| |
| |
| |
Zevende Hoofdstuk Uiterlijke Verschijning
De twee karakteristieken, die het meest in Willem KIoos' uiterlijke verschijning opvielen, waren het eerst zijn kaarsrechte houding, die hij tot het laatste toe kon blijven bewaren.... maar dan, onmiddellijk: den blik zijner oogen.
Zijn lengte mat 1.81 M. en daar hij slank gebouwd was, met smalle schouders en heupen, maakte hij steeds den imposanten indruk van een onbuigzame figuur, vol fierheid en kracht. Nooit van aanmatigenden trots, of ridicule zelfinbeelding, maar van een welbewust besef der eigen, recht door zee gaande persoonlijkheid, de eigen wilsvastheid, zekerheid, integriteit.
Hij was als iemand, zooals George Meredith beschrijft:
‘Niemand heeft hem ooit zijn hoofd naar den grond zien richten. Hij keek altijd recht voor zich uit, en meestal omhoog.’
Want ja, dit was een feit. Hij kéék meestal omhoog, en het was grappig, hoe hij steeds de dingen hoog aan de huizen zag, of het eerste 't reclameschrift in de lucht, of merkwaardige wolkenvormen, enzoovoort.
En met den naderenden ouderdom kreeg hij nooit de gebogenheid aan den leeftijd eigen: zijn rechte houding bleef dezelfde tot het einde toe.
En zijn oogen....
Hoe zijn oogen te beschrijven? Ze waren van een vaste helderheid, een peilende klaarheid, die sommige timide personen wel eens van hun stuk bracht, als hij zijn blik onafgewend op hen richtte. Want dat deed hij, ofschoon nooit opzettelijk; maar zóó vorschend en lang, dat het leek, alsof hij de tegenover hem zittende, in de ziel wou zien.
Hij was zich dien blik zelf nauwelijks bewust, maar anderen gaven wel eens den indruk daarvan weer en vertelden, hoe diep geïntimideerd zij er zich door hadden gevoeld.
Maar door die open oogen zagen ook anderen hèm in de ziel, zijn | |
| |
ziel, die niets te verbergen had, en zich onbevangen gaf in heel haar kristallen doorschijnendheid.
Menschen, die hem niet persoonlijk kenden, verbeeldden zich meestal, door de portretten, dat hij donkere oogen had; dit kwam, zegt men, door de schaduw, welke er op viel, door het evengewelfde voorhoofd.
Maar de oogen waren, zooals Jac. van Looy ze noemde, in een weidsch visioen, waar hij Kloos op een troon zitten zag:
Waakten zijn wondere oogen: der oneindigheid
Gelijk van eenen hemel, waar het licht door glijdt,
En ook zoo meerblauw diep.
Seconden lang bleef de blik der groote, open oogen dringend op den bezoeker gericht. ‘Haast verlegen makend’, zegt mevrouw van Itallie - van Emden in haar ‘Sprekend Portret’, ‘en of ik gekeurd werd op betrouwbaarheid en sympathie....’
Een typisch voorval, om aan te toonen, hòe sterk en fel-beschouwend zijn blik moet zijn geweest:
Eens in den dierentuin stond hij voor het hok van den wolf. Uit belangstelling wilde hij dezen eens goed bekijken, en legde zijn handen op de knieën, terwijl hij zich boog, en den wolf strak in de oogen staarde.
En wat gebeurde er?
Onmiddellijk draaide de wolf zich om, en met den staart tusschen de pooten, vluchtte hij zijn huisje in!....
Zooals reeds gezegd is, heeft Willem Kloos nooit een bril behoeven te dragen. Bij zijn lectuur gebruikte hij een leesglas, maar voor het schrijven had hij dit niet noodig; wèl was zijn schrift grooter geworden dan vroeger, maar het bleef steeds zeer duidelijk en karakteristiek.
En zooals het met zijn gezicht was, zoo was het met zijn gehoor.
Tot het laatste toe kon hij alle geluiden zeer fijn onderscheiden, en nam aan alles aandeel, wat er om hem heen voorviel.
