| |
| |
| |
Het geluk een droom?
Hoe het gesprek er op gekomen was, - niemand wist het, maar opeens waren alle aanwezigen op de gezellige afternoon tea van Wilhelmine Geverts, ge heel verdiept in het onderwerp: het zich blanketten der vrouwen.
De heeren, die tot Wilhelmine's genoegen ook verschenen waren, - op de thé's harer vriendinnen werd het mannelijk element maar zeer sporadisch gezien, maar háár jours hadden nu eenmaal de reputatie amusant en geanimeerd te zijn, - hadden op het zich poederen en beschilderen der vrouwen zeer veel tegen, behalve Wichman, zoo juist uit Indië gerepatriëerd, die beweerde, dat ‘bedak’ in Indië een noodzakelijkheid was, omdat de huid door de warmte anders te gloeierig en te glimmend werd; dat zachte dons, zei hij, geeft aan een gezicht iets teêrs, iets fijns, - je moet 't gezien hebben om 't te weten, - maar ik zou niet graag aan de vrouw in Indië de bedak ontzeggen.
- Bedak laat ik nog gaan, viel een ander in; 't is immers rijstpoeder, is 't niet? Dat zal zooveel kwaad niet doen. Maar wij hebben 't meer over 't ‘bijverven’ en blanketten, - ik heb 'n nicht gehad, 'n zeer wereldsche vrouw, die te Nice 't Palais Marie
| |
| |
Louise bewoonde, en van wie de legende ging, dat ze zich nooit 't gezicht waschte, omdat haar maquillage geen water verdroeg; alleen bevochtigde ze nu en dan even haar oogen en haar mond, - 'n frissche geschiedenis, wat?
- Er moesten maatregelen tegen genomen worden, zei weer een derde, zoo juist las ik, dat er in Georgia een wet is uitgevaardigd op voorstel van 'n zekere George Glenn, namelijk dat alle huwelijken direct ontbonden kunnen worden, zoodra het bewezen is, dat de vrouw kunstmiddelen heeft gebezigd, om de man te ‘vangen.’
- En wat rekent hij dan daartoe? vroegen de dames nieuwsgierig.
- O, alle poeders, verfjes, cosmétiques, valsch haar, valsche tanden, opvulsels van allerlei aard, parfums...
- Zelfs parfums...
- Zelfs parfums... Te weelderige lingerie, opengewerkte kousen, schoentjes met hooge hakken...
De verontwaardiging was algemeen.
- 'n Barbaar! kreet Nini Hoveland. 'n Man zonder beschaving of gevoel, oordeelde Béatrice de Berdes. 'n Vrouwenhater, zei Wilhelmine.
Zij ontmoette den blik van Paul van Revendonck, en kleurde licht. En om haar verwarring te verbergen, richtte zij rechtstreeks het woord tot hem, en vroeg:
- En wat is ùw opinie, meneer van Revendonck?
- Mevrouw, antwoordde hij zeer ernstig. Ik vrees, dat de zucht, om zich kunstmatig op te tooien de vrouw is aangeboren, - evenals haar coquetterie. De man heeft daaronder te lijden... en te berusten.
Wéer keek hij haar aan, nu met een blik, waar- | |
| |
voor zij den hare nedersloeg. Zij wist het: hij verdacht haar ervan, dat zij met hem ‘flirtte’, terwijl zij... terwijl zij...
Paul van Revendonck had het snelle rood op haar wang en het neerslaan harer oogen bemerkt. Zij heeft mijn bedoeling begrepen, dacht hij; zij schaamt zich nu... Maar haastig, om elke ongewenschte aandacht van haar af te leiden, ging hij voort:
- De heele geschiedenis leert 't ons immers, dat er nooit 'n tijd is geweest, waarin de vrouwen géén gebruik maakten van blanketsel. Van 't noorden tot 't zuiden, van 't oosten tot 't westen, bij de wilde volken, zoowel als bij de beschaafde, ziet men dat gebruik. De zwervende Arabische vrouw, de vadzige Turkin, de interessante Perzische, de Chineesche vrouw met de kleine voetjes, de Russische, met haar van nature zoo frisch gezicht, de koele Engelsche, de gevoellooze Creoolsche, de levendige, lichtzinnige Françhise, alle vrouwen ter wereld willen behagen, en verbeelden zich door kunstmiddelen haar schoonheid te kunnen verhoogen. Ik had 'n vriend, Duperron, 'n ontdekkingsreiziger, die vertelde, hoe 'n jong Indiaansch meisje, dat z'n aandacht wilde trekken 'n stuk houtskool nam, er zich de wangen mee wreef, en toen zegevierend voor hem kwam staan, alsof zij zeker was van de onfeilbare werking van dit schoonheidsmiddel... Ziedaar de primitiefste vorm van coquetterie... en juist om die primitiefheid nog te verdragen, want alle geraffineerdheid, alle mondaine perversiteit ontbrak eraan.
