| |
| |
| |
Zesde Hoofdstuk Afstamming en Karakter
Afstamming
Zelf heeft Willem Kloos vaak medegedeeld, hoe hij afstamde van drie verschillende rassen: het Duitsche, Fransche en Westfriesche.. en dat hij daaraan zijn welverscheiden belangstellingen, en zijn gecompliceerd karakter toeschreef.
Zijn grootmoeder heette van zichzelve Hébert, en, zooals werd gevonden in het Gothaïsch Heimat-Museum, was een harer voorvaderen in de 18e eeuw Herzoglich Sächsischer Kammer- und Hofmusiker en componist. Zijn moeders moeder stierf in 1861, toen wonende in Amsterdam, en droeg den kleinen Willem nog wel eens op haar armen, terwijl zij, als de levenslustige vrouw, die zij was, Fransche liedjes voor hem zong, zooals hij later weleens vernam.
Prof. Dr. Mitgau heeft aan Willem Kloos den uitslag medegedeeld zijner genealogische onderzoekingen aangaande het geslacht Kloos (zijn Moeder heette van zichzelve ook Kloos), en hij schreef hem o.a.:
Am Ausgange des Dorfes Ober-Widdersheim in der Wetterau (bij Frankfort) steht nog heute das Haus, von dort einmal ein ihrer Vorfahren nach Holland ausgewandert ist, vor fast 200 Jahren. Daar, in dat dorp, bestaat nog altijd de ‘Buchdruckerei von Kloos’, die indertijd door een Kloos werd opgericht.
‘Sein Enkel,’ schrijft Prof. Mitgau, ‘hat sorgsam viele alten Familienpapiere gesammelt, auch Akten, welche sein Groszvater hinterlassen hatte, und diese aufbewahrt. Dieser Grosvater musz ein unruhig-gelehrter Kopf gewesen sein, voll vorwärtsstrebender Pläne und rückwärts gewandter Gedanken. So verfaszte er auch eine Chronik seines Geschlechtes und liesz sie in seiner eigenen Druckerei sauber drucken.
‘Auf die Geschichte seiner Vorfahren musz der Mensch etwas | |
| |
halten, und nichts verloren gehen lassen, woraus die Enkel lernen können’, so lautet der eerste Satz im Vorwort.
Had van den Saksischen Kapelmeester Willem Kloos zijn muzikaliteit?
En had hij van den ouden boekdrukker zijn studiezin en onderzoekingslust?
En misschien van zijn grootvader C. Amelse (een schoolhoofd, die in 1845 stierf) zijn exact uitdrukkingsvermogen en zijn aanleg tot versificatie?....
Hij moet (schrijft Willem Koos zelf) een streng-stijf, studieus, en zich ernstig op literatuur toeleggend man zijn geweest, over wien mijn meer luchtige, opgewekte grootmoeder, - zij was veel jonger dan hij, die een echte Westfries moet zijn geweest, en nogal ‘mijde van gemoed’ (d.i. in zichzelf ge keerd, en ietwat stug en zwijgzaam) later wel eens grappige staaltjes van zijn rigide strakheid heeft verteld, zooals ik als twintigjarige van oude aangehuwde familieleden, die haar goed gekend hadden, vernam. Hij was een indegelijk, ‘alles lezend Noord Hollander....’
In de familie worden nog een paar zijner werken bewaard: Het Heelal (1835) uitgegeven bij J.J. Schröder te Amsterdam, en Kort Overzigt der Menschelijke Kennis met nadere ontvouwing der Zelfkennis (1832) bij den uitgever J.C. Cijfveer te Leiden.
Het Heelal is in coupletten van 8 regels geschreven, die, regelmatig loopend, zeer goed gerhythmeerd en gerijmd zijn. De schrijver houdt zich met scherpzinnigheid bezig met verschillende vraagstukken, de biologie betreffende. Hij zou willen weten, waarom de neger zwart is, en de moor nooit meer dan bruin; waarom de meest verschillende volken de zon aanbaden, en wat zij dan onder de zon verstonden. Een wezen, een geest?