Dit was ook hetzelfde als met zijn Vader, die in 1912 overleed op 86-jarigen leeftijd, nog in het bezit van al zijn lichamelijke functies. Alleen kon hij niet meer loopen, wegens zijn arteriosklerose, maar daar hij een goed tehuis had, bekommerde hij zich daar niet veel om.
Ja, op het laatst van zijn leven was hij zelfs veel soepeler en gemoedelijker geworden dan zijn zoon hem ooit had gekend. Zijn stugheid had hij afgelegd, en hij maakte wel eens een onschuldig grapje.
En vooral schonk hij Willem de voldoening, hem te kennen te geven, dat hij nú wel het verkeerde in de houding zijner stiefmoeder be- | |
| |
greep; immers, deze was, aan het eind van haar leven, niet meer volkomen bij haar verstand geweest.
Zooals reeds gezegd, was Willem Kloos altijd een goed wandelaar. Ook deze qualiteit is hem tot op hoogen leeftijd bijgebleven.
Hij had, is wel eens gezegd, een eigenaardige manier van loopen, met groote, snelle stappen, zichzelf steeds regelmatig in evenwicht houdend.
Hij verkoos het loopen boven het rijden in trams. Later vond hij een auto wel een aangenaam en gemakkelijk vervoermiddel, ofschoon hij er alleen gebruik van maakte om een bepaald doel vlug te kunnen bereiken.
| |
Zijn handen
Opvallend-mooi waren zijn handen, waarin het dichterlijke zijner natuur duidelijk was uitgedrukt.
Ze waren lang en smal en fijn geleed.... waarschijnlijk heeft ook de dichter Shelley ze aldus gehad.
Sterk-sprekend was de palm, met geaccentueerde grafische teekens doorlijnd. En een chiromancist was in staat, gegeven Kloos' karakter, een schema te maken, hoe de binnenhand er moest uitzien, - welke schets zeer wel met de werkelijkheid overeen kwam.
Maar hoe fijn-gevormd de hand ook was, de handdruk dien hij gaf, was mannelijk en krachtig en vol hartelijkheid.
Toen bij den uitgever Philip Kruseman, Nassaulaan te 's-Gravenhage, een vertaling zou verschijnen van Noël Jaquin, over chiromancie, wilde hij daarbij drie Hollanders opgenomen zien: een dichter, een tooneelspeler en een musicus.
Voor den dichter koos hij Willem Kloos. (De anderen waren Fie Carelsen en Willem Andriessen.)
Hier volgt, wat de chiromancienne Miek Janssen heeft gevonden, toen zij de handen van Willem Kloos ‘gelezen’ had.
Droomerige, zeer gevoelige handen. Sterk gevoel voor rhythme, levensrythme vooral.
Geestelijk streven, vèr boven materieel streven.
Bij vlagen heel veel eerzucht. Leiding willen geven op geestelijk gebied.
Gevoel even sterk vertegenwoordigd als verstand. Er is evenwicht. Geniale aanleg. (Zeer lange pink!) Overtuigingskracht; veel mogelijkheden ook op ander gebied als letterkundig.
Het praktische neemt in het leven weinig plaats in oorspronkelijk. Maar de dichter moet in zijn jeugd geniale praktische invallen | |
| |
hebben gehad (uitvinden?) hoewel hij ze niet in practijk heeft gebracht.
Ontzaglijke intuïtie. Hij kan daar gerust op vertrouwen, ook wat menschen betreft. Voelt hartstochtelijk, heftig, maar heeft tact. Oorspronkelijke driftige aard.
Wilskracht; maar moet een stimulans hebben, b.v. een groote gedachte, die kracht geeft, en vertrouwen in een goddelijke macht.
Laat zich sterk beïnvloeden door geestelijke richtingen, maar kan niets imiteeren. Denker, maar kan nooit zuiver-verstandelijk-alléén denken, er is altijd een sterk mystisch aanvoelen, dat wordt omgezet in rhythme. Was vroeger dikwijls zeer openhartig, en toch uitte hij zijn diepste innerlijk moeilijk. Is veel meer gesloten op lateren leeftijd.
Warmte innerlijk, ook in zijn genegenheden. Is breed van opvatting, onconventioneel van aard. Heeft, wat zijn wijze van denken betreft, oogenblikken, dat hij ziet, waar anderen in het duister zijn.
