| |
| |
| |
Het duel.
Het jonge meisje, toen zij de laan insloeg naar den kleinen vijver, vond daar opeens hem, dien zij zocht. Op een der kleine wit-marmeren banken, die, op gelijke afstanden, rondom den vijver waren geplaatst, zat Fred, met de ellebogen op de knieën en het hoofd in de handen gedrukt. Zóo wanhopig zag hij er uit, zóo overgegeven ellendig, dat Aline, alles vergetende, slechts voelende, hoe lief zij hem had, en dat zij hem troosten wilde, riep:
- Fred!
Hij sprong op. Toen hij zag wie hem riep, werd hij een oogenblik donkerrood, maar dadelijk zonk het bloed weer weg uit zijn gelaat, en liet het strak en koud. Met groote inspanning beheerschte hij zich, zoodat hij kalm kon vragen:
- Kom je me roepen, Aline? Wordt er op me gewacht?
- Fred! zei ze nog eens, en snelde naar hem toe, en greep, zonder dat zij wist, wat zij deed, hem bij beide armen. - Ik schrik van je! Wat is er gebeurd? O, je kan 't mij toch wel zeggen?
Hij schudde het hoofd, en trachtte, met neergeslagen oogen, haar handen los te maken. Het was
| |
| |
hem onmogelijk, nu zij hem zóo gezien had, een aannemelijke uitvlucht te verzinnen, - en haar de waarheid te zeggen, dat kon hij nog minder.
- Fred, zei ze dringend. - Vertrouw me. Als je verdriet hebt, draag 't dan niet alleen. Misschien kan ik je helpen... in elk geval zal ik je kunnen troosten, want...
Haar lippen begonnen te trillen, en zij zweeg. Zij voelde opeens, dat zij niet verder mocht gaan. Want al wist zij het ook, dat hij haar liefhad, - er waren toch nooit tusschen hen woorden van liefde gewisseld...
- Aline... zei hij met gesmoorde stem. - Vraag niet, wat ik heb, ik kan 't niet zeggen. Laat me... laat me...
- Je bent al lang zoo stil en in jezelf gekeerd... O, wist ik toch maar, wat 't was... Fred... toe, zeg 't me... Fred...
Hij keek haar niet aan, want hij wist, dat hij, door den enkelen aanblik van dat liefelijk, smeekend gezichtje, bezwijken zou voor de verzoeking, haar alles te biechten. En dat... neen, dat kon hij niet doen... Háár minder dan iemand anders...
Nog bleef Aline staan. Maar een diepe droefheid kwam over haar, niet alleen om zijn leed, maar ook omdat hij het haar niet wilde toevertrouwen. Zij boog het hoofd, en keerde zich om: zij kon niet langer blijven...
Maar hij hoorde de beweging, die zij had gemaakt. En onstuimig strekte hij de handen naar haar uit.
- Nee, ga niet weg, ik zal je alles zeggen...
Hij trok haar naast zich op de bank, en sprak gejaagd, en zij viel hem geen enkele maal in de rede, terwijl hij zijn pijnlijke bekentenis deed.
| |
| |
- Ik had nooit cavallerie-officier moeten worden. 'n Jongen zonder geld kan dat niet zijn. Maar 't was de wensch van m'n vader, en ik heb altijd zooveel van paarden gehouden... Dat werd m'n ongeluk. Ik wou meedoen op de courses, 'n goed figuur slaan... En ik won wel eens, dikwijls... maar de inkomsten wogen lang niet tegen m'n uitgaven op. Natuurlijk, - wat doe je in zoo'n geval - ging ik wedden, spelen. Enfin, ik zal daar niet verder over uitweiden: 't is alles m'n eigen schuld. Maar 't is nu zóó erg, dat... dat ik niet in dienst zal kunnen blijven. Je begrijpt, wat dat voor me beteekent; afstand te moeten doen van alles. 't Is uit met me. Ik...
Zij wilde iets zeggen, maar hij ging heftig door:
- Ik zou me misschien nog kunnen schikken, als... als 't niet was, dat ik jóu had lief-gekregen, Aline. Vergeef me, o, vergeef me, dat ik je onder deze omstandigheden van liefde durf spreken... maar ik moet nu alles zeggen. En wat 't me nóg erger maakt, is, dat... Van Renen...
- Van Renen? vroeg zij verwonderd. Wees daar niet bang voor, Fred. Ik houd immers niet van hem.
- Maar hij wordt door je Papa begunstigd. Of neen, hij wil ons beiden 'n kans laten. Je Papa is van plan 'n renstal in te richten; hij heeft daarvoor 'n manager en trainer noodig; van Renen heeft evenveel paardenkennis als ik, en is daarvoor dus even geschikt: nu zal je Papa tot hoofd over z'n stal benoemen... wie morgen op Duindigt de Eternel-prijs wint.
- Maar dan heb jij 'n goede kans, Fred...
