| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk.
I.
- Wat geeft 't! 't Geeft toch niets, niets! zei Bertha van Berlicum, snel ademhalend van booze drift, en vol minachting starend naar haar spiegelbeeld. Cornélie de l'Aunar stond er bij, en zweeg. Het was al veel, dat zij haar leedvermaak niet openlijk uitsprak, want inderdaad, het hàd niet veel geholpen, dat Susanne, met ongewone zachte lieftalligheid, Bertha's haar zoo flatteerend mogelijk had opgemaakt, en haar heur mooisten kanten kraag had geleend.
Het was weer een der charmante invallen van Xander Renck geweest, om allen, die onderwijs gaven op Lichtenvoorde met de Directie, op een namiddag-thee in zijn huis te noodigen.
De invitatie had bij Bertha van Berlicum zeer gemengde gewaarwordingen gewekt. Natuurlijk zou zij gaan! Het was wel eens goed om al die andere schepsels te toonen, dat Renck haar niet anders behandelde dan hen, ook al was zij dan ook niet mooi, en ‘gracieus’, en ‘elegant,’ en ‘mondain,’ zooals al die andere wezens zich pedantelijk verbeeldden te zijn.
| |
| |
Zij was nu eenmaal die zij was: goed Hollandschrond, en van al dat Haagsche klatergoud moest zij niets hebben. Zij had natuurlijk ook wel een beetje meer zorg aan haar toilet besteed, sinds zij op Lichtenvoorde was, - volstrekt niet alleen ter wille van Renck, hoor, voor wien al de anderen, de leerlingen niet te vergeten, zich opdirkten, maar omdat je nu eenmaal rekening had te houden met den aard van het Instituut, - doch het had niet veel gegeven. Zij had nu eenmaal een bonkige gestalte en een tanig gezicht, - en opschik was aan háár niet besteed.
Het verergerde zeer Bertha's ontevredenheid met haar lot, dat zij zooveel zelfkennis bezat. Als zij zich maar wat kon begoochelen met een troostend: Nu, 't gaat nogal, of: Die kleur staat me werkelijk goed, - maar neen, zij zag zich altijd met de meest critische onbarmhartigheid, en dit verstugde haar van nature niet zeer aangenaam temperament geheel.
- Kom, kom, zei Susanne zachtzinnig. Je moet niet overdrijven, Bertha. Wees nu eens tevreden. Je kan 't heusch zijn. Je bent zoo hard voor je zelf, zoo onverbiddelijk hard en wreed, als geen ander sterveling 't is. Elke rimpel, elk vlekje, elk minder voordeelig lijntje reken je je zelf tot 'n misdaad aan. Je vergeet, dat nooit iemand je zoo in détails bekijkt. 'n Ander ziet 't ensemble, of dàt 'n prettige indruk maakt, en werkelijk, je ziet er op 't oogenblik goed uit. Van jou is tenminste alles nog te maken... met mij is 't 'n ander geval.
| |
| |
Als Susanne zoo praatte, gelijk zij méér deed in den laatsten tijd, zoo menschelijk en vriendelijk, zoo opbeurend en moed-gevend, dan voelde Bertha het, alsof zij van Susanne hield. Ja, die was toch nog meer te beklagen... en om van haar kant ook wat minzaam te zijn, vroeg ze met een lachje, dat toch altijd wat bitters behield:
- Jij bent knapper dan ik, Susan, dat weet je heel goed. Willen we ruilen: ik jouw gezicht, jij mijn figuur?... Neen, weet je wat 't is, jouw teint is zooveel fijner dan 't mijne, ik zie er zoo ‘verweerd’ uit, - wat doe je er aan?
- Ik doe er niets aan, zei Susanne, maar jij hebt er niets voor gelaten. Jij hebt je teint nooit gespaard. Je loopt er mee door weer en wind, door striemende regen of brandende zon, - ik bescherm me altijd tegen de zon, en in slecht weer ga ik vanzelf niet uit als 't niet noodig is. Maar mooi is mijn teint ook niet, 't is te wit, te weinig ‘levend’... maar kom, we zullen ons nu maar niet in technische beschouwingen daaromtrent verdiepen. Met critischen blik stond zij op te kijken naar Bertha's groote figuur.
- Nu, dus ik zie er nu nogal schappelijk uit? vroeg Bertha.
- Keurig, keurig... serieus en waardig. Ik ben toch zóó blij, dat ik je dat donkerbruine fluweel heb aangeraden. 't Staat je voortreffelijk, 't verzacht je teint, en 't is onopvallend-opvallend. En de kraag completeert mooi je toilet... 't eenige zou ik zeggen... als je nu eens 'n roos...
Zij tastte naar een der rose rozen, die zij van | |
| |
school komende had meegebracht, omdat zij ze zóó mooi had gevonden... Maar ruw weerde Bertha haar af.
- Geen vlag op 'n modderschuit! en bevestigde den kanten kraag met een antiek ornament van filigrain met turkooizen.
- Je haar zit uitstekend, zei Susanne, tevreden kijkend naar het werk harer handen. Intuïtief had zij het eenige bij Bertha's gezicht passende kapsel gekozen; een scheiding in het midden, en het haar aan weerskanten wat opgedoft en gegolfd. 't Eenige, wat ik nu nog op je aan te merken heb, is de uitdrukking van je gezicht. Wat vriendelijker kijken!
- ‘Prettig kijken’, zei Cornélie, zooals de photograaf je commandeert... en toen opeens viel zij uit, bruusk: Ja, als je nù nog niet prettig kijken kan, nu je zóó 'n heerlijke middag tegemoet gaat!
Verrast keek Bertha op, haar trekken verhelderden. Cornélie benijdde haar, omdat zij genoodigd was bij Renck... zij was jaloersch op... háár!
Haar stemming verbeterde. Ja, hoe dan ook, zij stond tenminste in eenige connectie met Xander Renck, als zijn collega... en Cornélie bleef thuis, en verbeet zich...
- We gaan, Susanne, zei ze opgewekt. En voegde er toen nog bij met haar gewone hoonend sarcasme: 't is beter, dat we 'n beetje vroeg komen, wij beiden maken samen nu niet zóó'n schitterende entrée de salon.
Lang, lang had Susanne geaarzeld vóór zij de invitatie van Xander aannam. Zij leefde zoo ge- | |
| |
heel in haar mooie verbeelding, dat de werkelijkheid niets voor haar wezen kon. Zij gaf er niet om, hem als gastheer te zien optreden, zij kon zich best voorstellen, hoe hij zich gedragen zou. Want deze wereldsche man, behagen scheppend in de futielste frivoliteit, was het niet, dien zij lief had. Dat was immers slechts het schijn-beeld van den reëelen man, die haar de brieven schreef, en dien zij aanbad met al de kracht en de passie, een heel leven door haar met heroïschen moed onderdrukt. Doch ten slotte had zij toegegeven aan de verzoeking, om hem éénmaal in zijn eigen omgeving te zien, en het was ook de pikante gedachte, die haar had aangedreven: van al degenen, die hem vanmiddag aanbiddend zullen omringen, ben ik het, de onaanzienlijkste van allen, ik, de mismaakte Susanne, aan wie hij de wildste en warmste liefdesbetuigingen zendt!...
