| |
| |
| |
Vijfde Hoofdstuk Huwelijksleven
Voorgeschiedenis
De voorgeschiedenis van Willem Kloos' huwelijk op 4 Jan. 1900 is uitvoerig te vinden in de tusschen hem en Jeanne Reyneke van Stuwe gewisselde brieven, van het romantische begin tot aan het gelukkige besluit.
De aanvang was het zenden van verzen door het meisje Jeanne Reyneke van Stuwe aan den Nieuwe Gidsredacteur Willem Kloos, en diens beoordeelen van haar eerste bundeltje verzen ‘Impressies’.
Daarna de persoonlijke kennismaking.... de verloving.... en dan een maandenlange correspondentie, die door beiden in haar geheel bewaard is gebleven.
Ofschoon bij de correspondenten natuurlijk niet de bedoeling heeft voorgezeten, literatuur te schrijven, heeft men hier toch te doen met een interessant literair-historisch document, waarin door beide personen van henzelf een psychologische analyse wordt gegeven, zoo verrassend van subtiel-fijne zelf-observatie, dat men deze brieven leest als een roman, die door de waarachtigheid van den inhoud natuurlijk vanzelf nog aan waarde wint.
De persoonlijkheden der auteurs komen door deze briefwisseling in scherpe belichting uit. En de oneindige goedheid van den man, zijn krachtig geduld, zijn onwankelbare liefde staan als een gulden achtergrond tegen de donkere melancholie van het jonge meisje. Langzamerhand, door zijn gunstigen invloed op haar temperament, wordt de toon in haar brieven anders; en na elk wederzien, hoe kort ook, wordt de verhouding inniger, dieper, harmonischer. Totdat de laatste brieven zijn als een hooglied der liefde....
| |
| |
De brieven geven een volledig overzicht der geheele verloving. En na vijfentwintig jaren van gelukkigsten echt, zijn Willem Kloos en Jeanne Kloos - Reyneke van Stuwe er toe overgegaan hun briefwisseling openbaar te maken. De brieven zijn door de auteurs zelf voor de pers gereed gemaakt, dat wil zeggen, zoo goed mogelijk naar vervolg gerangschikt, en waar noodig van noten voorzien.
De geheele correspondentie werd, uit persoonlijke belangstelling, door de schrijvers overgelezen. En de lectuur verraste hen, want zij zagen, dat, in tegenstelling met ‘gewone’ liefdesbrieven zij hier te doen hadden met een logisch-gebouwden, zich vanzelf psychologisch ontwikkelenden levensroman.
En daar zij, al gold het hier ook hunne eigen persoonlijke briefwisseling, volkomen objectief tegenover deze uitingen konden staan, die door het lange tijdsverloop na het schrijven ervan, na een kwarteeuw bijna, voor henzelf tot historie waren geworden, besloten zij hunne correspondentie het licht te doen zien, daar nooit, zelfs niet in hunne literaire productie, een beter, vollediger en duidelijker beeld van hunne respectievelijke individualiteiten kon worden gegeven dan in dezen roman vécu.
Zij waren er, en natuurlijk terecht, van overtuigd, dat deze correspondentie later, na hun dood, in elk geval in het licht zou worden gegeven door hunne erfgenamen, misschien verre, hunzelf nauwelijks bekende familieleden, dus door van niets wetende onbevoegden.
Immers, zooals George Eliot opmerkt:
As soon as a man is dead, his desk is raked, and every insignificant memorandum is printed for the gossiping amusement of the public....
wat zij terecht ‘odious’ noemt, en ‘a disgrace to us all.’
Bovendien raadpleegden zij indertijd daaromtrent een advocaat, Mr. Gerard van Rossum, de vroegere voogd van Jeanne Reyneke van Stuwe, en vroegen hem, of zij een testamentaire bepaling konden maken, met wettelijke kracht, wat van hunne handschriften wèl en wat niet mocht openbaar gemaakt.
Het antwoord luidde evenwel, dat men wel bepalingen maken kon, maar dat, als de erfgenamen er zich niet aan wilden houden, de uitgave eener literaire nalatenschap door geen enkele wettelijke formaliteit wordt beschermd.
Geleid door al de hierboven genoemde overwegingen, hebben Willem en Jeanne Kloos er de voorkeur aan gegeven, hunne correspondentie zèlf voor de pers gereed te maken; een werk, dat hun vele maanden van arbeid heeft gekost, omdat de brieven moesten worden uitgezocht, zoo goed mogelijk naar vervolg gerangschikt, - de brieven van Jeanne zijn bijna nooit gedateerd en de postmerken vaak onleesbaar, - daarna gecopieerd, en waar noodig van verklarende aanteekeningen voorzien. Het spreekt vanzelf, dat niemand | |
| |
daar ooit zoo goed in staat zou kunnen zijn als de schrijvers zelf, Willem Kloos en Jeanne Kloos - Reyneke van Stuwe.
