Een 'Mariage de raison'
(1916)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend
[pagina 106]
| |
I.Nauwelijks hadden de drie dames den overste in zijn auto zien stappen en weg-rijden, of grootmama zei: - Wat 'n aangenaam man; zoo hoffelijk, zoo beminnelijk: hij is er nog echt een van de oude stempel. - 'n Charmante persoonlijkheid, viel mama haar bij. En het blonde dochtertje, de achttienjarige Ellie, uitte haar enthousiasme door verrukte uitroepen als: 't Is 'n snoes, hè? O, hij is zoo aardig. Heb ik 't u niet dadelijk gezegd? Grootmama en mama wisselden veelbeteekenende blikken. Zou er toch iets van komen? schenen zij elkaar stilzwijgend te vragen. Zou de traditie der familie toch nog worden vervuld?... Mevrouw van Breughel, de zesenvijftig-jarige douairière, woonde samen met haar dochter, de zevenendertigjarige weduwe van Laren, en haar kleinkind Ellie van Laren. Het was in de familie, sinds eeuwen her, de traditie geweest, dat de meisjes trouwden op haar achttiende jaar; en indien zij dit deden, kregen zij een ruimen bruidschat uit een daarvoor bestemd familiefonds. Het is te begrijpen, dat deze traditie zoo getrouw mogelijk werd opgevolgd. En zoo was | |
[pagina 107]
| |
het soms voorgekomen, dat er tegelijkertijd vier geslachten leefden, ja, er werd vaak een familie-portretgroep vertoond, waar de traditie door vijf geslachten heen gehandhaafd was, en waar de vierennegentigjarige betovergrootmoeder omringd werd door haar achter-achterkleinkind, achterkleinkind, kleinkind en dochter. Grootmama was op haar achttiende jaar gehuwd; mama eveneens; maar met Ellie scheen het niet zoo gemakkelijk te gaan. Zij werd, daar zij een allerliefst gezichtje had, en misschien ook wel vanwege den te verwachten bruidschat, natuurlijk genoeg het hof gemaakt, maar zóó wilden mama en grootmama haar niet zien trouwen. Haar aanstaande echtgenoot moest iemand zijn, die reeds uit zichzelf een voldoende positie bezat, voor wien de bruidschat bijzaak was, zoodat deze voor Ellie zelf kon blijven bewaard. Alleen als dit het geval was, kon men er zeker van zijn, dat Ellie om haarzelf en niet terwille van haar geld werd getrouwd. Maar nu had Ellie kort geleden op een diner den overste van Haeften ontmoet, een man van ruim een vijftig jaar, maar krachtig, levensvol, gezond; een weduwnaar, maar zonder kinderen. Deze scheen zich dadelijk tot Ellie te hebben aangetrokken gevoeld, zóó zelfs, dat hij gevraagd had, bij haar familie zijn opwachting te mogen maken. Grootmama had dit verzoek dadelijk een gunstig oor verleend; zij kende dan overste van Haeften nog uit haar jeugd; dat wil zeggen, hij was toen nog maar tweede luitenant, en ongefortuneerd; maar sinds had hij een aanzienlijk vermogen van een bloedverwant geërfd. Mama was er ook bizonder mee ingenomen; Ellie zou onmid- | |
[pagina 108]
| |
dellijk een hooge positie bekleeden; zij zou al de weelde en de genoegens kunnen genieten, waarvan zij zooveel hield, zij zou kunnen schitteren, en zelfs aan het hof worden gepresenteerd... Wel was het verschil in jaren groot, maar het was niet aan de verkeerde zijde, en bovendien: het rijmpje, waarvan de slotregels waren: Een man is jong, hoe oud van jaren,
Die aan een jonge vrouw bevalt...