Is 't om onze aarde alleen, Dat onze zon bestaat?
Zal zij dan ook vergaan, Als de aarde eens vergaat?
Hij spreekt over de wonderwereld der minieme diertjes onder de microscoop, en vraagt, waarom deze bestaan? Zijn ze tot iets nut?
Zoo neen.... waartoe is dan Het aanzijn hun gegeven?
Hij vraagt, waar men ‘Pluto's Rijk’ en de Elyseesche Velden zou moeten zoeken, en dat geen denkend mensch wel Mahomed's bewering zal gelooven, dat hij in den hemel is geweest, en daar alles ‘van goud’ heeft gezien.
Wat iedereen zegt, is daarom nog niet waar, zegt hij:
Bevestigt dan 't gezag de Waarheid? Ik zeg neen!
Hij vergelijkt het godsgeloof van Kunfutsee, van Grieken en Romeinen, van de Perzen, de Brahmanen, de Mexicanen.... hij houdt zich bezig met het probleem der zielsverhuizing, en met het mysterie, hoe het jonge wezen zich in het ovulum ontwikkelt, en.... hoe en wanneer de ziel in het lichaam komt?
| |
| |
Hier en daar een greep is voldoende, om aan te toonen, hoe diep Willem's grootvader over de groote levensproblemen nadacht; en een lijst van bronnen achterin het boek toont aan, welk een serieuze studie hij maakte van de toen in zwang zijnde boeken. O.a.:
A. Quetelet. Gronden der sterrekunde.
Vie de Mahomet, traduite par Jean Gagnier.
Tennemann. Grundriss der Geschichte der Philosophie.
Carlo Rosse. Theorie der Erzeugungen.
Chr. Schneegass. Ueber die Erzeugung.
H.F. Autenrieth. Observationes ad historiam embryonis facientes.
Bondolini. Diss. Sistens funiculi umbiliculis historiam. Vindob 1870.
Uit welke lijst ten eerste blijkt, hoe belezen de schrijver was, en ten tweede, dat hij de vreemde talen, inclusief Grieksch en Latijn, volkomen beheerschte.
Het ‘Kort Overzigt der Menschelijke Kennis’ is een heel dik boek, waarin heel wat geleerdheid en kennis is verwerkt. Men komt er geheel door te weten, hoever de wetenschap gevorderd was in de helft der 18e eeuw, en kan er nog heel wat interessants uit leeren. Men kan er geboeid in blijven lezen, omdat de auteur (waarschijnlijk vanwege zijn professie) op de geduldigste en duidelijkste wijze de dingen aantoont en uitlegt en zijn bedoelingen vertolkt.
Zijn motto is, uit Pope's Essay on Man genomen:
All nature is but arte unknown to thee;
All chance direction, which thou can'st not see;
All discord harmony, not understood;
All partial evil universal good;
And, spite of pride, in erring reason's spite,
One truth is clear: whatever is is right.
Hier moge één voorbeeld gegeven worden van het juiste oordeel, het fijne onderscheidingsvermogen van den denker, die reeds honderd jaar geleden stierf.
Hij heeft het over hyperbolen (waarin men ‘de zaak buiten hare palen vergroot’) en haalt dan twee plaatsen aan, om zijn bedoeling te verduidelijken.
‘Ach mij, rampzalige! langs welken weg zal ik den eindeloozen toorn en de eindelooze wanhoop ontvlieden? Overal waar ik vlucht, vinde ik een hel; ik ben mij zelven eene hel; in den diepsten afgrond gaapt een nog dieper afgrond om mij in te slokken, een afgrond zoo ijsselijk, dat zelfs de hel, die ik lijde, mij een hemel toeschijnt.
Milton (Klagt des satans.)’