De Liefdesbrieven zijn 1937 verschenen bij de firma H.P. Leopold's Uitgeversmaatschappij te 's-Gravenhage. Gezet werd het werk uit de nieuwe Monotype-letter de Garamont. Naast de gewone editie, welke gedrukt was op speciaal daarvoor vervaardigd papier, en gebonden in blauw buckram met goud medaillon-stempel, verscheen een luxe-uitgave op geschept Oud-Hollandsch papier van Van Gelder Zonen, gebonden in blauw marokijnleder. Vijftien exemplaren daarvan werden gebonden in kalfsperkament, en deze luxe-uitgave was reeds vóór de verschijning uitverkocht. Het werk was verlucht met vele illustraties naar fotografische opnamen en een brief in facsimilé van elk der auteurs.
Deze briefwisseling is bij uitstek geschikt, om den mensch Kloos te leeren kennen, wat ieder zal beamen, die met hem persoonlijk heeft verkeerd, en daarom zij ze iederen belangstellende ter lezing aanbevolen.
Van de verschijning hunner Liefdesbrieven hebben de schrijvers ontzaglijk veel pleizier beleefd. Een greep uit de door hen, naar aanleiding daarvan ontvangen brieven, moge volstaan, om dit te bewijzen.
‘Sta mij toe, U in gedachten de hand te drukken om U geluk te wenschen met de verschijning der Liefdesbrieven,’ schrijft Johan de Meester aan Jeanne Kloos. ‘U hebt de geliefde mogen zijn en blijven van een der merkwaardigste Nederlanders, uit die aan bijzondere mannen rijke tweede helft van de 19e eeuw. Hoe dat werd en was, het Boek zal het zegggen, en blijven zeggen.’
Na de lezing schrijft Hélène Swarth:
Nu moet ik toch even zeggen, hoe innig ik er van heb genoten. En niet ik alleen, maar hoevelen zullen blij zijn, die zuivere, spontane, heerlijk-echte brieven nu te kunnen lezen, en te weten, dat die geen vluchtige verliefdheid, maar een zoo diepe en vaste liefde voorspelden, die tijd en eeuwigheid trotseert.
Ik werd er zóó door ontroerd, dat ik ze slechts langzaam en niet achtereen kon lezen. Maar nu heb ik het boek uit. En ik dank er voor met een warmen handdruk het lieve dichterpaar.
‘De verschijning der Liefdesbrieven is in ons nuchter Holland een ontroerend monument geworden van menschelijke schoonheid, die thans onvergankelijk omhoog staat,’ - schrijft de een; de ander: ‘Ubeiden zijt wel rasechte literatoren: ik sta versteld van het zoo geestelijk als stylistisch hooge peil van deze correspondentie, die toch niet voor de pers geschreven werd. Zoo ooit dan geldt hier: Le style c'est l'homme, en in dit geval ook ‘et la femme.’ Een derde: ‘Van mijn diepe vereering en groote bewondering voor Willem Kloos hoef ik u (aan Jeanne Kloos) natuurlijk geen verzekering te geven. Mij lijkt geen Nederlander zonder deze waar- | |
| |
deering bestaanbaar. Want Willem Kloos is niet alleen een individualist, niet alleen de verkondiger van de allerindividueelste emotie, maar een nationaal bezit. Kloos-zelf is een levend stuk nederlandsche letteren, en daardoor een levend stuk nederlandsche cultuur.’ En hier nog een Vlaming, Dr. André Schillings, die schrijft: ‘....de liefdesbrieven van u en uwe geliefde zijn van bovenmenschelijke schoonheid en innigheid.... zij geuren lijk bloemen, glanzen als edelsteenen, en geluiden als veelvuldig bewogen snaren.
Een geestesbloei als hieruit spreekt, mag wel eenig heeten in de literatuur. Wie zóó liefheeft, moet gelooven kunnen in het ideaal; in hem moet de harmonie zijn van intellect, religiositeit en levensmoed....’
| |
En Pension
Toen Willem en Jeanne hun huwelijk hadden vastgesteld, besloten zij, om te beginnen, op kamers te gaan wonen. En zij wandelden dikwijls in de omgeving van Jeanne's toenmalige woning in de Reinkenstraat, om te zien, waar kamers werden aangeboden. Zoo kwamen zij ook in de Regentesselaan, een mooie, breede, lange laan, met een middenpad, en Jeanne zei:
- Hier zou ik wel willen wonen.