Zeer groote fantasie (Hoofdlijn!) Kan zich goed verplaatsen in het lot van andere menschen. (Voor een tooneelspeler zou dit beteekenen, zich goed in zijn rol kunnen indenken.) Heeft altijd weg willen trekken, soort zwerversaard.
Groote strijd in zijn leven. Kan zeer hoogen leeftijd bereiken.
Kan zich absoluut in de gevoelens van een vrouw indenken, heeft vrouwelijk-fijn aanvoelen, en wil, evenals een vrouw, in zijn genegenheden boven alles het gééstelijke.
Sterke melancholie en druk bij tijden. Occulte gegevens.
Op een tijdstip van zijn leven, kan tusschen veertigste of tusschen vijfendertigste en veertigste jaar zijn geweest werd zijn lot zeer beïnvloed door lichamelijke omstandigheden.
Een hoogst merkwaardig en juist verslag!.... Kloos zelf vond het resultaat van het onderzoek zéér bevredigend, en dikwijls verrassend in de details.
‘Geestelijk streven, ver boven materieel streven.’ Was dit niet een zijner treffendste karakteristieken?
‘Evenwicht tusschen gevoel en verstand,’ - had hij dit niet altijd zèlf zoo aangevoeld?
Overtuigingskracht.... had hij die niet op vele menschen met succes zien bekroond? Vooral met de voorbereiding van De Nieuwe Gids, en later, in zijn letterkundige carrière, toen hij de hulp en de steun van zoovele anderen werd.
‘Veel mogelijkheden, ook op ander gebied als letterkundig.’ En had hij niet altijd ook ontzaglijke belangstelling buiten de literatuur? Het hoofdstuk over de Bibliotheek, geeft daar de duidelijkste voorbeelden van!....
| |
| |
Ontzaglijke intuïtie.... wie had een grootere intuïtie dan hij? Het is voorgekomen, dat hij plotseling iets zei, waarvan anderen wel eens dachten, dat het te vergezocht en dus onmogelijk was.... en dat hij later bleek àltijd gelijk te hebben gehad!....
‘....maar kan niets imiteeren.’
Neen!.... anderen navolgen, dàt heeft hij nooit gekund. In het boekwerkje van Dr. Edward B. Koster over Navolging in de literatuur is hij dan ook vrijwel de eenige onder de moderne Hollandsche letterkundigen, die ontbreekt. Oorspronkelijk, echt, alles voortkomende uit eigen waarachtigheid.... dit waren de kenmerken van al zijn uitingen.
‘Was vroeger dikwijls zeer openhartig....’ Heeft hij zich niet zelf in een vers ‘den al te naïeve’ genoemd? Vaak heeft hij zich in zijn jeugd argeloos en in vol vertrouwen gegeven aan menschen, die met listig overleg misbruik van hem maakten.
‘Heeft altijd weg willen trekken....’
Ook dit is juist gezien. Vele malen in den loop van zijn jeugd, moedeloos door tegenwerking en niet-begrepen worden, heeft hij gedacht, als hij ooit de beschikking zou krijgen over eenig geld, weg te trekken naar het buitenland, en daar voor altijd te blijven.
‘Sterke melancholie....’ Men weet, waardoor deze, misschien van zijn Moeder geërfde zijnsgesteldheid, door zijn omstandigheden sterk in hem bevestigd werd.
‘Op een tijdstip van zijn leven....’ Ja! het wàs tusschen zijn 35e en 40e jaar, dat zijn lot zeer beïnvloed werd door lichamelijke omstandigheden.’ De oorzaak hiervan en het verloop der crisis in De Nieuwe Gids, en alles wat er het gevolg van was, is uitgebreid beschreven door Dr. K.H. de Raaf, in zijn meesterlijk werk: Willem Kloos, hier reeds meermalen genoemd. Dringend zij naar deze standaard-uitgave verwezen, die absoluut onmisbaar is voor de kennis van Kloos' totale persoonlijkheid.
Van oudsher zijn dichters altijd voorgesteld met een overvloedigen haardos. Zóó ooit, dan was dit stellig van toepassing op Willem Kloos.