Wilhelmine voelde haar hart kloppen van ergernis. Hoe kon hij zoo absoluut en hardvochtig oordeelen, hij, wiens praemisse verkeerd was, en die haar groot
| |
| |
onrecht deed daardoor, terwijl hij zich nog wel inbeeldde, van haar te houden.
- U oordeelt veel te streng, meneer van Revendonck, zei ze luchtig. Zoo goed als gedeelde smart halve smart is, is ook gedeelde zonde halve zonde. Als men tenminste de behaagzucht der vrouw ‘zonde’ mag noemen; iets waarmee ik het niet eens ben.
- Ik ook niet, zei Bernard Meerda, die veel durfde zeggen, ik vind er eerder iets zieligs in...
- Zelfs Venus was niet zonder bedrog, zei Cornélie van Grave.
- Ik hoorde eens van 'n schilder, vertelde Ernest van Laer, die een beauté moest schilderen. Hij kwam, en zag haar. De donkere oogen waren mooi, maar de te zwarte omranding bedierf er de uitdrukking van. De wenkbrauwen waren door verf verlengd, en gaven een harde expressie aan het gezicht. Haar mondje was welgevormd, maar zóó geschminkt, dat zij nauwelijks glimlachen kon. Haar wangen waren met een keurig afgelijnde blos bedekt... en de schilder riep verschrikt: Mevrouw, ik kan u niet schilderen, - u is zelf al een schilderij!
- Dat is bluf! Dat heeft hij nooit gezegd, hoor! riepen de dames lachend door elkaar.
- De hoogste beschaving, zei Paul van Revendonck, is diegene, die 'n afschuw heeft van de kunstmatigheid, en zich houdt aan de natuur.
- Kennen jullie dit geestige woord van La Bruyère? ‘Als 'n vrouw opeens zóó werd, als ze zich maakt met blanketsel en verf, dan zou ze doodongelukkig zijn!’
- En Boileau dan? Rien n'est beau que le vrai, le vrai seul est aimable!
| |
| |
- Het ware alleen is het kenmerk van ‘goede smaak’...
- Jullie zijn onrechtvaardig, zei Wilhelmine met 'n klein nerveus lachje. Waarom zou 'n vrouw niet mogen trachten, er op haar voordeeligst uit te zien? Ik keer de zaken om, en kan geen achting hebben voor haar, die zich verwaarloost, die niets om haar uiterlijk geeft, en zich leelijker maakt, dan ze behoeft te zijn!... Ik herinner me 's 'n verhaal van 'n oom van mij, die zich op deze wijze 'n vrouw had gekozen: 'n gezelschap dames en heeren zou eens 'n nieuw gebouwd schip bezichtigen, en alle dames, bij 't binnengaan van de groote kajuit keken even in de spiegel, alle behalve één, en die koos mijn oom zich tot vrouw. Maar ik voor mij, - als ik 'n man was, dan zou zij de eenige zijn geweest, die ik nóóit zou hebben gekozen!...
Men lachte om dit verhaal, maar Paul's gezicht bleef zéér serieus en strak, en hij zei:
- 't Is niet voor niets, dat men in de bloemenspraak de buglose als zinnebeeld van 't bedrog heeft genomen: want de wortels daarvan dienen tot 't samenstellen van verschillende soorten blanketsel.
Wilhelmine zweeg. Zij verweet zich bedroefd, reeds te veel te hebben gezegd. Hoe kwam het toch, dat hij haar zoo dikwijls prikkelde tot verzet, tot tegenspraak, en dat zij dan zelfs woorden bezigde, die zij nauwelijks meende?... Zij wist het niet. Maar sedert zij hem had leeren kennen, scheen zij wel haar geestelijk evenwicht te hebben verloren. Dadelijk, natuurlijk, had zij gemerkt, dat hij belangstelling voor haar voelde, en dit had haar een zachte blijdschap gegeven. In 't eerst liet zij zich gaan op de stille,
| |
| |
streelende aangenaamheid van haar nieuw gevoel, en verlangde zij niets meer, dan wat met hem te praten, en rustig van zijn gezelschap te genieten.