Die wensch is vervuld. Het jonge echtpaar kwàm in de Regentesselaan te wonen, en heeft sindsdien altijd in hetzelfde huis gewoond!
Zij plaatsten een advertentie in een locaal blad, en ontvingen een offerte.... uit de Regentesselaan van de familie Usener; en daarbij de volgende aparte aanbeveling van Freule de Lannoy, die tot dusverre bij hen had gewoond, maar moest veranderen wegens famlie-omstandigheden.
‘Daar ik Uwe advertentie las in de Duinbode, en Mevrouw Usener mij vertelde, dat Mijnheer er over geschreven had, was het, dacht ik het voor beide families wel aangenaam misschien, U eenige nadere inlichtingen te geven. Wegens omstandigheden verlaat ik de stad, en dus de familie Usener, waar ik ruim een jaar gewoond heb, en gedurende dien tijd zulke goede zorg, bediening en hartelijke toewijding heb ondervonden, zooals men dat zelfs zelden van eigen familie ondervindt. Daarom schrijf ik U dit, zonder dat er van éénigen invloed, zijdens de Usener's sprake is. Want ik stel een en ander zóó hoog op prijs, dat ik met leedwezen mijn uitstekend pension verlaat.
Ik weet niet, of U de Regentesselaan kent; ik voor mij vind het een aangename gezonde stand, niet overdruk, maar gezellig.
Hopende voldaan te hebben aan mijn plicht, zooveel goeds naar verdienste te waardeeren, blijf ik hoogachtend
Jonkvrouwe de Lannoy.’
| |
| |
Freule de Lannoy heeft niet te veel gezegd. Inderdaad woonden wij bij de familie Usener in alle opzichten naar genoegen. Beiden, mijnheer en mevrouw, waren de hartelijkheid en behulpzaamheid zelve, en deelden op menschelijke wijze in alles wat ons betrof.
De door ons in Januari 1900 betrokken woning was ruim en geriefelijk, en was zeer aangenaam en rustig gelegen, niet te ver van de stad, en dicht in de buurt van postkantoor en noodige winkelzaken.
Elf jaar lang duurde ons pensionleven, totdat de gezondheidstoestand van Mevrouw, het sterven van Mijnheer en het trouwen en naar Indië vertrekken der dochter, een einde aan den bestaanden toestand maakte.
Doch daar, na den dood mijner Moeder, mijn zuster Jacqueline Reyneke van Stuwe, in hetzelfde huis haar intrek had genomen, konden wij er óók blijven wonen, en ons eigen huishouden hebben; totdat ten slotte, door een combinatie van vrienden in 1926 het perceel werd aangekocht, en wij bevrijd waren van den angst, het eenmaal, op verlangen van den huisheer, die het plan had, het, in drieën verdeeld, te verhuren, te moeten verlaten, wat, met het zich voortdurend uitbreiden der Bibliotheek, en van den door erfenis, enz. steeds aangroeienden inboedel, bijna een onmogelijkheid zou zijn geweest.
| |
Rustige werkzaamheid
In de kamer, gelegen aan een breed balcon, met boekenkasten langs de wanden, en voorzien van twee schrijfbureau's, heeft Willem Kloos de gelegenheid gehad, zijn werkzaamheid ten volle te ontplooien.
Stil en gelijkmatig gingen de uren voorbij. Uren, gevuld door zijn liefsten arbeid, zijn productie aan proza en poëzie, zijn lectuur, zijn correspondentie, zijn redactiewerk; ook uren, gewijd aan wandelingen, en aan de ontvangst van bezoeken.
Door de goede indeeling van den dag, de geregelde orde, de rust, is het Willem Kloos mogelijk geweest, zijn levenstaak te volbrengen, op de grondigste en omvangrijkste wijze.
Een geheele rij boeken: Nieuwe Literatuurgeschiedenis, bevattende een nauwkeurige behandeling der moderne en oudere letterkunde in binnen- en buitenland, philosophie, religie, wetenschap, en vraagstukken van allerlei aard, - meer dan duizend verzen over de meest verschillende onderwerpen, vertalingen, en studies, leggen getuigenis af van Willem Kloos' werkkracht, zijn wil en zijn standvastigheid.
