schoone Verbeelding, 1905).
De trouwe Jac. van Looy, die altijd dankbaar herdenken bleef, hoe Kloos hem had ‘ontdekt’ en tot de literatuur gebracht, evenals Frans Erens, de fijne beelder, de kranige érudit, die, tot het laatst van zijn leven zijn interessante werk aan De Nieuwe Gids bleef schenken, ontbreken natuurlijk niet. Ja, wie zou er ontbreken? Zelfs Marcellus Emants heeft zijn woord gesproken, en dan Hein Boeken en Charles van Deventer en Hélène Swarth, en Johan de Meester, en Herman Robbers, en Frans Mijnssen, een der nobelste figuren uit den lateren Nieuwe Gids-tijd, die aan Kloos de mooiste, de innigste vriendschap heeft gewijd, maar wiens sympathie wederkeerig was, en tot het laatst van Kloos' leven heeft geduurd.
Hij schrijft:
| |
[pagina t.o. 144]
[p. t.o. 144] | |
| |
[pagina t.o. 145]
[p. t.o. 145] | |
Opnamen van de Eere-promotie tot Dr. in de Letteren. 1935
| |
| |
De leerlingen van de Tachtigers hebben een gelukkige jeugd gehad. Aan den strijd hebben zij niet meer kunnen deelnemen, doch in den geest hebben zij hem meegemaakt. In hunnen meest-ontvankelijken tijd, hebben zij een nieuwe Schoonheid zien ontstaan. In een tijd, dat zij uiteraard nog niets van concessies wilden weten, kampten hunne Meesters voor echtheid en waarheid.
Toen de verzenbundel van Kloos verscheen, werd dit boek misschien ons beste bezit. In zijne verzen werd Kloos mijn eerste vriend, in den wezenlijken zin.
Met klare zekerheid heeft Willem Kloos geleid. Door hem zijn wij voor het eerst werkelijk aandachtig geworden. Hij heeft den weg voor ons vrijgemaakt, en hij heeft ons de Schoonheid leeren zien. Hij heeft ons den ernst van het werk der literatuur doen beseffen, en hij vooral heeft er onze liefde voor gewekt.
Nóg grootscher vormen nam de huldebetuiging aan, toen Kloos 70 jaar was geworden.
In de Kunstzaal Kleykamp werd hij gevierd op een druk-bezochte receptie, en het was tóen een gehééle groep leerlingen van H.B.S. en Gymnasium, die den jarigen dichter hun liefde en bewondering kwamen zeggen, temidden van de verzamelde menigte, een schoone en welkome opbloei van jeugd.
Ook weder verscheen er een Willem Kloos-aflevering met vele namen van vereerders en vrienden. Ook Maurits van der Valk had er zijn herdenkingswoord, wat Kloos zeer verheugde, omdat een meer dan zestigjarige vriendschap hem met dezen verbond.
Onder de bijdragen neemt die van Hein Boeken wel een bizondere plaats in, omdat hij eenige herinneringen mededeelt, die wel zeer merkwaardig zijn, om aan te toonen, hòe blij Kloos altijd was als een nieuw en mooi geluid hem te voren kwam. Hij begroette dit altijd met de zuiverste vreugde, en zooals hij altijd Jacques Perk heeft gepropageerd, met voorbijzien van zichzelf, die toch óók zijn weg nog moest banen, maar wien zelfs de flauwste zweem van jaloezie altijd vreemd is gebleven, zoo was hij ook zoo verheugd in de gevallen, waarvan Hein Boeken vertelt:
....een paar momenten wil ik binnen dit kort bestek aanstippen. Het was te Londen, in November 1888, bij Willem Witsen, waar toen Willem Kloos en ook ik vertoefden. Daar kwam, als bijdrage voor de N.G. uit Houfalize gezonden, van Deyssel's prozagedicht, de aankondiging van Zola's Rêve. - En kwam toen óók niet daar de eerste zang van Gorter's Mei? Beide werken zijn in mijn her- | |
| |
innering onscheidbaar met elkaar verbonden gebleven.... en ook met deze herinnering vastgeschakeld mijne heuchenis aan Kloos' opgetogenheid over beide werken als beloften en waarborgen, voor de toen naar zijn meening in nood verkeerende Hollandsche poëzie. Twee dergelijke momenten waren het onverwachte opdoemen in 1893 van Leopold en van Henriëtte van der Schalk aan den horizont, en het met erkenning en vreugde begroeten door Kloos.