Tot op den hoogsten leeftijd mocht hij zich verheugen in een zwaren overvloed, van, op lateren leeftijd nauwelijks in grijs verkleurend haar, dat steeds sterk bleef groeien, en zijn hoofd met een massa blonde lokken omgaf. Zelf vond hij dit wel aangenaam, en hij schertste er dikwijls mee.
Ook een knevel droeg hij, maar na zijn veertigste jaar heeft hij zijn baard niet meer laten staan. Zelf vond hij zijn baard, die dun en rosachtig was, niet mooi, maar hij droeg hem natuurlijk slechts voor het gemak. Tot het laatst van zijn leven heeft hij zich echter | |
| |
geregeld laten scheren wat aan den karakteristiek-gemodelleerden vorm van zijn dichterkop met het denkersvoorhoofd, den rechten neus en den mooi-gelijnden mond zeer ten goede kwam.
| |
Kloos en zijn vrienden
‘Ik heb Kloos nooit anders gezien, dan volkomen toegeneigd naar allen, die hij als vriend erkende. Kloos was als mensch, als figuur groot.... Onder zijn vrienden was hij weinig spraakzaam... maar niettemin was hij in de wereld van vrienden het middelpunt, de kern van dien kring. Zóó was hij, niet door uiterlijk vertoon, maar in het bewustzijn van allen, die hem kenden. De groote allure had hij. Maar vooral was hij geestelijk groot, ontzaglijk door zekerheid van gevoel en de kracht van een innerlijke overtuiging’, zegt Jan Hofker, de fijngevoelige, beschaafde schrijver Delang, in een vraaggesprek in Den gulden Winckel met G.H. Pannekoek.
En onder degenen, die Kloos als de ‘centrale figuur’ beschouwden, noemt Hofker Witsen en Boeken, Charles van Deventer, Diepenbrock, van Deyssel, Frans Erens, van der Goes, P.L. Tak, Breitner, Israëls, Dijsselhoff, Nieuwenhuis, Karsen, Bauer, Veth, Toorop, R. Roland Holst, Piet Tideman, Arnold Ising, Jac. van Looy, Gorter, Mendes da Costa, later Frans Mijnssen, van Schendel e.a.
Van de meesten dezer personen heeft Dr. de Raaf in zijn meervermelde boek voortreffelijke karakteristieken gegeven, en wederom zij nadrukkelijk naar dit werk verwezen.
In zijn lange leven heeft Kloos altijd bewezen, hoe veel hij voor zijn vrienden overhad, en hoe loyaal hij de teleurstellingen, die hij van hen ondervond, kon vergeven, als hij maar voelen kon, dat in hun diepste fond zij hem toch wel genegen waren, en slechts door gebrek aan tact of een vergeeflijk egoïsme, of door tijdelijk verkeerd inzicht, aldus hadden gehandeld.
Daarom zijn ook de besten hem altijd trouw gebleven. En in de Willem Kloos-kast bevindt zich een geheel volle portefeuille met posthume hulde- en liefdebetuigingen, ten bewijze, dat men hem nooit heeft kunnen vergeten, en hem in onveranderlijke genegenheid en dankbaarheid herdenkt.
| |
Willem Kloos en de waarheid
Een der meest kenmerkende eigenschappen in Kloos' karakter was zijn waarheidsliefde. Eens heeft J. Eigenhuis in zijn blad Eenheid getuigd, dat Kloos als het ware ‘een bezetene van de waarheid was.’
| |
| |
Hoe goed heeft de schrijver dat ingezien! Voor Kloos bestond er maar één waarheid, en van schipperen, om de zaak heendraaien, van doekjes voor het bloeden, dubbelzinnigheid, twijfelachtige àpeuprès, verstond hij niets, maar dan ook niets.
Zelfs voor de grap, of om iemand voor den mal te houden, of uit scherts, zou hij niets hebben kunnen zeggen of doen, dat niet volkomen in den haak was, en met de feiten klopte.
Zelf heeft hij wel eens gezegd, hoe hij zelfs als kind nooit had kunnen jokken, ‘ook al wist ik, dat ik geslagen zou worden, tot ik bijna bloedde.’