Van een achturigen werkdag heeft hij nooit iets geweten, want zijn bezigheden telden dagelijks bijna steeds zestien uren en méér. En hij bevond er zich goed bij, want tot op den hoogsten leeftijd is | |
| |
zijn werkkracht nooit verminderd, en evenmin zijn werklust. Het was hem een voortdurend genot, zijn productie zoo goed mogelijk te verzorgen; copieeren en nog eens copieeren, zoodat zijn werk onberispelijk aan de pers kon worden overgeleverd, was hem een genoegen en een behoefte; en een voorbeeld van zijn zorg bevindt zich thans in het Gemeente Archief te 's-Gravenhage: een verzameling van niet minder dan veertien staten van éénzelfde vers.
En het was óók een genot, voor wie bij hem in de kamer was, hem bezig te zien; zijn ijver, zijn netheid, zijn zorg gade te slaan, hem fijntjes te hooren neuriën, als hij den klank van zijn vers voor zichzelf hoorbaar maakte.... en met verbazing te bespeuren, hoe hij een brandwond, veroorzaakt door de gloeiende asch van zijn sigaar in 't geheel niet had gevoeld, maar rustig verder schreef!
Willem Kloos heeft het voorrecht gehad, zich met hart en ziel te kunnen wijden aan het werk, dat hem dierbaar was: de tijd, de gelegenheid tot meditatie en concentratie, en de noodige rust, zijn volledig zijn deel geweest.
Een boek over Jacques Perk, een uitgebreide studie over dien dichter, kon hij doen verschijnen, en een werk over de 18e eeuwsche dichters, onder den titel ‘Een daad van eenvoudige rechtvaardigheid’, en een bloemlezing uit Heinrich Heine met Inleiding, en evenzoo van Bilderdijk en van Rhijnvis Feith; hij vertaalde de Imitatio Christi van Thomas à Kempis, en de Alkestis van Euripides, en de vier deelen van Wagner's Nibelungen, die verschenen zijn in een luxe-uitgave, met de prachtige platen van Arthur Rackham.
(De volledige Bibliographe is verschenen in den 44en Jaargang I van De Nieuwe Gids van 1929.)
| |
Redactiewerk
In den loop der jaren hebben duizenden inzendingen het Secretariaat van De Nieuwe Gids bereikt. En van alle werd kennis genomen met dezelfde toewijding en hetzelfde geduld. Men dacht wel eens, dat een enkele blik voldoende was om waarde of onwaarde te bepalen. Maar neen, zeide Kloos, het is niet eerlijk, om een niet geheel gelezen bijdrage te beoordeelen, en hij worstelde zich dus, met steeds gelijkmatig humeur door de langste en vervelendste handschriften heen....: ‘want later kon er wel eens iets beters of belangrijkers in staan.’ En dan formuleerde hij zijn beslissing, duidelijk en zoo lang als het noodig was, en op die manier heeft hij tallooze beginnelingen of verder gevorderden geholpen en aangemoedigd, of, op met grond omschreven redenen, afgewezen.
‘De Kloos van de brieven’ staat in menig geheugen bewaard met dankbaarheid en genegenheid, en ook als zoodanig zal hij nooit worden vergeten....
| |
| |
Elke maand moest een aflevering van De Nieuwe Gids worden samengesteld. Er moest daarbij met vele factoren rekening worden gehouden: met afwisseling, met belangrijkheid, met een juiste verdeeling van proza en poëzie, met vervolgstukken, met de plaatsing van de rubrieken over buitenlandsche literatuur en philosophie, het Maandelijksch Overzicht, de binnen- en buitenlandsche staatkundige kroniek, de Varia, en hoeveel nog meer!....
Maar het werd hem nooit te veel of te vervelend. Tot het laatste toe heeft hij zijn taak volbracht, heeft hij die kunnen volbrengen op de wijze en in de omgeving, die hem het liefste was.
| |
Ontvangst van medewerkers
Het spreekt van zelf, dat Willem Kloos onophoudelijk door personen werd gevraagd om hem te mogen bezoeken. En mits men vooraf om toelating verzocht, werd aan dit verlangen bijna altijd voldaan.
Al heeft Kloos ook nooit de majestatische houding aangenomen van een Goethe of een Victor Hugo, of van zoovele andere ‘Grooten’, - toch boezemde zijn naam genoeg ontzag in, om menigeen zich aarzelend en met kloppend hart in zijn tegenwoordigheid te wagen.