- Je vergeet, dat van Renen er even rampzalig aan toe is, als ik. 't Is voor hem, zoowel als voor
| |
| |
mij, de laatste kans. 't Zal 'n duel tusschen ons worden, 'n strijd om uitkomst of ondergang.
- Maar jij, Fred, zei ze bemoedigend, - jij vreest toch niet voor van Renen? Jij hebt immers 'n veel zekerder hand, 'n veel vaster blik...
- Er staat te veel voor mij op het spel, zei hij; - niet alleen m'n positie, maar... als ik verlies, dan ben ik niets meer voor je vader, dat begrijp je wel. Dan zal hij je geven aan...
- Nooit, zei ze beslist. Wat er ook moge gebeuren, nóóit zal ik de vrouw van van Renen worden. Want... jóu heb ik lief...
- Heb je me lief... herhaalde hij, heel zacht. De ontroering trilde door al zijn leden, met zoo'n sterke kracht, dat hij moest zwijgen. Maar hij nam haar hoofdje in zijn beide handen, en kuste haar met innige teederheid. En al sprak hij ook geen woord, in zijn oogen zag zij zijn hartstochtelijke dankbaarheid, dat zij hem weer hoop had gegeven...
De bel had geluid voor den start.
Fred wischte zich het vochtige voorhoofd met zijn zakdoek af. In zijn linkerhand, waarin hij de teugels hield, had hij een vreemde loomheid, van overzenuw-achtigheid voelde hij zich bijna willoos, onverschillig worden. Welke kans had hij te slagen? Als een zekerheid lag het op hem, dat van Renen de course zou winnen. O, als hij maar den moed had gehad...
Den moed... of... de lafheid? Vanmorgen, toen hij zijn paard kwam zien, dat door een stalknecht gewreven en geroskamd werd, terwijl een staljongen het zorgvuldig de beenen met een embrocatie wreef, toen had hij het vaste, hem door zijn vertwijfeling
| |
| |
ingegeven voornemen gehad, zijn Faust een ‘doping’ toe te dienen, om het paard gedurende den rit een paar oogenblikken van verhoogde snelheid en kracht te geven. Waarom zou hij het niet wagen? Kende hij niet door en door het gestel en het temperament van zijn paard? En was hij niet in het bezit van cafeïne, dat door hem zelf bij koortsaanvallen werd gebruikt? Een inspuiting van een halven gram in de vroegte, en nog een halven gram vóor den ren zou zijn succes verzekeren. Tenminste... als de dosis niet te klein was geweest. Maar méer durfde hij niet geven, uit vrees van zijn paard te dooden, zijn Faust, met wien hij zoo menige zege had bevochten, zijn prachtig dier, dat hij geheel in de hand had, en dat hem een zoo roerende gehechtheid betoonde. Hij was naar den stal gegaan met het injectie-spuitje in zijn zak; maar toen hij het paard zag, dat, even de lippen wegtrekkend van zijn groot gebit, hem hinnekend verwelkomde, en toen de stalknecht hem vroolijk toe-riep, dat Faust nog nooit zoo goed ‘in vorm’ was geweest, en hij weer den helderen, energieken blik opmerkte van Faust's groote, glanzende oogen, en zag hoe wei-gebouwd de slanke flanken gedragen werden door de sterke, gespierde beenen, en hoe fier het hoofd zich verhief op den fraai-gebogen hals... toen voelde hij opeens een schaamte, een brandende schaamte in zich opkomen, en in diepe zelfverachting had hij, weer terug-gaande naar huis, het spuitje ver van zich weg-geslingerd. Het paard vertrouwde hem, hij wilde ook hèm vertrouwen.
Nu had hij berouw van zijn bruuske daad. Veel was er tegen de toediening geweest: als men het merkte, zou hij worden gedisqualificeerd, en was
| |
| |
alles vergeefsch. Maar dát de jury het merkte, was bijna een onmogelijkheid. En hij had dan tenminste een rust, een zekerheid gehad, die hij nu volkomen ontbeerde. O, de radelooze angst, de ontzettende, kwellende angst, voor wat het einde zou zijn...
Zijn hart klopte heftig-hoog in zijn keel. Daar, op het midden-terrein wist hij Aline, die, met een kijker voor de oogen al zijn verrichtingen volgde. Maar hij zocht haar niet met zijn blik. Als hij haar zag, dan voelde hij, zou het gedaan zijn met zijn zelfbeheersching.
Langzaam reed hij naar den start. Hij was een der eersten, en zag de anderen komen. De gladde, satijnige ‘robes’ der paarden glansden in de zon, en de zijden buizen der jockey's bolden op in den lichten voorjaarswind. Tusschen de omrasteringen strekte de lange baan zich uit naar den horizon en in de verte donkerden zware boomgroepen tegen de lichte lucht. Op de tribunes was het een bont en woelig tooneel, en bij de eindstreep beklom de jury reeds haar hoogen rechterstoel. Helder in de frissche atmosfeer klonken geanimeerde stemmen; en op het midden-terrein kleurden vroolijk op het effen-groene gras de veeltintige kleederen en parasols der dames. Het was weer hetzelfde schouwspel, dat hij zoo goed kende, en dat hem zoo dikwijls opgewonden had tot een geestdriftige vreugde. Nu voelde hij zich zoo star, zoo mat... en toch moest hij, toch moest hij winnen.