Een driftig temperament wist hij altijd te hebben gehad, ook was een zekere koppigheid hem niet vreemd.... maar men kon altijd volkomen op al zijn woorden aan.... en dat is zijn heele leven zoo gebleven.
Wie kent van hem niet het sterke, prachtige sonnet, waarin hij al zijn afschuw van den leugen uitspreekt?....
Ik had een ijskoud visioen van leugen,
Dat om mij warrelde een verfoeibren dag,
Dat leefde in 't rond en uit harde oogen zag,
En deed, alsof het danste in kwaad verheugen.
Bloed dronk het, bloed, in on-doorscheidbre teugen,
Bloed lag op wang en haar, en bloed ook zag
Ik stollen op mijzelf, in schel geklag....:
O, Doemwaard Beeld van menschen, die niet deugen!
O, Mensch, die liegt met oog, met mond, met hand,
Stokstijf in 't weefwerk van uw slechtheid staande, -
On-mensch, die loerend loenscht naar iedren kant,
Kil-liegend door uw rijkste leven gaande, -
Leugen, zich 't leelijk merk van eigen schand
In 't doffe en glorielooze voorhoofd slaande!....
| |
Zijn levenshouding
Wanneer men de levenshouding van Willem Kloos met één woord zou willen kenschetsen, dan zou men kunnen zeggen, dat deze stond in het teeken der ‘hoffelijkheid’.
De manier al, waarmee hij bezoekers ontvangende, de hand op het hart legde, en hen begroette met een hoofsche buiging, bewees reeds zijn aangeboren courtoisie jegens andere personen.
| |
[pagina t.o. 112]
[p. t.o. 112] | |
Willem Kloos 1925
| |
[pagina t.o. 113]
[p. t.o. 113] | |
1925
| |
| |
Maar ook vooral in de wijze, waarop hij anderen aan het woord liet, hen stil liet uitpraten, en zwijgend-aandachtig zat toe te luisteren, daaruit bleek ten volle zijn gezindheid, om andere menschen in hun geheel te laten, hen in de gelegenheid te stellen, zich te laten gelden, en hun eigen inzichten te kunnen verkondigen.
Dit was natuurlijk een der redenen, waarom men zoo gaarne in zijn gezelschap vertoefde, en zoo noode van hem afscheid nam.
Zijn eigen opinies bracht hij op klare en rustige wijze onder woorden, en zijn conversatie was altijd interessant, daar deze nooit over futiele en voorbijgaande dingen handelde. Dan bleek, hoe ernstig en lang hij over verschillende vraagstukken had nagedacht, en soms verdedigde hij met kracht en hartstocht zijn stellingen, want als hij ergens over sprak, dan had hij zich, misschien al jaren lang, onbewust op een dergelijk gesprek voorbereid, en kon hij dus alles den bezoeker uitgebreid duidelijk maken.
Alle mogelijke problemen werden door hem behandeld, en men hoorde hem gretig aan, aldoor weer wat wijzer geworden, als men hem, na een bezoek verliet.
In een volgend hoofdstuk zullen zijn meeningen gegeven worden over verschillende belangrijke vraagstukken, die hij van alle kanten heeft beschouwd in zijn vers, zijn proza, zijn correspondentie en zijn gesprek.
Eens, toen iemand hem verzocht om een interview gaf hij het volgende even aardige als juiste antwoord:
- Och, ik ben eigenlijk altijd bezig mijzelf in mijn Binnengedachten te interviewen!....
En hij zou kunnen zeggen, (wat men leest bij Stevenson in The Treasure of Franchard):
I have passionately studied myself, - the true business of philosophy.
| |
Levenskracht
Merkwaardig was Kloos' levenskracht, die hem tot op den hoogsten leeftijd nooit verliet, en zijn activiteit.
Van 's morgens vroeg tot 's avonds laat was hij bezig, en gedurende den langen dag, die 's ochtends om negen uur bij het opstaan begon en nooit voor één uur in den nacht eindigde, heeft niemand hem ooit één moment ledig gezien!....