Naast de groote Bertha leek haar ineen-gedrongen figuur wel heel wanstaltig-misvormd. Ja, Bertha had wèl gelijk: hun samen verschijnen had iets belachelijks... en voor beiden was het een verlichting te bemerken, dat zij werkelijk de eersten waren.
- Dat doet me genoegen! zei Xander Renck, de twee tegemoet komend met uitgestrekte handen, alsof zij inderdaad zijn meest gewenschte gasten waren. En de uitdrukking in zijn oogen was zóo hartelijk verwelkomend, en zijn handdruk zoo vast en warm, dat Susanne zich, één duizelend moment in verrukkende vreugd fantaseerde, dat zij hier kwam als zijn liefste...
| |
| |
Maar het volgend oogenblik overwon weer haar koel, ironisch verstand haar gevoel, en dacht zij met fijnen spot: wat is hij gul met la menue monnaie d'une tendresse...
Ook Bertha was gepakt door de ongeveinsde vriendelijkheid der ontvangst. Hij nam de dames hun mantels af, want niets wilde hij ervan weten, dat zij maar kort zouden blijven... en hij verblijdde Bertha door een bewonderend woord over haar japon:
- Wat 'n wonder-wondermooie bruine kleur; de licht-reflexen geven er gouden glanzen aan... En wat 'n magnifiek antiek ornament heeft u daar, is dat niet, wat de Engelschen noemen 'n stomacher... subliem, die zetting van de steenen...
Bertha maakte het ornament los, en gaf het hem in de hand. Het was een soort van hanger in drie deelen verdeeld, het bovenste breed, het middelste rond, het onderste langwerpig. Het filigrain-werk was in krullende figuren getrokken om blauwe kleine bloemen, die uit turkooizen waren samen-gesteld. Xander Renck nam een loupe, om het sieraad beter te kunnen zien:
- Ik geloof, dat 't Vlaamsch werk is, zou dat kunnen? Zoo ongeveer van 1725-1750?
- Ja, dat kan, zei Bertha, want de familie van m'n moeder stamt uit Vlaanderen... ik draag 't niet veel, want 't is zoo bros, en lange tijd was 't te gek, om met zoo'n reuzeding te loopen. Maar nu komt dat allemaal weer in de mode...
- U mag 't wel in waarde houden, 't is'n kostbaar stuk... zei hij, en wendde zich toen tot Susanne:
| |
| |
- Freule de l'Aunar, komt u 's kijken, hier heb ik iets, wat u zeker zal interesseeren, u, van afkomst Française... En hij bracht haar voor het Fransche wand-behang:
- Dit is de trots van m'n hart... 't Is 'n echt stuk werk van Philippe de Lassalle uit Lyon... wat zegt u van die kleuren. Uniek, hè? Die groote bloemen met de korenaren er tusschen en die schitterende vogels... Nu zult u wel denken, hoe komt hij daaraan; neen, zoo'n Croesus ben ik niet, dat ik zóo iets zou kunnen koopen. 't Is 'n cadeau van de jonge van Till van Overschagen, die pas getrouwd is met freule Weersma de Weth, misschien kent u ze wel? Ik heb hun huis ingericht; en zóo naar hun genoegen, dat ze mij, behalve m'n honorarium ook nog 'n geschenk wilden geven. Van Till is dit behang voor me machtig geworden bij Christie's in Londen, u weet wel, waar altijd die kostbare antiek-veilingen plaats hebben...
Het gaf Susanne toch een heel, heel eigenaardige gewaarwording, door hem te worden rond-geleid in zijn eigen omgeving, zijn kleurige, lichte, mondaine omgeving, waar de uiterlijke Xander Renck zoo precies in paste. Zij voelde zich wonderlijk geïmpressioneerd; alsof zij het niet zelve was, die aan zijn zijde ging, maar óók slechts een schijnbeeld, net als hij... Hun eigenlijke, hun innerlijkste wezens waren hier niet, - maar ver-weg, tezamen, ergens in een andere wereld, waar de bede klonk van zijn hartstochtelijke stem:
- Ik heb je lief... heb me lief, Alraune! en waarop zij antwoordde met denzelfden kreet van passie:
| |
| |
- Sascha, Sascha, ik heb je lief!...
En tegelijkertijd speelden zij prachtig comedie voor elkaar, en vertoonden en bewonderden mooie dingen, en deze sensaties waren zoo wonderlijk en zoo opwindend, dat Susanne licht hijgde en huiverde.
In tevreden welverzekerdheid liep Bertha door Xander's smaakvol milieu, waarin zij, - zijn vriendelijke woorden hadden het haar betuigd, nietwaar? volstrekt niet detoneerde. En Susanne, Bertha's in geanimeerdheid opgeleefd gezicht bekijkende, dacht: Een man als hij, voor wien toute femme est femme... is in den omgang toch wel heel aangenaam...
De knecht opende de deur, om Elise Rovenius' fijne, tengere gestalte door te laten. En aanstonds voelde Elise een steek van wreede teleurstelling haar gaan door het hart. Nu was zij met opzet zóo vroeg gekomen, en toch waren Susanne en Bertha er al...
Zijn lieve begroeting troostte haar nauwelijks en dat hij even bleef staan praten, was haar geen vergoeding. Natuurlijk had zij niet willen weg-blijven van zijn thee; maar dat zijn uitnoodiging aan haar precies in dezelfde frases was gesteld als aan al de anderen had haar bitter verdriet gedaan... Hoe kwam het toch, dat hij het eene oogenblik zoo overweldigend lief kon zijn, en het andere zoo genadeloos onverschillig...
Hij keek haar aan, en dacht: waarom is zij toch zoo weinig opgeruimd? 't leven is immers zoo kwaad niet voor haar... en ze kan heel aardig | |
| |
zijn, wanneer haar oogen stralen, en haar lippen in haar lach een volle roodheid krijgen... maar vanmiddag is ze weer zoo echt kwijnend teer... Zij had hem een paar dagen werkelijk gecharmeerd, maar op het oogenblik amuseerde hij zich eigenlijk beter met die leuke, openhartige Marietje van Angerlo... die hem zoo aardig tegemoet kwam; terwijl de belangstelling van douairière van Eernewoud hem van veel nut kon zijn.
