| |
| |
| |
De laatste dag.
Juist was Sabine bezig uit de kast de kristallen bonbons-schaaltjes te krijgen, toen de deur open-ging en haar schoonzuster Marie binnen-trad.
Sabine keerde zich om in verbeten woede. Daar had je haar al weer, de spion. Zie, zie zij nu eens kijken naar de schaaltjes... Zou zij 't begrijpen? Haastig en luchtig zei ze:
- Zoo, Marie. Ik ben juist bezig de kast een schoonmaakbeurt te geven, zooals je ziet.
Zij nam de groote bowl van de plank, en zette die op de tafel, greep toen een vruchtenschaal...
Maar Marie, niet te misleiden, vroeg op argwanenden toon:
- Zoo maak je schoon? Waarom juist nu?
Gaat dat je wat aan? wilde Sabine driftig uitvallen, maar bijtijds hield zij zich nog in. Ten allen prijs moest zij Marie te vriend houden.
- Waarom niet? vroeg zij bedaard.
- Wèl... omdat ik zou denken, dat je nu andere dingen te doen had, nu Alfred zoo gauw thuis komt.
- O, alles is in orde. Zijn kamer en alles. Ga gerust kijken.
Ondanks zichzelve had Sabine's toon een beetje
| |
| |
schamper geklonken. Maar Marie lette er niet op. Zij ging zitten:
- Ik kwam 's hooren, of je nog tijding van Alfred had.
- Ja, 'n briefkaart. Hij komt morgen vóor de koffie thuis. Hij is in Brussel, maar vandaag moet hij daar nog iemand spreken. Lees de briefkaart maar, daar, in m'n sleutelmandje.
Marie las. Maar tegelijkertijd dacht zij na over haar jonge schoonzuster, en hoe die zich in de afwezigheid van haar man had gedragen. Ernstig bezorgd had zij zich om Sabine gemaakt. Die had zich op werkelijk roekelooze wijze door een jong officier het hof laten maken; zij had haar dikwijls genoeg onder handen genomen, maar Sabine wilde niet luisteren, zij was net een eigenzinnig kind, een zorgeloos, ondeugend kind. Zij had zich op haar wandelingen laten vergezellen door den jongen man; zij was met hem in zijn auto uitgegaan; danste met hem te dikwijls op de bals, waar zij, immers tijdens het op reis zijn van haar man niet eens had moeten komen. En nu zij Sabine onverwacht kwam overvallen, wat zag zij nu? Dat Sabine bezig was preparatieven voor een dinertje te maken... Dát deed zij, er was geen twijfel mogelijk. Zij bedwong haar ongerustheid niet langer. Ronduit vragen, of haar veronderstelling juist was, durfde zij niet. Maar ze zei:
- Sabine, zoo'n laatste dag van wachten, is natuurlijk erg vervelend voor jou. Zou je... wil je... Weet je wat? Ga met mij naar huis, en blijf de heele dag. We zullen 't je zoo gezellig mogelijk maken. Dan gaat de tijd wat gauwer voor je voorbij. Je bent toch ook maar altijd alleen.
| |
| |
Sabine kreeg een gloeiende kleur, haar oogen flonkerden. O, had ze nu dát weer bedacht? Kon ze haar dan geen oogenblik met rust laten?
- 't Is heel vriendelijk van je, zei ze gedwongen. Maar ik zal deze laatste dag ook nog wel doorkomen, hoor.
- Kom nu maar, zei Marie, zoo hartelijk als zij kan. Vanmiddag gaan we dan met Rolf en Marietje naar de Dierentuin...
Sabine barstte in lachen uit.
- En jij verbeeldt je, dat dat 'n pleizier voor me is! schaterde zij. Zoo'n heele middag met die kinderen op te trekken. Daar moet je moeder voor wezen, om je dát te verbeelden.
- Nou ja, we kunnen ook boodschappen doen, of...
- Nee, dank je, zei Sabine, nu maar gedecideerd. Je bedoelt 't goed, maar ik blijf vandaag liever rustig thuis.
- Kom dan tenminste bij ons eten.
- Alles heb ik al in huis voor vanmiddag, zei Sabine stug. En toen, om snel op een ander onderwerp te komen:
- Wat zei de dokter van Marietje's keel?
- O, dat was niets. Wat gorgelen. En eens per dag aanstrijken. Ze hoeft er niet eens voor thuis te blijven. Maar... ging Marie voort. Waarom weiger je zoo beslist, om vandaag bij ons te komen?
- Waarom?... omdat... ik weet 't niet. Ik heb er geen zin in. Dat neem je me toch niet kwalijk?