Ook nam hij overdag nimmer een siësta. Noch na de lunch, noch na het middagmaal, of in de tusschenuren. Het voortdurende bezig zijn, de weken, maanden, jaren door, hield zijn geest en lichaam soepel, bewegelijk, gezond. Zijn levenskracht openbaarde zich ook in zijn weinige ongesteldheden. Behalve de gewone, onbeduidende kwaaltjes, veroorzaakt door kouvatten, kiespijn, een kleine indi- | |
| |
gestie, was er van een eigenlijke ziekte bij hem geen sprake. Ook aan rheumatiek of jicht leed hij niet, of nagenoeg niet; alleen had hij een paar maal last van lumbago, dat vanzelf weer verdween. En mocht hij zich eens een paar dagen niet in zijn ‘assiette ordinaire’ hebben gevoeld, zoodra het maar even kon, verliet hij het bed, en zette zich weer met pleizier aan zijn schrijftafel.
Merkwaardig was het, dat, bij zijn geboorte, de aanwezigen vreesden, dat het kind niet levend gebleven zou zijn. Het duurde geruimen tijd, eer hij eenig teeken van ademen en bewegen gaf.
Dit feit nu deed zich eveneens voor bij de geboorte van Goethe, van Chateaubriand, van Thomas Hardy, van Victor Hugo.... al dezen werden zoo goed als dood geboren.... en.... bereikten evenwel een zeer hoogen ouderdom.
Dr. H. Gerversman, het hoorende van Willem Kloos, sprak aanstonds het zeer mooie woord:
- Wie zóó, reeds bij zijn geboorte den dood overwonnen heeft, is waarlijk onsterfelijk!....
| |
Vroegst bewustzijn
Vele menschen bezinnen zich op hun vroegste herinneringen. En meestal zal blijken, dat zij zich vóór hun vijfde jaar niets of bijna niets te binnen kunnen brengen.
En dan nog zijn het geen aaneen geschakelde heugenissen, die zich, als een doorleefd verhaal in hun brein openbaren. Het zijn meer beelden, de korte episoden, waarin men zichzelven als klein kind in den een of anderen toestand ziet.... En ook is het moeilijk zich daarbij de gewaarwordingen te herinneren, bij het voorgevallene ondervonden.
Willem Kloos mag wel een der groote uitzonderingen worden genoemd, die zich nog een gebeurtenis wist voor den geest te halen, toen hij nog niet eens ten volle den driejarigen leeftijd had bereikt. Zelf vertelt hij het op de volgende wijze:
....Mijn bewustzijn, dus het verwonderd zien naar mijzelf en alles wat daarin en daarmee gebeurt, werd voor het eerst in mij wakker op de volgende manier:
In de tweede helft van mijn tweede, dus nog vóórdat ik drie jaar werd, ben ik, - ik kan er thans vriendlijk om lachen, nu ik mij daar weer op den grond zie spartelen en een beetje huilend zacht hoor schreeuwen, - ben ik, kan ik mij plastisch-direkt-weg nog herinneren, gevallen met mijn rechter wenkbrauw op de punt van een stoof.
De wonde bloedde wild, en, behalve den schrik, voelde ik als klein kind een geweldige pijn.
| |
| |
Het gat wou door niets gaan sluiten, het bloed bleef vloeien, en ik, onnoozele, ging natuurlijk hoe langer hoe luider met stem en ledematen lawaaien, tot de dokter er bij werd gehaald.
En thans nog, als mijn tweede ‘eerste herinnering’, hoor ik den goeden, grijzen Reijffert zeggen, dat het maar een haar had gescheeld, of ik was door den val voorgoed mijn oog kwijt geweest.
En ik weet dit alles nu nog zoo scherp, omdat ik door dit, op zichzelf weinig belangrijke kinderrampje, - alles op een blijvend litteeken na, kwam prachtig terecht, - uit een, vroeger ieder ding weetloos aan zich voorbij gaan latenden toestand, opeens tot een mijzelf gewaarworden, en ook op alle andere dingen om mij heen nauwkeurig letten ben gebracht.
De dokter zei mij immers, terwijl zijn dikke, groote vinger schertsend dreigde, dat ik voortaan niet meer zoo, zonder naar iets te kijken, door de kamer loopen mocht.