Ah, daar waren ze juist... Hij snelde toe, om de dames te ontvangen, en Elise, de verve ziende, waarmee hij Marietjes handen drukte, voelde een jaloezie, zoo brandend en wild, dat zij er zelve van schrikte. En nog meer schrikte zij, toen zij bespeurde, even vlijmend jaloersch te zijn van zijn aandacht voor de dames Junod, voor mevrouw van Lichtenvoorde, voor mevrouw van Heerlen... telkens ging er een snerpende pijn als een kramp door haar heen... Maar doen zoo als die anderen, en zich om hem heen dringen, en bedelen om een blik van hem, dat nooit, en nooit...
Zij zat stil en staarde met tot violet verdonkerde oogen naar het gezellig tooneel; allen amuseerden zich... en lachten, en praatten, en hadden aardige woorden van bewondering voor de curiositeiten en mooie bijzonderheden in zijn kamers... en trotsch dacht zij bij zichzelf: dat heb ik allemaal al gezien, dat heeft hij aan mij-alleen getoond... En om zich een houding te geven, bladerde zij in het album met de afbeeldingen van de sieraden, die hij had ontworpen, ofschoon de jaloezie haar verteerde, als zij de beeldige strik-broche | |
| |
zag voor mevrouw van B. van R. of het schitterende corsage-ornament voor gravin van R.L. of de eigenaardige halsketting in Delhi's jaspis-werk voor freule de R...
Die allen had hij ook bestudeerd, en teint en haarkleur en oogen onderzoekend bekeken, en tegen hen had hij dan óok gezegd, bijvoorbeeld:
- Ik zal u robijnen geven... die gloeiende steenen passen uitmuntend bij uw fluweel-zwarte oogen... of: saphiren zijn de steenen die hooren bij 'n ivoor-blanke huid als de uwe...
Zoo vleiend en toch niet vleiend, want zijn woorden sprak hij altijd uit, alsof ze de natuurlijkste zaak van de wereld waren, en jegens iedereen zei hij dergelijke dingen, - palmde hij alle vrouwen in.
Zij bladerde voort, maar eensklaps verwijdden zich haar oogen: daar zag zij een ontwerp voor een ferronnière voor mevrouw v.A.v.W... gelijk... bijna geheel gelijk, aan wat hij voor háár had gemaakt. Wèl andere kleuren, maar de vorm!...
Beide ontwerpen waren in Renaissance-stijl. Aan fijn geciseleerde kettinkjes hing een ornament, met in het midden een steen, gevat in twee vleugels, fraai bewerkt. De kleuren waren anders, want mevrouw v.A.v.W. had goud en een rose topaas... en zij mat-zilver, met amethysten...
Een verstikkende hand scheen haar de keel dicht te knijpen. Zóóveel gaf hij om haar... Zou zij het boek neer-werpen, en schreiend weg-vluchten, en nooit meer hier terug-komen, om hem nooit meer te zien?
| |
| |
Het volgende oogenblik had zij haar zelfbeheersching herwonnen. Mijn God, mijn God, wat werd er toch van haar... stráks huilen, goed! maar als zij alleen was... nu blijven, - koel en trotsch... en niets aan de anderen laten merken... Daar kwam mevrouw van Heerlen al, die zich had los-gemaakt van de vroolijke groep in de verte... Snel streek zij met haar zakdoekje over het voorhoofd, en drukte het sterk even tegen de oogen... want tóch waren ze weer gekomen, die ellendige tranen...
- O! hoorde zij mevrouw van Heerlen, die bruusk zich neer-wierp op een stoel naast haar, en zij siste het zacht tusschen de tanden, met flikkerende oogen kijkend naar Xander Renck:
- Ik kan hem niet uitstaan! Ik kan hem niet uitstaan! Ik haat die man!
Een oogenblik van zichzelve afgeleid, en blij, dat Adèle van Heerlen niets van háár gemoedsgesteldheid merkte, vroeg Elise:
- Wat heeft hij gezegd? wat heeft hij gedaan?
- Niets dan ‘lieve’, ‘schattige’, ‘in-snoezige’ dingen... maar 't type, zie je, 't type van 'n Renck is me zóó ontzettend antipathiek! M'n man en ik denken daar precies 't zelfde over; hij was dan ook niet te bewegen vanmiddag te gaan... nu, een van ons beiden moest toch wel acte de présence geven, 't lijkt anders zoo opzettelijk, als je beiden weg-blijft, en wat geeft dat voor 'n verhouding, als je samen aan dezelfde school bent, nietwaar... dus ben ik gegaan... maar alles embêteert me hier, die heele, zoo prachtig in elkaar | |
| |
geknutselde omgeving, en dan al die hulde, die hij zoo welgevallig aanneemt, alsof ze hem toekomt, - 't stuit me, ik kan 't niet langer aanzien, ik heb er een afkeer van!
Ofschoon licht verbaasd om Adèle's veel te heftigen toon, want wat had Xander Renck haar nu eigenlijk misdaan? werd deze verbazing Elise niet zoozeer bewust als wel een gevoel van bitterzoete voldoening, dat iemand zóó deprecieerend over hem spreken kon...
- Jij bent, goddank, verstandig, ging Adèle, nog altijd zeer opgewonden voort, jij doet niet mee aan die bespottelijke afgoderij... o, zien ze dan niet, dat 't alles schijn is bij die man, schijn, schijn, dat er niets echts aan 'm is, dat hij niets voelt, alles is uiterlijkheid, alles is manier bij hem...
- Hij is toch wel 'n artiest... zei schuchter Elise.
- 'n Artiest! vlamde Adèle op. Wie is niet artiest in de tegenwoordige tijd, en dan in een stad als Den Haag! Welzeker, waarom niet, hij zal wel 'n greintje artisticiteit bezitten, maar dat buit hij uit, daar woekert hij mee, op 'n onnavolgbaar handige wijze. Bewonderenswaardig, bijna geniaal handig is hij! Van alles maakt hij gebruik, van alles trekt hij partij, alles weet hij aan te wenden tot z'n eigen baat... O! in dat opzicht moet je hem bewonderen, maar ook in dat alleen! Hij heeft 'n schitterend geheugen, 'n uitstekend combinatie-vermogen; ziet hij ergens iets, wat hem te pas komen kan, dan onthoudt hij dat, en gebruikt 't later voor z'n ontwerpen. Hij is volstrekt niet | |
| |
zoo oorspronkelijk als ze allemaal denken, hij heeft 'n uitgebreide kennis van vroegere ornamentiek, en die past hij toe; als je alles wist, wat hij wist, dan zou je honderden ontwerpen van hem herkennen... En zooals 't met z'n werk is, zoo is 't met z'n heele gedrag; 't is van 'n ontstellende oppervlakkigheid, en volgens 'n paar vaste cliché's; je moet maar eens opletten, hoe dikwijls hij hetzelfde zegt, tegen jou, tegen mij, tegen Marietje van Angerlo... hij heeft 'n bescheidenheid, die beminnelijk schijnt, maar die au fond niets andere is dan de ijdelste zelfingenomenheid; zijn ongedwongen, losse natuurlijkheid schijnt heelemaal echt, maar 't is niets dan 'n aangewende pose, die hij heeft verfijnd en 't uiterlijk aanzien van natuur gegeven... Hij is ‘'n aangenaam mensch’, precies 't type, dat ze hier in Den Haag kunnen apprecieeren, 'n tip top gentleman, 'n vlot causeur, 'n charmante ‘ridder’ in de omgang met vrouwen... maar 'n ‘echt mensch’ is hij niet. Hij geeft niets van zichzelf, maar hij heeft 'n allerliefste manier om alles vriendelijk aan te nemen, en voor sommigen is dat voldoende, om dan met zoo iemand te dwepen. Renck is 'n verbluffend goed vrouwen-kenner: hij behandelt de vrouwen, zooals zij, - niet allen! - graag willen behandeld zijn, en zijn spelen met ‘individueel dit’ en ‘individueel dat’ maakt hen interessant in hun eigen oogen; hij past 'n exquisfijne vleierij op hen toe, waarvoor maar heel, heel weinig vrouwen ongevoelig zijn!