Deze hyperbola is zeer dragelijk; ook wanneer een dichter eene aardbeving of eenen storm beschrijft, of wanneer hij ons midden op een slagveld overbrengt, kunnen wij ook de sterkste hyperbolen verdragen; maar wanneer eene bedroefde schoone wordt beschre-
| |
[pagina t.o. 96]
[p. t.o. 96] | |
Willem en Joanne Kloos. 1919
| |
[pagina t.o. 97]
[p. t.o. 97] | |
Met Hans Reyneke van Stuwe 1924
| |
| |
ven, is het onmogelijk geenen walg te krijgen in zulke wilde vergrootingen, als de volgende regels des tooneeldichters Vos opleveren: ‘Ik vond haar, uitgestrekt op den grond, in den vollen storm der droefheid, evenwel nog schoon; uit hare oogen stroomde een zoo geweldige vloed van tranen, dat, al stond de gansche wereld in vlam, de gramschap des hemels daardoor zoude uitgedoofd, en de magtige brand gebluscht worden.’
Dit is eene loutere winderigheid. Men mag den persoon zelven, welke door de bitterste droefheid is nedergedrukt, sterke hyperbolen laten gebruiken, maar den aanschouwer, welke die droefheid slechts beschrijft, kan men zoodanige vrijheid niet vergunnen.’
Van dergelijke goede opmerkingen is het boek vol. En alle onderwerpen, die hij entameert, worden grondig behandeld. Bijv. Licht wordt in elf aparte beschouwingen onderverdeeld:
Licht. |
Vuur. |
Warmtestoffe. |
Vlam |
Phosforisch licht. |
Magnetisch vuur. |
Electrische stoffen. |
Bliksem. |
Weerlicht. |
Noorderlicht of Poollicht. |
Dwaallicht, vallende sterren. |
Of: over de zee: |
Wereldzee, oceaan, zee, zeeboezem, baai, archipel, zeestraat, meer, |
poel, moeras. |
Tweestrijdige stroomen in de zeestraten. |
Smaak van het zeewater. |
Zeestroomen. |
Eb en Vloed. |
Kleur der zeeën. |
Warmtegraad der zeeën. |
Zeelichtverschijnsels, zeebrand, zeebronnen. |
Maolstroomen, draaikolken. |
Aan zijn Moeder wijdde Willem Kloos zijn schoonste, teederste en diepste gedachten. Men behoeft de aan Haar gewijde verzen, waarmee zijn eerste bundel opent, slechts te herlezen, om met een innige ontroering na te voelen, hoe ver en hoog zijn vereering voor haar ging.
Ja, modernen meenen in deze uitingen het bewijs van een moedercomplex te zien, vooral in de regels:
| |
| |
....bloeit als een bleeke bloesem zonder vrucht,
Wier blanke blaren aan de kim vergaan....
Dit mooiste en reinste sentiment is Willem Kloos zijn geheeel leven bijgebleven, en de zekerheid, dat zij in haar huwelijk niet gelukkig was geweest, versterkte zijn gevoelsaandoening door medeleven en begrijpend mededoogen. Een natuur als de hare, zoo fijn, zoo lichtbewogen, zoo spontaan, moest wel in botsing komen met de evenmatig-bedaarde, onzachte, zakelijke persoonlijkheid, die haar man is geweest. Zelfs meende Willem wel eens gehoord te hebben, dat zij verzen schreef, doch dat zijn Vader die later had verscheurd... Eens, als volwassen man, had hij, zooals hij zelf beschrijft, op een avond in den vallenden schemer, aan den kant van 't IJ een gezicht, als zat daar langs de helling een zwarte, gekapmantelde gedaante, en dat deze zijn Moeder was, en in vers heeft hij dit aldus uitgedrukt:
O, Moeder, mijne lieve Moeder, gij,
Die mij verscheent, het hoofd terzijde wendend
In doodsdroef staren, aan den kant van 't IJ...