En sinds dat oogenblik begon het eigenlijk niets nog bespeurende jongetje in mij op te groeien tot het met mijn destijds verbazend scherp ziende oogen, alles om mij heen haarfijn in mij opnemende, niet meer piepjonge kind, dat, zonder ooit bewust te gluren toch met zijn fijn gehoor en subtiel voelen van de kleinste dingen, zich slechts heel schaars iets liet ontgaan, en dan stilkens piekerend erover nadenken ging, indien hij het niet dadelijk begreep. Want dan dacht mijn hoofdje net zoo lang over dat mij plots getroffen hebbende raadseltje in mijn omgeving, totdat mijn kinderlijke hersens, die alles uitpluisden, tot een oplossing waren gekomen, die mijzelf bevredigde door haar juistheid, al zullen mijn kalm-logische slotsommen in die eerste jaren natuurlijk door gebrek aan voldoende gegevens, dikwijls nog tamelijk onvolledig zijn geweest.
Daar Willem Kloos steeds het zwijgen werd opgelegd, wanneer hij als kind iets vragen of meedeelen wou, sloot hij al zijn onzekerheden, twijfelingen, angsten, en alles wat hij niet begreep, maar op in zichzelf. Maar daardoor kwam hij er toe, om, op veel jongeren leeftijd dan andere kinderen, te peinzen over het levensmysterie en alle geheimen van het heelal, waaraan, - àls hij zich nog eens uitliet tegen vriendjes of schoolkameraadjes, dezen nog heelemaal niet waren toegekomen. Ze lachten hem uit, spotten een beetje met hem, en hervatten dan hun wilde spel.
‘Het Eeuwige en Onvergankelijke.... of bijvoorbeeld de Hemel en de Hel heel hoog boven ons hoofd, in de blauwe lucht waren gelegen, en zoo niet dáár, waar elders.... dat interesseerde mij als jongen van 13, 14 jaar reeds hevig, en het hield mij bezig, zonder dat ik natuurlijk ooit tot een oplossing komen kon.’
Ook over het al of niet onsterfelijk worden na het doodgaan (over het sterven dacht hij veel, eerst met kinderlijk afgrijzen, maar net zoo lang tot hij het vrediger doen kon) hield hem tijden lang bezig.
| |
| |
Toen hij weer wat ouder was, 16, 17, begon hij al over politieke en maatschappelijke kwesties te mijmeren, maar toen al en dit is zeer merkwaardig, - niet om daar practisch eenmaal aan deel te nemen maar op wijsgeerige wijze, dus er volkomen neutraal en objectief tegenover blijven staand.
En dit is het standpunt, dat hij zijn geheele verdere leven is blijven innemen.
Zeer zeker intereseerde hij zich voor politiek, en nam kennis van alle richtingen, die onder zijn aandacht kwamen; ook had hij er zijn eigen vast-staande opinies over. Hij stelde zelfs zijn tijdschrift beschikbaar voor politieke en cultureele beschouwingen, maar zèlf een ‘partijman’ zijn, dat leek hem ten eenenmale onvereenigbaar met den waren aard der literatuur.
Koel, philosophisch, bekeek hij de verschillende stelsels, vergeleek ze, toetste ze aan weer andere regeeringsvormen (hij had zelfs een geheele collectie verzameld over sociologie, heel belangrijk en heel uitgebreid) en bleef tot het eind zijns levens daarin belangstellen. Maar zich geheel geven aan de politiek, en deze zijn heele bestaan laten beheerschen, dat vond hij volkomen in strijd met het waarachtige wezen van den literator.
En daarom heeft hij zich ook nooit in het openbaar uitgesproken over politiek, en alle qualificaties, die hem werden toegedicht daaromtrent zijn volkomen uit de lucht gegrepen. Hij koos niet, hij hing niet blindelings de een of andere richting aan in het publiek; hij was neutraal naar alle kanten heen, en wilde het blijven.
Hij voelde zich in hart en ziel met de letterkunde één, en elke tendenz daarin leek hem uit den booze. Van letterkunde kon hij alles meevoelen en begrijpen.... politiek daarentegen kon hij alleen als buitenstaander bezien.
Een paar voorbeelden mogen hier gegeven worden, hòe ernstig en streng Kloos zich onthield om mede te spreken of zich te bemoeien met dingen, waarvan hij niet totaal op de hoogte was, en die hij dus niet, om zoo te zeggen ‘tot zijn eigen’ had gemaakt.