Hij was botanist, en had haar, voor haar rozenverzameling een paar mooie variëteiten geschonken; de Keizerin Augusta Victoria met het zeer groote, roomkleurige rozeblad, een roos, bijna volmaakt van vorm; de karmijnheldere Zéphirine Drouhin, de schitterend roode Liberty... en hij vertelde haar veel van de symbolische beteekenis der planten en bloemen, die hij zoo ‘zinrijk’ noemde; vanzelf was het witte viooltje het zinnebeeld der onschuld, nietwaar? en de klaproos het embleem van den droom... En de myrthe het symbool der liefde... en het St. Janskruid, met zijn voortreffelijke eigenschappen, het zinnebeeld van het geluk.
Ach, dat waren goede dagen geweest... maar al spoedig had zij, door haar innerlijke onrust, den vrede van hun omgang verstoord. Hij was, dat zag zij, een bedachtzaam mensch, en het was voor hem iets heel ernstigs, dat zij een gehuwde vrouw was, ook al kende iedereen, als een open geheim, de verhouding tusschen haar en haar man; en hun scheiding werd slechts gehouden voor een kwestie van tijd. Maar toch, zij was op het oogenblik niet vrij, en dit feit maakte hem aarzelend en terughoudend, waar zij zoo gaarne van hem een moedig en doeltreffend doortasten zou hebben gezien. Als hij van haar hield, waarom sprak hij dan niet? Ging hij in zijn opvatting van loyauteit niet te ver? Zij werd nerveus en ongedurig, prikkelbaar van humeur; zij had haar geestelijk evenwicht verloren en uitte haar innerlijke gejaagdheid in scherpe scherts, in coquette brusque- | |
| |
rieën, in ongelijkmatige vroolijkheid, waardoor hij een geheel anderen indruk van haar persoonlijkheid kreeg, dan zooals zij werkelijk was. En tot haar schrik bemerkte zij, dat haar gedrag hem van haar verwijderde, dat hij niets van haar eigenlijke gemoedsgesteldheid begreep... maar dat hij zich verbeeldde, dat zij een hartelooze flirt met hem had bedreven, dat zij met hem had gespeeld. Zij kon niets meer doen, om deze phantasie van hem weg te nemen; moedeloos dacht zij: als hij niet intuïtief weet te voelen, hoe ik ben, dan heeft hij mij ook niet lief... Maar nu vanmiddag was het haar toch wel heel duidelijk geworden, dat het tusschen hen bestaande misverstand, wel nooit meer uit den weg zou worden geruimd. En een machteloos verdriet had haar bevangen. Het moet dan maar komen, zooals het wil, dacht zij, het is mijn werk niet geweest...
De middag verliep, zij wist niet hoe. Zij had zich tenslotte weer kunnen opschroeven tot een schijn van opgewektheid, en zelfs Paul van Revendonck's afscheidsgroet kunnen beantwoorden met een onverschillig gezegde. Even langer dan gewoonlijk had hij haar hand in de zijne gehouden, en dit had haar zoo'n kil en onheimelijk gevoel gegeven, dat zij onwillekeurig huiverde, zonder te weten waarom.
En nu was zij eindelijk alleen. Haar man had haar, zooals altijd, dadelijk na den maaltijd verlaten, en zij had zich neergezet in haar boudoir, om zich aan haar triest gepeins te kunnen overgeven. O, hoe wreed is soms het lot, om zóo, zonder eenige reden, zonder éen enkel werkelijk bestaand feit, twee menschen te scheiden, die bij elkander behooren...
Toen werden haar bloemen van hèm gebracht. En
| |
| |
met een schok van ontsteltenis las zij op zijn bijgevoegd kaartje: Ten afscheid. Ten afscheid... hij was dus voor goed van haar heen-gegaan? Zond hij haar deze bloemen als een laatsten groet...?
Het was maar een kleine ruiker, waarvan de vreemde combinatie haar aandacht trok: wat witte viooltjes, een paar blauw-gebloemde takjes van de buglose, geel-rood gestippelde bloempjes van het St. Janskruid, en twee of drie vlamroode papavers. Maar opeens overtrok een heete blos haar gezicht: zij had de woorden, die hij haar toezond in bloemenspraak, begrepen...:
De onschuld is bedrog en het geluk is een droom.
En in het smartelijk gebaar harer handen, vielen de bloemen verstrooid aan haar voet.
|
|