- Dat weet je wel. Neen. Maar, Sabine, ik kan niet anders, ik moet 't je vragen: Heb je soms reden, om vandaag niet uit te willen gaan?
Voor Marie's doordringenden blik sloeg Sabine
| |
| |
een oogwenk den hare neer. Maar onmiddellijk vlamden haar oogen in wilde drift haar schoonzuster tegen:
- Marie, ik kan veel verdragen, maar er zijn grenzen. Vergeet dat niet.
- Ik kom op voor m'n broer, riep Marie onstuimig. Er is te veel voorgevallen, dat me recht geeft om angstig te zijn.
- Recht?
Even dreigden hun oogen in elkander. Toen zei, ferm, Marie:
- Ja, recht. Houd je niet, of je me niet begrijpt. De historie van jou met van den Berg...
- Die historie van mij met... zou je me 's even willen vertellen, wat dat voor 'n historie is? Dat ik wel 's met 'm gewandeld heb, of gedanst? Belachelijk! Kleinsteedsch! Sabine lachte, schamper en hard.
- Ja, zei Marie. Dat zijn tóch dingen, die ik niet graag had, dat Alfred wist.
- Waarom niet? Je kan ze hem gerust vertellen.
- Ja, die bravoure... Nu, ik zal je gelooven, en volkomen vertrouwen, als je vandaag bij ons komt.
- En dat doe ik niet.
- Doe je dat niet?
- Neen.
- Bedenk je goed, Sabine.
- Ja, ja! Ik bedenk me goed. Als je me vroeg uit vriendelijkheid, dan was 't wat anders... Maar nu 't alleen maar achterdocht is...
- Sabine, voor 't laatst. Kom je bij ons vanmiddag?
| |
| |
- Néén, heb ik je gezegd.
- Goed. Dan weet ik, wat ik daarvan heb te denken. Ik heb je gewaarschuwd, Sabine.
Sabine haalde de schouders op, toen Marie, zeer boos, haastig de kamer verliet.
- Mevrouw, zei de oude meid, en haar stem beefde. Mevrouw, mevrouw, 't is toch te erg, wat u doet.
- Ach, jij ... mag ik geen gast aan tafel hebben?
- Jawel, maar... nu meneer er niet is...
- Kom, bederf m'n pleizier nu niet, Mina. Mina, jij bent oud, jij ziet de wereld nog zooals die was in jouw tijd. De dingen zijn veranderd. We zijn nu vrijer, ruimer in onze opvattingen, hoor.
- Ja, maar, zuchtte de oude vrouw, 't is toch niet goed, dat ik 't toelaat, ik moest wijzer zijn...
- Laat mij gerust voor mijzelf zorgen, hoor. Kom, maak nu maar wat voort.
Sabine had zich eenvoudig gekleed in een robe van donkerblauw geribd fluweel, met een wat Housend lijfje, geheel zonder eenige garneering. Hierop droeg zij evenwel een directoire-kraag van wit batist, die van achteren den nek omsloot, maar van voren den mooi-gevulden hals liet zien, waarop, aan een fijn-gouden kettinkje, een groote, goudkleurige topaas lag te glanzen. Ook aan de mouwen droeg zij plooisels van wit batist, die flatteerend over de kleine handen vielen. In dit donker, sober toilet zag zij er toch allerliefst uit, dat constateerde zij met genoegen, toen zij, naar de eetkamer gegaan om te zien of alles in orde was, zichzelve toevallig in een der damspiegels zag.
Een beetje vreemd voelde zij zich toch wel, toen
| |
| |
even met een flits de ernstige werkelijkheid van wat zij wilde doen, tot haar kwam. Ja, het was veel gewaagd... Emil had het verzonnen. Hij had haar met zijn automobiel naar Amsterdam willen brengen, om daar samen te dineeren. Daarvan kon natuurlijk geen sprake zijn. Maar waarom kon hij niet bij háár den maaltijd komen gebruiken? Dan zouden zij er een soort van afscheidsfeestje van maken, want beiden beseften zij heel goed, dat er met Alfred's terugkomst een einde aan hun omgang moest komen. Niet dat er ook maar iets tusschen hen bestaan had, wat hem in zijn eer aantasten kon. Maar zij waren flirts geweest, en zijzelve wenschte niet dat spel voort te zetten onder het oog van haar man.