Waren alle invloeden van zijn voorgeslacht werkzaam in het karakter van Kloos? Zelf heeft hij er dikwijls over nagedacht, en verschillende trekken van vroegeren bij zichzelf herkend. Maar zooals het zijn jonge Moeder onmogelijk was, de onderscheidene eigenschappen van haar karakter tot overeenstemming te brengen met haar omgeving, is Willem Kloos daar allengs wèl in geslaagd door uiterste zelfconcentratie, bewustwording en ver-doorgevoerde wilskracht.
| |
Huiselijk Geluk
Terwijl Kloos, in dikwijls zeer moeilijke levensomstandigheden zich zoo goed mogelijk door de wereld sloeg, en weinig houvast kon vinden, in zijn vaak wisselende milieu's, ontbrak hem iets, waarvan hij zich toen nauwelijks rekenschap gaf, maar dat hij eerst in zijn huwelijk begreep altijd te hebben gemist:
De geregeldheid, de rust, de gelegenheid zijn werkkracht en werklust te kunnen uitleven, - en vooral ook: het huiselijk comfort.
Eerst toen hij dit alles verkregen had, en zich in overgegeven vertrouwen ‘thuis’ en als ‘terecht’ ging voelen, wist hij, hoe hij naar een dergelijk lot steeds had verlangd, en werd hij, waartoe hij altijd was voorbestemd geweest, een rustig, gemoedelijk en huiselijk mensch.
De maaltijden op vaste uren, evenals de wandelingen en andere | |
| |
ontspanningen, de werkpoozen, de avonden, gewijd aan lectuur, de rustige slaapnachten, niet half besteed aan studie of ander soort lectuur.... deden zijn wezen oneindig veel goed. Hij was een mensch, wien de gewoonte in het leven, waarvan niet afgeweken werd, zeer lief was.... en in hem ontbloeide als het ware een tweede jeugd, alsof zijn eigenlijke leven nu eerst begon.
Das ewige Einerlei.... waarmee dikwijls wordt gespot, en dat wordt gelaakt en gesmaad, is voor vele menschen, die innerlijke rust en geestelijke concentratie noodig hebben als brood, iets wel zeer weldadigs.
De altijd eendere gang van zaken, het gelijke regelmatige verloop van den dag was voor den dichter-denker juist datgene, wat hij behoefde, om zijn werkzaamheid volledig te kunnen ontplooien.
Een ‘bohemien tegen wil en dank,’ - zóó zou men den vroegeren Kloos hebben kunnen noemen, die zwijgend de inconveniënten verdroeg van een leven, waarin niemand speciaal voor hem zorgde, of hem hielp over de kleine ongemakken van telkens weer een nieuwe omgeving, met telkens weer andere menschen, met telkens weer grootere of geringere onaangenaamheden. Maar toen hij, als een ‘slingrend schip op de oceaan der tijden’ eindelijk een veilige haven had bereikt, was er niemand, die dezen ommekeer in zijn leven meer en dieper apprecieerde dan hij.
Met een wonderlijk gemak voegde hij zich in de uiterlijke vormen van het ‘gewone’ leven, en, in den dagelijkschen omgang werd hij de eenvoud, de gelijkmatigheid en gemakkelijkheid zelve.
Ook ging hij heel anders over zijn kleeding denken, waarom hij zich tot dusverre weinig bekommerd had. Langzaam-aan begon hij vele details niet alleen noodig, maar zelfs vanzelfsprekend te vinden, en gaf zich moeite, er zoo goed mogelijk uit te zien.
En later, toen verschillende jubilea een gala-tenue vereischten, droeg hij zijn smoking of zijn rok, zijn witte vesten en zijn lakschoenen, met evenveel gemak als zijn gewone pakken, ja, zelfs met élégance.