- Wat heb je het land aan hem, zei Elise zacht. Waarom?
| |
| |
- Waarom?... Adèle staarde naar Xander Renck, met zooveel toorn en hartstochtelijke minachting in haar blik, dat Elise met de helderziendheid van haarovergevoeligeziel opeens begreep: zij haat hem niet, integendeel... integendeel, zij...
- Waarom ik zoo 't land aan Renck heb? herhaalde Adèle. 't Antagonisme van onze temperamenten, denk ik. Ik zie heen door al z'n aimabele trucs, door heel z'n schijn. Kan jij 'n man uitstaan, die op iedereen verliefd is? Vandaag op jou, en morgen op mij, en overmorgen op ons beiden tegelijk? Ik màg 'n man niet, die zich zoo gemakkelijk laat charmeeren, - en die zoo gemakkelijk... vergeet!...
Zij schrok, toen zij dit had gezegd... Maar Elise keek zoo verloren voor zich uit in het ijle, dat zij stellig de diepere beteekenis van haar woorden niet had begrepen...
O! had hij in 't eerst ook niet op háár, Adèle, zijn verlokkingskunsten beproefd? Was hij haar niet genaderd met zijn charmantste manieren, door haar schoonheid bekoord... en had hij haar niet een korte poos door zijn hartelijke belangstelling verrukt...? Maar toen het bleek, dat zij niet zoo facile was als al die anderen, toen zij hem duidelijk liet merken, dat zij maar niet zoo even te nemen was, maar dat hij haar met ernst en toewijding zou moeten veroveren... och, hoe vlug en onverschillig was hij toen van haar weg-gevlinderd, om te gaan flirten met mevrouw A. en freule B. en juffrouw C. en Marietje van Angerlo!...
| |
| |
- Heusch, zei ze, ik oordeel niet te hard over hem. Je moet m'n man over hem hooren. 'n Man ziet 'n man natuurlijk nog meer objectief. Hij noemt 'm 'n snob, 'n usurpator, die de plaats inneemt van 'n degelijk kunstenaar... O, en er zijn er wel meer, die Renck in al z'n futiele oppervlakkigheid doorzien. Ik zeg je: hij is handig, hij heeft veel smaak, 'n vlugge geest, en hij weet nauwkeurig, wat men graag hooren wil, en dat zegt hij dan met zooveel aplomb, dat 't precies lijkt, of hij 't meent. Hij is eenvoudig 'n genie in de omgang met menschen... in de omgang met vrouwen vooral...
O, daar komt hij aan... hij kan 't natuurlijk weer niet velen, dat er door 'n paar van ons geen notitie van hem wordt genomen!
Elise gaf er zich geen rekenschap van, dat haar geheele gezicht er de expressie van droeg, hoe hevig zij innerlijk was geëmotionneerd. De woorden van Adèle van Heerlen hadden een onbeschrijflijken indruk op haar gemaakt, omdat Adèle sprak uit een dépit amoureux. Ook Adèle... zelfs Adèle, de mooie Adèle...
- Komt u niet gezellig wat bij ons zitten, dames? vroeg hij met zijn innemenden glimlach. En aanstonds richtte Adèle zich op, met een:
- Welzeker, waarom niet! we zullen ons niet de heele middag aan onze amusementsplicht onttrekken!
Met een lichte verbazing keek hij haar na, toen zij zich met haar elastischen, gebalanceerden pas verwijderde. Wat was die mooie Adèle van | |
| |
Heerlen toch altijd zoo bits tegen hem in den laatsten tijd? Een poos geleden was zij vrij wat anders tegen hem, veel vriendelijker... veel...
Maar zijn indruk vervluchtigde dadelijk, toen hij Elise's blik ontmoette. Strak zagen haar tot violet versomberde oogen hem aan, en voor de eerste maal vond hij haar niet alleen lief, maar werkelijk mooi... Maar waarom keek zij zoo boos, zoo verontwaardigd bijna, hem aan?...
- Wat heeft mevrouw van Heerlen u gezegd? vroeg hij nieuwsgierig, met zijn glimlach, dat m'n zachte Freuleken me zoo boos, ja, verontwaardigd aankijkt? Toen zag hij het album in haar handen, en zijn ijdelheid overwon zijn nieuwsgierigheid: O, u hebt daar m'n ontwerpen... er zijn wel 'n paar goede onder, niet? Hij strekte de hand uit, om haar 'n paar ‘goede’ te wijzen, toen viel zijn oog op de afbeelding van de ferronnière, - en hij zei, argeloos:
- Die is ook wel aardig... Maar dadelijk viel zij in, met een ongewone drift, veroorzaakt door haar algeheel gebouleverseerd-zijn der laatste momenten:
- Aardig! Ja, net zoo aardig als de mijne! Maar als de ontwerpen zóo precies gelijk zijn, waar blijft dan 't ‘individueele’ van de sieraden... ik dacht, dat u ze allen voor ieder ‘persoonlijk’ ontwierp.
Geamuseerd keek hij haar aan... o, was zij jaloersch, zijn kleine, zijn sentimenteele?
- Precies gelijk? zei hij, zeker, natuurlijk zijn ze dat, voor zoover 't de stijl betreft; dat | |
| |
kan toch niet anders bij dergelijke sieraden, wèl? 't Is nu eenmaal 'n Renaissance-ornament, waarvoor de vogue herleefde in de 19e eeuw... en dus ontwerp ik zoo'n sieraad in z'n eigen stijl... U weet misschien, dat de naam afkomstig is van de schilderij van da Vinci in het Louvre La belle Ferronnière, de mooie hoefsmidsvrouw, die zoo'n ornament draagt...
‘Hij doceert, hij doceert altijd...’ hoorde Elise in haar verbeelding Patricia van Roden's woorden; maar zij luisterde naar hem, want ondanks alles trok zijn stem haar terug in zijn ban...