(Erkenning èn herkenning.... want ontdekte Kloos niet altijd met onfeilbare intuïtie het juiste, het nieuwe, het groote?)
Boeken vertelt verder:
Er waren gedichten ingezonden door een naamloozen inzender, onder den titel van Christus-gedichten. Ik had het genoegen K. te helpen heenkomen door een stapel van inzendingen, - geen vroolijke arbeid, daar het meeste met een weigering moest worden terug gezonden, - maar toen las ik hem voor:
En hadden eindelijk in een stal hunnen intrek genomen, toen Kloos verheugd uitriep: ‘Dat is nieuw èn dat is Middeleeuwsch, dat is prachtig.’ De inzending werd geplaatst, met in een noot het verzoek aan den auteur, om zich bekend te maken. Na het verschijnen kwam Leopold's bericht, dat hij de schrijver was, en daarbij een nieuwe inzending: Scherzo.
In den zomer van 1893 zond Gorter een handschrift van 8 bladzijden: verzen van juffr. van der Schalk. Deze naam was ons geheel onbekend, en daar het handschrift eenige gelijkenis met dat van G. vertoonde, dachten wij even aan de mogelijkheid, dat het G's eigen werk was.
Nauwelijks had ik nog de regel:
Nu heeft de morgen voor goed afgedaan, gelezen, of Kloos zei verrukt: ‘Als dat van Gorter is, dan is hij wel een heel nieuwen weg ingeslagen en overtreft hij zichzelven.’ Dat Henriëtte van der Schalk geen pseudoniem was, bleek toen wel spoedig.
Tezelfder gelegenheid werden er ter eere van Kloos verschillende diners gegeven, o.a. ook door de P.E.N.-club. Vele artiesten zaten daarbij mede aan, zooals b.v. Emanuel de Bom, die het schrift had meegebracht, waarin hij als jonge jongen verzen van Kloos had overgeschreven, die circuleerden onder zijn vrienden. En de jonge voordrachtkunstenaar Jan Hartman reciteerde Binnengedachten, waaruit bleek, hoe goed deze verzen zich laten zeggen, en hoe gemakkelijk ze te begrijpen zijn, als ze met gevoel en intelligentie worden voorgedragen.
Ook kunstavonden werden voor Kloos gearrangeerd, o.a. in Pulchri Studio, en den Kunstkring, waar vele redevoeringen getuigden van de vereering en bewondering, die men Kloos toedroeg.
| |
| |
En nogmaals is hij gevierd geworden, op zijn 75e jaar, toen de kunstschilder Antoon van Welie, de nationale en internationale kunstenaar, een receptie voor hem hield in zijn een museum-gelijkend kunstenaarshuis.
De kring van Kloos' vrienden breidde zich voortdurend uit, ook al moest hij er velen door den dood verliezen; en tot het eind zijns levens is hij omringd geweest door de warme liefde en dankbaarheid van zeer, zeer velen.
| |
Officiëele Erkenning
Het kan niet anders, of het was Willem Kloos een groote voldoening, dat allengs de aandacht der officiëele autoriteiten zich op hem ging vestigen en dat hij daarvan de ondubbelzinnige blijken ontving.
Ter gelegenheid van zijn 60en verjaardag werd hij vereerd met de medaille in de Huisorde van Oranje, door H.M. de Koningin. Van den Grootmeester ontving hij een wenk, hoe er van hem werd verwacht, dat hij een audiëntie zou aanvragen, hetgeen hij natuurlijk deed, en waarop hij door de Koningin met minzame beminnelijkheid werd ontvangen, terwijl er een eenvoudig en aangenaam gesprek werd gevoerd.
Later gewerd hem de Nederlandsche Leeuw, en het Commandeurskruis in de Kroonorde van België.
Toen in 1923 in het Gemeentegebouw Javastraat de Letterkundige Tentoonstelling werd gehouden, waarvan Burgemeester Patijn de Voorzitter was, en Kloos in het Comité zitting had voor de literatuur na '80, zeide de Burgemeester, dat de deelname van Kloos aan de tentoonstelling een luister had bijgezet, als zeker niets anders in staat zou geweest zijn om te doen. En bij het bezoek van Prins Hendrik was Willem Kloos de aangewezen persoon om den hoogen gast rond te leiden en in te lichten.