Het sprak vanzelf, dat hij zijn eigen costuums ging uitzoeken, zijn dassen, zijn hoeden, zijn handschoenen.... Hij had zelfs een geheele verzameling dassen, die onderverdeeld waren in: ‘gewoon’, ‘voor ontvangst’ en ‘gekleed’.
In huis droeg hij liefst een sporthemd met een los jasje; als het koud was, een kamerjapon in grijze of bruine kleur.
Typisch was het, dat hij nooit een portemonnaie, (omdat deze zoo gemakkelijk uit den zak glijden kon) maar altijd een gehaakte beurs gebruikte. Elk jaar had hij een nieuwe en zelf zocht hij voor het maken de kleuren zijde uit; nu eens groen, dan weer terracotta of blauw.
| |
| |
Zijn kleine bezittingen: gouden potlood, zilveren lucifersdoosje en sigarenschaartjes, sigarenpijpjes, enz. hield hij keurig bij elkaar, en elken avond rustte hij niet, of ze moesten alle zeven veilig in zijn tinnen bakje liggen.
Wat eten en drinken betreft, daarin betrachtte hij altijd de grootste matigheid. Hij ontbeet met een ei, dat hijzelf ‘juste à point’ kookte en een paar biscuits; hij lunchte met twee gebakken eieren en weder een paar biscuits. Zijn maaltijden bestonden uit vleesch, aardappelen, groente, zonder soep of toespijs. Aan kleine levensgenietingen had hij genoeg aan één glas port voor het middageten en één likeurglaasje cognac voor het slapen gaan, een koekje bij het kopje koffie 's morgens, en 's avonds bij de thee.
Rooken echter deed hij veel en graag. 's Morgens vóór het ontbijt een sigaret, 's ochtends lichte morgensigaren, in den loop van den dag zwaardere en heel zware sigaren. Hij rookte echter de sigaren niet geheel op, ‘want in het achterste gedeelte verzamelt zich het meeste nicotine’, en hij gebruikte steeds een sigarenpijpje: dit werd zóó goed onderhouden, dat eens een leverancier zeide, ‘nog nooit na gebruik een barnsteenen pijpje zóó mooi te hebben gezien.’
‘Ware dichters blijven inwendig altijd jong,’ heeft Willem Kloos zelf eens geschreven. Zoo ooit, dan was dit woord op hèm van toepassing.
Jong was hij in de geanimeerdheid, waarmee hij deelnam aan huiselijke feesten, jong, door de aardigheid, die hij er in vond, om voor anderen verrassingen te bedenken, jong in de grapjes, die hij maakte, jong in de geestige rijmpjes vol ‘Mutterwitz’, die hem bij alle gelegenheden spontaan van de lippen vloeiden (vele voorbeelden daarvan zijn in de Willem Kloos-kast bewaard) jong in de gezegden vol onweerstaanbaren humor, waarmee hij anderer vragen of opmerkingen beantwoordde; jong in het enthousiasme, waarmee hij b.v. historische optochten, enz. beschouwde, jong in het urenlang spelen met kleine kinderen, aan wie hij alles toegaf, en die hij verblijdde door geduldig mee te sjoelbakken, of mee naar het circus of de bioscoop te gaan.... Jong óók in zijn hartelijke belangstelling in het lot van bloedverwanten en vrienden, jong in het zelfbedachte spel met kaarten, met spelregels en opteekencahier, dat elken avond een uurtje afwisseling gaf: jong in het bijhouden van een spaarpot, waar hij elken dag wat geld in deponeerde, en waaruit langzamerhand alle extra-dingen in het huishouden konden worden bekostigd, en waardoor dit hoe langer hoe vollediger werd (de allereerste aankoopen waren.... champagneglazen en ijslepeltjes!) Jong was hij in de wijze, waarop hij lachen kon, en wat vele bezoekers zich herinneren, jong door het, buiten wandelend, neuriën, dat hij deed, jong door het gezellig vinden, om naar den Dierentuin te gaan en daar vrienden te maken met de apen en de papegaaien; jong, om met Sint Nicolaas de zakken van zijn overjas | |