- Maar 't ‘individueele’ komt er aan door de keuze van metalen en de kleur van steenen... 't uwe is karakteristieker dan dit, dat wel aardig is door de ongewoonheid van de rose topaas... maar toch eigenlijk banaler dan 't uwe... vindt u dat zelf niet, Freuleken-lief?...
Zij was verteederd. En al haar trekken werden weer zacht en mild, en een glimlachje van vreugde trilde om haar lippen, terwijl ze zich door hem leiden liet naar de anderen, die er allen opgewekt uitzagen, zelfs Bertha van Berlicum... Ach, hij was toch zoo goed en zoo lief... hij kòn zelf engelachtig van liefheid wezen...
Toch was de middag haar een kwelling, een lange pijn. Haar overspannen zenuwen lieten haar geen rust. Met door angst en wantrouwen gescherpte blikken zag zij hem na, met ten uiterste aandachtige ooren luisterde zij naar de welluidende buiging zijner stem, als hij zich bemoeide met anderen, als hij sprak tot anderen... als hij zich overboog | |
| |
naar Marietje van Angerlo, die wel een zege leek te vieren vanmiddag, zoo opgetogen zag zij er uit... Een droge gloeiïng brandde op haar wangen, haar oogen schrijnden... o, nooit meer, na dien eersten keer. had een bezoek aan hem haar vreugde gebracht... En zij nam zich voor, om nooit meer, onder geen enkel voorwendsel, weer naar hem toe te gaan... te vreeselijk was het, die duldelooze spanning eerst, hoe hij zou zijn, - die haar het hart beklemde en de voeten verlamde... en dan elk zijner woorden, die als met staal gegrift werden in haar gevoeligste hersenen, zoodat zij ze nooit meer, nooit meer vergat... zijn achtelooze woorden, zijn waardeerend praten over andere vrouwen, zijn vaak kwetsende onverschilligheid omtrent dingen, die zij had gezegd, en die hij niet had onthouden... En als zij dan anderen bij hem aantrof, zooals nu... tegen wie hij even vriendelijk was als tegen haar... o, dat was niet te dragen... niet te dragen...
In den loop van den middag waren nog andere bezoekers gekomen, en in dezen grooten kring voelde Xander Renck zich geheel in zijn element. Met gemak beheerschte hij de verschillende stemmingen, uitnemend verstond hij de kunst, om zijn aandacht te verdeelen, en ieder een oogenblik te doen gelooven, dat zij of hij zijn volle belangstelling had... en zijn opgewektheid animeerde de anderen, en deed hen gul en van ganscher harte lachen om zijn aardigheden:
- 'n Moderne japon zoo kostbaar? Nooit is de mode zoo weinig kostbaar geweest als op 't oogenblik; 'n modern avond-toilet bestaat immers | |
| |
uit niets anders dan: 'n meter tulle, drie rozen en 'n streng parelen...
- Foei, hoe ondeugend!
Men schaterde het uit, en freule Weersma de Weth, een zuster van de jonge mevrouw van Till waagde het te vragen:
- Ontwerpt u zóó 's voor mij 'n japon, meneer Renck!
- Met genoegen, freule, u zult in zoo'n toiletje meer dan ooit gelijken op une nymphe dans les bois.
Waarom, waar allen lachten en in high spirits waren, was zij zoo dof en droef? vroeg Elise zich af. Ach, om dezelfde reden, waarom Adèle van Heerlen zoo onrechtvaardig-hard hem beoordeelde: uitmachtelooze liefde...
Maar terwijl zij zoo innerlijk leed, gingen aldoor toch ook de herinneringen door haar heen aan de zalige momenten, toen zij met hem had geluncht in het nieuwe restaurant... toen zij met hem geloopen had op het Voorhout... en nog zooveel andere dingen bracht zij zich te binnen, waarvan zij de heugenis had bewaard met een enkel woord in haar dagboek... En zooals hij ook weer van middag zoo vleiend-innig had gezegd: Freuleken-lief...
Dan vlood er een zwijmelende zwakte door haar leden... en sloot zij vluchtig de oogen, om haar sidderende ontroering niet te verraden. Ach, hij was toch zoo goed, zoo innig lief... en dankte zij niet aan hem de mooiste, de eenig mooie momenten van haar heele leven?... En zij dacht aan de woorden van Swinburne, die haar vaak zoo wonderlijk hadden vertroost:
| |
| |
Hast thou not given me about all that live
Joy? and a little sorrow shalt not give?
Zij werd weer kalmer, en kon met rustiger zinnen luisteren naar het onderwerp van gesprek.
Men had het over een ring, dien hij voor Elise van Wichlen ontworpen had; haar verloofde wilde haar dien geven als verlovingsring.
‘Origineel en beeldig’, was die ring: van goud met twee gestileerde randjes platina. Ook over de ‘Venus-ringen’ sprak men, door Xander Renck in de mode gebracht; geheel samen-gesteld uit gouden myrteblaadjes. En Elise luisterde, en opeens schoot haar een denkbeeld door het hoofd: toen zij laatst eens op de Koninklijke Bibliotheek was geweest, om inlichtingen in te winnen over toiletgarnituren in Louis Seize-stijl, waarnaar een meisje, dat spoedig zou gaan trouwen, haar had gevraagd, was zij daar een poos lang blijven bladeren en lezen in verschillende boeken, die de hulpvaardige bibliothecaris haar had aangeraden en voor haar laten komen... en dat zij toen, behalve over andere sieraden ook veel beschrijvingen van ringen had gezien... Zou zij hem voorstellen,.. ja! zij zou hem voorstellen wat gegevens voor hem te verzamelen... o, héérlijk zou zij het vinden iets voor hem te kunnen doen... en het kon voor hem een reciproque beleefdheid schijnen, omdat hij die ferronnière voor haar geteekend had...
Een heet blosje vlamde op haar wangen; hoe zou zij hem even alleen te spreken kunnen krijgen... maar zij zag, hoe hij vertrekkenden steeds tot aan | |
| |
de deur der kamer begeleidde... en zoo deed hij ook natuurlijk met haar, toen zij opstond om heen te gaan.
- Blijft u nog even, vroeg hij in vriendelijk protest, u doet altijd veel te weinig eer aan m'n thee... u is, geloof ik, heelemaal niet culinarisch aangelegd, geen enkele sandwich hebt u gebruikt, is 't wel? en ze zijn toch heusch niet zoo héel gewoon, met olijven en caviaar, en...
Zij glimlachte niet, zij had hem niet eens verstaan; zij had haast, om te zeggen, wat zij zich had voorgenomen, zij waren nu al bij de deur, en zij kon daar met hem toch niet blijven staan praten...
- Meneer Renck, zei ze haastig, u sprak zooeven over ringen... zou 't u iets waard zijn, om wat gegevens te krijgen over antieke ringen? Dan zou ik u die misschien wel kunnen bezorgen...