Na zijn benoeming in de Huisorde van Oranje kreeg Kloos steeds uitnoodigingen voor het bijwonen van galabals, muziek-avonden, cour's, kerkconcerten, soirées ter eere van vreemde vorsten, enz.
Opgemerkt was, dat in het Gemeente Museum bij de portretten van verdienstelijke Nederlanders de beeltenis van den grooten dichter Willem Kloos ontbrak. Ten einde dit gemis goed te maken, had zich een Comité gevormd, dat door veler medewerking er in mocht slagen, het treffend gelijkend en kunstwaardevol portret van Kloos, geschilderd door Antoon van Welie, ten geschenke aan te bieden aan den Haag en het te doen plaatsen in het Gemeentemuseum aldaar. Te dier gelegenheid hield Burgemeester Patijn de openingsrede en zeide o.a.:
- Ik ben er trotsch op, dat Kloos een burger is van den Haag.
| |
| |
En de Gemeenteraad, die toen juist vergaderde, gaf blijk van zijn belangstelling, door de zitting te verdagen, ten einde de plechtigheid te kunnen bijwonen.
Ook verschillende Ministers, Minister Marchant, en vooral Zijne Excellentie, Minister de Visser gaven blijk van hun groote waardeering voor Kloos' verdiensten.
Toen Willem Kloos van Minister de Visser diens belangrijke en omvangrijke werk ‘Kerk en Staat’ ten geschenke ontving, en zeide, zich niet competent genoeg te voelen, om er over te schrijven, antwoordde de Minister, ‘dat het hem al voldoende eer was in Kloos' Bibliotheek een plaats te hebben gevonden.’
| |
Eeredoctoraat
Den 3en Maart van het jaar 1935 bereikte Willem Kloos het volgende telegram:
De Senaat der Universiteit van Amsterdam benoemde u heden tot Doctor Honoris Causa in de Letteren en Wijsbegeerte.
Ontvang gelukwenschen van Rector en Secretaris
Stomps en De Groot.
Dit telegram kwam als een groote verrassing tot Kloos. Nooit was hij eerzuchtig genoeg geweest, om op een dergelijk eerbewijs te rekenen, ook al hadden er verschillende malen geruchten over geloopen.
In de pers verhieven zich stemmen, dat deze benoeming ‘rijkelijk laat’ kwam, maar Willem Kloos-zelf was het er in 't geheel niet mee eens.
- Als deze erkenning vroeger was gekomen, dan zou zij alleen mijn eerste werk gegolden hebben, zeide hij. Maar nú heeft zij ook betrekking op mijn tegenwoordige productie, en, uit den aard der zaak is mij dat natuurlijk aangenaam.
Toen de uitnoodiging tot hem kwam, om de plechtigheid bij te wonen, besloot hij dadelijk er gevolg aan te geven.
Het was hem een bizondere geestelijke gewaarwording de Universiteit weder te betreden, waar hij het laatst als Candidaat in de oude Letteren zijn schreden had gezet. En van alle kanten hoorde hij, hoe vrienden en kennissen van plan waren, bij de installatie der nieuwe doctors aanwezig te zijn. Want mèt Willem Kloos was ook Lodewijk van Deyssel benoemd. En Kloos koos als paranimfen zijn ouden sobat Dr. AEgidius Timmerman en zijn lateren, hem hartelijk genegen vriend Dr. K.H. de Raaf, dien Kloos ook altijd de vriendelijkste sympathie heeft toegedragen.
De dag der inwijding was bepaald op 27 Mei 1935.
| |
| |
Het was prachtig, zonnig weer, en de reis naar Amsterdam begon voorspoedig en aangenaam. In een der kamers van het Universiteitsgebouw, volgehangen met de beeltenissen van vroegere professoren, verzamelden zich de huidige hooggeleerden, en verschillende vrienden en kennissen. De promovendi waren in rok en witte das, evenals hun paranimfen. En toen eindelijk het tijdstip was aangebroken, vormde zich de stoet, om zich naar de Aula te begeven, voorafgegaan door den Pedel met zijn zilver-geknopten staf.
‘Zelden had de Aula der Universiteit van Amsterdam een indrukwekkender schouwspel, dan op den laatsten Maandag in Mei van het jaar 1935,’ schrijft Professor J.H. Scholte, in het herdenkingsschrift der Allard Pierson-stichting, dat een verslag geeft van de indrukwekkende plechtigheid.