Eens verzocht hem een lid van een muziekcorps, om de ‘Hymne an die Musik’ voor hem te vertalen. Hij achtte zich niet muzikaal verantwoord, om dit verzoek in te willigen, en verwees den vrager naar Jules Schürmann, een dichter en een fijn musicus, die zelfs als tenor aan de opera verbonden was.
Toen kwam de vraag tot hem, om een Ode op Rembrandt te schrijven, welk aanbod (met schitterende voorwaarden) hij afwees, omdat hij zich niet in dat opzicht verantwoord voelde. Hij ried aan, dat men zich wenden zou tot Jac. van Looy. (Die deze taak wondermooi, en precies zooals het kon worden geëischt, heeft volbracht.)
En ook het verzoek van de Wereldbibliotheek, om een Algemeene Literatuurgeschiedenis te schrijven, heeft hij afgeslagen. ‘Ik ben niet in staat alle talen in het oorspronkelijke te lezen’, zei hij | |
| |
(Zweedsch, Deensch, Russisch, Poolsch, enz.) ‘en zou dus niet volkomen betrouwbaar over de desbetreffende letterkunde kunnen schrijven.’
Zóódanig was het gesteld met Willem Kloos' volstrekte eerlijkheid, zijn volstrekte integriteit!....
| |
Gemoedsaard
Over Willem Kloos' vriendelijke, gemoedelijke omgang met kinderen is reeds gesproken. Zeer zacht en meegaande behandelde hij hen, en.... hij kon hun nooit iets weigeren. Wat zij te kennen gaven, gaarne te willen, dat moest gebeuren, en met de meeste hartelijkheid wijdde hij hun zijn tijd en zijn geduld, en verraste hun graag met een kostbaren postzegel, een aardig boek, een voor hen op touw gezetten uitgang.
Toen hij dikwijls logeerde op den Zonneberg te Ede, bij zijn vrienden Witsen, keken de kleine jongetjes met liefde en vereering op naar den hoog boven hen torenenden Oom Willem; en vele vacanties heeft hij voor een jongen neef tot ware zaligheden gemaakt. Het lieve van hem was, dat hij zich zoo volkomen in den kindertoestand verplaatsen kon, omdat hij hun psyché begreep, en in alles van hen stelde hij belang: in hun schoolwerk, hun spel, hun teekeningen, hun groeiend intellect.
Ook voor het dier, het van den mensch afhankelijke schepsel, dat in hel of hemel leeft, al naar den aard des meesters, was hij een begrijpende en geduldige kameraad.
Een kleine hond, die vijftien jaar huisgenoot was geweest, maar hoogbejaard weinig van wandelen hield, nam hij met de uiterste toewijding toch altijd nog naar buiten mee, en heeft daardoor stellig diens leven verlengd.
Een schuwe, kleine poes, een zwerfkatje, dat op hoop van zegen schuchter binnen kwam, was het eerste bij den heer des huizes thuis en op zijn gemak. En later, toen hij, als mede-inwoner was geadopteerd, lag hij heele dagen op de schrijftafel van den ‘baas’ op een groot wollen kussen.... en stoorde zich niets aan de dikke rookwolken, die om hem heen dwarrelden.... als hij daar maar liggen mocht, was hij tevreden.... Of hij zat op de gang te wachten op de terugkomst van zijn meester, die hem de trappen opdroeg, als hij ziek was, hem lekkere hapjes gunde, en die het even gezellig vond, als de poes, wanneer de kleine man, als Baas de krant las, op zijn knieën kwam liggen spinnen....
Menschelijkheid.... diepe, zuivere menschelijkheid, was een der kenmerken van Kloos' karakter. Vandaar dat hij zooveel belang stelde in anderen.... vandaar zijn drang om te helpen, aan te | |
| |
moedigen, anderen den rechten weg te wijzen. Ook in zijn afkeuren was hij mild; en vele brieven zijn daar, om te bewijzen, hoezeer hij den dank, dien men hem bracht, verdiende.
En in den loop der jaren is naar hem uitgegaan veel waardeering, veel erkentelijkheid, - en menige stille zegenbede.
|
|