Hij kwam, Emil, en zoo verliefd en dankbaar, dat zij dadelijk in een prettige stemming kwam. Hij had haar witte rozen meegebracht, waarvan zij er een paar in haar corsage stak, en terwijl zij aan tafel gingen, vertelde zij hem van de moeite, die zij had om hém... van het onaangename bezoek van haar schoonzuster vanmorgen, en van de klachten van Mina... En hij kuste haar vingertoppen, en vleide, dat zij nu alles vergeten zou, om samen met hem verheugd te zijn over het zoo schoone einde van een zoo heerlijken tijd... En zij stieten hun glazen tegen elkander aan, waarin het snelle champagne-schuim wegsmolt in gouden bellen, en zij lachten beiden, en Sabine voelde zich blij, omdat zij de conventie had durven trotseeren, en Emil bij zich genoodigd had. Op de met kanten kleedjes versierde tafel stond het dessert; in het midden de taart, en daaromheen de kristallen schaaltjes met vruchten, donkergroene, glad glanzende versche vijgen en zacht-rose perziken,
| |
| |
en de schaaltjes bonbons. De oude Mina diende de gerechten, zonder een woord te spreken, maar zij letten niet op haar, en lachten en schertsten als vroolijke kinderen. Bij het dessert verliet Mina de kamer, toen werden zij onwillekeurig even stiller.
- Ik ben geen melancholicus, zei hij, maar toch voel ik 'n weemoed, omdat dit 'n afscheid is. Waarom is 't onschuldig genoegen, dat ons gezelschap aan elkander gaf, verkeerd. Waarom mogen we elkaar niet zien en spreken en vriendschap voor elkaar hebben... wat steekt daarin?
- Dat heb ik me ook zoo dikwijls gevraagd. Maar we moeten ons wel schikken naar de gangbare meening.
Hij nam haar hand, en bleef die vasthouden tusschen beide de zijne.
- Je hebt 't nooit geloofd, zei hij, misschien heb ik 't zelf niet geweten, dat... ik je liefheb. Nu wordt 't me bewust, nu, bij ons afscheid.
Zij werd nerveus, en wilde haar hand weg-trekken, maar hij liet het niet toe.
- Geef je niets om me, fluisterde hij. Ben ik je heelemaal onverschillig... Sabine?
- Dat mag je niet vragen...
- Sabine... toe, zeg me 'n vriendelijk woord, vóór ik ga. Houd je van me... 'n beetje, 'n heel klein beetje...? toe, zeg ja...
Zij zweeg, zij sloeg de oogen neer. Zij kon den dringenden gloed in zijn blik niet verdragen, die maakte haar bang... Hield zij van hem?... Ja... ja... maar zij durfde het niet bekennen ...
Eensklaps trok hij haar in zijn armen, boog zijn hoofd over het hare, en kuste haar lang op de lippen.
| |
| |
Zij weerstreefde niet. Zij had niet gekund... zij hield van hem, en dit was immers de laatste, de laatste dag...
Op dit oogenblik ging luid en heftig de bel. Zij schrikten op met bonzend hart; Sabine dacht aan Marie... maar toen de kamerdeur open-ging, stond op den drempel, Alfred, haar man.
Zijn groote gestalte scheen dreigend hoog en zwaar te worden, en de geheele kamer te vullen. Eén moment bleef hij strak-stil staan, toen wendde hij zich, alsof hij Emil in 't geheel niet zag, tot Sabine, en vroeg haar, bedaard blijvend in uiterste zelfbeheersching:
- Wat heeft dit te beteekenen?
- Meneer van den Berg, stamelde Sabine, met een gevoel, alsof zij flauw zou vallen, heeft vaak z'n auto te mijner beschikking gesteld; en revanche vroeg ik hem vandaag te dineeren.
- Dan zal hij ons, nu ik ben terug-gekomen, zeker wel willen excuseeren, zei Alfred, en Emil, zeer met zijn figuur verlegen, maar begrijpend, dat zijn blijven de zaak slechts verergeren kon, verliet met een korte buiging de kamer.
- Alfred! riep Sabine. Denk niet iets verkeerds... denk niet slecht van me...
- Marie heeft me getelegrafeerd, dat ik vandaag en niet morgen thuis komen moest. Ze had gelijk.
- Alfred! riep zij weer. Er is niets, niets, waardoor je eer beleedigd zou zijn. Zie me aan, zie, dat ik de waarheid spreek. Ik zweer 't je... bij alles wat me lief en heilig is!
Hij vatte haar met kracht bij de polsen.
- Zou je, vroeg hij, haar oogen opdwingend
| |
| |
naar zijn blik, zou je me datzelfde hebben kunnen zeggen, als ik morgen was thuis-gekomen?
Zij week terug, in doodelijken angst, en hij, haar los-latend, viel neer op een stoel bij de tafel, en verborg zijn hoofd in zijn handen.
|
|