‘Academische autoriteiten, in grooten getale opgekomen, vertegenwoordigers van gemeente, rijk en burgerij, letterkundigen, belangstellenden vulden tot op de laatste plaats de gehoorzaal.
De aandacht van dit auditorium, zeer in het bijzonder voorbereid en ingesteld op de streeling van het woord, was van het eerste tot het laatste oogenblik gespannen, om dit festijn van woordkunst en taalvereering ten volle te genieten.
In grooten stijl opende de Rector Magnificus Prof. Dr. Th. J. Stomps de plechtigheid.
Zaakkundig en krachtig klonk het woord van den Hoogleeraar in de Nederlandsche taal Prof. Dr. A.A. Verdenius.
In een weldoordachte persoonlijke toespraak wist de Promotor, de Voorzitter der Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte Prof. Dr. A.W. de Groot de stemming op te voeren tot het thans bij uitstek indrukwekkende oogenblik van doctorswijding.’
Het was een plechtig moment, toen de Promotor sprak:
Thans noodig ik de beide promovendi en U allen uit U van Uw zetels te verheffen, om mij in de gelegenheid te stellen, de doctorandi op de gebruikelijke wijze met de hun toegekende waardigheid te bekleeden. Volgaarne aanvaard ik alzoo het tweede gedeelte van de taak mij door den Rector Magnificus opgedragen.
Uit kracht dan van de bevoegdheid, ons bij de wet toegekend, volgens het besluit van Rector en Senaat der Universiteit, verklaar ik bij deze U
KAREL JOAN LODEWIJK ALBERDINGK THIJM
en U
WILLEM JOHAN THEODOOR KLOOS
te bevorderen tot doctores in de Letteren en Wijsbegeerte, en U | |
| |
alle rechten te verleenen, die door wet of gewoonte aan het doctoraat in de Letteren en Wijsbegeerte zijn verbonden.
Ten bewijze hiervan stel ik U het diploma, door Rector en Secretaris onderteekend, en met het Grootzegel der Universiteit bevestigd, ter hand, en mag ik de eerste zijn, die U als doctores begroet, en met de zoo loffelijk verkregen waardigheid gelukwensch.
In ademlooze aandacht volgde het publiek de handeling, toen twee kunstenaars, die zich hun heele leven in dienst hebben gesteld van de grootste schoonheid en de hoogste kunst, en die zich daaraan hebben gewijd met hart en ziel, met al de kracht en het besef van hun innerlijkst wezen, naar hun prestaties, die zóóveel hebben bijgedragen ter bevordering der Nederlandsche cultuur, werden beloond.
Menigeen was diep ontroerd bij den aanblik der twee groote mannen, wier namen door alle Hollanders worden gekend en geliefd, en die zij thans van aangezicht tot aangezicht konden aanschouwen, op een der hoogtepunten van hun roem.... toen de oorkonden hun werden toegereikt, groote vellen perkament, waaraan aan een rood en zwart zijden lint en in een koperen doos besloten, het grootzegel hing der Universiteit.
Rector et Senatus Universitatis
Amstelodamensis
Lectoribus Salutem!
Lege patria constitutem est, ut iis qui magistrorum ductu atque auspiciis studia academica ad felicem exitum perduxerint, summi in disciplinis honores a Senati tribui possint Sed sapienti consilio Patres nostri ius illud ampliaverunt, legisque benificio Universitati mand[arun]t ut viios eximios qui in artibus disciplinisque colendis optime de patria meriti essent, sponte sua summo academici honoris titulo condecoraret.
Eorum virorum numero adnumenradus est vir nobilissimus Wilhelmus Johannes Theodorus Kloos qui per longam laborum seriem, ardenti patriae amore incensus, atque haud minus ingenii acumine quam doctrinae copia instructus, de litteris Neerlandicis optime meritus est.
Quapropter Senatus Universitatis Amstelodamensis, ex Facultatis Disciplinarum Litterarum et Philosophiae sententia, summos honores in Litterarum et Philosophiae disciplins solemni ritu honores causa in eum conferre decrevit.
Itaque est potestate nobis concessa, Nos eundem
WILHELMUM JOHANNEM THEODORUM KLOOS
Honoris causa litterarum et philosophiae doctorem
solemni more creavimus ac renuntiavimus, et ei concessimus quid- | |
| |
quid iuris et honoris legitime creato Litterarum et Philosophiae doctori vel lege vel longa consuetudine tribui haberique solet. Cuius rei quo sit certior et testatior fides, Diploma hoe publicum manu Rectorio Magnifiei et Actuarii nostri subscriptum et maiore Universitatis sigillo confirmatum ei tradendum curavimus.