Wij hebben het bijgewoond dat een jonge man, trillend van opwinding en verlegenheid, op een vraag, of hij frambozen- of eitroenlimonade verkoos, in zijn confusie antwoordde: ‘Geeft u mij rozen....,’ dat de eene zich zette op het puntje van een stoel bij de deur, of met hangende armen bleef staan, en zich in 't geheel niet neerzetten durfde, totdat Willem Kloos hem vriendelijk dichter in zijn nahijheid noodde; dat een jong H.B.S.-leerlingetje bekende: ‘Ik had wel wat Bühnenfieber toen ik hier kwam....’ dat een al te schuchtere vereerster niet eens durfde bekennen ‘dat zij óók op de Regentesselaan woonde’, en dus maar een adres bij kennissen opgaf.... maar al dezen werden in minder dan geen tijd gewonnen door Kloos' natuurlijken, beminnelijken eenvoud, en zijn hartelijke belangstelling.... zoodat zij, die geen mond hadden durven opendoen, op het eind van hun hezoek honderd-uit praatten, en zich volkomen op hun gemak gevoelden.
Oneindig velen heeft Willem Kloos op de hem eigen tegemoetkomende wijze gerustgesteld en tewoord gestaan, en in hun hart zal wel de herinnering levendig zijn gebleven aan zijn goedheid, zijn aandacht, zijn deelneming, zijn vriendelijk woord, zijn gullen lach.
| |
| |
| |
Dagverdeeling
's Morgens na het ontbijt zette Kloos zich aan zijn schrijftafel voor het werk, dat zijn hand vond om te doen. De middag werd besteed aan een wandeling of aan bezoek, en wederom werk, en de avonden waren de aangewezen tijd voor lectuur, het lezen van inzendingen, het bijhouden van tijdschriften en couranten, en de lezing van boeken, die hem interesseerden, - en wat interesseerde hem niet!.... Bezoekers waren vaak verbaasd over de veelverscheiden keuze van zijn lectuur, en dat hij met even gretige belangstelling kennis nam van de werken van den sterrekundige Jeans of de wetenschappelijke boeken van Dr. Gustave le Bon, of de philosophie van Bergson of Einstein, of van de religieuse onderzoekers Drews en Robertson, of de nieuwe romans van Aldous Huxley of Hermann Löns of Mauriac of Montherlant....
Laten wij dit Hoofdstuk besluiten met een beschouwing der ‘stille getuige’: Jacqueline Reyneke van Stuwe.
In de groote studeerkamer zitten zij tezamen in het volle licht van den glazen wand: hij links, zij rechts, elk aan hun eigen schrijfbureau. Zij zitten daar elken dag van het jaar, onverschillig, of dit een Zondag, een feestdag of een werkdag is, en men treft hen daar, des morgens, des middags en een groot deel van den avond.
Twee levens, zóó in elkaar verweven, dat men zich die niet gescheiden denken kan, twee persoonlijkheden, zóó naar elkaar toegegroeid, dat men ze in één adem noemt: Willem en Jeanne Kloos. In de literatuur: dichter-schrijver-criticus en schrijfster-dichteresnovelliste, - in het gewone dagelijksche bestaan: het echtpaar Kloos, dat men in het late namiddag-uur tezamen hun uitgebreide post ziet wegbrengen en dat men in de warme zomerdagen hun geliefde wandeling ziet doen in de Haagsche Boschjes.
De maaltijden, het zijn slechts de noodzakelijke onderbrekingen van den dagelijkschen arbeid; ze zijn eenvoudig en duren kort; daarna keeren zij terug naar de eigen plek bij het raam, en buigen zich opnieuw over de opengeslagen schrijftafel.
Zoo vergaan de uren, de minuten, de seconden; zoo rijen zich de dagen aaneen, en worden weken, maanden en jaren. Daar, op hun plaats, zien zij de seizoenen komen en gaan: de lente in den zomer, de zomer in den herfst en de herfst in den winter. Of het stormt of sneeuwt, of de zon schijnt of het regent, zij zitten daar en werken. Als zij opzien, dan zien zij elkander, en als zij uit het werk terugkeeren in het gewone leven van allen dag, dan weet de een, dat de ander in de nabijheid is. Zoo sterk is deze saamhoorigheid, | |
| |
dat de onrust den een het werken belet, als de ander afwezig is. Zij zijn als twee handen, die denzelfden arbeid doen, twee voeten, die denzelfden weg gaan, - want waar hij hulp verlangt, daar staat zij nevens hem, en waar zij troost behoeft, daar zijn zijn sterke vingers om de hare.
Hun liefde en hun kunst, het zijn de twee factoren, die hen gevormd hebben tot deze schoone eenheid, van opgaan naar hetzelfde doel en streven naar het hoogste. En zóó vervolgen deze goede menschen hun levensweg als één wil, één wensch en één gedachte.
|
|