| |
vol te hebben met borstplaatjes en suikerbeestjes, die hij aan arme kinderen in de hand stopte.... jong in de belangstelling, die hij toonde in de menu's van gezellige dinertjes, die periodiek voor vrienden gegeven werden, en waarvoor hij telkens vernuftig iets typisch verzon, nu eens een ‘internationale spijslijst, bijvoorbeeld:
Hors d'oeuvre:
Hollandsche ansjovis |
Russische caviaar |
Fransche sardines |
Engelsche garnalen. |
|
Echte schildpadsoep. |
Californische asperges met Barneveldsche eieren en Hollandsche boter. |
Hollandsche zalm met Fransche doperwtjes en Malta-aardappelen. |
Brusselsche poulardes met Italiaansche macaroni en Hongaarsche paprikasaus. |
West Indische ananas. |
Californische perziken. |
Taart met Hollandsche confituren. |
Wafeltjes met Hollandsche kaasroom. |
Spaansche geconfijte kastanjes. |
Zwarte vijgen uit Provence. |
Jaffa sinaasappels. |
Jonathans. |
Indische bananen. |
Holl. kersenbonbons, pralines, Zwitsersche napolitaines. |
Mocca. Fransche likeuren. |
Fransche wijnen:
Crème de la crème de champagne. |
Muscat Lunel. |
Pommard. |
|
Of een menu, geheel in Oud-Hollandschen stijl als bijvoorbeeld:
Voorgereght: Buyten'twerkschespijsjes. |
Portagie nae de wijse der Coninghin Hortensia, met asperziepunten. |
Rundertongh op zijn Tuynvrouws met Holl. suikererwtjes en aardappelen gegratineert en knooppaddestoeltjes-sauce. |
Piepkuikens, so d'opperjaghermeester se braet met ingeleyde blonde perzikken. |
Kreefsensalade met mayonnaise-sauce. |
Nagereght. Verjaardagstaart met wenschkaarsjes. |
Kleyne soesjes met kaasroom. |
Korf met verscheydene vrughten. |
Gesuikerde Fransche kastanjes. |
Soetigheit van d'azuren kust. Allerhande suykerwerck. Gember. |
Koffy. Likeuren. |
En de manier, waarop hij een Hollandsche spreuk vond, om achter op de menu's te schrijven:
| |
| |
Wanneer gij gasten noot, so laet U tafel decken,
Met al dat Uwen vriend tot vreugde kan verstrecken.
Verciert met bloem en kruyd U schotels en bokalen,
En laet het best damast uit Uwe kasten halen.
Bedenck: 't is niet alleen de maeg die goet en dient gevoed.
Wees zeker, dat het oogh toch ook wat hebben moet.
en zelf de menu's en de naamkaartjes ging uitzoeken, en de bestellingen doen.... jong in de verwachting, waarmee hij geschenken tegemoet zag, jong in de blijdschap over een geslaagden inkoop, jong ook in het enthousiasme, waarmee hij aankomende talenten aanmoedigde.... en jong ook in het ontvangen van jeugdige bezoekers, met wie hij kon omgaan, even jeugdig van gemoed als zij..... Dat Willem Kloos kon omgaan met ouderen, jongeren en jongsten in hartelijke verstandhouding was te danken aan zijn volkomen onbevangen natuurlijkheid, en aan zijn eenvoud, waardoor hij nooit het voortdurende besef had van zijn positie en zijn persoonlijke waarde. Bij hem geen sprake van deftigheid, statigheid, de meuschen op een gepasten afstand houden: hij lachte om elke aanstellerige eerbiedsbetuiging en wilde niets liever dan op voet van gelijkheid behandeld worden.