- Wat zou dat vriendelijk van u wezen! zei hij op een toon, alsof zij hem werkelijk den grootsten dienst van de wereld bewees; kost 't u niet te veel moeite, Freuleken? neen? nu, dan, ging hij voort op haar verrukte ontkenning, dan zou ik 't ontzettend lief van u vinden, als u 't wilde doen...
- Goed, zei ze, bevend van ontroerde blijdschap, - hoe innig had hij dat gezegd: ‘ontzettend lief van u...’ zal ik dan... Woensdag u komen brengen, wat ik voor u heb?
- Dòlgraag, zei hij, met warmte, en legde zijn linkerhand op haar rechter, die hij vast-hield; dus Woensdag-middag dan, om drie uur? laten we zeggen om half...?
| |
| |
- Om half drie, knikte zij, en toen zij de trappen afdaalde, waren haar oogen weer vochtig, maar nu van verrukt geluk.
| |
II.
De auto der van Roden's stopte voor het groote modehuis op den hoek van Parkstraat en Mauritskade. Patricia en Ada zaten naast elkander; zij leken veel op elkaar, de zusters, doch, ofschoon zij maar een jaar in leeftijd verschilden, leek Patricia de volwassen vrouw en Ada het kind.
- Ik ben met een volwassen geest geboren, zei Patricia eens op haar zestiende jaar, toen zij haar ouders over haar had hooren spreken, zonder dat deze bewust waren van haar aanwezigheid. Er is heusch bij mij geen sprake van ‘vroeg-rijpheid’, - ik ben nooit een kind geweest.
Patricia wist het: zij was nooit een kind geweest. Altijd had zij de ziel bezeten van een vrouw, een welbewuste, koele, hautaine, volwassen vrouw. Zij voelde van het eerste oogenblik haars bewustwordens af, haar positie in het leven. Nooit zou zij het toeval veroorloven in te werken op haar bestaan, zij zou haar leven inrichten naar haar eigen wil.
Een kalme, waardige rust had haar altijd gekenmerkt. Niemand had haar ooit in toorn of drift gezien, want als zij zag, dat de dingen onveranderlijk waren, nam zij ze als iets van-zelf-sprekends aan. Zij ‘kibbelde’ nooit met haar zusje en broertje; zij ‘speelde niet op’ tegen de dienstboden; iedereen | |
| |
waardeerde haar om de bedaardheid en gemakkelijkheid van haar omgang, - maar niemand hield van haar. Men voelde, hoe het jonge meisje altijd tusschen haarzelf en alle anderen een afstand bewaarde, en dat het niemand ooit gelukken zou intiemer met haar te worden.
Ebba van den Honaert, de eenige, met wie Patricia nog wel eens sprak over meer dan over de uiterlijke dingen, zeide eens tegen haar:
- Jij bent bang, Patricia, dat jij iets van jezelf zal verliezen, als je iets van jezelf aan iemand geeft, - wat natuurlijk niet zoo is, integendeel. Maar als jij nu eenmaal geen behoefte voelt, om iets van je zelf te geven, waarom zou je 't dan doen? Jij houdt op de heele wereld maar van één mensch, van één kostbare, ongerepte, boven-allentronende majesteit, - en dat ben jij zèlf.
Patricia was niet boos geworden; boos werd zij nooit. Doch zij apprecieerde zelfs Ebba's oprechtheid en haar constateering was immers ook bovendien juist. Iets geven van zichzelf? zij zag er geen enkele reden toe, en zij wilde het ook niet. Zij vond het al ruim voldoende, als zij zich verwaardigde áán te nemen wat men haar bood...
Zij lachte zelden. Maar had zij wel ooit geschreid? Tranen, zeide zij altijd, behooren tot de slechte manieren. Alles wat het evenwicht breekt, is verkeerd. Men kan even goed niet huilen als wèl. 't Is eenvoudig een kwestie van zelfbedwang... men kan toegeven aan tranen, zooals men ook toegeven kan aan een kwaad humeur... maar waarvoor is 't noodig? Elke vrouw van beschaving | |
| |
voelt, hoe alles wat déplace les lignes een harmonie verstoort... en de harmonie te verstoren, is de ergste misdaad, die men tegen het leven begaan kan.
In de Fransche les op Lichtenvoorde had freule de l'Aunar eens van Baudelaire geciteerd:
...Les pleurs
Ajoutent un charme au visage,
Comme le fleuve au paysage, -
L'orage rajeunit les fleurs.
En vlak daarop had zij, óók met een citaat van Baudelaire geantwoord:
Son coeur à toujours
Pour qui s'en montre digne un réservoir de larmes.
en sterk had zij den nadruk gelegd op dat:
Pour qui s'en montre digne...
om goed te doen uitkomen, hoe willekeurig de tranen zijn eener vrouw. Maar de indruk harer woorden was verloren gegaan, omdat freule de l'Aunar lachend-verschrikt-verontwaardigd riep:
- Enfant! est-ce-que vous avez lu Les Fleurs du Mal?! -
Zij voelde het heel goed, dat zij alleen in het leven stond. Maar zij was sterk genoeg, om alleen te staan. Zij had niemand, niemand noodig. Zij verlangde niets, zij verwachtte niets... En zij was dan ook haar geheele achttienjarige leven lang tevreden geweest in een rustige onbewogenheid, niet veel nadenkende over zichzelf, wat ook immers | |
| |
overbodig was... totdat zij in den laatsten tijd bemerkte, door een gedachte voortdurend te worden bezig-gehouden.
Ik ben nooit jong geweest, dacht zij. Op het tijdstip dus, dat andere jonge meisjes beginnen te ‘leven’, ben ik al ‘uit-geleefd’. Wanneer ik trouw, zal dat voor mij geen begin wezen, maar een einde, de afsluiting van een bestaan... waarin nooit een enkele ‘mogelijkheid’ is geweest.
Vroeger had zij altijd gemeend, dat dit ook het eenige was, wat zij wenschte. Geen emotie, om alles ter wereld géén emotie. Maar in den laatsten tijd... begon er soms een ijl verlangen in haar op te zweven naar wèl iets van emotie, naar niet altijd buiten de eigenlijkheid der dingen blijven staan, - een verlangen, om eens, ééns van haar heele leven ‘mee te doen’ als de anderen...
En toen... door het vele praten, dat zij hoorde over Xander Renck, door haar hem voortdurend gadeslaan, was haar verbeelding met hem vervuld geworden. En haar hersenen vormden een plan:
Het moest wel een spannend spel wezen, om, zelf volkomen koel blijvend, dien man op haar verliefd te maken... en voor Renck zelf zou dit de nuttigste ondervinding zijn van zijn leven; een ‘ongelukkige liefde’...