bevatten volledige waarheid. Als Ellie er niets op tegen had... dan was de overste een zeer geschikte partij voor haar. En Ellie scheen er werkelijk niets op tegen te hebben. Zij nam het op als een bizondere hulde, dat een zooveel ouder man, die lang in de wereld had rondgekeken, op haar, jong ding, het oog vallen liet. Zij was vroolijk, tot uitgelatenheid toe, en maakte zich allerlei luchtkasteelen, hoe, na haar huwelijk met den overste, haar leven zou ingericht zijn. Kort geleden was de overste naar Den Haag overgeplaatst; maar spoedig was hij bij vele familiën geïntroduceerd, zoodat mama en Ellie hem bijna altijd in de gezelschappen, die zijzelve bezochten, ontmoetten. En dikwijls gebeurde het, dat, wanneer Ellie danste, de overste mama naderde, om met haar een praatje te maken, en zijn gesprekken waren steeds zoo gezellig en onderhoudend, dat de tijd, die haar als balmoeder dikwijls heel lang had geschenen, haar nu op de aangenaamste wijze voorbij-ging. Soms noodigde hij haar uit voor een quadrille; het was toch te dwaas, dat zij zich altijd tot de ‘ouderen’ rekende; menig balbloempje, dat de zaal versierde, was ouder dan | |
[pagina 109]
| |
zij... En glimlachend gaf zij toe, gevleid; het was of zijn aanwezigheid haar verjeugdigde; hij beschouwde haar, als wat zij ook werkelijk was; een vrouw van middelbaren leeftijd, die er uitstekend uitzag voor haar jaren, en die nog volstrekt niet met het leven heeft afgedaan. En zij dacht er wel eens over in heimelijken zelfspot, hoe, als van Haeften werkelijk met Ellie trouwde, haar schoonzoon een achttien of negentien jaren ouder zou wezen dan zij... En ook bij hen aan huis kwam de overste vaak. Hij vond er het intieme, huiselijke leven, waar hij zooveel van hield. Hij speelde er een gezellig ombertje; en alle drie vrouwen gingen hem allengs beschouwen als een goeden, hun besten vriend. Weliswaar kon het niet gezegd worden, dat zijn hofmakerij bij Ellie groote vorderingen maakte. Hij bleef aldoor dezelfde tegen haar, die hij van den aanvang af was geweest; maar Ellie bekommerde er zich niet over, zij was gewend het leven luchtig op te nemen, en zij beschouwde het nu eenmaal als vast-staande, dat de overste haar vroeg of laat ten huwelijk zou vragen. Niettemin amuseerde zij zich ook zeer goed, wanneer hij niet aanwezig was, en zou met hem trouwen, meer om de traditie der familie te vervullen, dan omdat zij hem zoo hartstochtelijk liefhad. En ook in haar moeder, omdat zij zoo weinig voortgang zag, kwamen wel eens twijfelingen op, en de heimelijke gedachte, waarover zij bijna bloosde, was de overweging, dat de overste jegens háár zich eigenlijk veel mannelijker-aardig gedroeg dan jegens haar dochter. Och! zoo héél onnatuurlijk zou het niet zijn, dat hij háár verkoos boven dat jonge kind... En zij?... Nu, zij vond | |
[pagina 110]
| |
hem een lieven man, en... Zooals vanzelf spreekt, zou zij het geluk van haar Ellie nooit in den weg willen staan, maar het had werkelijk het aanzien, alsof Ellie zich niet dood treuren zou, wanneer haar huwelijk niet doorging. De traditie der familie!... ja, - maar van Haeften bezat een groot fortuin, en Ellie zou er dus geen schade bij lijden... Allengs begonnen haar vage gepeinzen vasteren vorm aan te nemen. Zij lachte zichzelve wel uit, en bracht, om zich te ontgoochelen, zich het gezegde in herinnering, dat, wie de dochter wil hebben, de moeder het hof maakt, - maar, zij kon er niets aan doen: de hoop was nu eenmaal in haar wakker geroepen, en liet zich niet zoo gemakkelijk tot zwijgen brengen. Waarom zou hij zoo vaak bij hen aan huis komen, als 't niet was om háár?... Want van Ellie nam hij bij die gelegenheden niet heel veel notitie. Wie weet... wie weet... Zoo oud was zij nog niet, of haar wachtte misschien nog een heerlijke toekomst... | |
II.De overste van Haeften, die inderdaad een oogenblik gecharmeerd was geweest van Ellie's bloeiende jeugd, had zich al heel spoedig bezonnen. Een allerliefst kind, - maar een kind, - wel, zij kon immers zijn dochter, zelfs zijn kleindochter zijn! Neen, hij was te oud, om zich aan een dergelijk huwelijk te durven wagen; hij was gesteld op een degelijk, rustig leven, en die te jonge vrouw zou willen genieten van wereldsch vermaak, waarmee hij feitelijk al lang had afgedaan. Toen leerde hij haar moeder kennen, en hernieuwde de kennismaking met haar grootmoeder, | |
[pagina 111]
| |