Het waardigheidsvertoon, dat een Victor Hugo zichzelf verschuldigd achtte, of een Goethe vond dat hem rechtens toekwam, of zooals men van Dante verhaalt, dat men dezen slechts aansprak ‘mit jener maszvollen Ehrerbietung er angeredet zu werden liebte, was niets voor Kloos. Hij vond het grappig te lezen, hoe, op de ontvangst-avonden van Victor Hugo de gasten zich in aandacht en veneratie verzamelden in de zaal, om bij de verschijning van den ‘meester’ als één man op te rijzen, en hem vol referentie hulde te brengen. Of, als Goethe door de straten van Weimar wandelde, het publiek bleef staan, en hem buigend passeeren liet. En wel het grappigste vond hij de houding van den ‘dichter’ Withuys, die eens, aan zijn schrijftafel zittende, door een bezoeker werd verrast, en toen dezen aldus toesprak:
- Gij hebt iets gezien, mijnheer, wat niet velen op deze aard is beschoren: gij hebt een dichter aan den arbeid gezien!....
En die eens, zitting hebbende in een comité en na bij Koning Willem III op audiëntie geweest te zijn, verontwaardigd-smartelijk uitriep:
- Mijn God! mijnheer! hij kende Withuys niet!....
| |
Wandelingen
Willem Kloos is (ambulator nascitur non fit) altijd een goed wandelaar geweest. Als kind al maakte hij verre tochten naar her en | |
| |
der in de omstreken van Amsterdam, en dwaalde dikwijls door de Kalfjeslaan of langs den ‘Oetewalerweg’, (die, meende hij later, eigenlijk Houthaalderweg heette) of naar ‘Linnaeus’. En toen hij later in Sloterdijk ging wonen, wandelde hij heen en terug naar Amsterdam, om daar te gaan eten. En nog later, toen hij zijn intrek had te Bussum op Villa Parkzicht, liep hij vaak heen en terug naar Laren, Blaricum, Valkeveen of Hilversum.
Naar Sloterdijk was hij verhuisd, samen met Hein Boeken, omdat hij daar, voor denzelfden prijs als voor een paar kleine kamers in Amsterdam, een ruim buitenhuis huren kon, en omdat daar óók woonde, aan den overkant van de sloot, met vrouw en kind, de jeugdige Piet Tideman, die zich enthousiast interesseerde voor alle aangelegenheden van De Nieuwe Gids.
Ook, in den Haag wonende, ging hij graag den omtrek verkennen, en wandelde veel naar Loosduinen, Scheveningen, Kijkduin.
Maar het liefste waren hem de Scheveningsche Boschjes, met de Waterpartij en de Bataaf. Die waren, als het ware, het eigen park van het echtpaar Kloos. Bij haast iedere weersgesteldheid begaven zij er zich elken dag heen, en zij kenden er overal de wegen, ook door het binnenbosch, waar zij langs kleine, verborgen paadjes den weg leerden vinden. De landelijke eenzaamheid van de ontspanningsplaats De Bataaf was aangenaam, om er te vertoeven, en Kloos lokte er de musschen, die op het tafeltje uit zijn hand kwamen eten. Het was er zoo heerlijk-rustig in de koele, groene stilte der oude, hooge boomen, en al was de afstand van hun huis naar de Boschjes wel meer dan een half uur, zij hadden dat er gaarne voor over.
Zij zagen de Boschjes in de lente, als de prille blaadjes de takken begonnen te overvlinderen, in den zomer, als de zwaar-geblaarde looverboomen een koele, weldadige schaduw gaven, in den herfst, als scharlaken vlammen van de boomen schenen te slaan bij felle zon, en in den winter, ja, ook in den winter, als alles lag volgesneeuwd, en zij dwaalden over nauwelijks zichtbare paden, in een schemerwitte eenzaamheid, waar het goed te vertoeven was. En óók waren zij er in mist, als alles wazig was, en zacht en grijs, in een geheimzinnig zwijgen alom....