Amstelodami, die XXVII
mensis Mari anni MCMXXXV
Rectore Magnifico
Theo J. Stomps
Senatus Actuario
(en hierop volgden alle desbetreffende namen der Professoren.)
Toen sprak het dankwoord Dr. Alberdingk Thijm:
Dames en Heeren,
Het zij mij geoorloofd, ook namens mijn mede-gedoctoreerde, mijn ouden vriend en kameraad, den heer Willem Kloos, een woord van dank uit te spreken voor de hooge eer, ons hier hedenmiddag te beurt gevallen, de bekleeding met de doctorale waardigheid, honoris causa.
Het is om twee redenen hoofdzakelijk, dat deze onderscheiding den dag van heden niet slechts tot een onvergetelijken dag voor ons maakt, maar zelfs tot een der diepst zich inprentende te midden der onvergetelijke dagen.
De doctorale waardigheid toch is een attribuut, dat door den haar aanduidenden titel, door de plaats, welke die titel ten opzichte van den familienaam inneemt, een inniger verband met den persoon-zelf beteekent, dan titels, welke functies in Staat of Maatschappij, en dan titels welke een familierang aangeven.
De doctorstitel is niet erfelijk, en heeft daardoor juist dat volkomen persoonlijke karakter.
Dat mijn vriend en ik nu door het Besturende College eener wijd vermaarde, uit het eeuwenoude Athenaeum voortgekomen Hooge School, als een openbare, algemeene, plechtige sanctioneering van onzen levensarbeid, dezen titel honoris causa waard zijn gekeurd, stempelt ons leven evenals de officiëele keur het doet het gouden zilvermetaal.
Dit is dan de eerste reden van ons geluk. De tweede heeft ook een diep ingrijpenden aard, en bezit geen grooter kracht nog juist van ontroering. Zij is namelijk dat de ons onderscheidende Universiteit niet alleen de Universiteit eener groote hoofdstad is, maar moest zijn de Hooge School van juist de stad Amsterdam. Zoowel mijn vriend en ik zijn niet alleen geboren Amsterdammers. Niet alleen zijn de jaren onzer jeugd, die der Kindsheid en die van het Jongelingschap, omgeven geweest door denzelfden prachtigen alouden stadsbouw, door dezelfde grachtenschoonheden, die Amster- | |
| |
dam tot een der drie of vier schoonste steden ter wereld maken, - als welke het huis omgeven, waarin nu deze groote dag voor ons is aangebroken, - maar vooral is datgene, waarvoor wij heden zijn beloond, ons levenswerk, is het Geheel van Schoone Letteren, dat in geestdrift en met inspanning van alle andere geesteskrachten, door ons is gesticht, een zeer duidelijk bepaald Amsterdamsch iets, en behoort de, dus geheeten Nieuwe Gids-beweging, de Letterkunde School van de laatste halve eeuw, tot Amsterdam, op de zelfde wijze als onderscheidene schilderscholen het geestelijk eigendom zijn van deze of gene Italiaansche stad.
Senaat van deze Universiteit, Professor Verdenius, en gij, hooggeachte Promotor, ontvangt den dank van mijn vriend Kloos en mij voor dit plechtig uur, ons door U bereid, en gij allen, Dames en Heeren, weest zeer bedankt voor Uw aanwezigheid.
En het slotwoord van den Rector Magnificus luidde als volgt:
Ik kwijt mij van een aangenamen plicht, Zeergeleerde Heeren, U beiden ook namens den Senaat der Universiteit met de verworven eer geluk te wenschen.
En hiermede verklaar ik deze plechtigheid geëindigd.
Het officiëele gedeelte thans gesloten zijnde, kon worden overgegaan tot officieuse huldebetoogingen. Een receptie volgde, die zelden zulk een getuigenis kon afleggen van warm enthousiasme, dat als met hartstochtelijke golven de gelauwerden omgaf. Een handdruk van de gevierden te ontvangen, een woord met hen te kunnen wisselen, een vriendelijken glimlach te zien op het gelaat der geliefde Tachtigers.... dat was het doel, waarmee honderden en honderden Kloos en van Deyssel omdrongen. Men klom over stoelen heen, om hen te bereiken, men verdrong elkaar, overstemde elkaar.... en deze gelegenheid werd met gloed en geestdrift benut, om dank en genegenheid en bewondering uit te spreken, voor zóóveel geschonken schoonheid, in ieders leven als een bezit voor altoos....