en ook deze beiden trokken hem aan door haar vriendelijken, vroolijken, natuurlijken omgang. Wanneer hij kwam werd hij altijd met hartelijkheid welkom geheeten, en zelden had hij zich ergens zoo spoedig thuis gevoeld, als in dezen kring. De oude mevrouw vond hij altijd thuis; en dikwijls ging hij er 's mid dags heen, om met haar een rustig, gemoedelijk praatje te houden. En zóo aangenaam was hem haar gezelschap, dat als mevrouw van Laren en Ellie thuis-kwamen van haar visites, hij verbaasd bij zichzelve dacht: Is het al zóo laat? De tijd is mij omgevlogen... Bij Ellie voelde hij zich een echten ouden heer, en het leek wel, of er altijd iets vaderlijks in zijn gevoel voor haar was geweest. Bij mevrouw van Laren, de mooie, coquette vrouw, kreeg hij vaak de gewaarwording, dat deze wel een oogenblikkelijken, sterken hartstocht zou kunnen inboezemen, maar niet de rustige, bezonken genegenheid, die hij zich van zijn tweede huwelijk voorstelde. Vaak, wanneer zij allen bijeen waren, nam hij de drie vrouwen op met langen, keurenden blik, het jonge meisje met haar lachend gezicht, het bevallig figuurtje in een modieus, ruim gerokt toiletje van witte zijden mousseline, beloofde een knappe vrouw te worden - beloofde, want zij was het nog niet... De moeder wèl, - die, met haar mooie, gevulde gestalte, in het haar uitmuntend kleedend costuum van parelgrijze taffetas, waardoorheen rose tinten heen kwamen spelen, maakte den indruk van een rijpe schoonheid, die in weelderige gezelschappen en wereldsch gewoel, het beste op haar plaats wezen zou. Maar de grootmoeder, -akelig woord, grootmoeder, waar het een nog betrek- | |
[pagina 112]
| |
kelijk jeugdige vrouw betrof, met fraaie, regelmatige gelaatstrekken, rechte houding, en nauwelijks een zweem van grijs haar! die was degene, bij wie hij zich feitelijk het best voelde behooren, met wie hij het rustigst en het aangenaamst kon praten, omdat zij zooveel herinneringen samen hadden, zooveel gemeenschappelijke souvenirs aan een nu lang verleden tijd. Bij Ellie en haar mama voelde hij zich feitelijk ouder dan hij was; zij hadden zooveel dingen, waarom hij niet meer gaf, en waardoor het bleek, dat hij den leeftijd, om dáar nog genoegen in te vinden, geheel was ontgroeid; bij mevrouw van Breughel evenwel scheen hij jonger dan zijn jaren, omdat zij hem in zijn jeugd had gekend, en nog vaak aan hem dacht, zooals hij er uitzag als slanken, knappen luitenant, in den tijd van zijn grootste vlugheid en kracht. Het was tusschen hen een voortdurend: Weet u nog wel? en iedere herdenking bracht hun iets van vreugde om het vele goede en lieve, dat zij vroeger hadden doorleefd... - Weet u nog wel, hoe u in Breda 'n ren won met... och, hoe heette uw paard ook weer... - Folle Farine... Ja, en hoe ik u toen beloofd had, u zèlf in Den Haag de uitslag te komen vertellen, en hoe ik toen midden onder 't diner ben weg-gegaan, om de trein nog te halen... Herinnert u 't u nog hoe ik 's avonds kwam, moe, bestoven, warm, maar vol triomf? - O, ja! En weet u nog, hoe wij eens samen de figuren voor 'n cotillon hebben uitgezocht... en dat u hoepels beschilderde, en ik strikken maakte... - En dan die keer op die picnic, dat wij verdwaald raakten... - Nee, we raakten niet verdwaald, u wist de weg heel goed... | |
[pagina 113]
| |
- Dat is ook zoo, ik hield me expres alsof ik niet wist, waar we waren, bekende hij. En toen vroeg hij met een fijnen glimlach: - Als ik me dat alles zoo te binnen breng, dan komt 't me voor, dat... dat ik u vroeger heel erg 't hof heb gemaakt! - Dat was ook zoo, zei mevrouw van Breughel, half in scherts, half in ernst. Maar... - Ik weet 't, zei hij met een zucht. De familietraditie. U moest trouwen op uw achttiende jaar, en, ondanks uw bruidschat, met iemand die gefortuneerd was, of een goede positie bezat. En ik... En terwijl hij sprak, ging het door hem heen, hoe gelukkig hij zou zijn, als hij deze vrouw, die hij zoo goed kende, die lief en zacht en rustig en huiselijk was, en die hij in zijn jeugd gehoopt had eens de zijne te mogen noemen, thans in zijn huis leiden mocht voor altijd... en dat een huwelijk met haar hem een werkelijke zegen zou zijn... En onder den indruk van het oogenblik sprak hij: - Eleonore... de traditie van de familie heeft ons indertijd gescheiden gehouden, - maar we zijn nu beiden vrij... Denk je niet, zou je niet gelooven, dat wij samen nog wel 'n nieuw leven zouden kunnen beginnen?... En toen zij niet dadelijk antwoordde, verrast door zijn vraag, die haar toch eigenlijk zoo heel natuurlijk klonk, zeide hij: - Of wil je nog liever eerst nadenken, over wat je me antwoorden zal?... - Neen, zei ze toen, met een zachten lach, dat hoeft niet, Rudolf. Ik ken je immers, en ik vertrouw je... En met een lief gebaar legde zij haar hand in de zijne. |
|