En in de open pracht der Waterpartij genoten zij van de klare en wijde vergezichten, en wandelden er langs tot aan de Witte Brug, of naar Promenade en over de Stadhouderslaan naar huis.
Ook wandelden zij geregeld in de stad, van hun huis tot aan de Prinsessegracht, waarna naar huis werd getramd.
Het Haagsche Bosch, hoewel door hen bewonderd om de statige schoonheid der eeuwenoude boomen en de klare pracht der uitgestrekte vijvers, werd te druk bezocht, om hen zóó te bekoren, als de Boschjes dat altijd hebben gedaan. En daarom ook vertoefden zij het liefste 's avonds op Scheveningen, als de lucht na het | |
| |
brandende ondergaan van de zon was verdonkerd tot kobaltblauw, en dwalen langs het strand een kalme heerlijkheid was....
| |
Theater- en andere bezoeken
Ofschoon Willem Kloos het meeste genoot ‘in angulo cum libello’, versmaadde hij toch geenszins theaterbezoek, en oprecht kon hij de schitterende voorstellingen gegeven door Royaards en Verkade waardeeren.
Van Verkade's Hamlet behield hij een bewonderende herinnering, en door Verkade's creatie, zeide hij, had hij eerst goed leeren beseffen, welk een innerlijk verscheurd mensch Hamlet is.
Een voorstelling als van Elektra, met de onvolprezen muziek van den genialen Diepenbrock, bleef hem altijd met een diepe vreugde bij.
En hoezeer bewonderde hij het fijne, doorvoelde spel van Else Mauhs als l'Aiglon, of als Tyltyl in Maeterlinck's Oiseau bleu, en typisch vond hij het, Froufrou te zien, waarin Tilly Lus, Mien Duymaer van Twist en Else Mauhs tegelijk optraden.
Gijsbreght van Amstel.... Adam in Ballingschap, Faust, Peer Gynt, Romeo en Julia, De Konde, die kwam tot Maria, Driekoningenavond, Winteravondsprook, Strindberg's gruwelijk Droomspel.... welk een verscheidenheid van indrukken behield hij van al deze bezoeken.
Maar ook interesseerde hij zich ten zeerste voor de magistrale Kunst van Albert Vogel, en voor Pisuisse, voor Speenhoff (in wien hij een echt dichter waardeerde) een wereldberoemde danseres als Isadora Duncan.... en ook de bioscoop had zijn belangstelling voor bizondere films als bijvoorbeeld de Passiespelen van Ober Ammergau, Conan Doyle's De verloren Wereld, met de voorwereldlijke dieren, de tocht van Shackleton met het schip de Endurance, De laatste Dagen van Pompeji, met de uitbarsting van den Vesuvius....
Buitengewoon veel hield Kloos ervan om schilderijententoonstellingen te bezichtigen, en geen enkele belangrijke gelegenheid verzuimde hij. Uren vertoefde hij op de prachtige en uitgebreide Breitner-oxpositie, de tentoonstellingen van Oude Kunst, die hem zeer lief waren, en de moderne Kunstzalen bezocht hij geregeld. Ook o.a. de tentoonstelling der Spaansche Kunst, die van Kees van Dongen (diens Assiette au Beurre had hij indertijd altijd met belangstelling nagegaan) en de zeer curieuse der Futuristen (van Marinetti had hij al diens manifesten en zelfs zijn portret toegezonden gekregen.) En hoe ontzaglijk genoot hij van de magnifieke expositie der beeldhouwkunst van Rodin!....
| |
| |
Van muziek kon hij ook altijd zeer genieten, en het was ook vooral de moderne muziek, die hem ‘aansprak’. Hoe onuitsprekelijk genoot hij op een Kerkconcert van Diepenbrock's onvergelijkelijk Te Deum, waar de sopranen den toon van de tenoren overnamen, en dien al hooger en hooger droegen, en als regelrecht den Hemel in....
|
|