En temidden van deze hooggaande zee van hartelijke en echtgemeende liefde, stond Willem Kloos onvermoeid, kaarsrecht; geen oogenblik had hij er behoefte aan te gaan zitten, en hij wisselde groeten, beantwoordde vragen, dankte voor de belangstelling.... met aldoor denzelfden glimlach op zijn gezicht van verraste voldoening.
Hij was uitgenoodigd voor een diner na de plechtigheid, of voor een thee, of voor een gezellige ontvangst ten huize van een zijner vrienden.... maar hij verkoos het, rustig naar huis te gaan, om aldaar de vele opgedane indrukken te kunnen verwerken en te laten bezinken.
| |
[pagina t.o. 152]
[p. t.o. 152] | |
| |
[pagina t.o. 153]
[p. t.o. 153] | |
| |
| |
Naar den trein werd hij gebracht door een paar goede vrienden, en een van hen, de fijngevoelige, hartelijke levensvriend Hendrik Kroon had de aardige attentie hem een sigaar te presenteeren.... hòe welkom deze (lang ontbeerde!) tractatie was, behoeft geen betoog!....
Een andere aanwezige vriend was Piet Tideman, in wiens herinnering Willem Kloos altijd gebleven was het hechte, het sterke, het onvergankelijke beeld van hooge schoonheid en kracht.
Dr Karel de Jong verzekerde Kloos, nog nooit zóó'n overweldigend enthousiasme te hebben meegemaakt bij de verschillende eerepromties, welke hij had bijgewoond. Half Nederland leek wel vertegenwoordigd te zijn, zei hij, om de reuzen der literatuur hulde te brengen....
En thuis....
Daar werd Willem Kloos ontvangen door een overvloed van bloemen, die het geheele huis vervulde met hun kleurige en geurige pracht.
Reeds bij vele gelegenheden had hij een bloemenhulde te ontvangen gehad, maar nooit was de menigte bloemstukken, manden, planten (die later in den tuin elk jaar weer tot bloei geraakten) zoo enorm, ja, koninklijk van omvang.... en de nieuwe doctor zonde zich wederom in de gulle bewondering en sympathie, hem door zóó velen gebracht.
Was hij moe?.... was hij door al het gebeurde gebouleverseerd en verlangde hij naar rust?....
Geenszins.
Na zich verkleed, en een bord soep genuttigd te hebben.... zette hij zich aan zijn schrijftafel, en begon een vers te schrijven.... weer, als andere malen, na een groote emotie, in de Duitsche taal.
| |
Hier volgt het vers.
Jung einst ich glich dem Buddhabild, das nie noch hörbar sprach.
Ich schaute ruhig Jeden schweigend an aus eignem Wesen,
Das, tief, nie wankt, nur scheinbar wechselt. Alles ernsthaft lesen
Tu' jetzt ich noch, wie schon als Knabe tat ich's, denn nur brach
Nimmer der Seele Wollen, das stets weise blieb. Ich stach
Sie, die dumm haszten mich, ins eitle Herz, doch oft genesen
Ich ging sie, wenn ich sah, es war Einfältichkeit von Thesen
Auswärtige, die machten ihre Seelen geistlich schwach,
So dasz unwissend sie bemühten sich den Todeskrach
Der urgermanischen, urgallischen Kultur mit Besen
Von eiserner Struktur herbeizu schaffen. Nein, kein Lach
| |
| |
Lebt nur im Grund des Herzens, doch gutmütig: Antithese
Sag ich das Sein ist: was jetzt völlig wahr scheint, soll verwesen
Und etwas ebenso halbwares dämmert dann zum Tag.
En zoo eindigde voor Willem Kloos een der gedenkwaardigste dagen uit zijn leven, die hem, in alle opzichten de aangenaamste herinneringen naliet.
Het Dr voor hun naam te mogen zetten, was beiden kunstenaars een prettige voldoening, en, zooals van Deyssel het zoo kostelijkinzichtig noemde: ‘de keur op het goud.’
Het goud was aanwezig; maar de officiëele essayeurs stempelden het met hun keur, waardoor de intrinsieke waarde van het edele metaal ook voor het groote publiek zichtbaar werd!....
|
|