Een tegenslag temidden zijner gemakkelijke successen zou hem een schok geven, die een heilzame nawerking hebben zou. Hij zou er door verdiept worden... en, nà de crisis, niet alleen a better and a wiser, maar ook vooral een ‘completer’ mensch zijn geworden.
| |
| |
En tot haar verrassing bespeurde zij, dat de gedachten van tegenwoordig haar aangenaam bezig hielden en een prettig tijdverdrijf waren. Zij had het nooit vermoed. En terwijl zij haar plannen uitwerkte in haar fantasie, dacht zij wel eens bij zichzelve: Als ik in een anderen tijd had geleefd, bijvoorbeeld aan het hof van Lodewijk XIV, dan zou ik bepaald een geoefende intrigante, een grande coquette zijn geweest... -
Wat moest zij doen, om haar doel te bereiken? Natuurlijk versmaadde zij de kinderachtige manieren en banale trucs, die de andere meisjes gebruikten, om zijn aandacht te trekken. Zij wilde hem eens spreken buiten de school, maar zoo heel gemakkelijk was dit niet. Nooit zette zij een voet buiten de deur, onvergezeld. Zelfs indien zij naar en van Lichtenvoorde met de auto werden gebracht, en hoewel zij en Ada toch altijd met hun beiden waren, begeleidde hen steeds juffrouw Verkercke, de ‘hofdame’, zooals zij door sommige andere meisjes, die wat meer vrijheid hadden, spottend werd genoemd. Maar hoe dan ook, zij wilde Xander Renck eens alleen opzoeken in zijn woning. Het voorwendsel daartoe had zij al bedacht, - maar hóe uitvoering aan haar denkbeeld te geven?
Zij peinsde evenwel net zoolang, totdat zij een oplossing had gevonden,
De auto stopte voor het mode-huis. De kleine buttons sprong op van zijn bankje bij de open voordeur, en snelde toe, om het portier te openen.
Patricia en Ada, gevolgd door juffrouw Verkercke, betraden het marmeren voorhuis, en bestegen de | |
| |
prachtige monumentale trap. In de witte zaal werden zij door de directrice ontvangen, en terwijl juffrouw Verkercke haar zeide, waarvoor zij waren gekomen: om een soirée-toiletje te kiezen voor de oudste freule, zei glimlachend Ada tot Patricia:
- Ik geloof heusch, dat dit modehuis 't eenige is, waar je wel tolereeren wilt, dat ze 'n toilet voor je maken, Patricia, - omdat 't hier zoo'n aristocratische omgeving is.
Patricia knikte zwijgend. Ja, dit milieu beviel haar; goedkeurend keek zij naar de, in vakken, blauw bespannen wanden en het witte schilderwerk; ook het portaal met het groote gekleurdglazen boog-raam en de ingebouwde eikenhouten banken ter weerszij, en de tuin-zaal, met haar artistieke betimmering, die den indruk maakte van een middeleeuwsche kemenade, was naar haar smaak. Ja, waarom zou Den Haag óok niet haar gesloten mode-huizen hebben, zooals dit het geval was met alle andere wereldsteden? En deze inrichting was een uitmuntend voorbeeld van ‘hoe het moest zijn’.
Met de meeste voorkomendheid en het grootste geduld toonde de directrice het eene toiletje na het andere.
- De rokken zijn dit seizoen gedecideerd langer en ruimer... Hoe vindt u dit: heel nieuw... met die lussen lint om het middel en om de uitsnijding van de hals en de mouwtjes... Hier heb ik 'n beeldje, van crêpe Marie Louise: u ziet, dat 't rokje recht lijkt, maar kijkt u eens... bij elke beweging bespeurt men de keerzijde van de groote | |
| |
platte plooien... eigenaardig, nietwaar, dat resedagroen tusschen 't mauve. En wat zegt u hiervan: heel jong en heel seyant, van rose astarté; 't ruime, gedrapeerde rokje schijnt zich in 'n heel lange punt te verlengen, die dan weer wordt omgeslagen, en bevestigd aan 't corsage onder deze geborduurde roos...
Met onveranderlijke, hooghartige onverschilligheid nam Patricia de verschillende japonnetjes in oogenschouw. Haar koele oogen dwaalden van het eene naar het andere, zonder dat zij een woord van lof of afkeuring sprak. Zij keek, zij keek eenvoudig.
Ada werd ongeduldig.
- Kom, doe nu 'n keuze... 't Duurt zoo eindeloos lang... We moeten immers ook nog naar...
- 't Is nog vroeg en we hebben de heele middag, zei Patricia kalm, ofschoon haar hart even sneller begon te kloppen, want dit gezegde van Ada was juist, wat zij had willen uitlokken.
En weer begon het aanprijzen der costuumpjes, uit den onuitputtelijken voorraad der firma, en juffrouw Verkercke hielp de directrice door te zeggen:
- Er is toch keuze genoeg... en Ada ried:
- Neem die blauwe: neem die mauve, neem die gele... beslis dan toch, kind!
Maar Patricia, met onverstoorbare kalmte, volgde de directrice van de eene zaal naar de andere, en nog naar een andere kamer, waar de kasten een nieuwe weelde borgen... en waar de directrice | |
| |
het eene toilet na het andere van de ijzeren roeden haakte:
- En dit is iets heel bijzonders, deze grijze chiffon met de gekleurde Chineesche medaillons...
- Hoor eens! riep Ada, we kunnen hier wel uren blijven op die manier, Juffrouw, zei ze, tegen Juffrouw Verkercke, kunnen wij niet verder gaan, en Patricia hier laten, en haar later komen halen...
Juffrouw Verkercke aarzelde.
- Als Patricia hier zoo lang werk heeft, pleitte Ada, houden we geen tijd over voor mijn serviesje, en voor m'n leeren ceintuur, en voor m'n schoentjes... Ik sta hier maar te wachten voor niets en straks moet ik alles in der haast doen.
- Ga maar, stond Patricia genadig toe. Ik vind 't best.
- Laten we dan alleen naar het serviesje gaan, stelde Juffrouw Verkercke voor, die wel begreep, dat Ada daar verlangend naar was; zij mocht een thee-serviesje uitzoeken voor haar Five o'clocks.
- Doe ook de andere boodschappen maar, zei Patricia, ik zal wel hier wachten, als ik eerder klaar mocht zijn.
Maar nauwelijks had zij het weg-snorren van de auto gehoord, of Patricia deed haar keuze. - Van alles wat ik gezien heb, zei ze, bevalt me die witte, met de eigenaardige versiering van door-geregen bleu lumière lint nog 't beste. Die zal ik nemen. U weet m'n maat.
De directrice noteerde; en vroeg, toen Patricia haar groette, of zij niet wilde wachten?
| |
| |
- Dank u, antwoordde Patricia, ik tref m'n zuster nu nog wel bij Philippona of bij Verweegen en Kok.