Op den kleinen, fijn-gebouwden schimmel O-Ina-San, die, lustig door den zonneschijn, het hoofd bewoog, en bijna dansend voort-trad op de peezige beenen, naderde een collega Fred, de ritmeester Heft, die met hem en van Renen, tusschen de professionals,
| |
| |
het trio heerrijders vormde. En opeens sloeg Fred de oogen neer, opdat Heft zijn diepe mismoedigheid niet zou zien, - want sterk overviel hem plots het besef, dat het niet alleen van Renen was, met wien hij moest kampen, maar dat onder anderen ook Heft een niet gering te schatten tegenstander zou zijn.
De ritmeester plaatste zich naast hem.
- De baan is door die stofregen van vanmorgen wel wat zwaar, - minder geschikt voor hèm, wees hij met een hoofdknik op O-Ina-San. - Faust ziet er prachtig uit. Ik heb 'n pari op hem.
- Zoo? vroeg Fred. In zijn oogenblikkelijken nerveus-gevoeligen toestand, wisselde hij snel van stemming, en gaven Heft's woorden hem hernieuwde hoop. - Zoo, op Faust? herhaalde hij. Dus niet op van Renen's Louise?
- Louise vertrouw ik genoeg, - maar ik vertrouw van Renen niet.
- Van Renen niet? vroeg Fred met gretige belangstelling, omdat hij in dit laatste oogenblik misschien nog een hem nuttige mededeeling kon krijgen.
- Nee, kijk zelf maar.
Van Renen op Louise was het laatste aan den start gekomen. Hij zag bleek, en zijn wenkbrauwen hield hij sterk gefronst. Allen keken zij naar het paard, dat in een onrustigen, onregelmatigen pas verder stapte, met doffe en bloed-doorloopen oogen. Fred sprak de vraag, die hem op de lippen lag, niet tegen den ritmeeeter uit, want hij voelde het als een zekerheid, dat van Renen gedaan had, wat hij zichzelf had belet: het paard iets ingegeven.
Hoog en recht richtte hij zich in den zadel op. Oneerlijk en bedriegelijk zocht van Renen te winnen.
| |
| |
Maar het zou hem niet gelukken. Hij, niemand anders dan hij zou de overwinnaar zijn! Hij klopte even met zijn hand op den nek van het paard, alsof hij een beroep deed op diens moed en energie.
Toen de vlag viel, ging het heele veld goed aaneengesloten weg. Maar na slechts enkele oogenblikken was het tooneel veranderd. O-Ina-San, die niet zoo vlug van start was, verloor direct eenige lengten; en daar, geen der anderen zoo snel van gang was, hadden Fred en van Renen aanstonds een aanzienlijken voorsprong op de anderen gewonnen.
Een poos lang was Fred geheel bevangen geweest door de ruischende vlucht van zijn vaart. De menschen, het gras, de zonneschijn, alles verdween voor zijn oogen en hij verloor het besef van wat hem omgaf. Maar toen het stormende kloppen in zijn borst was bedaard, en het zware gegons uit zijn ooren verdween, kreeg hij zijn bewustzijn terug. Hij keek om zich heen, en hij zag, dat vóor hem van Renen's Louise rende als meester van de course.
Hij maakte een kort, klakkend geluid met de tong, en boog zich wat voorover... met enkele ruime galop-sprongen over het elastische gras had Faust Louise ingehaald.
Voort renden de paarden, voort! Fred voelde zijn zenuwen op het hoogste gespannen, want hoezeer Faust ook al zijn krachten gaf, het bleek hem onmogelijk om Louise voorbij te komen.
Een kramp trok snel door Fred's armen en handen. Het was een duel, - hij had het geweten, dat het zoo zou zijn. Een verschrikkelijke kamp op leven en dood. Heftig stiet hij zijn sporen in Faust's hijgende flanken... het paard deed een sprong van pijn, en
| |
| |
schoof opeens langs Louise's vorm tot voorbij den hals.
Fred was voor. Een achtste lengte misschien, maar hij was voor, hij was vóór. Reeds doemde voor zijn schemerende oogen de rechterstoel op... Daar scheerde Louise hem opeens voorbij... deed een hoogen sprong in de lucht... verviel in enkele wankelende stappen... en stortte dan plotseling met een doffen bons op den grond. Van Renen werd uit den zadel geslingerd... met moeite richtte hij zich op, en strekte in machtelooze wanhoop en toorn de armen omhoog. Fred had alles gezien, maar zijn verbijsterd brein kon het nauwelijks bevatten. Maar toen hij om zich heen de bruisende menigte menschen gewaar werd, die schreeuwend hem toejuichte... toen begreep hij opeens, en het onverwacht geluk verblindde hem... dat hij had gewonnen... gewonnen...
|
|