Zij snelde de trappen af in een voor haar ongewone haast, het nauwelijks durvende gelooven, dat zij nu werkelijk vrij was, - vrij om te gaan naar hèm, Xander Renck.
Zij glimlachte, om het zoo uitnemend slagen van haar list, hoe gemakkelijk, hoe van zelf was het gegaan. Dit was het eenige, wat zij bereiken wilde: vrij te wezen, om naar hem toe te gaan. Om het verdere bekommerde zij zich niet. Als zij straks terug-kwam van haar tocht, en Ada al op haar vond wachten, - wel, dan had zij hen in de winkels vergeefs gezocht, en was weer hierheen terug-gekeerd.
Zij nam de tram, en verliet deze weer, en liep naar zijn huis, in volkomen rustig overleg. Zelfs toen zij aan den knecht zeide, mijnheer een oogenblik alleen te willen spreken, verliet haar geen seconde haar kalme welbeheerschtheid.
De knecht liet haar in den beneden-salon, en verrast keek Patricia rond. Langs de ramen, die behangen waren met zijden, mauve-gestreepte gordijnen, strekte zich een lage bank vol kussens uit, die meer leek op een divan, dan op een vue sur rue. De piano was met een antieke zijdestof bekleed, en de meubelen, de tapisserie, waarmede de wanden waren behangen, het antieke bureau, de warm-gekleurde tapijtjes op den grond, alles tezamen gaf den indruk van een charmant en luxueus appartement.
| |
| |
De deur ging open:
- Wat verschaft me de eer! Princess Pat! riep de joviaal-klankvolle stem van Xander Renck.
Hij noemde haar wel eens meer, railleerend, ‘Princess Pat’, naar de vorstelijke Engelsche schoonheid, Patricia van Connaught, en Patricia had daar nooit iets anders dan een lichte schouderophaling voor over gehad. Nu vond zij, dat hij intuïtief de juiste benaming voor haar koos, om aan haar komst allen schijn van ‘durfachtige onwelvoeglijkheid’ te ontnemen. Zij waardeerde dat, en liet even haar hand in de zijne, terwijl zij hem aankeek met een schalkschheid, die zij van zichzelve niet zou hebben verwacht, maar die zij bemerkte, dat haar uitstekend afging:
- Ja, waarvoor kom ik! Is u niet verbaasd? En dat ik alleen kom, en dat niemand er iets van weten mag, en dat ik u daarom ‘alleen’ te spreken heb gevraagd!
Hij keek haar aan, met zijn, haar geheel, in volle belangstelling toegewend gezicht, en zijn innemenden glimlach. En Patricia dacht: ik kan me toch wèl begrijpen, dat iedereen hem zoo aardig vindt, en Xander dacht: Is zij anders, dan ik steeds heb vermoed? Is haar onuitstaanbare, bespottelijke trots niets dan een aanwensel, niets dan een houding, en is zij eigenlijk lief en zacht en menschelijk van binnen?...
Haar fluweel-zwarte oogen, met de nu sprekende expressie, kregen een levendige natuurlijkheid, die de schoonheid ervan verhoogde. Zij zat daar, als een eenvoudig jong meisje, - weg was haar | |
| |
majesteit, weg was haar hatelijke hooghartigheid, haar aangenomen pose... Nú kon hij haar apprecieeren, - en... hij apprecieerde haar.
- Wel, zei ze, en haar half-gespeelde, halfechte verlegenheid stond haar allerliefst, ik ben gekomen om...
Als dit gedrag nu echt is, dacht hij, en geen knap comedie-spel, want van die Haagsche meisjes kan je alles verwachten, dan moet ik bekennen, me zeer in haar te hebben vergist, ondanks al mijn vrouwenkennis, ondanks al mijn ervaring. Ik mocht haar niet, - maar als zij werkelijk zoo is, als zij zich nu voordoet, dan... is zij, wat uiterlijk en innerlijk betreft, als vrouw... volmaakt.
- En u moest eens weten, ging ze meisjesachtig voort, - kon zij werkelijk ‘meisjesachtig’ wezen, het verraste Xander Renck, maar het verraste ook haarzelve... wat 'n listen ik heb moeten gebruiken, om Ada, en ons eeuwig geleide, Juffrouw Verkercke, te ontloopen... enfin, ik ben dan nu hier, en ik ben gekomen, om u wat te vragen. Kijk, - als ik met m'n Moeder gekomen was, of zelfs met Juffrouw Verkercke, dan zou, wat ik u vragen wil, 'n opdracht lijken, - en ik ben alleen gekomen, - omdat ik 't u vragen wil... als 'n verzoek.
Een lichte gloed steeg naar zijn wangen. De woorden van dit meisje, wier koele stem nu een ontroerend timbre had van leven en warmte, gaven hem een sensatie van vreugde en voldoening, die als een lichte, prikkelende roes zijn bloed doortrok.
Niets had hij gedaan, om dit meisje te winnen. | |
| |
Integendeel, vrijwel achteloos had hij haar altijd behandeld. En nu was zij uit zichzelve naar hem toe-gekomen... geheel uit zichzelve...
- Freule! riep hij, en in den toon van zijn stem klonk nog wat dieper de gevleidheid door, dan hij die werkelijk voelde... Als hij een ander had voor zich gehad dan Patricia, de ongenaakbare, dan zou hij nu haar beide handen gegrepen en ze vast gedrukt hebben... Thans, waar het háár gold, liet hij alleen zijn oogen ‘spreken’ en ‘handelen’, zooals Patricia tevreden begreep.
- Ik wou 'n waaier hebben, zei ze, door ú ontworpen... bedenkt u iets voor me? iets heel eigens, iets heel aparts? Later kom ik terug met m'n Moeder, zij zal u dan vragen om 'n waaier voor mij... maar u wéét dan, dat ik er u eerst om ben komen verzoeken.
- Ik kan u niet danken, freule... zei hij, en de teedere intonatie in zijn stem trof haar als iets toch wel heel aangenaams... laat ik alleen maar dit mogen zeggen, dat uw woorden, dat uw bezoek, me altijd onvergetelijk zullen zijn... en dat ik er u ten diepste erkentelijk voor ben.
En de hand, die zij hem toestak, hield hij even vast op zijn gebruikelijke wijze, zoodat de vrouwenvingers geheel omsloten lagen in zijn warmen, koesterenden greep... maar Patricia, die nog nooit zoo een handdruk ontvangen had, ondervond ook dit als iets heel, heel aangenaams...
Toen hij haar na stond te kijken in de open voordeur, nog geheel onder den indruk van het absoluut-onverwachte, en zich de reden van haar | |
| |
daad trachtte te verklaren - was er maar één ding, wat hij denken kon... en dat dacht hij ook.
En Patricia, - allervoldaanst over haar eerste poging, wist, dat er nu maar één ding was, wat hij denken kon... en wist óók, dat hij dit dacht. -
einde var het eerste deel.
|
|